Journalistieke bronbescherming weegt zwaarder dan inzagerecht, oordeelt rechtbank Amsterdam

Rechtbank Amsterdam 2 april 2025, IEF 22648; ECLI:NL:RBAMS:2025:2040 (eisers tegen Volkskrant). Eisers vorderden in deze zaak bij de rechtbank Amsterdam inzage in een e-mail die door de Volkskrant was gebruikt in een artikel. Eisers stellen dat de publicatie onrechtmatig is en dat de e-mail in een andere context was geschreven dan in het artikel wordt gesuggereerd. Om hun standpunt te onderbouwen, willen eisers de volledige inhoud van de e-mail inzien. De rechtbank moet hierbij beoordelen of eisers een rechtmatig belang hebben bij inzage in de e-mail, en of de journalistieke bronbescherming hieraan in de weg staat. Eisers stellen daarnaast dat de e-mail selectief is geciteerd, maar dit is volgens de rechtbank op geen enkele wijze onderbouwd en de Volkskrant had bovendien redactionele vrijheid om te citeren. Volgens de rechtbank hebben de eisers inderdaad een rechtmatig belang. Het belang ligt niet in het kennen van de afzender of van de datum, want dit was immers al bekend bij eisers en de mail gaat over herinneringen van gebeurtenissen van vele jaren eerder. Het belang ligt wel in de overige inhoud van de e-mail, omdat de schrijfster van de e-mail zelf heeft verklaard dat zij de e-mail in een heel andere context heeft geschreven en dat deze tegen haar zin in aan de Volkskrant is doorgespeeld.
Rechtbank Gelderland bevoegd in auteursrechtzaak Birkenstock tegen Lidl

Rechtbank Gelderland 15 januari 2025, IEF 22647; ECLI:NL:RBGEL:2025:1054 (Birkenstock tegen Lidl). Birkenstock vordert van Lidl in de hoofdzaak staking van de inbreuk op auteursrechten van Birkenstock. Lidl vordert in dit incident een schorsing van de hoofdzaak, rechtsgeldige oproeping en onbevoegd verklaring van de rechtbank Gelderland. De rechtbank wijst ook het beroep van Lidl op onbevoegdheid van de rechtbank Gelderland af. Omdat de vermeend inbreukmakende sandalen in Nederland worden aangeboden, gepromoot en verkocht – zowel in fysieke Lidl-winkels in Gelderland als via de Nederlandse website – is de rechtbank Gelderland bevoegd, ook al heeft Birkenstock geen specifieke handelingen in dat arrondissement genoemd. De rechtbank wijst tenslotte het verzoek van Birkenstock af voor een verkorting van Lidl’s antwoordtermijn. Gezien de processuele verwikkelingen en om de voortgang te bespoedigen, beveelt de rechtbank een mondelinge behandeling om inlichtingen te verkrijgen, standpunten toe te lichten en te kijken of partijen op onderdelen tot overeenstemming kunnen komen. Birkenstock c.s. moet voor de zitting de originele en vermeend inbreukmakende sandalen in depot geven. Verdere beslissingen in de hoofdzaak worden aangehouden.
Uitspraak ingezonden door Bas Berghuis van Woortman, Bouke Algie en Machteld Hiemstra, Simmons & Simmons.
Geen inbreuk op ABC door geldig beroep op productie-voor-export vrijstelling
Hof Den Haag 11 februari 2025, IEF 22539, LS&R 2277, IEFbe 3869; ECLI:NL:GHDHA:2025:542 (Janssen Biotech tegen Samsung Bioepis). Janssen heeft een aanvullend beschermingscertificaat (ABC) voor het product ustekinumab en stelt dat Samsung Bioepis (hierna: SB) hier inbreuk op maakt door een ustekinumab biosimilar product te produceren en/of op te slaan voor export naar derde landen. Janssen vorderde bij de voorzieningenrechter een verbod om inbreuk te maken op haar Deense en/of Italiaanse ABC. SB betwist de inbreuk en beroept zich op de productie-voor-export vrijstelling van artikel 5 lid 2, sub a onder i en ii ABC-Vo. SB is voornemens haar biosimilar te vervaardigen en op te slaan met het oog op export and storing. Volgens Janssen voldoet SB niet aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van de productie-voor-export vrijstelling, ten eerste omdat SB ten tijde van de kennisgevingen voor een productie-voor-export vrijstelling nog geen handelsvergunningen had in de door haar beoogde exportlanden. Ten tweede omdat ten tijde van de kennisgevingen de IE-rechten van Janssen van kracht waren in de beoogde exportlanden en ten derde omdat het SB onder de productie-voor-export vrijstelling niet was toegestaan om de biosimilar producten in de EU op te slaan voor export. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet is vereist dat SB beschikte over handelsvergunningen in de beoogde exportlanden ten tijde van de kennisgevingen. Daarnaast is het ook niet vereist dat er in de beoogde exportlanden geen IE-rechten meer gelden. Ten slotte was het SB niet verboden om een voorraad aan te leggen voor Day-1 entry in de beoogde exportlanden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dreigde er dus geen inbreuk op de Deense en Italiaanse ABC’s van Janssen.
Fietsmand ‘Clipper’ maakt geen inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van fietsmand ‘Buddy’ van Basil

Rb. Den Haag 2 april 2025, IEF 22646; ECLI:NL:RBDHA:2025:5536 (Basil c.s. tegen gedaagde). Deze zaak gaat over de vraag of gedaagde inbreuk maakt op de intellectuele eigendomsrechten van Basil c.s., in het bijzonder de modelrechten en auteursrechten die zijn verbonden aan het ontwerp van een (honden)fietsmand. Die fietsmand brengt Basil c.s. in de handel onder de naam ‘Buddy’. Volgens Basil c.s. stemt (de algemene indruk van) de door gedaagde verkochte (fiets)mand met de naam ‘Clipper’, die met een daarvoor bestemde set ook geschikt kan worden gemaakt om een (kleine) hond in te vervoeren, te veel overeen met de Buddy. Om die reden wenst Basil c.s. dat gedaagde wordt verboden de Clipper nog langer te verhandelen en vordert zij schadevergoeding.
Uitspraak ingezonden door Jan Jacobi, BarentsKrans.
Rechtbank wijst opheffing van beslag op Volkswagen af: procedure aangehouden in afwachting van Duits oordeel

Rechtbank Rotterdam 2 april 2025, IEF 22643; ECLI:NL:RBROT:2025:4240 (Ontario tegen Volkswagen). Volkswagen (hierna: VW) heeft ten laste van Ontario conservatoir beslag laten leggen op 48 elektrische auto’s, bestemd voor de Chinese markt, omdat deze auto's niet voor de Europese markt bestemd zijn en verkoop ervan in de EU een merkinbreuk vormt. De auto’s bevinden zich in een douane-entrepot in Schiedam. Een eerdere vordering tot opheffing van het beslag door Techlantic en Ontario is door de voorzieningenrechter afgewezen. Dit vonnis werd door het hof bekrachtigd [zie IEF 22298]. Nu Techlantic inmiddels failliet is, vordert Ontario in de hoofdzaak opnieuw opheffing van het beslag. In het bevoegdheidsincident vordert VW dat de rechtbank zich onbevoegd verklaard. Ontario vordert in zowel het geschil in incident als in de hoofdzaak opheffing van het beslag en een verbod op nieuw conservatoir beslag, op grond van artikel 705 Rv.
Economische bijdrage van auteursrechtindustrieën in Nederland - een onderzoek gebaseerd op de WIPO-gids

Deze studie meet de economische bijdrage van industrieën waarvoor auteursrecht relevant is met behulp van de methodologie zoals gedefinieerd in de gids van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO). De studie, die voor de derde keer wordt uitgevoerd met behulp van deze methodologie, laat zien dat de auteursrechtsectoren in 2022 60 miljard euro aan toegevoegde waarde bijdroegen, goed voor 6,0% van het Nederlandse bbp. Hun relatieve economische impact is daarom in de loop der tijd stabiel gebleven: in 2011 waren auteursrechtsectoren goed voor 6,0% van het bbp en in 2005 was hun aandeel 5,9% van het bbp. Ondanks de economische schok veroorzaakt door de coronapandemie, bleef de relatieve bijdrage van auteursrechtgerelateerde industrieën binnen de economie stabiel, met slechts kleine schommelingen in het bbp-aandeel en de werkgelegenheid tussen 2019 en 2022.
Gerecht verwerpt beroep van Nederlandse telecombedrijven tegen verspreidingsverbod Russische media
GvEU 26 maart 2025, IEF 22642, IT 4831; ECLI:EU:T:2025:331 (A2B Connect e.a. tegen Raad van de EU). De verzoeksters in deze zaak bij het Gerecht zijn drie Nederlandse telecombedrijven. Zij stellen beroep in op grond van artikel 263 VWEU en vragen om nietigverklaring van bepaalde handelingen van de Raad van de Europese Unie die beperkende maatregelen vaststellen tegen Rusland naar aanleiding van de situatie in Oekraïne. De bestreden handelingen maken deel uit van het sanctieregime van de EU tegen Rusland vanwege diens destabiliserende acties in Oekraïne. Hieronder valt het verspreidingsverbod: een maatregel waarbij exploitanten zoals internetproviders wordt verboden bepaalde inhoud van gesanctioneerde Russische media te verspreiden of de verspreiding daarvan mogelijk te maken. Hoewel verzoeksters niet zelf op de sanctielijsten staan, zijn zij als internetproviders onderworpen aan de uitvoering van het verspreidingsverbod dat door de Raad is opgelegd. Tegen deze maatregel stellen zij beroep in bij het Gerecht van de EU, stellende dat de maatregelen onrechtmatig op hen van toepassing zijn.
Hof wijst verzoek Bayer tot schorsing af: Zuid-Afrikaanse uitspraak over rivaroxaban-octrooi niet doorslaggevend voor Nederlandse procedure

Hof Den Haag 25 maart 2025, IEF 22641, LS&R 2288; ECLI:NL:GHDHA:2025:499 (Sandoz tegen Bayer). Bayer heeft een behandeling voor trombo-embolische aandoeningen ontwikkeld met het middel rivaroxaban. Voor dit middel is Bayer houdster van het Europees octrooi EP 1 845 961 B1 (hierna: EP 961). Daarnaast was Bayer ook houdster van Europees octrooi EP 1 261 606 BI en een aanvullend beschermingscertificaat met nummer 300370 (hierna: ABC 370) op basis hiervan. Sandoz heeft aangekondigd om vanaf 1 april 2024 een geneesmiddel op basis van rivaroxaban op de Nederlandse markt te brengen en heeft daartoe al meerdere handelsvergunningen verkregen. Op 22 april 2022 heeft Bayer Sandoz gewezen op het bestaan van ABC 370 en andere octrooien met betrekking tot rivaroxaban, waaronder EP 961. Daarbij heeft Bayer Sandoz verzocht te bevestigen dat zij in Nederland geen rivaroxaban-product op de markt zou brengen. Sandoz weigerde deze bevestiging te geven, en is als reactie op het verzoek een nietigheidsprocedure gestart. In eerste aanleg oordeelde de rechtbank echter dat het octrooi van Bayer geldig is [zie IEF 21769]. Hiernaast loopt tussen Bayer en een Zuid-Afrikaanse geneesmiddelenproducent (niet gelieerd aan Sandoz) een procedure over de geldigheid van een Zuid-Afrikaans octrooi, waarvan een conclusie lijkt op conclusie 1 van EP 961. Op 12 december 2023 verklaarde de Zuid-Afrikaanse rechter dit octrooi ongeldig, waarna Bayer in beroep is gegaan. In dit incident vordert Bayer schorsing van de procedure in de hoofdzaak, in afwachting van de uitkomst van een procedure tussen haar en de producent in Zuid-Afrika.
Merk Transport Werk is beschrijvend voor transportdiensten

Gerecht van de Europese Unie 19 maart 2025, IEF 22636; IEFbe 3900; ECLI:EU:T:2025:316 (Transport Werk GmbH tegen EUIPO, Milan Antonic). Transport Werk GmbH verzoekt het Gerecht om vernietiging van de beslissing van de Kamer van Beroep, waarin het Uniemerk TRANSPORT WERK nietig is verklaard. De merkregistratie beteft diensten in klasse 39, zoals transport-, opslag- en logistieke diensten. De nietigverklaring is aangevraagd door Milan Antonic, op grond van het beschrijvend karakter van het merk. Het Gerecht oordeelt dat de Kamer terecht heeft vastgesteld dat de woorden “Transport” en “Werk” bekende Duitse termen zijn, die samen door het relevante publiek onmiddellijk worden begrepen als aanduiding van een plek waar transportdiensten worden uitgevoerd. De argumenten van verzoekster, dat het om los geplaatste woorden zou gaan die elkaar zouden tegenspreken, overtuigen het Gerecht niet. Ook de tweeregelige opstelling van de woorden verandert niets aan die waarneming.
Gerecht bevestigt beschrijvend karakter van ‘MEDISET’

Gerecht van de Europese Unie 2 april 2025, IEF 22637; IEFbe 3901; ECLI:EU:T:2025:355 (Paul Hartmann AG tegen EUIPO, Medisept sp. z o.o.). Paul Hartmann AG stelt beroep in bij het Gerecht tegen een beslissing van de Kamer van Beroep. In die beslissing is het beroep verworpen tegen de eerdere nietigverklaring van het internationale woordmerk ‘MEDISET’. Het merk was geregistreerd voor medische producten in de klassen 5 en 10, waaronder onder meer compressen, absorberende verbanden, pleisters, sets voor verbandwisseling, wattenstaafjes, operatiehandschoenen en bloedlancetten. Medisept sp. z o.o. heeft bij het EUIPO verzocht om nietigverklaring van het merk, met als argument dat het geen onderscheidend vermogen heeft en beschrijvend is. Het Gerecht stelt vast dat de betrokken producten zowel op het algemene publiek als op medische professionals zijn gericht, zoals artsen, verpleegkundigen en apothekers. Aangezien het merk het Engelse woord “set” bevat, richt het Gerecht zich bij de beoordeling op de waarneming door Engelstalige consumenten in lidstaten zoals Ierland, Nederland en Zweden. Volgens het Gerecht zal dit publiek het woord ‘MEDISET’ begrijpen als een combinatie van ‘medi’ (als afkorting van ‘medical’ of ‘medicine’) en ‘set’ (een verzameling van objecten), en de naam dus opvatten als aanduiding van een medisch geheel van producten.