IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 11342

Het voor de oudere merken relevante publiek

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-570/10 (Environmental Manufacturing tegen OHIM/ Wolf)


Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk dat de kop van een wolf afbeeldt de houdster van diverse Franse en internationale beeldmerken met woordmerk Outils WOLF tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, in beroep wordt deze beslissing vernietigd. Middelen: er is sprake van een schending van art. 42, want er is geen coherente subcategorie aangewezen die los van de ruimere klasse kon worden gezien, en dus heeft de kamer niet vastgesteld dat het normale gebruik van de merken alleen was bewezen voor een deel van de waren waarvoor deze werden beschermd. Ook is er schending van art. 8 lid 5: de relevante consument is niet juist aangewezen en de relevante schade is door de eigenaar van het oudere merk niet juist aangevoerd.

Het Gerecht EU verwerpt het beroep. Met betrekking tot het door de oudere merken aangeduide tuingereedschap kunnen evenwel geen logische categorieën of subcategorieën van waren worden onderscheiden naargelang het professionele gebruik of het gebruik door het grote publiek dat ervan kan worden gemaakt. Het relevante publiek voor de beoordeling van dit gevaar is immers het voor de oudere merken relevante publiek en dit publiek heeft de kamer van beroep in aanmerking genomen.

Subcategorie

22 Met betrekking tot het door de oudere merken aangeduide tuingereedschap kunnen evenwel geen logische categorieën of subcategorieën van waren worden onderscheiden naargelang het professionele gebruik of het gebruik door het grote publiek dat ervan kan worden gemaakt. Hoewel het waarschijnlijk is dat bepaalde van deze waren hoofdzakelijk zijn gericht tot een professionele clientèle, neemt dit niet weg dat de meeste van deze waren tegemoetkomen aan dezelfde behoeften inzake tuinieren, dat professionele tuinders hetzelfde gereedschap gebruiken als occasionele tuinders, en dat deze laatste ook groot gereedschap als dat aangeboden door verzoekster kunnen aanschaffen. Zo zal een professionele tuinder die in een stedelijk gebied werkt, niet genoodzaakt zijn grote machines aan te schaffen, terwijl een occasionele tuinder die op het platteland woont, daar wel behoefte aan kan hebben, met name indien hij bosrijke terreinen moet onderhouden.

23 Hoewel verzoekster terecht opmerkt dat de kamer van beroep de vraag inzake het normale gebruik had moeten onderzoeken alvorens de gegrondheid van interveniëntes oppositie te beoordelen, voert zij onvoldoende gegevens aan om te besluiten dat de kamer van beroep een beoordelingsfout heeft begaan met betrekking tot interveniëntes bewijs van normaal gebruik in de zin van artikel 42 van verordening nr. 207/2009.

Verwatering en het relevante publiek

32      In navolging van verzoekster dient te worden opgemerkt dat het publiek dat in aanmerking dient te worden genomen, verschilt naargelang van het soort inbreuk waartegen de houder van het oudere merk opkomt. Zowel het onderscheidend vermogen als de reputatie van een merk moeten immers worden beoordeeld in relatie tot de perceptie ervan door het relevante publiek, dat bestaat uit de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor dat merk is ingeschreven. Of er sprake is van een inbreuk waarbij afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk, dient bijgevolg te worden beoordeeld uit het oogpunt van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor dat merk is ingeschreven. Of er sprake is van een inbreuk waarbij ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk voor zover het de houder van het jongere merk verboden is voordeel te halen uit dat merk, moet worden beoordeeld uit het oogpunt van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor het jongere merk is ingeschreven (arrest Intel Corporation, punt 27 supra, punten 33‑36).

33      Hieruit volgt dat de kamer van beroep in beginsel het relevante publiek moet afbakenen naargelang van het soort inbreuk dat zij op grond van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 onderzoekt.

34      Dat de kamer van beroep dit onderscheid in het onderhavige geval niet heeft gemaakt, heeft evenwel geen invloed op het resultaat van haar beoordeling van het gevaar voor verwatering. Zoals blijkt uit punt 32 supra en zoals verzoekster in haar verzoekschrift zelf vaststelt, is het relevante publiek voor de beoordeling van dit gevaar immers het voor de oudere merken relevante publiek. Welnu, het is juist dit publiek dat de kamer van beroep bij haar beoordeling in aanmerking heeft genomen.

35      Bijgevolg treft de grief inzake de onjuiste rechtsopvatting van de kamer van beroep bij de afbakening van het relevante publiek geen doel voor zover zij betrekking heeft op de beoordeling van het gevaar voor verwatering en moet zij derhalve worden afgewezen.

IEF 11341

Op herhaling: merken-, modellen- en auteursrechtlunch

West-Indisch Huis te Amsterdam, vrijdag 1 juni van 11.45 tot 15.00 uur.

Op vrijdag 1 juni 2012 organiseert deLex, uitgever van onder meer IE-Forum.nl wederom een intensieve jurisprudentielunch. Tobias Cohen Jehoram, Christien Wildeman en Joris van Manen zullen de belangrijkste uitspraken op het gebied van het merken-, modellen- en auteursrecht behandelen. Van iedere uitspraak zal de essentie en het belang voor de praktijk worden besproken, zodat u in slechts drie uur volledig op de hoogte bent van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak. Met o.a. de volgende uitspraken:
Stokke / Marktplaats
Concl. AG Huydecoper nzake Thuiskopie
BREIN / Ziggo en XS4ALL
BREIN / UPC c.s.
BREIN / Piratenpartij

Football Dataco

HvJ EU Frisdrankenindustrie Winters / Red Bull
HR Trianon / Revillon
HR Bulldog / Red Bull

Kosten 
Deelname € 325,- per persoon (excl. BTW).
Sponsors van IE-Forum betalen slechts € 275 (excl. BTW).

 

Hier aanmelden

IEF 11340

Aflopende beschermingsduur van het oppositiemerk

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-546/10 (Nordmilch tegen OHIM/Lactimilk)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het woordmerk MILRAM de houdster van een nationaal beeldmerk met woordelement RAM en verschillende nationale woordmerken RAM tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie gedeeltelijk af. De kamer van beroep vernietigt de beslissing voor zover de gedeeltelijke afwijzing. Middel: geen verwarringsgevaar, er is ook geen rekening gehouden met de aflopende beschermingsduur van het oppositiemerk.

Het Gerecht EU wijst de klacht af. En de aflopende beschermingsduur is voldoende weersproken door bewijs van verlenging in het Spaanse Onlineregister.

25      Zunächst macht die Klägerin in ihren Schriftsätzen und in Beantwortung der vom Gericht in der mündlichen Verhandlung gestellten Fragen geltend, dass die Beschwerdekammer die erste ältere Wortmarke am Tag des Erlasses der angefochtenen Entscheidung nicht hätte berücksichtigen dürfen, da die Zehnjahresschutzfrist dieser Marke am 7. September 2010 abgelaufen sei und ihre Verlängerung weder beantragt noch nachgewiesen worden sei.

26      Dieses Vorbringen ist als nicht stichhaltig zurückzuweisen. Wie das HABM und die Streithelferin ausführen, ergibt sich nämlich aus dem Ausdruck aus dem Onlineregister des Oficina Española de Patentes y Marcas (Spanisches Patent- und Markenamt), den das HABM dem Gericht vorgelegt hat, dass für die erste ältere Wortmarke am 1. September 2010 ein Verlängerungsantrag gestellt und die Verlängerung dieser Marke am 9. Februar 2011 veröffentlicht wurde. Unter diesen Umständen kann die Klägerin, die in ihrer Antwort auf die mündlichen Fragen des Gerichts nicht bestreitet, dass die genannte Marke wirksam verlängert wurde, der Beschwerdekammer nicht mit Erfolg vorwerfen, die erste ältere Wortmarke bei ihrer Prüfung der Verwechslungsgefahr zwischen den fraglichen Zeichen berücksichtigt zu haben. Die durch nichts untermauerte Behauptung der Klägerin, wonach die Beschwerdekammer es versäumt habe, zu überprüfen, ob diese Marke am Tag des Erlasses der angefochtenen Entscheidung gültig gewesen sei, ändert an dieser Schlussfolgerung nichts.

IEF 11339

Bijvangstbewijsmateriaal

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 mei 2012, KG ZA 12-574 HJ/PV (VAT Logistics, Neo Performance Materials, Ziba Jia Hua Advanced Material Resources tegen Rhodia Chimie)

Uitspraak ingezonden door Marc van Wijngaarden en Evelyn Tjon-En-Fa, Bird & Bird LLP. In navolging van IEF 10627 (Vzr. Amsterdam) en IEF 11241 (Hof Amsterdam).

Octrooirecht op 'zeldzame aarde'. Toepassing 1019 Rv op dreigende buitenlandse inbreuken. Bijvangstbewijsmateriaal. VAT vordert schorsing van tenuitvoerlegging totdat onherroepelijk op cassatieberoep wordt beslist en verzegelde bewaring van monsters en bescheiden.

In't kort: Over de reikwijdte van de toepassing van artikel 1019 e.v. Rv op octrooirechten buiten Nederland. Artikel 1019 Rv geeft in de limitatieve opsomming van rechten waarop de verdere Rv-artikelen van toepassing is, waaronder voor wat betreft octrooien, de Rijksoctrooiwet 1995. Dat deze artikelen ook toepasbaar zijn in het geval van een in Duitsland dreigende octrooi-inbreuk heeft het hof gebaseerd op de wetsgeschiedenis en op de Handhavingsrichtlijn. In dit executiegeschil kan geen uitspraak worden gedaan over de juistheid van de interpretatie en zal de Hoge Raad moeten oordelen.

De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat VAT c.s. een groot belang heeft bij het waarborgen van de vertrouwelijkheid van de samenstelling van haar producten. Het hof heeft zich niet gerealiseerd dat de beslagen monsters en documenten ook 'bijvangst' zouden kunnen omvatten en het hof heeft ten onrechte de mogelijkheid van inzage in dat 'bijvangst'-bewijsmateriaal geopend. Daar is sprake van een juridische misslag.

4.23. (...) Het voorafgaande, in onderling verband bezien, leidt tot het oordeel dat Rhodia geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid thans tot ongewijzigde tenuitvoerlegging van het arrest over te gaan. Wel heeft Rhodia een rechtens te respecteren belang bij onderzoek van de in beslag genomen monsters, maar slechts indien zodanige maatregelen worden getroffen dat  de vertrouwelijkheid gewaarborgd is. Daarom zal het onder 3 gevorderde in de gewijzigde eis worden toegewezen voor wat betreft de monsters, terwijl het onder 2 primair gevorderde zal worden toegewezen wat betreft de monsters, terwijl het onder 2 primair gevorderde zal worden toegewezen wat betreft de bescheiden. Daarbij wordt - zoals ook gevorderd - een juist evenwicht bewaard tussen de belangen van partijen in die zin dat de beslagen documenten in bewaring blijven hangende de cassatieprocedure, maar nog niet mogen worden afgegeven om te worden ingezien totdat de Hoge Raad in de cassatieprocedure over de vorderingen van Rhodia heeft beslist.

4.25 Nu in dit tussenvonnis reeds de belangrijkste geschilpunten tussen partijen zijn beslist, zal hoger beroep reeds thans worden opengesteld. Het vonnis zal wel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Rhodia zal een voorschot moeten voldoen alvorens de deskundige met zjn werkzaamheden begint, zodat zij in geval van hoger beroep zelf kan beslissen op zij de kosten van het onderzoek reeds wil maken of eerst de uitkomst van het hoger beroep wil afwachten.

 

IEF 11338

Vordert alsnog uitvoerbaar bij voorraad

Rechtbank 's-Gravenhage 16 mei 2012, HA ZA 11-1939 (Informa Europe tegen Multi Tasking Beheer)

In de serie Informa / Multitasking. Incident. Distributie van software voor advocatenkantoren. Multitasking vordert alweer de verklaring van uitvoerbaar bij voorraad van KG-vonnis (IEF 9719), zodat de omschreven beslagen zijn opgeheven.

Multi Tasking c.s. wordt in de geformuleerde incidentele vordering naar het oordeel van de rechtbank om dezelfde redenen die aan de orde waren in het kort gedingvonnis van 26 september 2011 niet-ontvankelijk verklaard.

De incidentele vorderingen komen er in essentie op neer dat alsnog de desbetreffende onderdelen uit het kort geding vonnis van 30 mei 2011 uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dit terwijl vorderingen met gelijke inhoud (het uitvoerbaar verklaren van de opheffing van de beslagen) ook al aan de orde zijn gesteld in twee eerdere procedures, de procedures die hebben geleid tot de kort gedingvonnissen van 30 mei (IEF 9719) en 26 september 2011 (IEF 10235).

De rechtbank overweegt dat het instellen van een vordering in kort geding die in een eerder kort geding al op dezelfde juridische en feitelijke grondslagen naar voren is gebracht, in strijd is met de goede procesorde, althans misbruik van procesrecht oplevert (vgl. HR 27 mei 1983, LJN AG4601). Informa c.s. heeft in dit verband terecht aangevoerd dat een voorlopige voorziening binnen een bodemprocedure vergelijkbaar is met een kort gedingprocedure. Het verbod van herhaling van een vordering met eenzelfde inhoud of strekking tegen eenzelfde wederpartij geldt eveneens voor ordemaatregelen zoals vorderingen in kort geding of verzoeken om voorlopige voorzieningen. Daarvan is in dit geval sprake. Multi Tasking c.s. worden niet-ontvankelijk verklaard.

IEF 11337

Artikel 80 ROW sluit arbitrage niet uit

Rechtbank 's-Gravenhage 2 mei 2012 (bij vervroeging) HA ZA 11-2659 (Ruma Rubber tegen Swellfix), LJN BW7047
In navolging van IEF 10992. Incidentele vordering. Octrooirecht en arbitrage. Ruma heeft in 2005 met Shell een samenwerkingsovereenkomst (DMSA) gesloten. In het kader hiervan worden rubberproducten ontwikkeld die in de oliewinning toegepast kunnen worden als afdichtingsmateriaal. Shell heeft haar contractspositie aan Swellfix overgedragen en deze laatste heeft twee internationale octrooiaanvragen ingediend.

Swellfix heeft de aan de octrooiaanvragen ten grondslag liggende uitvindingen derhalve aan Ruma ontleend. Door niettemin daarvoor octrooi aan te vragen, handelt zij onrechtmatig jegens Ruma. Bovendien heeft Swellfix door de indiening van de octrooiaanvragen in strijd gehandeld met de in de DMSA opgenomen geheimhoudingsbepaling.

Swellfix beroept zich op de overeengekomen exclusieve NAI-Arbitrage "All disputes arising in connection with this Agreement” (onderstreping Rb) en vordert de onbevoegdverklaring van de rechtbank om kennis te nemen van de vorderingen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd, zowel artikel 1020 lid 3 Rv en artikel 80 ROW sluiten arbitrage niet uit.

4.2. De stelling van Ruma dat het onderhavige geschil op grond van artikel 1020 lid 3 Rv niet arbitrabel is, acht de rechtbank evenmin juist. Artikel 80 ROW 1995, op grond waarvan de Haagse rechter exclusief bevoegd is kennis te nemen van – onder meer – opeisingsvorderingen met betrekking tot Europese octrooiaanvragen, is er op gericht dergelijke vorderingen te concentreren bij één rechtbank ter bevordering van specialisatie, maar sluit arbitrage niet uit.

4.4. Naast toetsing aan artikel 1020 lid 3 Rv moet eveneens worden beoordeeld of het arbitragebeding zich verdraagt met hogere regelgeving. In de onderhavige internationale octrooiaanvragen wordt onder meer bescherming verlangd voor de regio Europa. Op grond van artikel 11 lid 3 juncto artikel 2 onder vi van het PCT2 gelden de aanvragen daarom (mede) als aanvragen voor een Europees octrooi. De bevoegdheid om kennis te nemen van geschillen met betrekking tot de opeising van een Europees octrooi wordt in beginsel bepaald door het Protocol inzake erkenning3. Anders dan de EEX-Vo4 in artikel 1, waarin arbitrage van de werking van de verordening wordt uitgesloten, bevat het protocol geen bepaling over abitrage. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding aan te nemen dat het protocol zich tegen arbitrage verzet.

Lees de grosse hier (HA ZA 11-2659, LJN BW7047).

IEF 11336

Voorlopig verslag Eerste Kamer CvTA

Voorlopig verslag van de vaste commisie voor Veiligheid en Justitie, Kamerstukken I 2011/12, nr. 31 766.

Wetgeving. De fracties van de VVD, het CDA, D66 en GroenLinks hebben naar aanleiding van het voorbereidend onderzoek nog enkele vragen inzake het toezicht door het College van Toezicht Auteurs- en naburige rechten.

1. Inleiding
2. Algemeen
3. Versterking en verbreding van de competenties van het College van Toezicht
4. Gezamenlijke facturering
5. Toetsingscriteria voor het College van Toezicht
6. Consequenties voor de Rijksbegroting
7. Aanbevelingen van de Werkgroep auteursrechtbeleid (Werkgroep Gerkens)


Selectie van citaten

punt 3: competenties CvTA
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of met dit wetsvoorstel een juiste balans is gevonden tussen datgene wat de branche zelf kan reguleren en datgene dat bij wet geregeld moet worden.

CDA: Kan de Commissie van Toezicht om haar moverende – expliciet beargumenteerde – redenen voorbij gaan aan op grond van zelfregulering vastgestelde bepalingen?

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het opleggen van een bestuurlijke boete aan een CBO wel een corrigerend effect zal hebben. Immers, zo stellen zij, de boete wordt in feite gedragen door de rechthebbenden die zelf part noch deel hebben aan de te bestraffen onjuiste gedraging van de bestuurders van de betreffende CBO.

punt 4: gezamenlijke facturering
VVD: Hoe wordt voorkomen dat de administratieve lasten die deze verplichting met zich meebrengt op de betalingsplichtige worden afgewenteld?

D66: De vraag is wat het nut is van een gezamenlijke factuur, waar het hier gaat om verschillende gebruikers van verschillende auteursrechtelijke beschermde gebruikersmethoden?

Punt 5: toetsingscriteria
D66: De vraag is wat het nut is van een gezamenlijke factuur, waar het hier gaat om verschillende gebruikers van verschillende auteursrechtelijke beschermde gebruikersmethoden?

punt 6: Consequenties Rijksbegroting
[andere toezichthoudende organisatie] worden gefinancierd uit de bijdragen van de respectieve beroepsbeoefenaren zelf. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering de wijze van financiering te heroverwegen.

IEF 11335

Op herhaling: Reclamerecht Jurisprudentielunch 2012

De Balie, donderdag 31 mei van 12.00 tot 14.00 uur.

Het afgelopen jaar zijn er interessante uitspraken gewezen rondom het reclamerecht (waaronder wordt verstaan: recht rondom commerciële communicatie).

Tijdens deze bijeenkomst zullen twee ervaren sprekers Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak advertising | IP advocaten, en professor Jan Kabel, UvA en DLA Piper, belangrijke en actuele jurisprudentie de revue laten passeren, waarbij zowel Nederlandse uitspraken, zelfregulering en Europese uitspraken rondom commerciële communicatie. In slechts twee uur bent u volledig op de hoogte van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak.

Het gaat onder meer over rechtspraak van het HvJ EU en de Consumentenautoriteit over uitverkopen, kredietovereenkomsten en oneerlijke handelspraktijken. Ook over vergelijkende reclame, de ontwikkelingen op het gebied van alcohol, goede smaak en fatsoen & politici en nog veel meer.

Kosten
Deelname € 225,- per persoon (excl. BTW).
Hierin zijn begrepen de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie.
Er zijn 2 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten.

Sponsors van Reclameboek, IE-Forum.nl en VvRr-leden betalen €195 (excl. BTW).
Leden rechterlijke macht / wetenschappelijk personeel (full time) €95 (excl. BTW).
Prijzen anders dan de normale prijs worden handmatig aangepast op de factuur.

Hier aanmelden

Meer evenementen via IE-Agenda.nl en de deLex-shop: hier.

IEF 11334

Raad van State spreekt zich niet uit over ACTA-verdrag

Kamerbrief ACTA

De Raad van State ziet geen ruimte zich uit te spreken of het ACTA-verdrag, ter bescherming van intellectueel eigendom, strijdig is met de grondrechten voor burgers, nu de Europese Commissie het Hof van Justitie om advies over de interpretatie van het ACTA- verdrag heeft gevraagd.

Uit de kamerbrief: Bij brief van 1 mei jl. heeft de vice-president ons bericht dat de Afdeling advisering geen ruimte ziet om voorlichting te geven nu bij de interpretatie van de grondrechten zoals ze in de Grondwet zijn opgenomen, steeds de interpretatie van de grondrechten zoals ze zijn verwoord in het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Handvest van de Grondrechten van de EU in aanmerking moeten worden genomen. Het aan het Hof van Justitie gevraagde advies en de door de Afdeling Advisering te geven voorlichting zouden daardoor in hoge mate samenvallen.

Gezien deze beslissing van de vice-president zullen wij het advies van het Hof van Justitie afwachten, met inachtneming van onze toezegging in voornoemde brief niet tot ondertekening over te gaan totdat onomstotelijk vaststaat dat het verdrag in lijn is met de grondrechten.

Voor de volledigheid berichten wij u dat de Europese Commissie afgelopen week het verzoek om advies inzake ACTA bij het Hof van Justitie heeft ingediend. (IEF 11166 en IEF 10947).

IEF 11333

Als tussenpersoon betrokken bij parallelimport

Rechtbank 's-Gravenhage 16 mei 2012, HA ZA 10-1922 (Nikon GmbH tegen Ruitenberg c.s. )
Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 18 augustus 2009, KG ZA 09-846 (Nikon tegen Ruitenberg c.s.)
Verbetering van een vonnis herstelvonnis van Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 1 september 2009, KG ZA 09-846 (Nikon tegen Ruitenberg c.s.)

Uitspraak ingezonden door Kurt Stöpetie, Brinkhof.

In't kort: Parallelimport. Merkenrecht. Nikon is houdster van diverse Gemeenschapswoord- en -beeldmerken. Nu blijkt dat diverse producten van buiten de EER en zonder toestemming van Nikon via diverse verkopers te verkrijgen zijn en dat deze zijn geleverd door Ruitenberg.

Ruitenberg betwist deze stellingname. De rechtbank merkt op dat het in beginsel aan gedaagden is om te bewijzen dat de Nikon-producten met toestemming in de EER in het verkeer zijn gebracht. De rechtbank is van oordeel dat Ruitenberg in persoon betrokken is bij de handel van deze producten en dus als tussenpersoon is te kwalificeren. Ex artikel 2.26 BVIE kan het gevorderde verbod jegens hem worden toegewezen.

Alle gedaagden wordt verboden direct of indirect bij inbreuk op merkrechten van Nikon te plegen en Ruitenberg wordt verboden om al dan niet tegen betaling aan bedrijven diensten te verlenen door binnen de EER Nikon producten in het verkeer te brengen. Gedaagden worden veroordeeld tot betaling van €10.000 per dag dat zij ná 28 september 2009 niet volledig aan de bevelen van het vonnis in kort geding hebben voldaan.

Vergelijkingstip: Tamron tegen Ruitenberg, IEF 7225.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (husselen met vennootschappen baat Nikon camerahandelaar niet)