IEF 22207
27 augustus 2024
Artikel

Het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22205
27 augustus 2024
Uitspraak

Design Sanitair maakt inbreuk op wc-spoelknoppen van Geberit

 
IEF 22206
27 augustus 2024
Uitspraak

Bastion Holding niet aansprakelijk voor hotellicenties: rechter wijst vordering Videma af

 
IEF 5904

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Middelburg, 25 maart 2008, KG ZA 08-41, V.D.V. Meubelen B.V. tegen Karel Mintjens N.V.(met dank aan Luuk Jonker, Holla Poelman Van Leeuwen Advocaten). 

Executiegeschil naar aanleiding van een eerdere uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 21 juli 2007 (IEF 4291). Niet naleving stakingsgebod. De interne instructie bleek – volgens een aantal verklaringen van die medewerkers – pas veel later dan vereist te zijn verstrekt. Voldoende aannemelijk dat gedaagde in strijd met het gebod heeft gehandeld. Volledige proceskostenveroordeling, executie is verlengstuk van de handhaving.

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Utrecht, 26 maart 2008, LJN: BC7661,  Nederlandse Vereniging Van Journalisten tegen PCM Interactieve Media B.V., voorheen genaamd Media Resultant B.V. & PCM Uitgevers N.V.

Bepaling vergoeding voor freelance journalisten wegens auteursrechtinbreuk door opname van hun werk zonder hun toestemming in de Nederlands Pers Databank.

Lees het vonnis hier.  

IEF 5903

Oneerlijke handelsprakrijken

Via Recht.nl: Themanummer oneerlijke handelspraktijken van het Tijdschrift voor Consumentenrecht & handelspraktijken. “De wettelijke regeling Oneerlijke handelspraktijken (afdeling 6.3.3A) betekent een trendbreuk ten aanzien van de mogelijkheid voor consumenten om zich teweer te stellen tegen onbehoorlijke handelspraktijken. Een belangrijke wet dus. En meer dan voldoende reden voor het om hier een themanummer aan te wijden.”

Download het volledige themanummer hier(Uitgeverij Paris).

IEF 5902

Niet echt Hema

Hema-kinderstoel---Stokke.gifVzr. Rechtbank Amsterdam, 27 maart 2008, KG ZA 08-376 OdC/PvV, Stokke AS c.s. tegen Hema B.V. (met dank aan Arnout Groen, De Brauw Blackstone Westbroek).

Tripp Trapp vonnis. De best verdedigde kinderstoel van Noorwegen en omstreken neemt het deze keer, nogmaals, op tegen Hollandsche Eenheidsprijzen Maatschappij Amsterdam. De HEMA handelt met de verkoop van een meegroeikinderstoel, de Hema-kinderstoel, in strijd met  een eerdere vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Een latere Duitse uitspraak maakt dat niet anders. Of Hema door de verkoop ook het auteursrecht van Stokke schendt behoeft geen bespreking. Proceskosten ex 1019h zijn ook verschuldigd bij niet-nakoming van een vaststellingsovereenkomst. Afbeeldingen volgen.

In 1999 heeft de Hema de zogenaamd "Sit Up-chair" verkocht. Naar aanleiding daarvan is tussen Hema en Stokke c.s. een geschil ontstaan inzake een door Stokke c.s. gestelde inbreuk door Hema op de auteursrechten op de Tripp Trapp stoel. In maart 2000 is tussen Stokke c.s. en Hema een vastellingsovereenkomst gesloten, waarin, kort gezegd, Hema erkent dat de Sit Up-Chair in Nederland en België een ongeauthoriseerde kopie is van de Tripp Trapp stoel en, en daar gaat het in deze zaak om, dat de Hema zich zal onthouden van de verkoop van stoelen die een ‘considerable similarity’ vertonen met de Tripp Trapp.

In 2002 heeft de Rechtbank Den Haag in een geschil met een andere partij geoordeeld dat  met  de Sit Up stoel inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht van Stokke. Eveneens in 2002 heeft het Bundesgerichtshof het cassatieberoep verworpen tegen de beslissing van het Oberlandesgericht Hamburg dat met de ‘Sit Up I stuhl’ geen inbreuk wordt gemaakt op de Tripp Trapp stoel.

Het geschil i.c. betreft niet de Sit Up stoel, maar de verkoop door Hema van een meegroeikinderstoel, de Hema-kinderstoel. Volgens Stokke handelt Hema hierdoor ook in strijd met de vaststellingsovereenkomst. Het verweer van Hema betreft de geldigheid en de interpretaie van de vaststellingsovereenkomst.

Anders dan door Hema is aangevoerd, wordt in de omstandigheid dat door de Duitse rechter is geoordeeld dat met de Sit Up stoel geen inbreuk wordt gemaakt op de rechten van Stokke, voorshands geen aanleiding gezien voor het oordeel dat daarmee de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst is komen te vervallen. De overeenkomst ziet immers op de verkoop in Nederland en de Benelux, niet op de verkoop in Duitsland.

Daarnaast is in de overeenkomst het artikel dat in het geding is en dat ziet op andere stoelen dan dan de Sit Up stoel, zo algemeen gesteld dat al zou in Nederland zijn geoordeeld dat m,et de Sit Up stoel geen inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van Stokke,  dit niet afdoet aan de geldigheid van de regeling.

Bij de interpretatie van de overeenkomst twisten partijen ook over de juiste vertaling van het in de overeenkomst gebruikte begrip ‘considerable similarity’. Hema vertaalt het als ‘bijna volledig identiek zijn’, Stokke als ‘een grote mate van overeenstemming’. De rechtbank kiest met Stokke voor die laatste vertaling en concludeert dat de Hema-kinderstoel een grote mate van overeenstemming vertoont met de Tripp Trapp stoel en het voorshands voldoende aannemelijk is dat de Hema met de stoel in strijd handelt met de vaststellingsovereenkomst. De subsidiaire vraag of met de stoel ook inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht van Stokke c.s. behoeft daarom geen bespreking.

De rechtbank verbiedt de verveelvoudiging en/of openbaarmaking van de Hema-kinderstoel en Hema dient de volledige proceskosten van Stokke te voldoen (€ 25.567,25). Gesteld kan worden dat proceskosten ex 1019h derhalve ook, althans in Amsterdam, het kan tenslotte verkeren, verschuldigd zijn bij niet-nakoming van een  vaststellingsovereenkomst. 

Lees het vonnis hier.

IEF 7785

After Primus-Roche and GAT-LUK

Prof.mr. W.A. Hoyng (Howrey): After Primus-Roche and GAT-LUK.A few remarks about the consequences of these decisions in daily practice.

"(…) We think that GAT-LUK and also the Dutch Supreme Court decision have to be interpreted in such a way that the court can deal with infringement questions as long as it does not rule on the validity. We conclude this from the fact that the court is competent to hear the infringement case and does not need to rule on validity in order to make a decision. This may certainly be the case where a defendant denies that he has committed infringement acts in certain or all countries. Furthermore, many technical non infringement arguments do not necessitate a ruling on validity.

 

 

It will be clear that as soon as the infringement question touches upon questions of validity the court could not deal with it. As far as the Gillette or Formstein defense is concerned, this is in our view (in fact) based on invalidity arguments and can therefore not be dealt with by the court.

(…) We therefore conclude the following:

1. Even after GAT-LUK and Primus-Roche, cross-border injunctions remain possible.
2. Such injunctions may be prevented by careful organisation of the sale and distribution of products in Europe;
3. The law in Europe on whether or not a court can grant a pan European injunction in preliminary injunction proceedings has not yet been settled. The position of the Dutch courts that this is possible seems to be correct;
4. It is still not clear what would happen in Europe if an alleged infringer raised invalidity arguments in a case on the merits. A balanced solution as suggested above seems a desirable outcome.”

 

IEF 5901

Na Primus-Roche en GAT-LUK

WAH.gifProf.mr. W.A. Hoyng (Howrey): After Primus-Roche and GAT-LUK. A few remarks about the consequences of these decisions in daily practice.

"(…) We think that GAT-LUK and also the Dutch Supreme Court decision have to be interpreted in such a way that the court can deal with infringement questions as long as it does not rule on the validity. We conclude this from the fact that the court is competent to hear the infringement case and does not need to rule on validity in order to make a decision. This may certainly be the case where a defendant denies that he has committed infringement acts in certain or all countries. Furthermore, many technical non infringement arguments do not necessitate a ruling on validity.

It will be clear that as soon as the infringement question touches upon questions of validity the court could not deal with it. As far as the Gillette or Formstein defense is concerned, this is in our view (in fact) based on invalidity arguments and can therefore not be dealt with by the court.

(…) We therefore conclude the following:

1. Even after GAT-LUK and Primus-Roche, cross-border injunctions remain possible.
2. Such injunctions may be prevented by careful organisation of the sale and distribution of products in Europe;
3. The law in Europe on whether or not a court can grant a pan European injunction in preliminary injunction proceedings has not yet been settled. The position of the Dutch courts that this is possible seems to be correct;
4. It is still not clear what would happen in Europe if an alleged infringer raised invalidity arguments in a case on the merits. A balanced solution as suggested above seems a desirable outcome.”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 5900

Lotusbloemen, afhangende mondhoekjes en omgekeerde meeuwen

Wr.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 26 maart 2008, HA ZA 06-2291, Wrangler Apparel Corp. tegen  sarl Dogg Label.

Stikselzaak, merkenrecht. Geen louter decoratieve functie. Gemiddelde consument van spijkerbroeken heeft geen hoog aandachtsniveau. Auditieve en begripsmatige overeenstemming is niet aan de orde. Marktonderzoek werkt tegen onderzoekers.  Aanhouding opdat partijen zich in het kader van de gevorderde winstafdracht nog kunnen uitlaten over het recente kwade trouw criterium van het BenGh in Ondeo Nalco v Michel Company.

Eiser Wrangler is houdster van een (Gemeenschaps- en Benelux)beeldmerken betreffende, kort gezegd, W-vormige zakstiksels (afbeelding in het vonnis) en heeft op grond daarvan een drietal winkels in Amsterdam gesommeerd de verkoop van spijkerbroeken van gedaagde Dogg Label te staken aangezien de op die broeken aangebrachte tekens volgens eiser Wrangler inbreuk maakten op haar merkrechten. In de onderhavige zaak tegen Dogg Label beroept Wrangler zich alleen op haar  haar Gemeenschapsbeeldmerk.  In tegenstelling tot wat gedaagde stelt heeft Wrangler in haar dagvaarding voldoende duidelijk gemaakt tegen welke jeanskleding (het gaat in beginsel namelijk niet alleen om spijkerbroeken) zij bezwaar maakt.

Dogg Label heeft zich op het standpunt gesteld dat de tekens op haar spijkerbroeken versierende stiksels zijn, model staand voor een lotusbloem, met een louter decoratief oogmerk en aldus niet als merk functioneren. Dat betoog wordt niet gevolgd door de rechtbank.

“4.6 (…) Wrangler heeft met juistheid aangevoerd dat een teken meerdere functies kan vervullen, te weten die van herkomstaanduiding en die van decoratie, doch dat zulks nog niet betekent dat de laatste functie die van herkomstaanduiding aantast. (…) Eerst indien een teken louter als versiering wordt opvat, zal het publiek logischerwijs geen verband meer leggen met een ingeschreven merk. Daarvan is in casu echter geen sprake. Dat blijkt namelijk uit een in opdracht van Dogg Label (…) uitgevoerd marktonderzoek. Aan respondenten (n=400) is een gevouwen spijkerbroek van Dogg Label getoond (van het type als weergegeven in r.o. 2.3. onder a) met de rechterbovenzak naar boven zodat het teken goed zichtbaar was. Op de eerste vraag (“Waar denkt u aan bij het zien van deze spijkerbroek?”) noemt 12 procent een merk, en 5 procent direct het merk Wrangler. Hieruit volgt dat er kennelijk een zodanige mate van overeenstemming bestaat tussen teken en merk dat minstens een niet te verwaarlozen deel van het in aanmerking komende publiek een verband tussen beide legt. Van een “louter” decoratieve functie in voormelde zin is derhalve geen sprake zodat Wrangler bescherming uit hoofde van artikel 5 lid 1 Merkenrichtlijn toekomt.”

Er is geen sprake van identieke tekens (9.1 onder a GMeVo), maar wel van enkele verwarringwekkend overeenstemmende tekens (9.1 onder b). Dat er zeer goed geïnformeerde en kritische consumenten zijn die goed op de hoogte zijn van alle visuele kenmerken van spijkerbroeken en die zich niet snel laten verwarren, wil niet zeggen dat het aannemelijk is dat de gemiddelde consument van spijkerbroeken dit hoge aandachtsniveau heeft. Verwarring bij de gemiddelde consument is wel degelijk aannemelijk.

“4.10. (…) Zelfs indien echter wordt uitgegaan van een gering onderscheidend vermogen van het merk neemt dat niet weg dat, bovenstaande maatstaf toepassend, moet worden geoordeeld dat het teken in r.o. 2.3. onder a en b in zodanige mate overstemt met het merk als geregistreerd dat daardoor de hiervoor bedoelde verwarring bij het publiek kan ontstaan. (…)
4.11. Auditieve en begripsmatige overeenstemming is niet aan de orde. Wel stemt het teken visueel in hoge mate overeen met het beeldmerk, zeker wanneer bedacht wordt dat de gemiddelde consument slechts zelden de mogelijkheid heeft verschillende merken rechtstreeks met elkaar te vergelijken, maar aanhaakt bij het onvolkomen beeld dat bij hem is achtergebleven.

4.12. Daar komt bij dat het teken en het beeldmerk worden gebruikt ter onderscheiding van dezelfde waren. De relevantie van het betoog van Dogg Label dat de waren niet soortgelijk zijn, althans niet sprake is van een grote soortgelijkheid omdat Dogg Label mikt op de zeer modebewuste jongeren die designer jeans willen hebben met een vintage-look, en Wrangler daarentegen vooral zou mikken op de ‘cowboy-consument’, terwijl de waren niet in dezelfde soort winkels verkocht zouden worden, kan de rechtbank niet inzien. Die omstandigheid neemt niet weg dat de waren als soortgelijk moeten worden aangemerkt. Zoals Wrangler terecht naar voren heeft gebracht miskent de opvatting van Dogg Label bovendien dat de hier betrokken doelgroepen “schuivende panelen” zijn. (…)

4.13. Ook als – ten slotte – met Dogg Label zou worden aangenomen dat het merk, zoals zij heeft betoogd, niet heel bekend is (Wrangler heeft zich daar overigens niet op beroepen, naar haar zeggen omdat het merk van huis uit al een sterk merk is), brengt de combinatie van vorenstaande omstandigheden met zich dat tenminste het gevaar bestaat dat het in aanmerking komende publiek in verwarring zal raken omtrent de herkomst van de door Dogg Label met de in r.o. 2.3. onder a en b weergegeven tekens op de markt gebrachte waren, in die zin dat het publiek zal kunnen menen dat die waren van de merkhouder afkomstig zijn. Dogg Label heeft zulks weliswaar betwist, doch dat het gevaar van verwarring geenszins denkbeeldig is, blijkt uit het door haar zelf in het geding gebrachte marktonderzoek.

Behalve de initiële vraag zoals hiervoor besproken in r.o. 4.6., is aan de respondenten die bij het zien van de spijkerbroek direct een merk noemden (12 procent), immers een tweede vraag gesteld (“Denkt u dat deze broek van … [merknaam] afkomstig is?”). Van de respondenten die bij het zien van de spijkerbroek direct het merk Wrangler noemden, denkt 89 procent, waarvan 68 procent vanwege het W-vormig teken op de achterzakken, dat de broek ook daadwerkelijk van Wrangler afkomstig is. Deze resultaten zijn niet gering te noemen, zeker niet als bedacht wordt dat, als Wrangler ter zitting nog heeft opgemerkt, zij in Nederland slechts een marktaandeel heeft van 3 procent. Bovendien is geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat het publiek meent dat de broek afkomstig is van de merkhouder maar niet in staat is de naam van de merkhouder te noemen. Het verwarringsgevaar is dus mogelijk groter dan uit het onderzoek blijkt. Op grond van het vorenstaande luidt de conclusie dat de tekens als weergegeven in r.o. 2.3. onder a en b op verwarringwekkende wijze overeenstemmen met het gemeenschapsmerk zoals geregistreerd, zodat het gebruik van die tekens zal worden verboden.” 4.14. Hetzelfde moet worden aangenomen voor het teken in r.o. 2.3. onder c. (…) 

 4.15. De rechtbank is van oordeel dat [het teken weergeven in r.o. 2.3. onder d – IEF]  in onvoldoende mate overeenstemt met het merk om gevaar voor verwarring te kunnen aannemen. De ‘afhangende mondhoekjes’ aan de linker- en rechterzijde van het teken maken dat sprake is van een andere totaalindruk. Het teken maakt de indruk van een omgekeerde meeuw in plaats van een “W” zoals volgens het beeldmerk van Wrangler. Voor zover de vorderingen van Wrangler zich ook op dit teken toespitsen, zullen die derhalve worden afgewezen.”

Het verbod op de wel inbreukmakende tekens  is gebaseerd op een Gemeenschapsmerk en dient dus te worden beperkt tot gebruik van de tekens in de lidstaten. De beslissing wordt echter aangehouden onder verwijzing naar de recente uitspraak van het BenGH in Ondeo Nalco v Michel Company: 

 “4.19. Voor zover voormelde vordering aldus zou moeten worden begrepen dat Wrangler afdracht vordert van genoten winst, anders dan als element van de geleden schade, wordt het volgende overwogen. De grondslag voor die vordering kan ten aanzien van het Beneluxgebied worden gevonden in artikel 98 lid 2 GMeVo jo. artikel 2.21 lid 4 van het Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) – hierna: BVIE. Voor toewijzing is evenwel vereist dat Dogg Label ter zake het gebruik van de tekens te kwader trouw is geweest, hetgeen zij betwist.

Bij arrest van 11 februari 2008 heeft het Benelux Gerechtshof (zaak A 2006/4/9, Ondeo Nalco v Michel Company, IEPT 20080211; IEF 5609) geoordeeld dat van gebruik te kwader trouw in de zin van artikel 13A lid 5 Benelux Merkenwet, welk artikel overeenstemt met het huidige artikel 2.21 lid 4 BVIE, slechts sprake is in geval van moedwillig of opzettelijk gepleegde inbreuk, hetgeen volgens het Hof het geval zal zijn indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, zich ten tijde van zijn handelen bewust is geweest van het inbreukmakend karakter daarvan (vgl. r.o. 14 en 15 van het arrest). Van bewustheid in vorenbedoelde zin is volgens het Benelux Gerechtshof geen sprake indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, het verwijt van inbreuk heeft bestreden met een verweer dat in redelijkheid niet als bij voorbaat kansloos kan worden aangemerkt (zie r.o. 15). Aangezien dit arrest is gewezen nadat het pleidooi in deze zaak was gehouden, hebben partijen nog geen gelegenheid gehad zich over deze relevante rechtspraak uit te laten. Gelet daarop zal de zaak, uitsluitend voor dat doel, worden verwezen naar de rolzitting van 23 april 2008 voor akte aan de zijde van Wrangler, waarna Dogg Label zich bij akte zal mogen uitlaten op de rolzitting van 4 weken nadien, te weten op 21 mei 2008.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5899

Eerst even voor jezelf lezen

lcot.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 20 maart  2008, Vitra Collection AG c.s. tegen Classic Design International SRL(met dank aan Benjamin van Kessel, Baker & McKenzie).

Hoger beroep in stoelenzaak, auteursrecht, merkenrecht, BTMW modellenrecht.

“9. (…) Het Lexington-arrest is gewezen onder vigeur van de Merkenwet 1 893 en lang voordat het internet bestond. Reeds daarom is het criterium uit het Lexington-arrest niet zonder meer toepasselijk voor de beoordeling of het aanbieden van artikelen op internet als onrechtmatig in een bepaald land moet worden aangemerkt. Het hof acht bij zijn beoordeling mede van belang HW 18 februari 2005, NJ 2005, 404; daarin speelde de vraag of een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde kansspelaanbieder door het (zonder vergunning) aanbieden van deelname aan kansspelen via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website handelde in strijd met artikel 1 sub a van de Wet op de Kansspelen (…) 

Gelet op een en ander is het hof van oordeel dat Classic Design c.s. eerst dan onrechtmatig handelen in de Benelux dan wel in Nederland indien zij via internet door middel van blijkens hun inrichting mede op de Benelux dan wel Nederland gerichte websites inbreukmakende stoelen aanbieden. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden, zoals het top-level domain van de internetadressen (een organisatorisch of een geografisch domein), de taal waarin de websites zijn gesteld dan wel de taalkeuzemogelijkheden die de websites bieden en (andere) verwijzingen op de websites naar (een) bepaald(e) land(en). Aan de hand van voormeld criterium zal hel hof beoordelen of Classic Design c.s. in de Benelux dan wel in Nederland onrechtmatig handelen.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 maart 2008, KG ZA 08-95, Auto Motoren Centrum Van Veldhuisen B.V. tegen Carbonell.

Executiegeschil (zie IEF 5791), handelsnaamrecht,  procesrecht. “4.6. Het recht op het gebruik van een handelsnaam is een vermogensrecht. Zonder meer is niet in te zien waarom voor de overdracht van dit recht niet zou moeten gelden dat dit geleverd dient te worden door een daartoe bestemde akte. Van Veldhuijsen heeft terecht opgemerkt dat het recht op een handelsnaam zonder veel formaliteiten ontstaat, maar dit is geen aanleiding te veronderstellen dat de geldige levering daarvan ook zonder formaliteit kan geschieden. Een overdracht met terzijdestelling van het aktevereiste volgt, anders dan Van Veldhuisen c.s. stelt, ook niet uit de systematiek van artikel 2 Hnw. Uit genoemde artikel volgt immers dat de handelsnaam vatbaar is voor overdracht, doch slechts in verbinding met de onderneming. Overdracht van een onderneming geschiedt juist door levering van de activa waaronder eventueel ook rechten zoals het recht op de handelsnaam. Van een klaarblijkelijke juridische misslag is dan ook geen sprake.”

 Lees het vonnis hier.   

IEF 5898

Zaken die wezenlijk anders zijn

Vzr. Rechtbank Haarlam, 21 maart 2008, KG ZA 08-121, Vodafone Liberel B.V. tegen Telfort B.V. (met dank aan Richard van Oerle, NautaDutilh)

Telecom-reclamezaak met aardige aanvullingen voor het Handboek Rectificatie. Een bundel voor bellen en sms’en is niet hetzelfde  als een bundel waarmee uitsluitend gebeld kan worden en “dat betekent dat de vergelijking die Telfort in haar reclame maakt [‘Bellen met Telfort is tot €117,- per jaar goedkoper dan bellen met Vodafone’ – IEF] is gebaseerd op zaken die wezenlijk anders zijn. De door Telfort gemaakte vergelijking voldoet op dit punt niet aan de voorwaarden gesteld in artikel 6:194a BW.” (r.o. 4.5). 

Telfort dient te rectificeren via hetzelfde medium als waarmee de reclame is geuit en dat voor een aantal keren / gelijke duur dat de reclame is vertoond. De voorzieningenrechter acht het echter disproportioneel om voor wat betreft de televisie een aantal rectificaties te gelasten dat gelijk staat aan het aantal keren dat de reclame daarop is uitgezonden,  “Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat rectificaties op televisie van een televisiecommercial niet vaak voorkomen. Alleen al vanwege die omstandigheid zal een dergelijke rectificatie een grotere impact hebben dan de televisiecommercial die gerectificeerd moet worden zelf had.”

Maar, omdat een van de reclames, na de toezegging tot staken, is uitgezonden rond de veelbekeken finales van Idols en Boer Zoekt Vrouw moet Telfort wel middels een televisiecommercial rectificeren rondom televisieprogramma’s waarbij dezelfde tarieven gelden, en waarbij dus hetzelfde aantal kijkers verwacht wordt, als bij Boer Zoekt Vrouw en Idols.

Om executiegeschillen te voorkomen bepaalt de voorzieningenrechter dat bij de rectificatie op internet moet worden uitgegaan van een rectificatie op de website bij normale browserinstellingen en uitgaande van een 17” beeldscherm met een resolutie van 1024x768 pixels.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5897

Er kan sprake zijn van inbreuk op het merkenrecht

Kamervragen met antwoord, nr. 1679, 2e Kamer. Vragen van de leden Sterk en Atsma (beiden CDA) aan de ministers van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, van Economische Zaken en voor Jeugd en Gezin over reclame gericht op kinderen op internet. (Ingezonden 12 februari 2008); antwoord. O.a.

“3. Uit het rapport blijkt dat via tikfout-domeinen, zoals www.pokemom.nl en www.sesamstaat.nl kinderen vaak ongepaste reclame, zoals advertenties voor porno-websites, tegenkomen. Wat vindt u hiervan?

Het is onwenselijk dat kinderen door een tikfout onbewust en ongewild op een internetsite komen die niet voor hen is bedoeld. De partij die de oorspronkelijke domeinnaam bezit, kan hiertegen optreden. Er kan sprake zijn van inbreuk op het merkenrecht. (…) Er is ook jurisprudentie waarbij een partij die een tikfout-domein beheerde, deze moest afstaan aan de merkrechthouder.

(…) Tenslotte wijs ik erop dat het wetsvoorstel oneerlijke handelspraktijken expliciet verbiedt kinderen in een reclame rechtstreeks aan te zetten geadverteerde producten te kopen of hun ouders (of andere volwassenen) tot de aanschaf van die producten te bewegen (artikel 193i, onder e). (…) De Consumentenautoriteit heeft in haar Agenda voor 2008 de handhaving van de aanstaande wet oneerlijke handelspraktijken als prioriteit benoemd."

Lees alle vragen en antwoorden hier.

IEF 5896

Auteursrechtenbeleid

ehb.gifKamerstuk 29838, nr. 7, met bijlagen. Auteursrechtbeleid, brief van de minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Den Haag, 20 maart 2008.

Brief met betrekking tot het verzoek van de vaste Kamercommissie voor Justitie om de mogelijke beleidsimplicaties van het arrest van het HvJ EG in de zaak Promusicae/Telefónica de España SAU aan te geven. gebruik twee rapporten aan te bieden. De bijlagen betreffen de rapporten “Geschillenbeslechting en collectief rechtenbeheer” en  “Evaluatie van de artikelen 29a en 29b van de Auteurswet 1912”.

De  Promusicae-uitspraak. “(…) Samenvattend komt het Hof van Justitie tot het oordeel dat lidstaten op grond van het EG-recht niet gehouden zijn om te voorzien in een verplichting voor internetserviceproviders tot verstrekking van naw-gegevens ten behoeve van een civiele procedure wegens vermeende inbreuken op het auteursrecht. Dat laat onverlet dat lidstaten daartoe wel bevoegd zijn. (…) Richtinggevend voor de Nederlandse situatie is daarbij het arrest Lycos/Pessers van de Hoge Raad van 25 november 2005 (RvdW 2005, 133). (…) Het arrest van het Hof geeft dan ook geen aanleiding tot het wijzigen van het beleid of de wetgeving met betrekking tot het auteursrecht of andere intellectuele-eigendomsrechten. De Nederlandse wetgeving geeft de rechter de bevoegdheid om een vordering tot het verstrekken van naw-gegevens toe te wijzen, het verstrekken van die gegevens is geen verplichting. De rechter toetst daarbij aan de bepalingen van de grondrechten uit het EVRM en de Wet bescherming persoonsgegevens, waarmee aan de door het Hof vereiste belangenafweging wordt voldaan.

Rapport “Geschillenbeslechting en collectief rechtenbeheer”.  In de hiervoor genoemde brief over het auteursrechtbeleid van 20 december 2007 is het onderzoek aangekondigd naar de wenselijkheid van een geschillenregeling in Nederland, dat in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum van het Ministerie van Justitie is verricht door prof. mr. P.B. Hugenholtz, prof. mr. D.J.G. Visser en prof. mr. A.W. Hins. In het rapport “Geschillenbeslechting en collectief rechtenbeheer – Over tarieven, transparantie en tribunalen in het auteursrecht” wordt onder meer voorgesteld een geschillenkamer in het leven te roepen, naar analogie van de huurcommissieprocedure. Over de aanbevelingen heb ik inmiddels, zoals aangegeven in de beleidsbrief van 20 december 2007, advies gevraagd aan de Commissie Auteursrecht. Na ontvangst van het advies van de Commissie Auteursrecht zult u de beleidsreactie van het kabinet ontvangen.

Rapport “Evaluatie van de artikelen 29a en 29b van de Auteurswet 1912”. In genoemde beleidsbrief van 20 december 2007 is ook melding gemaakt van het rapport “Evaluatie van de artikelen 29a en 29b van de Auteurswet 1912”. Ook dit rapport treft u hierbij aan. Het onderzoek is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum van het Ministerie van Justitie verricht door dr. L. Guibault en dr. J.H.M. Mom. Met dit rapport wordt voldaan aan de wettelijke, driejaarlijkse evaluatieplicht van artikel V van de Wet tot uitvoering van de richtlijn auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij. De evaluatie heeft betrekking op de toepassing van de artikelen 29a en 29b van de Auteurswet 1912, betreffende de bescherming van technische voorzieningen tegen omzeiling en bescherming van informatie over het beheer van rechten tegen het verwijderen of wijzigen ervan.  Uit het onderzoek blijkt dat de toepassing van beide artikelen niet tot ernstige structurele problemen heeft geleid. De vrees bij de invoering van beide artikelen dat het auteursrecht zou wegspoelen door het elektronische vergiet en dat informatie grootscheeps achter elektronisch slot en grendel zou verdwijnen, is niet bewaarheid. Daarnaast is niet gebleken van massale omzeiling van technische voorzieningen, noch van onoverkomelijke belemmeringen voor gebruikers.

De onderzoekers signaleren enige onduidelijkheid met betrekking tot de bescherming van technische voorzieningen, maar die vloeien voort uit de tekst van de richtlijn auteursrecht in de informatiemaatschappij en kunnen alleen door het Hof van Justitie van de EG worden opgelost.

De onderzoekers wijzen ten slotte op een praktische onduidelijkheid voor de consument, namelijk gebrek aan compatibiliteit tussen afspeelapparatuur en media-formats en een gebrek aan transparantie hierover. Dit is echter geen aanleiding voor wetgeving, aangezien deze kwestie door de industrie zelf opgepakt dient te worden. Het is immers ook in hun eigen belang de compatibiliteit  te verzekeren en de consument goed voor te lichten.
De uitkomsten van dit onderzoek geven thans geen aanleiding tot het nemen van maatregelen.

Lees de brief hier. Rapport ‘geschillenbeslechting’ hier, rapport ‘evaluatie hier.