Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
20.048 artikelen gevonden
IEF 1629

Blijde vakanties

Beschikking Gerechtshof 's-Gravenhage, 13 februari 2006, LJN:AV1543. DTI Dutch Travel International B.V. tegen BMB. Net als Grenzeloos genieten (zie hieronder) wordt ook het door DTI gedeponeerde teken HAPPY VAKANTIES door het BMB geweigerd. Het hof kan zich ook hierin prima vinden.

"Het teken HAPPY VAKANTIES is samengesteld uit de woorden ‘Happy’ en ‘vakanties’. ‘Vakanties’ is het meervoud van het woord ‘vakantie’. In gangbaar Nederlands betekent dat: jaarlijks toegekende vrije tijd of vakantiereis (Van Dale Hedendaags Nederlands 2002). DTI verzoekt het teken in te schrijven voor – kort gezegd – de diensten van een reisbureau. Voor dergelijke diensten, waarbij gewoonlijk het aanbieden van vakantie-reizen centraal staat, is ‘vakanties’ aan te merken als beschrijvend. Het andersluidende betoog van DTI faalt, reeds omdat zij er daarbij van uit gaat dat ‘vakanties’ slechts jaarlijks toegekende vrije tijd betekent.

Het gangbare Nederlandse bijvoeglijk naamwoord ‘happy’ betekent gelukkig of blij (Van Dale Hedendaags Nederlands 2002). De plaatsing van ‘happy’ vóór ‘vakanties’ maakt dat het in aanmerking komende publiek ‘happy’ zal opvatten als een eigenschap van ‘vakanties’. ‘Happy’ is dan de aanduiding van het voor dat publiek wenselijk kenmerk dat de vakantie een blije of gelukkige ervaring oplevert. Het Bureau toont aan, met door hem overgelegde producties, welke door DTI niet (voldoende) zijn weersproken, dat ‘happy’ op deze wijze wordt gebruikt, ook in verband met vakantie(reizen).

Zowel ‘happy’ als ‘vakanties’ kunnen derhalve een aanduiding zijn van relevante kenmerken van de betrokken diensten, zodat het teken naar het oordeel van het hof uitsluitend bestaat uit beschrijvende aanduidingen.

Het gehele teken verschilt niet merkbaar van de som van zijn bestanddelen. De woordcombinatie bevat niet iets ‘extra’s’,waardoor het onderscheidende kracht krijgt. Tevergeefs beroept DTI er zich in dit verband op dat het teken een Engels met een Nederlands woord combineert. (...) Evenmin is – zoals DTI aanvoert – sprake van een originele, goed te onthouden slogan met een zelfstandige, niet louter beschrijvende, betekenis."

De inschrijving van het teken dient aldus geweigerd te worden. Lees hier de beschikking.

IEF 1628

Grenzeloos genoten

Beschikking Gerechtshof ’s-Gravenhage, 9 februari 2006, R05/537. DTI Dutch Travel International B.V. tegen BMB. Geen merk maar doorsnee reclamemededeling. 
 
DTI vezoekt het hof om het Bureau te bevelen om het gedeponeerde teken GRENZELOOS GENIETEN (zonder tussen-n) wél in te schrijven als woordmerk voor, kort gezegd, diensten van een reisorganisatie. DTI legt aan haar verzoek tot het geven van een bevel tot inschrijving ten grondslag dat het teken in de perceptie van het in aanmerking komend publiek onderscheidend vermogen heeft voor de betrokken diensten. Volgens DTI vormt de woordcombinatie een originele slogan met een zelfstandige, niet louter beschrijvende, betekenis. Hof Den Haag vindt van niet.

"Het als woordmerk gedeponeerde teken combineert de Nederlandse woorden ‘grenzeloos’ en ‘genieten’. ‘Genieten’ betekent ergens het genot van hebben of genoegen ervaren. ‘Grenzeloos’ betekent zonder grenzen en staat in het alledaags taalgebruik voor onbeperkt, eindeloos of zeer groot. Het gehele teken heeft daarmee de strekking zeer veel genoegen ervaren.

Naar het oordeel van het hof is het teken aldus begrepen zowel naar vorm als naar inhoud aan te merken als een doorsnee reclame-mededeling. In het teken ligt een niet mis te verstane aanprijzing besloten door de belofte van ‘zeer veel genoegen’. Het teken is voorts samengesteld zoals voor dergelijke mededelingen gebruikelijk. Zo blijkt uit hetgeen het Bureau aanvoert en door DTI niet (voldoende) is bestreden, dat ‘grenzeloos’ gangbaar is als voorvoegsel in tal van wervende en aanprijzende woordsamen-stellingen als grenzeloos goed, grenzeloos voordelig, grenzeloos fietsen, grenzeloos vakantieplezier en grenzeloos dromen, ook in verband met de betrokken diensten. Juist bij gebruik in verband met die diensten zal het in aanmerking komend publiek het teken daarom opvatten als een verkoopbevorderend bedoelde slogan.

Anders dan DTI aanvoert is geen sprake van een originele slogan noch van een teken met een andere, zelfstandige betekenis. Het teken GRENZELOOS GENIETEN bestaat uit alledaagse woorden en is – zoals gezegd - volgens de gewone taalconventies samengesteld, de gelijke beginletters (alliteratie) daaronder begrepen. Het teken bevat kortom geen element dat maakt dat het in aanmerking komend publiek in het teken méér zal zien dan een wervende boodschap. Naar het oordeel van het hof leent GRENZELOOS GENIETEN zich er van huis uit niet voor om de betrokken diensten te identificeren als afkomstig van een bepaalde onderneming, en die diensten te onderscheiden van die van andere ondernemingen. Dit oordeel valt niet anders uit indien, zoals DTI aanvoert, het in aanmerking komend publiek specifiek bestaat uit diegenen die een reisarrangement wensen te boeken naar Egypte of Turkije.

DTI beroept er zich ten slotte nog op dat het door haar gedeponeerde teken door het Bureau ten onrechte is aangemerkt als louter beschrijvend voor de betrokken diensten en voorts, dat het Bureau niet heeft aangetoond dat het teken bestaat uit voor die diensten gebruikelijke aanduidingen. Deze stellingen kunnen DTI niet baten. Uit het voorgaande vloeit immers voort dat het teken voor de betrokken diensten elk onderscheidend vermogen mist, zodat inschrijving daarvan moet worden geweigerd, nog afgezien van de vraag of het teken louter beschrijvend is of bestaat uit gebruikelijke aanduidingen in de zin van artikel 6bis, eerste lid, onder c en onder d BMW.

De inburgering kan zonder nadere gegevens niet worden aangenomen. Het verzoek van DTI wordt afgewezen.
Lees hier de beschikking.

IEF 1627

Predikbeurten

Kamerstuk 29680, nr. 8, 2e Kamer. Voorstel van wet van de leden Örgü en Bakker tot wijziging van de Mediawet (regeling verstrekking programmagegevens). Verslag  van de vaste commissie voor OC&W. Sommige leden zijn voor, andere tegen.

“Ook willen de leden weten wat de exacte definitie is van het begrip ‘programmagegevens’. Raakt dit alleen de omroepen of zijn programmagegevens in juridische zin wellicht ook het geestelijk eigendom van programmamakers, zo vragen zij. Uiteraard kan het geestelijk eigendom door programmamakers worden overgedragen aan een omroeporganisatie, maar, zo willen de leden weten, kan door middel van de voorgestelde wetswijziging dit ook eenzijdig worden ‘onteigend’? Hoe denken de auteursrechtelijke organisaties over dit vraagstuk en wat zijn de mogelijkheden en onmogelijkheden die de Europese wetgever in dit opzicht biedt?”

“Verder zijn de leden benieuwd in hoeverre sprake is van auteursrecht op de inhoud van bepaalde programma’s en de daaraan gekoppelde programmagegevens. Hoe oordelen de indieners van de wetswijziging over deze vraag?”

“Is het overigens wel mogelijk om het auteursrecht op dit punt voor te behouden gelet op de meest recente Europese richtlijn waarin een limitatieve opsomming is opgenomen van mogelijkheden om het auteursrecht te beperken?” Lees het volledige verslag hier.

IEF 1626

Moeder aller nieuwssites (3)

In aansluiting op dit eerdere bericht meldt Planet.nl dat De Nederlandse Dagbladpers (NDP) Google Benelux uitnodigt om te praten over 'zakelijke afspraken'. Volgens de NDP worden rechten van uitgevers geschonden en zijn hierover 'zakelijke afspraken' noodzakelijk.

Marc Duijndam, algemeen directeur van Google Benelux in Amsterdam, zegt in het artikel over de uitnodiging: "Natuurlijk nemen wij die aan. We gaan praten en uitleggen hoe het werkt. Want volgens mij komt de onrust voort uit angst omdat ze niet helemaal weten hoe het in de praktijk werkt." Lees hier meer. persberichtje NUV hier.

IEF 1625

IE-directeur

Vandaag in de innovatiebijlage van het FD: ‘Ideeën vragen management’ een artikel van twee pagina’s Robert Pitkethly. Artikel gaat in op de noodzaak van gespecialiseerd IE management bij bedrijven, of zelfs van de aanstelling van een IE-directeur. In het artikel wordt voor IE-rechten de afkorting IER’s gebruikt als vertaling voor de Engelse standdaardafkorting IPR. Een korte samenvatting in citaten:

“Intellectuele eigendom, zoals octrooien en auteursrechten, is een van de sleutelactiva van elke innovatieve organisatie en verdient dan ook de bijzondere aandacht van de bedrijfstop. In sommige gevallen kan dat zelfs leiden tot de aanstelling van een IE-directeur om de rechten zowel intern als extern te managen.”

“Een vergissing die echter voorkomen moet worden, is IE-management te beschouwen als een zuiver juridische kwestie. Zowel juridische expertise als integratie in het algemeen beheer van de onderneming is vereist om het arsenaal aan interne en externe IE-managementkwesties te managen die binnen en tussen bedrijven ontstaan.”

“Als IE een van de essentiële bedrijfsmiddelen van de onderneming is, dan verdient hij evenveel aandacht van het topmanagement als andere sleutelelementen van het bedrijf. De toestand verschilt wellicht niet veel met die waarin IT zich enkele jaren geleden bevond en we zullen in de toekomst dan ook meer IE-managers zien opduiken in raden van bestuur.”

“Een laatste punt over IE-management binnen ondernemingen is dat het voltallige personeel zich ervan bewust moet zijn dat er zoiets bestaat als intellectuele eigendom, wie er de verantwoordelijkheid over draagt en hoe een verkeerde aanpak vermeden kan worden.”

“Gespecialiseerd juridisch advies is nodig, maar tegelijkertijd is IE niet alleen maar een juridische kwestie. Hij moet beschouwd worden als een strategisch bedrijfsmiddel dat pas goed beheerd wordt als het geïntegreerd wordt in het algemeen management en niet in afzondering gehouden wordt.” Lees het artikel hier. Meer over Robert Pitkethly hier.

IEF 1624

In het verkeer brengen

De lokale Amsterdamse TV-zender AT5 bericht dat het blowverbodsbord dat twee weken geleden in stadsdeel De Baarsjes is opgehangen inmiddels ook wordt nagemaakt. Om diefstal te voorkomen verkoopt het stadsdeel de borden voor 90 euro. Inmiddels zouden er zo'n 1100 zijn verkocht, waarvan een groot deel aan afnemers in de Verenigde Staten. 
 
Op het Internet worden nu ook plastic nepborden aangeboden voor nog geen 40 euro. De ontwerper van het populaire bord, graficus Hans Bos, zegt aangenaam verrast te zijn dat zijn bord zo populair is, maar vindt het onaanvaardbaar dat het wordt gekopieerd. Stadsdeelvoorzitter Van Waveren van De Baarsjes heeft toegezegd Bos, die dus kennelijk het auteursrecht op de borden bezit, mee te helpen met het opsporen van kopieerders. De zender meldt ook dat er op internet inmiddels ook blowgebodsborden verkocht worden. Dit zou eveneens onrechtmatig zijn omdat het verboden zou zijn om zelf verkeersborden in het verkeer te brengen.
 
IEF 1622

Over Audionauten en Internauten

Diverse media, o.a. webwereld berichten er vrij stellig over: “Rechtbank in Frankrijk oordeelt dat uploaden legaal is. Voor het eerst heeft een rechtbank zowel het uploaden als downloaden legaal verkaard. De Franse rechter lijkt daarmee geschiedenis te schrijven.” Een goed commentaar op het Franse vonnis is echter nog nergens te vinden en het zou natuurlijk heel goed kunnen dat de eerste berichten wat ongenuanceerd zijn.

Het vonnis zelf (hier) is alleen nog in het Frans beschikbaar. Het Franse EchosDuNet komt in ieder geval met wat verhelderend wederhoor, nuances  en achtergronden, maar ook dat is een louter Franse tekst (hier). Maar voor wie geen Frans leest of voor wie een geestige vertaling wil lezen is er gelukkig de automatische intstant vertaling van Babelfish:


"TGI van Parijs heeft een van de leden van de vereniging van audionautes in vrijheid gesteld die werd beschuldigd om téléchargé van mp3 te hebben en om ze ter beschikking gesteld te hebben over netwerken van peer to peer. Deze beslissing wordt in verzoek door SCPP gedragen (Burgerlijke Vennootschap van de Phonographiques Productie).

SCPP vervolgt deze internaut voor "voortplanting en niet toegelaten verspreiding van fonogram, videogram of programma" alsmede voor "recel van namaken". Audionaute gebruikte het programma Kazaa om ongeveer 1875 mp3 te delen. TGI van Parijs heeft van mening geweest dat hij oneerlijk ' "geen enkel vermoeden ten gevolge van het beroep op een verdelingssoftware noch geen enkel vermoeden van weigeringen van vergunning van inzet in verdeling van de rechthebbenden van muzikale werken" er had door weer toe te voegen dat Kazaa de mogelijkheid eveneens gaf om werken te delen die op openbaar gebied of vrij van recht zijn gevallen.

TGI heeft eveneens eraan herinnerd dat een belasting op de lege steunen werd ingesteld en dat de numerieke steunen niet werden uitgesloten. Deze belasting, voorzien door de code van het intellectuele eigendom, maakt het mogelijk om de particuliere kopie te honoreren. De vereniging van audionautes heeft aan de minister van de Cultuur, Renaud Donnedieu van Vabres "gevraagd om het resultaat van dit rechterlijke debat in aanmerking te nemen" dat voor de eerste keer toegeeft "dat de download van particuliere kopie gekwalificeerd kan worden". Van zijn kant geeft SCPP "een onjuiste toepassing van de wet" aan, die aanvoert, dat inzake namaken het Hof van Cassatie zich voortdurend oneerlijk over het vermoeden heeft uitgesproken. SCPP betwist bovendien "beweerd [ stroom ] van Franse beslissingen wat de wettigheid van de download betreft die zou vallen onder de zuivere particuliere kopie", die verschillende veroordelingen op dit gebied aanhaalt. Geïnspireerd? Laat hier zelf wat vertalen.

IEF 1621

Naar de rechter

Het Nederlandse navigatiebedrijf TomTom wordt door branchegenoot Garmin beschuldigd voor het schenden van octrooirechten. Garmin heeft hierover een zaak aangespannen tegen TomTom inc, de Amerikaanse dochter van TomTom, voor een rechtbank in de staat Wisconsin. TomTom zegt in en persbericht dat het is aangeklaagd voor schending van vijf octrooien in de Verenigde Staten. Het bedrijf wijst de beschuldigingen van de hand en zal zich naar eigen zeggen met hand en tand verdedigen. Lees hier iets meer.

IEF 1620

Een keurmerk is ook een merk

Rechtbank Rotterdam, 3 februari 2006, Ostoy Trading B.V. tegen SGS Nederland B.V. Een bestuursrechtelijke uitspraak uit het grensgebied van het IE-recht. (Met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

Het gaat om het gebruik van het CE-keurmerk op speelgoed. SGS Nederland is aangewezen als zogenaamd "notified body", die CE-verklaringen kan afgeven op basis waarvan een CE-keurmerk gevoerd kan worden. Ze treden dan op als bestuursorgaan in de zin van de AwB. SGS krijgt veel aanvragen om speelgoed en dergelijke te beoordelen.

Ostoy vraagt SGS om bepaalde speelgoedproducten te testen, onder andere met de ‘keelholtetester’, in de veronderstelling een bestuursrechtelijke beslissing  te krijgen waar op terug kan vallen en, indien nodig, bestuursrechtelijk bezwaar tegen kan maken.

In casu blijkt echter dat de SGS niet altijd optreedt als bestuursorgaan maar ook, en eigenlijk voornamelijk "inter partes expertonderzoek" verricht. Alleen indien er echt expliciet om wordt gevraagd treedt zij op als ‘notified body’ en bestuursorgaan. De uitkomst van het voor Ostoy verrichte onderzoek betrof echter slechts "een opinie." De Rechtbank Rotterdam volgt deze redenering, omdat er i.c. geen expliciet verzoek was er geen aanleiding was voor SGS om na te gaan of Ostoy haar speelgoed niet op geheel privaatrechtrechtelijke basis wilde laten testen, maar uit was op een verklaring van de SGS als ‘notified body.’ Een bestuursorgaan kan dus een dubbele pet hebben. Lees het vonnis hier.

IEF 1619

Parallelle Publicatie

Noot Prof. mr. D.J.G. Visser bij Rechtbank Amsterdam 6 juli 2005 (Littlestar/Wigt). Eveneens gepubliceerd in AMI 2006,1, pagina 36 e.v. Kleinrecht kan grootrecht worden. Titel ‘Mama mia’ geen merk voor musical.  Gebruik verwarringwekende titel wel onrechtmatig aanhaken. (Art. 30a Aw. Art 1 BMW. Art. 6:162 BW).

In dit vonnis wordt, kort samengevat, bepaald dat ‘kleinrecht grootrecht kan worden’. Het onderscheid kleinrecht / grootrecht is gebaseerd op art. 30a Aw. Uit art. 30a lid 3 Aw blijkt dat “de uitvoering […] van dramatisch-muzikale werken […], indien deze ten gehoore worden gebracht zonder te worden vertoond” onder het Buma-monopolie valt. Het recht met betrekking tot dergelijke uitvoeringen van dramatisch-muzikale werken (met name opera’s en musicals) waarbij géén vertoning (opvoering van een verhaal op een toneel) plaatsvindt wordt van oudsher ‘kleinrecht’ genoemd. Uitvoeringen van dramatisch-muzikale werken waarbij wél sprake is van vertoning vallen onder het zogenaamde ‘grootrecht’ en níet onder het Buma-monopolie. Ten aanzien van de uitvoering van een musical mét vertoning kan de auteursrechthebbende dus zelf de rechten uitoefenen. De gedachte achter dit onderscheid is vermoedelijk dat bemiddeling door een collectieve belangenorganisatie bij musical en opera uitvoeringen met vertoning door de rechthebbenden zelf mogelijk  is en dat verplichte tussenkomst van de Buma niet nodig en daarom niet wenselijk is. (Zie hierover uitgebreid het rapport van de Studiecommissie Grootrecht / kleinrecht van de Vereniging voor Auteursrecht uit mei 1993, waar ook in het vonnis naar wordt verwezen).

In de onderhavige zaak is de vraag aan de orde of het gebruik van losse liedjes die zijn bewerkt en ‘aan elkaar geregen’ tot een nieuw dramatisch-muzikaal werk dat vervolgens mét vertoning op de bühne wordt uitgevoerd, moet worden aangemerkt als ‘grootrecht’, waardoor de individuele rechthebbenden op die liedjes (en dus niet Buma) daarvoor toestemming moet geven.

In overweging 6.5 beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend en hakt daarmee een knoop door die doorgehakt moest worden. De rechtbank verwerpt (terecht) het verweer dat de rechthebbende hiermee méér rechten zou krijgen dan hem toekomt. Het gaat immers alleen om de vraag bij wie de rechten berusten, bij Buma (krachtens overdracht en art. 30a Aw) of bij de individuele rechthebbenden. Dat de individuele rechthebbenden nu de facto de uitvoering van het gehele nieuwe dramatisch muzikale werk waar hun liedjes onderdeel van uitmaken kan verbieden is misschien een feit, maar geen ‘overbedeling’ aan rechten.
 
In ov. 6.6 onderzoekt de rechtbank of liedjes van eisers wel een integrerend onderdeel van het gele (dramatisch-muzikale) werk, oftewel van het verhaal, uitmaken. Alleen dan is er immers sprake van een uitvoering met vertoning van een dramatisch-muzikaal werk en dus van groot recht dat aan de individuele rechthebbenden toekomt. Met uitzondering van twee liedjes (Super Trouper en Voulez Vous) oordeelt de rechtbank dat dit het geval is en daarmee is het lot van (de rest van de liedjes in) de musical bezegeld.

Titelbescherming

Vervolgens gaat de rechtbank ook nog (uitgebreid) in op de vorderingen gebaseerd op het pretense merkrecht van eiseres op de titel “Mama Mia!” De rechtbank is blijkens ov. 6.17 van oordeel dat de titel “Mama Mia!” door het publiek ten aanzien van de musical niet als herkomstaanduiding zal worden opgevat en derhalve geen geldig merk is voor musicals.

In ov. 6.18 blijkt evenwel dat de aanduiding “Mama Mia!” volgens de rechtbank door eiseres ook is gebruikt voor merchandisingsactiviteiten en -artikelen en ten aanzien van die waren en diensten wél als geldig merk is aan te merken. De rechtbank constateert evenwel dat gedaagde de aanduiding Mama Mia –Come Together uitsluitend gebruikt ter aanduiding van haar musical (en dus ook weer niet als herkomstaanduiding). Daarom kan en moet de merkinbreukvraag uitsluitend worden beantwoord aan de hand van art. 13A lid 1 sub d BMW en dan alleen nog ten aanzien van merchandisingsartikelen en -activiteiten en niet t.a.v. de musical zelf.  De rechtbank meent dat van dergelijke merkinbreuk geen sprake is (zie het slot van ov. 6.18). Ook is de rechtbank (blijkens ov. 6.20) van mening dat het gebruik van een sterk gelijkende titel in casu op zichzelf niet onrechtmatig is.

Ten slotte blijkt echter dat het aanhaken bij de naam en de bekendheid van de musical vanwege de bijkomende omstandigheden van het geval (omschreven in ov. 6.22) toch wel onrechtmatig is. Er is onder andere sprake van gevaar voor verwarring. Dat is onrechtmatig en die onrechtmatigheid wordt nog vergroot door de seksueel getinte verwijzingen in de musical van gedaagde.’

De Amsterdamse rechtbank komt in casu (wederom) tot het oordeel dat de titels van individuele werken als zodanig geen merken zijn (vgl. Rb. Amsterdam 28 juli 2004, AMI 2005, p. 59 (Standaard/Gele Teken)). En dat is goed verdedigbaar (vgl. mijn noot onder voornoemd vonnis). Tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat via de onrechtmatige daad exact hetzelfde resultaat lijkt te worden behaald als op grond van het merkenrecht mogelijk zou zijn.

Gedaagde Wigt mag niet verder met zijn musical, zoals ook eerder in kort geding tussen dezelfde partijen in twee instanties was bepaald. (Zie Vzr. Rb. Arnhem 18 december 2002, LJN AF3265 en Hof Arnhem 24 december 2002, LJN AF3864).  Eerder was Wigt betrokken bij een ander geschil over groot- en kleinrecht. Zie Pres. Rb. ’s-Gravenhage 18 november 1998, IER 1999, nr 12, p. 81 m.nt. FWG (Lloyd Webber/Wigt).  DJGV.

Lees het vonnis hier.