IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 11350

Op herhaling: VvA Ledenvergadering: Filmauteursrecht

Vva Ledenvergadering vrijdag 25 mei 2012, programma wetenschappelijk gedeelte: Filmauteursrecht (Art. 45a e.v. Auteurswet)
EYE Filminstituut, IJpromenade 1, 1031 KT Amsterdam

Morgen, vrijdag 25 mei 2012 vindt de Ledenvergadering van de Vereniging voor Auteursrecht plaats. Het wetenschappelijke deel van de vergadering is gewijd aan het Filmauteursrecht ( Art. 45a e.v. Auteurswet).

De middag staat onder leiding van Prof. mr. A.A. Quaedvlieg ( Radboud Universiteit Nijmegen, Klos Morel Vos & Schaap) en van Prof.dr. M.R. F. Senftleben ( Vrije Universiteit Amsterdam, Bird & Bird LLP).

Sprekers & Onderwerpen

  • ‘De bijzondere regeling van het Filmauteursrecht in art. 45a Aw e.v.’ door Prof. mr. J.J.C. Kabel ( IvIR, DLA Piper)
  • ‘Exploitatie van audiovisueel werk: primair of secundair, individueel of collectief?’ door Prof. mr. D.J.G. Visser ( Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap)
  • 'The Diplomatic Conference on the Protection of Audiovisual Performances, June 20 to 26, 2012' door Paolo Lanteri (Assistant Legal Officer Copyright Law Division World Intellectual Property Organization)

Paneldiscussie met onder meer Erwin Angad Gaur (Platform Makers) , Jochem Donker (CEDAR) , Alfredo dos Santos Gil (NPO) en Roland Wigman ( Versteeg, Wigman, Sprey advocaten)

Het huishoudelijk gedeelte begint om 13.30 uur.
Het wetenschappelijk gedeelte begint om 14.00 uur.

Let op: De vergadering wordt dit keer gehouden in het EYE Filminstituut, IJpromenade 1 te Amsterdam.

IEF 11349

Onbevoegd geldigheid nationale merken ter discussie te stellen

HvJ  EU 24 mei 2012, zaak C-196/11 P (Formula One Licensing tegen OHIM) - persbericht

Hogere voorziening na IEF 9423. Gemeenschapsmerkenrecht. Oppositieprocedure tegen aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk F 1-LIVE op grond van ouder gemeenschapsbeeldmerk, oudere nationale woordmerken en ouder internationaal woordmerk F 1 en F 1 Formula 1. De oppositie werd afgewezen.

Middelen: Het Gerecht EU heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting betreft het onderscheidend vermogen, verwarringsgevaar en heeft ten onrechte de bekendheid van de merken in standaardtypografie uitgesloten en dat de term F 1 onderscheidend vermogen mist.

Het Hof vernietigt het arrest van het Gerecht waarbij op merkenrechtelijk gebied het onderscheidend vermogen van het teken „F1” niet is erkend. Noch het BHIM noch het Gerecht is bevoegd om de geldigheid ter discussie te stellen van nationale merken op grond waarvan oppositie tegen de inschrijving van een gemeenschapsmerk kan worden ingesteld.

Derhalve stelt het Hof zich op het standpunt dat in een situatie als de onderhavige, het BHIM en derhalve het Gerecht enkel met betrekking tot het aangevraagde merk moeten nagaan op welke wijze het relevante publiek het teken dat gelijk is aan het nationale merk percipieert en, in voorkomend geval, de mate van onderscheidend vermogen van dit teken moeten beoordelen. Op dit punt wijst het Hof met klem erop dat een zekere mate van onderscheidend vermogen moet worden toegekend aan een nationaal merk waarop een oppositie tegen de inschrijving van een gemeenschapsmerk is gebaseerd.

In deze omstandigheden oordeelt het Hof dat het Gerecht, door te oordelen dat het teken „F1”, dat gelijk is aan de nationale merken van Formula One Licensing, elk onderscheidend vermogen miste, de geldigheid van deze merken ter discussie heeft gesteld in het kader van een inschrijvingsprocedure voor een gemeenschapsmerk en aldus de verordening inzake het gemeenschapsmerk heeft geschonden 3 .

Bijgevolg vernietigt het Hof het arrest van het Gerecht en, aangezien het Hof niet in staat is de zaak zelf af te doen, verwijst het de zaak naar het Gerecht.

Op andere blogs:
IPKat (F1: Community TM institutions can't cast aspersions on national marks)
Marques (f1 case: CTM proceedings can't touch validity of national marks)
Merkwaardigheden (Het kruispunt van beroemd en verguisd)

IEF 11348

Vormmerk op een chocolade haas met rood lint

HvJ EU 24 mei 2012, zaak C-98/11 P (Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli tegen OHIM) - persbericht

Hogere voorziening ná IEF 9296. Merkenrecht. Vormmerk. Weigering van een vormmerk op een chocoladehaas met rood halsbandje, vanwege het ontbreken van een onderscheidend vermogen. Inburgering in de gehele Unie is niet aangetoond.

Middelen: Een chocolade haas is een typische vorm voor het paasfeest, echter dat stond geenszins vast en is met een omstandig betoog betwist. Uit een klein aantal (drie) waren die eveneens in goudkleurige folie gewikkeld zijn, kan men geen 'gangbare praktijk' afleiden. Het Gerecht EU geeft, door te concluderen dat het merk onderscheidend vermogen door gebruik moet hebben verkregen in de volledige Unie, om twee redenen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Ten eerste: In de 15 lidstaten waar het betrokken merk uit zichzelf onderscheidend vermogen bezit, moet dan ook niet worden verlangd dat het onderscheidend vermogen heeft verkregen door gebruik in het economisch verkeer. Ten tweede: Bij de beoordeling van de vraag of een merk voor inschrijving in aanmerking komt, alsook bij de toetsing van het onderscheidend vermogen, dient de Europese Unie als één gemeenschappelijke eenheidsmarkt te worden beschouwd. Wanneer voor het merendeel het teken onderscheidend vermogen heeft, dient dit bescherming in de gehele EU.

Het Hof van Justitie EU concludeert: De vorm van een chocolade haas met een rood lint kan niet worden ingeschreven als gemeenschapsmerk.

In het vandaag uitgesproken arrest oordeelt het Hof dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen dat het BHIM de inschrijving van dit merk terecht had geweigerd.

Het Hof herinnert eraan dat het onderscheidend vermogen van een merk moet worden beoordeeld ten aanzien van de waren of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, en uitgaande van de perceptie van het relevante publiek. Het Hof overweegt dienaangaande dat het Gerecht deze criteria correct heeft vastgesteld en toegepast, door zowel de in de sector gebruikelijke praktijken als de perceptie van het product door de gemiddelde consument te onderzoeken. Wat de verkrijging van onderscheidend vermogen door het gebruik van het aangevraagde merk betreft, bevestigt het Hof de geldigheid van de redenering van het Gerecht, voor zover dit heeft geoordeeld dat Lindt niet het bewijs heeft geleverd dat onderscheidend vermogen was verkregen door het gebruik op het volledige grondgebied van de Unie.

Op andere blogs:
IPKat (Day of Judgment for Chocolate Bunnies)
Marques (Lindt chocolate bunny shape correctly ruled unregistrable, says court)
Outlaw (Chocolate rabbits with red ribbon wrapping not Community trade mark protectable, ECJ rules)

IEF 11347

Een niet te negeren element

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-179/11 (Sport Eybl & Sports Experts tegen OHIM)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het beeldmerk SEVEN SUMMITS (in blauw en rood) houdster van het beeldmerk SEVEN en 7SEVEN tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe, het beroep wordt verworpen. Middel: ten onrechte is verwarringsgevaar aangenomen.

Het Gerecht EU wijst de klacht af. Een deel van het merk is identiek, een deel is gelijk, daarover is geen strijd. Het element SEVEN is een niet te negeren element voor de beoordeling van de algehele indruk.

23      The Board of Appeal found, correctly, that the goods in question were in part identical and in part similar; moreover, that finding was not disputed by the parties.

44      It follows from the foregoing that the Board of Appeal was right in finding that there is some overall similarity between the marks at issue, principally owing to the presence in those marks of the word element ‘seven’, which is not a negligible element in the overall impression made by either of the two marks.

62      Taking into account the interdependence between, on the one hand, the fact that there is some overall similarity between the signs at issue (see paragraph 44 above) and, on the other, the fact that the goods in question are in part identical and in part similar (see paragraph 23 above), the Board of Appeal was able to uphold, correctly, in paragraph 20 of the contested decision, that a likelihood of association, which is encompassed by the likelihood of confusion, could not be ruled out between the two signs. Since the common element ‘seven’ constitutes the principal element of the earlier mark and has a distinctive autonomous position in the mark applied for, the overall impression made by the mark applied for may lead the relevant public to believe that the goods at issue, at the very least, come from economically linked undertakings. That conclusion holds true even if the goods in question were to be considered as being generally on display to the consumer, since the impression of an overall similarity between the signs at issue still remains apparent for the latter.

 

IEF 11346

Le public polonaise

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-110/11 (Asa tegen OHMI/Merck)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het woordmerk FEMIFERAL de houdster van de Poolse woord- en beeldmerken FEMINATAL tegen (beiden voor medische (voedings)producten). De oppositieafdeling wijst de oppositie af, in beroep wordt deze beslissing vernietigd en wordt de merkaanvraag volledig afgewezen. Middel: er is geen verwarringsgevaar omdat er het onderscheidend voorvoegsel "femi" niet wordt erkend, en dat er sprake is van een onjuiste beoordeling van de bijzonderheden van het Poolse publiek en de beginselen van de Poolse taal.

Het Gerecht EU verwerpt het beroep. De Poolse eindconsument en de Poolse taal zijn onbekend met het voorvoegsel "femi", vergelijkbare woorden zijn direct anders en er is aldus geen conceptuele vergelijking mogelijk.

39      En l’espèce, il y a lieu de constater, à l’instar de la chambre de recours, qu’aucun des éléments composant les signes en cause, à savoir l’élément commun « femi » ou les éléments différents « natal » et « feral », n’a de signification en langue polonaise. L’utilisation du préfixe « femi » dans les mots tels que « feministka », « feministyczna » ou « feminizm » ne saurait être suffisante pour que le consommateur moyen puisse attribuer une signification aux éléments verbaux constituant les marques en cause. Par conséquent, le consommateur polonais moyen ne sera pas en mesure d’identifier dans les signes en cause des mots familiers.

40      C’est donc à juste titre que la chambre de recours a estimé qu’aucune comparaison conceptuelle n’était possible en ce qui concerne le consommateur final.

49      Il y a lieu de constater que c’est à tort que la requérante se réfère, de manière isolée, à l’élément verbal « femi ». En effet, les éléments verbaux pertinents des marques en conflit sont, d’une part, « feminatal » et, d’autre part, « femiferal ». De même, il y a lieu de rappeler, ainsi qu’il a été constaté au point 39 ci‑dessus, que les éléments verbaux constituant les marques en cause n’ont pas de signification en langue polonaise. En l’espèce, il ne serait dès lors pas possible de constater que l’élément verbal « femi » composant les marques en cause possède un faible caractère distinctif.

IEF 11345

Premium heeft aanprijzend karakter

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-60/11 (Kraft Foods Global Brands tegen OHMI/Fenaco)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het beeldmerk SUISSE PREMIUM de houdster van het beeldmerk PREMIUM tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. Middel: verwarringsgevaar ex art. 8(1)(b) Merkenverordening.

Het Gerecht EU wijst de klacht af. Het begrip "Premium", hoewel geen aanduiding van de concrete eigenschappen van de waar, beschrijft kwalitatief hoogwaardige producten. Het heeft vanwege het aanprijzend karakter een gering onderscheidingsvermogen. De oppositieafdeling heeft juist geoordeeld dat er geen verwarringsgevaar bestaat, zeker nu de bestaande verschillen en het geringe onderscheidend vermogen de gelijkenis neutraliseren.

58      Dazu ist festzustellen, dass der Begriff „Premium“, obwohl er keine konkreten Eigenschaften der fraglichen Waren bezeichnet, die von den Marken erfassten Waren als qualitativ höherwertig beschreibt. Auch wenn er nicht als unmittelbar beschreibend angesehen werden kann, wird er daher als anpreisend verstanden, was auf eine geringe Kennzeichnungskraft schließen lässt. Überdies sind die Feststellungen des Gerichts im Urteil EUROPREMIUM auf den vorliegenden Fall nicht unmittelbar übertragbar. Zum einen handelte es sich nämlich um andere Warenarten, und zum anderen betraf das genannte Urteil absolute Eintragungshindernisse, und die Kennzeichnungskraft des Begriffs „Premium“ wurde vom Gericht nicht geprüft.

59      Nach alledem hat die Beschwerdekammer zu Recht festgestellt, dass zwischen den in Rede stehenden Marken keine Verwechslungsgefahr besteht. Die zwischen den Marken – insbesondere in visueller Hinsicht – bestehenden Unterschiede und die geringe Kennzeichnungskraft des Wortelements „Premium“ neutralisieren im vorliegenden Fall die Ähnlichkeit oder Identität eines Teils der Waren (siehe oben, Randnrn. 25 und 26), so dass jegliche Gefahr einer Verwechslung der fraglichen Marken auszuschließen ist.

Op andere blogs:
MARQUES (General Court: Suisse Premium v Premium)

IEF 11344

Geen 'oudere rechten' voor PENTEO uit GRUPO PENTEO

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-585/10 (Aitic Penteo tegen OHMI/Atos Worldline)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het woordmerk PENTEO houdster van het Benelux en internationaal woordmerk XENTEO tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe, het beroep wordt verworpen. De middelen: (i) er is sprake van discriminatie en ongelijke behandeling (art. 14 EVRM), (ii) de oudere rechten van verzoekster zijn niet in aanmerking genomen (iii) er zijn feiten en bewijzen buiten beschouwing gelaten die tijdig zijn aangevoerd en (iv) er is geen verwarringsgevaar).

Het Gerecht EU wijst de klachten af. De goederen en diensten (telecom/ pin-apparatuur) zijn identiek en de tekens zijn visueel en auditief gelijk. (i) Er is geen sprake van een vergelijkbare afgewezen oppositie-zaak toen het ging om het beeldmerk met woordelement Grupo Penteo. (ii) Er vloeien geen 'oudere rechten' uit het feit dat er een beeldmerk met onder andere het woordelement Penteo is geregistreerd.

17      In the present case, as OHIM correctly noted, the earlier figurative mark includes two additional elements as compared with the mark applied for in this case. The earlier figurative mark includes, firstly, a word element ‘grupo’ and, secondly, a figurative geometric element positioned in front of the word element, which are not included in the mark applied for.

18      Thus, it must be stated that the applicant’s figurative mark Grupo Penteo and word mark PENTEO are not identical. It follows that OHIM’s two decisions do not have the same subject-matter. Therefore, the applicant is wrong to complain that OHIM adopted two wholly contradictory decisions.

74      In the present case, the goods and services covered by the marks in issue are identical or highly similar (see paragraphs 57 and 58 of the present judgment). Similarly, the signs in issue have some visual and phonetic similarity. Finally, a conceptual comparison is not possible in the present case. It follows that the Board of Appeal, at paragraph 30 of the contested decision, correctly found that there is a likelihood of confusion between the signs.

IEF 11343

Twee vergelijkbare situaties, twee uit elkaar liggende uitkomsten

N. Beens, ‘Twee vergelijkbare situaties, twee uit elkaar liggende uitkomsten’, IEF 11343.

Een bijdrage van Neeltje Beens, BRight advocaten.

In deze bijdragen worden PR Aviation tegen Ryanair Ltd (IEF 11064) en Vereniging Piratenpartij tegen Stichting BREIN (IEF 11289) gecombineerd besproken.

(...) Beide zaken hebben een duidelijke overeenstemming. Zowel PR Aviation als de Piratenpartij geven bepaalde informatie door aan een gebruiker, die hierom uitdrukkelijk verzoekt. Allebei geven zij niet direct toegang tot de achterliggende website of informatie, maar fungeren zij als een doorgeefluik.

Desondanks is de uitkomst in beide gevallen verschillend. Hoewel dit bij PR Aviation/Ryanair niet is aangekaart, hebben zowel PR Aviation als de Piratenpartij technisch gezien een positie als tussenpersoon. Het verschil is echter dat bij PR Aviation derden geen gebruik maken van haar diensten om auteursrechtinbreuk te plegen, zodat zij niet kon worden aangesproken via art. 26d Auteurswet. Met het technische procedé van opvragen en tonen van vluchtgegevens maakte ze zelf ook geen inbreuk, zodat de koek voor Ryanair op was.

Hoewel het technisch gezien bij de Piratenpartij vergelijkbaar is, werd haar proxy door derden gebruikt om auteursrechtinbreuk te plegen, wat al was vastgesteld in de BREIN / Ziggo & XS4ALL-uitspraak. Om die reden was hier wél een verbod mogelijk. Overigens is het waarschijnlijk dat een dergelijke proxy (alleen gericht op The Pirate Bay) ook te verbieden valt onder onrechtmatige daad (vergelijk FTD / Eyeworks).

Twee vergelijkbare situaties, twee uit elkaar liggende uitkomsten. Speerpunten die hier toch uit volgen: het noodzakelijke gebruik van een gegevensverzameling van derden is toegestaan, indien dit rechtmatig en als een normale gebruiker plaatsvindt. Het aanbieden van een (reverse) proxy die er met name op is gericht auteursrechtinbreuk te plegen, is dat in ieder geval niet.

Lees de gehele bijdrage hier

IEF 11342

Het voor de oudere merken relevante publiek

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-570/10 (Environmental Manufacturing tegen OHIM/ Wolf)


Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk dat de kop van een wolf afbeeldt de houdster van diverse Franse en internationale beeldmerken met woordmerk Outils WOLF tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, in beroep wordt deze beslissing vernietigd. Middelen: er is sprake van een schending van art. 42, want er is geen coherente subcategorie aangewezen die los van de ruimere klasse kon worden gezien, en dus heeft de kamer niet vastgesteld dat het normale gebruik van de merken alleen was bewezen voor een deel van de waren waarvoor deze werden beschermd. Ook is er schending van art. 8 lid 5: de relevante consument is niet juist aangewezen en de relevante schade is door de eigenaar van het oudere merk niet juist aangevoerd.

Het Gerecht EU verwerpt het beroep. Met betrekking tot het door de oudere merken aangeduide tuingereedschap kunnen evenwel geen logische categorieën of subcategorieën van waren worden onderscheiden naargelang het professionele gebruik of het gebruik door het grote publiek dat ervan kan worden gemaakt. Het relevante publiek voor de beoordeling van dit gevaar is immers het voor de oudere merken relevante publiek en dit publiek heeft de kamer van beroep in aanmerking genomen.

Subcategorie

22 Met betrekking tot het door de oudere merken aangeduide tuingereedschap kunnen evenwel geen logische categorieën of subcategorieën van waren worden onderscheiden naargelang het professionele gebruik of het gebruik door het grote publiek dat ervan kan worden gemaakt. Hoewel het waarschijnlijk is dat bepaalde van deze waren hoofdzakelijk zijn gericht tot een professionele clientèle, neemt dit niet weg dat de meeste van deze waren tegemoetkomen aan dezelfde behoeften inzake tuinieren, dat professionele tuinders hetzelfde gereedschap gebruiken als occasionele tuinders, en dat deze laatste ook groot gereedschap als dat aangeboden door verzoekster kunnen aanschaffen. Zo zal een professionele tuinder die in een stedelijk gebied werkt, niet genoodzaakt zijn grote machines aan te schaffen, terwijl een occasionele tuinder die op het platteland woont, daar wel behoefte aan kan hebben, met name indien hij bosrijke terreinen moet onderhouden.

23 Hoewel verzoekster terecht opmerkt dat de kamer van beroep de vraag inzake het normale gebruik had moeten onderzoeken alvorens de gegrondheid van interveniëntes oppositie te beoordelen, voert zij onvoldoende gegevens aan om te besluiten dat de kamer van beroep een beoordelingsfout heeft begaan met betrekking tot interveniëntes bewijs van normaal gebruik in de zin van artikel 42 van verordening nr. 207/2009.

Verwatering en het relevante publiek

32      In navolging van verzoekster dient te worden opgemerkt dat het publiek dat in aanmerking dient te worden genomen, verschilt naargelang van het soort inbreuk waartegen de houder van het oudere merk opkomt. Zowel het onderscheidend vermogen als de reputatie van een merk moeten immers worden beoordeeld in relatie tot de perceptie ervan door het relevante publiek, dat bestaat uit de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor dat merk is ingeschreven. Of er sprake is van een inbreuk waarbij afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk, dient bijgevolg te worden beoordeeld uit het oogpunt van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor dat merk is ingeschreven. Of er sprake is van een inbreuk waarbij ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk voor zover het de houder van het jongere merk verboden is voordeel te halen uit dat merk, moet worden beoordeeld uit het oogpunt van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor het jongere merk is ingeschreven (arrest Intel Corporation, punt 27 supra, punten 33‑36).

33      Hieruit volgt dat de kamer van beroep in beginsel het relevante publiek moet afbakenen naargelang van het soort inbreuk dat zij op grond van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 onderzoekt.

34      Dat de kamer van beroep dit onderscheid in het onderhavige geval niet heeft gemaakt, heeft evenwel geen invloed op het resultaat van haar beoordeling van het gevaar voor verwatering. Zoals blijkt uit punt 32 supra en zoals verzoekster in haar verzoekschrift zelf vaststelt, is het relevante publiek voor de beoordeling van dit gevaar immers het voor de oudere merken relevante publiek. Welnu, het is juist dit publiek dat de kamer van beroep bij haar beoordeling in aanmerking heeft genomen.

35      Bijgevolg treft de grief inzake de onjuiste rechtsopvatting van de kamer van beroep bij de afbakening van het relevante publiek geen doel voor zover zij betrekking heeft op de beoordeling van het gevaar voor verwatering en moet zij derhalve worden afgewezen.

IEF 11341

Op herhaling: merken-, modellen- en auteursrechtlunch

West-Indisch Huis te Amsterdam, vrijdag 1 juni van 11.45 tot 15.00 uur.

Op vrijdag 1 juni 2012 organiseert deLex, uitgever van onder meer IE-Forum.nl wederom een intensieve jurisprudentielunch. Tobias Cohen Jehoram, Christien Wildeman en Joris van Manen zullen de belangrijkste uitspraken op het gebied van het merken-, modellen- en auteursrecht behandelen. Van iedere uitspraak zal de essentie en het belang voor de praktijk worden besproken, zodat u in slechts drie uur volledig op de hoogte bent van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak. Met o.a. de volgende uitspraken:
Stokke / Marktplaats
Concl. AG Huydecoper nzake Thuiskopie
BREIN / Ziggo en XS4ALL
BREIN / UPC c.s.
BREIN / Piratenpartij

Football Dataco

HvJ EU Frisdrankenindustrie Winters / Red Bull
HR Trianon / Revillon
HR Bulldog / Red Bull

Kosten 
Deelname € 325,- per persoon (excl. BTW).
Sponsors van IE-Forum betalen slechts € 275 (excl. BTW).

 

Hier aanmelden