IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10959

Originaliteit vereist geen persoonlijk stempel meer?

Hof van Cassatie van België 26 januari 2012, C.11.0108.N (Artessuto nv tegen B&T Textilia en Indecor-Europe)

Gesignaleerd door en met samenvatting van Hannes Abraham.

België. Tekeningen in opdracht gemaakt. Auteursrecht. Wandtapijt in 'oude kleuren'.
 
Het eerste middel van eiseres in cassatie is gericht tegen het afwijzen door de appelrechters van een beroep op het Tekeningen- en Modellenrecht, louter wegens afwezigheid van een depot. Het Hof van Cassatie beslist dat de appelrechters niet antwoorden op de argumenten van eiseres daaromtrent.
 
Het belang van dit arrest ligt echter in het tweede middel. Het betreft de originaliteitsvereiste in het auteursrecht. De appelrechters stellen vast dat er een eigen intellectuele schepping van de auteur plaats vond, maar dat een persoonlijke stempel van deze ontbreekt, om vervolgens te beslissen dat er geen sprake is van de vereiste originaliteit. Deze invulling van het originaliteitsbegrip komt overigens overeen met vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie (Cass. 25 oktober 1989, Arr. Cass. 1989-90, 272; Cass. 24 februari 1995, Arr. Cass. 1995, 210; Cass. 5 maart 2005, www.cass.be).
 
Het Hof van Cassatie lijkt echter terug te komen op haar voorgaande rechtspraak door in deze zaak uitdrukkelijk te beslissen dat het niet vereist is dat een werk de stempel van de persoonlijkheid van de auteur draagt. Door het werk aan deze vereiste te toetsen hanteren de appelrechters volgens het Hof een extra voorwaarde die niet door de wet gesteld wordt. Daarom wordt het bestreden arrest verbroken.
 
De vraag kan gesteld worden of deze ommekeer in de rechtspraak in overeenstemming is met de geldende rechtspraak van het Hof van Justitie. Het Infopaq-arrest vereist een “eigen intellectuele schepping van de auteur” die moet kunnen “uitdrukking geven aan zijn creatieve geest” (HvJ 16 juli 2009, Infopaq/Danske Dagblades Forening, C-5/08, punten 32-45). Volgens een enge interpretatie kan het nieuwe criterium van het Hof van Cassatie in dit communautaire originaliteitsbegrip passen. Maar wat vangt men dan aan met het criterium uit het Painer-arrest: “een intellectuele schepping van de auteur die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt”(HvJ 1 december 2011, Painer/Standard Verlags GmbH, punt 2)? Wordt ongetwijfeld vervolgd…

4. Een werk van letterkunde of kunst wordt krachtens deze bepaling auteursrechtelijk beschermd als het oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur. Hierbij is niet vereist dat het werk de stempel draagt van de persoonlijkheid van de auteur.

5. De appelrechters oordelen: “De variaties die [de eiseres] aangebracht heeft in de bestaande stadsgezichten vormen geen intellectuele inspanning die aan het werk het nodige individuele karakter geven waardoor een vorm ontstaat. De vorm draagt niet de stempel van de persoonlijkheid van Mevrouw C.. De vorm is niet zodanig beïnvloed door haar persoon dat het werk een eigen persoonlijk, karakter vertoont. De intellectuele schepping van de auteur is niet aantoonbaar in de tekeningen.”

6. De appelrechters die aldus vereisen dat een werk om de bescherming van het auteursrecht te genieten de stempel dient te dragen van de persoonlijkheid van de auteur, verantwoorden hun beslissing niet naar recht.

Het middel is gegrond.

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog
(Belgian Supreme Court: against the tide of the CJEU’s case law on “originality”?)
Schoups advocaten

IEF 10958

Handtassen in de loop van de geschiedenis

Vzr. Rechtbank Amsterdam 23 februari 2012, KG ZA 12-84 (E tegen RO&R&S)

Uitspraak en afbeeldingen ingestuurd door Joep Weel, ABC Legal.


Auteursrecht. Handtassen. E is ontwerpster van de B Bag. R&S betwist de auteursrechtelijk bescherming omdat het volgens haar niet gaat om een origineel idee, maar om een trend in de mode die door meerdere ontwerpers wordt gevolgd.

Voorzieningenrechter stelt dat het vereiste van EOK niet zodanig absoluut moet worden uitgelegd dat het werk als zodanig als geheel nieuw moet worden beschouwd. Het gaat erom dat het werk iets voldoende eigens bevat dat aan de maker ervan kan worden toegeschreven. Dat er in de loop van de geschiedenis velerlei (dames)tassen zijn gemaakt die in meerdere of mindere mate een bepaalde overeenstemming hebben, staat geen uniciteit van onderhavige handtas in de weg. Vanwege de gekozen de vorm en uitwerking is de handtas van E vatbaar voor auteursrechtelijke bescherming. Partijen zijn het eens dat de zodanig grote overeenkomsten niet op toeval kunnen berusten, maar verwijten elkaar dat de respectievelijke handtassen als voorbeeld zijn genomen. E. wordt als eerste ontwerper aangewezen zodat het handelen van RO&R&S inbreukmakend is. Dit wordt ondersteund door nevenvorderingen en dwangsommen.

5.6. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Auteursrecht bestaat met betrekking tot een werk van letterkunde, wetenschap of kunst. Vereist is dat het werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft. Dit vereiste mag niet zodanig absoluut worden uitgelegd dat het werk als zodanig als geheel nieuw moet kunnen worden beschouwd. Het gaat erom dat het werk iets voldoende eigens bevat, dat aan de maker ervan kan worden toegeschreven. Het eindproduct dient oorspronkelijk te zijn in die zin dat het nog niet eerder in de bewuste vorm is vertoond. Aan dit vereiste is voldaan. Dat er in de loop van de geschiedenis velerlei (dames)tassen zijn gemaakt die in meerdere of mindere mate een bepaalde overeenstemming hadden met de B Bag, zoals de door RO&S genoemde Gucci-tas, staat niet in de weg aan het oordeel dat de vorm en uitwerking die thans door E is gekozen een zodanige uniciteit bevat dat deze als een nieuw werk dient te worden beschouwd. Daarmee is het ontwerp vatbaar voor auteursrechtelijke bescherming.

5.13. Beide partijen zijn van mening dat de overeenkomsten tussen De B-Bag en de keycordtas zodanig groot zijn dat deze niet op toeval kunnen berusten. De voorzieningenrechter is dit eveneens van oordeel. Partijen verwijten elkaar dat zij het ontwerp van de ander als voorbeeld hebben gebruikt. De vraag wie het eerste ontwerp had is hiervoor reeds aan de orde gekomen. Nu daarbij is geoordeeld dat voorshands moet worden aangenomen dat dit E is, moet het handelen van RO&S als inbreukmakend worden beschouwd.

IEF 10957

Behoefte aan standaardisatie

Rechtbank Utrecht 22 februari 2012, LJN BV7975 (ACS Systems tegen Terwa)

Uitspraak ingezonden door Lars Bakers, Bingh advocaten. In navolging van IEF 5062.

Een tussenvonnis (vrijwel eindvonnis). Primair slaafse nabootsing, subsidiair auteursrecht afneembare trekhaaksystemen.

ACS is fabrikant van (halffabricaten van) trekhaaksystemen. Terwa is een metaalbewerker. In het tussenvonnis wordt gesproken over de verhouding slaafse nabootsing en de standaardisatiebehoefte in trekhaaksystemen.

Dit wordt per element uiteengezet: kogelstand, koppelstuk, lasnaad tussen voorgaande twee en de bedieningsknop. Tot slot wordt het totaalbeeld van beide trekhaaksystemen verschillend beoordeeld en is er geen verwarringsgevaar. De subsidiaire auteursrechtelijke gronden wordt tevens afgewezen. De onderdelen van het trekhaaksysteem zijn niet voldoende oorspronkelijk vanwege de technische en functionele eisen.

Rechtbank houdt enkel en alleen de exacte hoogte van de proceskostenveroordeling aan, tot nadat partijen daarover eerst een akte hebben genomen (r.o. 4.34).

4.5. Onder de deugdelijkheid en bruikbaarheid van een product wordt mede de bij een deel van de afnemers bestaande wensen ten aanzien van het uiterlijk of de eigenschappen van het product verstaan die verband houden met de behoefte aan de standaardisatie (HR 12 juni 1970, NJ 1970, 434 en HR 20 november 2009, LJN: BJ6999). De deugdelijkheid en bruikbaarheid van een product heeft betrekking op technische en functionele aspecten van (de onderdelen van) het product en op economische aspecten, in die zin dat onder de afnemers bepaalde behoefte en wensen kunnen bestaan met betrekking tot een uniforme maatvoering en verdere vormgeving. Het nabootsen kan ten slotte ook gerechtvaardigd zijn indien een niet te verwaarlozen groep afnemers geen behoefte heeft aan een zodanige standaardisatie, omdat hierdoor niet wordt uitgesloten dat de nabootser een redelijk belang heeft bij dat deel van de markt waar een standaardisatie overeenkomstig het nagebootste wel wordt gewenst (vgl. HR 12 juni 1970, NJ 1970, 434). Steeds blijft op de nabootser de verplichting rusten om bij het nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door de als gevolg van de aanpassing aan de standaard bestaande gelijkheid van de beide producten gevaar voor verwarring ontstaat of vergroot wordt.

4.7. ACS legt aan haar vordering niet ten grondslag dat verwarringsgevaar te duchten is bij de trekhaakfabrikanten, maar bij de autobouwers, fitters, tussenhandelaren en consumenten. (...) Los van het antwoord op de vraag of Terwa inderdaad dezelfde naam aan haar producten geeft als ACS, is hierdoor immers geen verwarring te duchten (...) nu die producten niet op de voor hen toegankelijke markt zijn gebracht onder de door ACS of Terwa gegeven naam, maar slechts onder de merknaam van de trekhaakfabrikant.

Proceskosten
4.34. Gelet op het voormelde, en gelet op het feit dat ACS nog geen gelegenheid gehad om op de door Terwa subsidiair verzochte proceskostenvergoeding te reageren, stelt de rechtsbank ACS in de gelegenheid te reageren op de door Terwa gevorderde proceskosten, en stelt de rechtbank beiden partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank om in onderhavige zaak de indicatietarieven volgens de richtlijn in IE-zaken toe te passen en over de vraag wat de verdeling is van de proceskosten op grond van de IE-grondslag en de onrechtmatige daad grondslag in deze procedure. De rechtbank biedt ACS de gelegenheid om zich eerst bij akte - uitsluitend - hierover uit te laten, waarna Terwa de gelegenheid krijgt om zich bij akte uit te laten. De Rechtbank merkt op dat partijen geen gelegenheid krijgen om zich over andere punten uit te laten.

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 10-814, LJN BV7975, schone pdf).

IEF 10949

Presentaties VMC/VVA

Update 24 februari: nu alle presentaties beschikbaar
Presentatie Dirk Visser
Presentatie Arno R. Lodder
Presentatie Egbert Dommering

De Vereniging voor Media- en Communicatierecht (VMC) en de Vereniging voor Auteursrecht (VVA) organiseerde 22 februari een gezamenlijke studiemiddag over de Brein/Ziggo-XS4All-zaak en het Europese perspectief zoals dat gevormd wordt door onder meer de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in Scarlet/Sabam (en Sabam/Netlog).

Ingezonden door Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap, Universiteit Leiden.
Ingezonden door Arno R. Lodder, VU Amsterdam
Ingezonden door Egbert Dommering, IViR.

Het arrest wordt door Egbert Dommering geannoteerd in de eerstvolgende aflevering van AMI.

Antwoord Engelfriet op door Visser gebruik citaat: RE: over de context.

IEF 10956

De duur van het gebruik is geen relevant criterium

Ktr. Rechtbank Arnhem 21 november 2011, LJN BV6788 (eiser tegen gedaagde in persoon)

Zojuist gepubliceerd. Auteursrecht. Foto's. Duur van het gebruik is geen relevant criterium. Eiser is professioneel fotograaf en hanteert algemene voorwaarden waarin auteursrecht niet wordt afgestaan. Gedaagde partij heeft een website ontworpen waarop diverse foto's te zien zijn. Na sommatie zijn de foto's direct verwijderd.

Gebruik op een internetsite zonder voorafgaande toestemming van auteursrechtelijk beschermde foto’s gemaakt door een professionele fotograaf. De discussie gaat over de hoogte van de schadevergoeding. Deze moet worden geschat nu de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De duur van het gebruik is geen relevant criterium nu plaatsing op een website een veelheid aan (her-)gebruiksmogelijkheden oplevert die niet begrensd is in de tijd.

De kantonrechter is wel gevoelig voor het argument dat het niet aantrekkelijk gemaakt moet worden voor gebruikers van auteursrechtelijk beschermd werk om de inbreuk te herstellen door achteraf alsnog te betalen en dan niet slechter af te zijn dan als zij tevoren toestemming zouden hebben gevraagd. Er volgt een schadevergoeding ad €750 voor drie foto's. Het bedrag wordt gevorderd exclusief btw en omdat hiertegen geen bezwaar is gemaakt, wordt de vordering toegewezen.

4.8.  Waar sprake is van gebruik van de foto’s op een internetsite is de duur van het gebruik geen goede aanknopingsfactor. Immers een enkele plaatsing leidt tot veelheid aan raadplegingmogelijkheden en zelfs indien de websitemaker de betreffende foto’s verwijdert, blijven er tal van mogelijkheden om de foto’s opnieuw op te vragen. Gesteld noch gebleken is dat de eerste plaatsing op internet afkomstig is van [gedaagde partij] terwijl de foto’s via verschillende ingangen, waarvan gesteld noch gebleken is dat die herleid kunnen worden tot [gedaagde partij], op het internet te vinden zijn. [gedaagde partij] heeft voorts onbetwist gesteld dat zij zodra zij kennis kreeg van de aanspraken van [eisende partij], de door haar geplaatste foto’s van [eisende partij] van haar website heeft afgehaald.

De kantonrechter kent voorts betekenis toe aan het feit dat geen sprake is van recent werk. Van foto 1 (Foto 1 - C-1653-7 Luchtfoto “Riverparc bouwrijp maken”) staat vast dat deze reeds uit 1993 dateert. Foto 4 (C2465 Dorp Giesbeek met Hewi terrein) dateert uit 1977. Daarmee mag aangenomen worden dat deze foto’s inmiddels opbrengst hebben kunnen opleveren en dat de opbrengst van toekomstig gebruik beperkt zal zijn. Om die reden acht de kantonrechter een bedrag van € 100,00 per foto een deugdelijke vergoeding voor het gebruik, waarbij de duur van het gebruik verder buiten beschouwing blijft.

4.9.  De kantonrechter is wel gevoelig voor het argument dat het niet aantrekkelijk gemaakt moet worden voor gebruikers van auteursrechtelijk beschermd werk om de inbreuk te herstellen door achteraf alsnog te betalen en dan niet slechter af te zijn dan als zij tevoren toestemming zouden hebben gevraagd. Een dergelijk gebruik van zijn werk levert de auteursrechthebbende immers ook schade op. Dat geldt ook voor het weglaten van de naamsvermelding. Om die reden ziet de kantonrechter aanleiding om de totale schade, inclusief de hiervoor vastgestelde deugdelijke vergoeding voor het gebruik, vast te stellen op € 750,00 voor de drie foto’s. [eisende partij] heeft gevorderd dat bedrag “voor zover van toepassing te vermeerderen met btw”. [gedaagde partij] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt zodat de vordering aldus zal worden toegewezen.

IEF 10955

Who's in, who's out

Vzr. Rechtbank Amsterdam 23 februari 2012, LJN BV7207 (eiser tegen K beheer B.V. tegen NewBetv)

Uitspraak ingezonden door Marc de Boer, Boekx.

Als randvermelding mediarecht. Contracten en (spel)voorwaarden. Over het willen verzilveren van een prijs. Eiser vordert een rol in de tv-serie "Who's in, who's out" omdat hij via internet een rol in een pilot heeft gewonnen. In de algemene (spel)voorwaarden staat dat de winnaar van  de Pilot ook gegarandeerd een van de hoofdrollen heeft in de serie als deze op tv wordt uitgezonden. Het gewonnen hebben van de rol in de pilot levert, na opnieuw ontwikkelen van de serie, geen rol op. K Beheer heeft geen invloed op de keuze van de acteurs en kan de overeenkomst niet nakomen.

4.6. Uit de wederzijds standpunten blijkt dat partijen de algemene voorwaarden op dit punt elk in verschillende zin uitleggen. (...) Uit de tekst valt naar voorlopig oordeel niet op te maken dat 'deze' uitsluitend verwijst naar 'de pilot' en niet naar 'de serie'. Evenmin wordt dit voorshands aannemelijk uit de tekst van de website, nu het onzijdige gebruikte woord 'het' in de zinsnede 'of en wanneer op welke zender het uitgezonden gaat worden' niet uitsluitend naar 'de pilot' hoeft te verwijzen. Dat betekent datt op dit moment noch de bewoording van de artikelen 9 en 13 van de algemene voorwaarden, noch die in combinatie met de tekst op de website, voldoende aannemelijk maakt dat het recht op een rol in de serie bij BNN slechts ontstaat, indien - behalve de serie - ook de pilot op televisie wordt uitgezonden. Zelfs als dit uit de algemene voorwaarden in combinatie met de tekst op de website moet worden gelezen - zoals K beheer heeeft betoogd - was een duidelijk omschreven voorbehoud hiertoe op de website op zijn plaats geweest. Dit betekent dat naar voorlopig oordeel (sic) mocht en kon begrijpen dat krachtens de algemene voorwaarden hem een rol werd gegarandeerd  in de serie, indien de serie op televisie zou worden uitgezonden. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de serie op televisie wordt uitgezonden, bestaat naar voorlopig oordeel tussen K beheer dan ook  op grond van de algemene voorwaarden een overeenkomst tot het geven van een rol aan (sic) in de serie.


Nakoming: voldoende aannemelijk dat K beheer geen invloed op de keuze van de acteurs en BNN staat dat haar niet toe 4.9. (...) Naar voorlopig oordeel kan K Beheer daardoor de overeenkomst niet nakomen, zodat (sic) geen belang heeft bij toewijzing van de primair gevorderde voorziening. Deze wordt dan ook geweigerd.

Lees het vonnis hier (grosse KG ZA 12-75, LJN BV7207 en schone pdf).
Op andere blogs:
SOLV ('Who´s in, Who´s out': sorry, but you are out...)

IEF 10954

RE: over de context

Bijdrage ingezonden door Arnoud Engelfriet, ICTRecht.

Ik lees net de PPT-publicatie van Visser (IEF 10949) met daarin een citaat van mij: "Wat er op Bittorrent of Usenet gebeurt krijg je met geen honderdduizend fair use factoren rechtgepraat." (Ius Mentis)

Hoewel ik me gevleid voel dat mijn mening belangrijk blijkt te zijn voor Visser, wil ik graag even reageren over de context.

Het downloaddebat gáát niet om het onder fair use rechtpraten van Bittorrent of Usenet. Dat is een stropopargument dat twee parallelle problemen met het auteursrecht met elkaar vermengt.

Het huidige auteursrecht biedt de rechthebbende een absoluut recht dat ze te allen tijde kunnen inzetten. Fair use of onze limitatieve lijst met uitzonderingen biedt daar een beperking op, maar die beperkingen zijn eigenlijk alleen gericht op het corrigeren van misbruik. Het is niet de bedoeling dat een auteursrechthebbende een wetenschappelijke publicatie kan hinderen die op zijn kennis voortbouwt, dus biedt citaatrecht een exceptie om korte stukjes uit een publicatie over te nemen. Maar citeren (en alle andere uitzonderingen) mogen niet botsen met de normale exploitatie van het werk.

De discussie over fair use of specifieke internetexcepties (de remixclausule) wordt gevoerd in de context van misbruik van auteursrecht tegen nieuwe initiatieven zoals mashups die in feite niet botsen met de normale exploitatie van het werk. Maar daar hebben we het dus niet over.

Heel fundamenteel is de vraag of je met auteursrecht moet kunnen optreden tegen diensten als Bittorrent, of dat je juist wilt dat dergelijke diensten kunnen bloeien. Mensen die dat soort diensten willen ontwikkelen, botsen per definitie met de "normale exploitatie" van het werk (de verkoop van DVD, videocassette, of, vooruit, Veamer/Netflix/Hulu). Zij kunnen hun diensten niet ontwikkelen zonder toestemming, en die krijgen ze niet (vraag maar aan Kazaa, dat het netjes probeerde bij Buma/Stemra). Laat je vooraf zien wat je dienst kan, dan is het te speculatief of worden er irreële royaltybedragen geëist. En lanceer je zonder toestemming, dan ben je een piraat. En dát schiet niet op natuurlijk.

Het probleem is dus niet hoe we auteursrechten gaan handhaven en of filteren wel of niet daarbinnen past. Het probleem is hoe we auteursrecht gaan inzetten om het gebruik van nieuwe technologie te stimuleren. Want uiteindelijk lijkt het me toch de bedoeling dat alle content een keer online beschikbaar komt, en niet alleen via één of twee partijen maar via zo veel als de markt maar kan dragen. Groot en sjiek en compleet, of klein en beperkt maar goedkoop. Met aanbod en service voor ieder wat wils. Specifiek de Simpsons of juist alle cartoons. Alle blockbusters of misschien juist alleen die vage arthouse films waar alleen een vage Canadees nog een kopie van op zolder had. Drie keer kijken voor een paar euro of download-to-own voor wat meer. Binnen via Bittorrent of streamen vanaf een Servische server. Het kan allemaal. De techniek bestaat allang. Het is het auteursrecht dat in de weg staat aan al die nieuwe dingen. Dus hoe gaan we dát oplossen?

IEF 10953

Maak van uiterlijk iPad een sterk merk

B. Kist, Maak van uiterlijk iPad een sterk merk, Het Financieele Dagblad 23 februari 2012, p.9.

Bijdrage ingestuurd door Bas Kist, Chiever.

Begin dit jaar bepaalde het Hof in Den Haag dat de Galaxy 10 Tab van Samsung geen inbreuk maakt op de geregistreerde modelrechten van de iPad. Dat Apple in deze zaak niet ook gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die het merkenrecht biedt, is een gemiste kans.

Met zijn modelrechten vraagt Apple bescherming voor het driedimensionale uiterlijk van de iPad, zeg maar de totale vormgeving van het apparaat. Het merkenrecht biedt echter bescherming aan onderscheidingstekens: tekens waaraan een consument de oorsprong van een bepaald product kan afleiden. Dat kan zijn de geelrode schelp van Shell, de 'swoosh' van Nike en soms de totale lay-out van een verpakking. Voor zover het om tweedimensionele beelden gaat, stelt de wet eigenlijk geen beperkingen aan wat een merk kan zijn. Alle tekens met onderscheidend vermogen kun je als merk beschermen.

Het meest kenmerkende en onderscheidende aan de iPad is het tweedimensionale beeld van het platte, gladde, donkergrijze scherm van circa 18 bij 25 cm, met ronde hoeken en een zwarte rand. Dat is het onderscheidingsteken, het merk, waaraan we de wereldbekende iPad herkennen.

En precies dat beeld is door Samsung overgenomen. Toegegeven, in een net wat ander formaat, maar toch sterk gelijkend. Ik ben in het bezig van beide apparaten en als ik thuiskom, moet ik altijd weer even goed kijken. Ik raak in verwarring door dat scherm van de Galaxy, door de gedempte kleuren, de rand, de gladheid en de ronde hoeken.

Apple zou een afbeelding van dat scherm als Europees merk moeten aanvragen. Het Europese merkenbureau zal vanwege de enorme bekendheid van de iPad zonder meer erkennen dat het hier om een onderscheidend merk gaat, waardoor het stuk eenvoudiger wordt de Galaxy-lookalike te bestrijden.

Bas Kist
Op de FD-site: hier

IEF 10952

Niet gehouden technische medewerking te verlenen

Rechtbank 's-Gravenhage 22 februari 2012, HA ZA 09-1523 (Cisco tegen Comtek) HA ZA 10-966 (Comtek tegen HP c.s.)

Zelfde partijen tegenover elkaar in IEF 8117. In steekwoorden: Merkenrecht. Vermeende inbreuk door verhandelen (tweedehands) goederen met merk Cisco. Uitputting. Niet gehouden tot technische medewerking. Vrijwaringsincident. Vordering toegewezen. In reconventie: acht de rechtbank zich niet bevoegd.

In citaten, In conventie:

Merkgebruik: 6.6. De rechtbank overweegt dat, hoewel Comtek betwist dat op alle door Cisco c.s. genoemde producten de Merken zijn aangebracht, uit hetgeen zij overigens naar voren heeft gebracht, volgt dat zij niet betwist dat zij de Merken heeft gebruikt door producten voorzien van de Merken te verhandelen en daartoe in voorraad te houden. Merkgebruik door Comtek staat daarmee vast. De vraag is of Comtek daartoe gerechtigd is. Cisco c.s. heeft, als merkhoudster, zoals bepaald in de artikelen 2.20 lid 1 BVIE en 9 lid 1 GMVo, in beginsel het recht zich te verzetten tegen elk gebruik van haar Merken. Het maakt daarbij niet uit of het om namaak gaat of om originele merkproducten die zonder haar toestemming in de EER worden verhandeld; in beide gevallen zijn de desbetreffende producten zonder toestemming van de merkhouder in de EER in het verkeer gebracht. Dit recht van de merkhouder is echter niet oneindig, het wordt onder meer begrensd door het uitputtingsbeginsel opgenomen in artikel 2.23 lid 3 BVIE en artikel 13 lid 1 GMVo, dat inhoudt dat dit recht niet omvat het recht zich te verzetten tegen gebruik van het merk voor waren die onder het merk door de merkhouder of met diens toestemming in de Europese Gemeenschap of de EER in het verkeer zijn gebracht.

Uitputting
6.9. Dat Cisco c.s. het de handel in tweedehands producten moeilijk maakt door zich te beroepen op de Merken en/of door partijen – zoals Comtek stelt – niet behulpzaam te zijn bij het herkennen van namaak, mag zo zijn. Daaruit volgt echter nog niet zonder meer dat zij die handel onmogelijk maakt of zodanig frustreert, dat deze feitelijk onmogelijk wordt, althans Comtek heeft onvoldoende concrete onderbouwing verschaft om tot een dergelijke conclusie te kunnen komen. (...)

6.12. De rechtbank overweegt dat hetgeen door Comtek is aangevoerd onvoldoende is om te kunnen aannemen dat sprake is van uitputting van de rechten van Cisco c.s. ten aanzien van alle onder 3.5 en 3.6 genoemde producten. Comtek heeft zich slechts uitdrukkelijk op uitputting beroepen waar het de producten betreft die zij stelt te hebben ontvangen van HP c.s. Met betrekking tot de andere producten (te weten: de 16 producten van de testaankopen en de overige producten waarop beslag is gelegd) heeft zij met betrekking tot uitputting haar stelling in het geheel niet onderbouwd. Indien en voor zover komt vast te staan dat deze producten zijn voorzien van de Merken, staat vast dat de rechten van Cisco c.s. ten aanzien van deze producten niet zijn uitgeput. Ten aanzien van de producten die Comtek van HP c.s. stelt te hebben ontvangen, heeft zij geen bewijs overgelegd noch is door middel van serienummers of andere identificerende kenmerken door haar een verband gelegd tussen producten die Comtek stelt van HP c.s. te hebben ontvangen en de producten die onder haar in beslag zijn genomen. Dat de eigendom van deze producten op het moment dat beslag werd gelegd (nog) niet van HP c.s. op Comtek was overgegaan, biedt hiervoor geen ondervanging omdat niet in geschil is dat Comtek deze producten in voorraad had ter verhandeling aan derden, hetgeen in beginsel voldoende is om inbreuk aan te nemen.

6.13. Conform haar bewijsaanbod, zal de rechtbank Comtek, zoals in het dictum verwoord, het bewijs opdragen van haar stelling dat onder de producten die onder haar in beslag zijn genomen en genoemd zijn in het proces-verbaal van beslaglegging van 31 oktober 2008, zich producten bevinden die zij heeft ontvangen van HP c.s. De rechtbank zal Comtek bij akte in de gelegenheid stellen zich uit te laten of en, zo ja, op welke wijze, zij dit bewijs wenst te leveren, alsmede zich uit te laten over de producten genoemd in het procesverbaal van beslaglegging van 31 oktober 2008 met betrekking waartoe zij dit bewijs wil leveren.

Misbruik van procesbevoegdheid strijd met mededingingsrecht
6.17 Comtek heeft niet aannemelijk gemaakt dat Cisco c.s. uitsluitend haar rechten ten aanzien van de Merken handhaaft met een ander doel dan het doel – althans één van de doeleinden – waarvoor haar deze rechten zijn verleend. Er is evenmin sprake van misbruik van procesbevoegdheid op de grond dat de belangen van Cisco c.s. bij handhaving niet opwegen tegen die van Comtek bij het ongestoord verhandelen van de producten waarvan de merkrechten niet zijn uitgeput. Ook is onvoldoende onderbouwd gesteld om strijd met mededingregels te kunnen aannemen.

Technische medewerking
6.25. Cisco c.s. betwist dat zij gehouden is maatregelen te treffen waardoor Ciscoproducten voor Comtek als originele producten herkenbaar zijn en aan Comtek technische medewerking te verlenen waardoor Comtek namaak van echt kan onderscheiden en dat het haar vrijstaat om, ter waarborging van de vertrouwelijkheid van echtheidskenmerken, deze geheim te houden. Zij voert aan dat Comtek een eigen verantwoordelijkheid (zelfs rechtsplicht) heeft om zich ervan te vergewissen dat de van de Merken voorziene producten door of met toestemming van Cisco c.s. in de EER in het verkeer zijn gebracht. Ook voert zij aan dat Comtek met betrekking tot de producten die onderwerp zijn van deze procedure door haar zijn ingekocht toen zij nog toegang had tot de technische verificatiedienst via de website van Cisco c.s. en dat zij kennelijk deze mogelijkheid ter verificatie van de authenticiteit van de door haar ingekochte producten onbenut heeft gelaten.

8.1. laat Comtek toe tot tegenbewijs van de voorshands bewezen geachte stelling dat alle producten die onder haar in beslag zijn genomen en genoemd zijn in het proces-verbaal van beslaglegging van 31 oktober 2008, met uitzondering van de daarin genoemde tape, antistatische zakken en Prolab, voorzien zijn van de Merken;

8.2. draagt Comtek bewijs op van feiten en omstandigheden die de conclusie wettigen dat 25 (althans een of meerdere) door haar nader te specificeren producten van de producten die onder haar in beslag zijn genomen en genoemd zijn in het proces-verbaal van beslaglegging van 31 oktober 2008, afkomstig zijn van HP c.s.;

IEF 10951

Cupje van Perry

Kantonrechter rechtbank Rotterdam 7 april 2010, LJN BV6681 (verzoekster tegen verweerder [O])

Met dank aan Charissa Koster, ABC Legal: vergelijk IEF 8953 [en zie onder].

Arbeidsrecht en IE. Werkgeversauteursrecht. Verweerder is Algemeen Directeur en heeft een leidende rol in ontwikkelen van nieuwe verpakkingen van noten en zuidvruchten. Nadat de contracten voor de productie bijna rond was, heeft verweerder medegedeeld dat het 'cupje van Perry', zo werd het steevast aangeduid, op persoonlijke titel als gemeenschapsmodel heeft geregistreerd. Verzoekster wilde geen licentie afnemen onder, voor hem, onaanvaardbare condities.

Omdat het 'cupje van Perry' in eigen tijd en op eigen kosten is ontworpen, op eigen naam en kosten is geregistreerd en dat verweerder een licentie wilde aangaan, blijkt dat verzoekster deze (auteurs)rechten onderkend. Echter om de juistheid te beoordelen zal het horen van getuigen noodzakelijk zijn. Verzoekster verzet zich niet-succesvol tegen nadere bewijsgaring, zoals door verweerder gevraagd.

Uit IEF 8953: Rechtbank 's-Gravenhage 1 juli 2010, KG ZA 10-720 (PvO tegen Dutch-Nut-Group B.V./Faerch Plats A/S)

Modeldepot. Hangende de opgestarte bodemprocedure, die vanwege faillissement niet is voorgezet, heeft de ex-werknemer een kort geding gestart. DNG en Faerch zijn een samenwerking aangegaan betreffende de exclusieve ontwikkeling en productie van een notendispenser. Omdat Faerch op 25 maart 2009 de Gemeenschapsmodellen 001112361 en 001508680 heeft gedeponeerd en de ex-werknemer een evident identiek modeldepot heeft verricht op een later tijdstip 12 mei 2009, wordt de eerstgenoemde in het gelijk gesteld.

Nu de vorderingen in reconventie een direct uitvloeisel zijn van het verweer in conventie, zal de voorzieningenrechter de volledige kosten toerekenen aan het geschil in conventie [ad €24.662,89]

Arbeidsrechtelijke voortzetting: Het primaire verzoek, ontbinding arbeidsovereenkomst vanwege dringende reden, kan niet worden toegewezen nu de door werkgever hieraan ten grondslag gelegde feiten alle door werknemer gemotiveerd zijn betwist en de lezing van werknemer niet bij voorbaat onaannemelijk voorkomt, zodat van de juistheid van het door werkgever gestelde feitencomplex onvoldoende is gebleken.

Het subsidiaire verzoek van werkgever en het tegenverzoek van werknemer gaan beide uit van door de gerezen situatie veranderde omstandigheden die aan een vruchtbare voortzetting van de arbeidsrelatie in de weg staan. De kantonrechter deelt die inschatting van partijen en de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden ontbonden. Gezien de omstandigheden bestaat er geen aanleiding de hoogte van de aan werknemer toe te kennen vergoeding te differentiëren al naar gelang de indiener van het verzoek.

7.3 Partijen verschillen van mening over de vraag aan wie de (intellectuele eigendoms)rechten toekomen die verbonden zijn aan de nieuw ontworpen verpakking. Door [verzoekster] is inmiddels een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Den Haag om hieromtrent een uitspraak te krijgen. [verweerder] heeft bepleit dat in de onderhavige procedure nader onderzoek, in de vorm van het horen van getuigen, zal plaatsvinden naar (de afspraken over) (de aanspraken op) die rechten. Immers, eerst dan zal het handelen van partijen ten opzichte van elkaar in een juist daglicht kunnen worden gezien om een oordeel te kunnen te geven over eventuele verwijtbaarheid van (een der) partijen bij een uit te spreken ontbinding. [verzoekster] heeft zich uitdrukkelijk verzet tegen het horen van getuigen, stellende dat de aard van de onderhavige procedure zich met het hiermee gepaard gaande uitstel niet verdraagt alsmede dat de vraag wie rechthebbende is geen beantwoording behoeft om het handelen van partijen te kunnen beoordelen.

7.4 De kantonrechter is van oordeel dat op basis van de thans voorliggende gegevens niet valt vast te stellen wie de rechthebbende is en ook dat duidelijkheid hierover noodzakelijk is om de primaire grondslag van het verzoek van [verzoekster] te kunnen toetsen. Immers, indien partijen (uitdrukkelijk of stilzwijgend) overeen zijn gekomen dat [verweerder] de rechten toekwamen (zoals zijn standpunt luidt) zal dat tot een geheel andere waardering van diens handelen aanleiding geven dan wanneer [verweerder] zich eigenmachtig en zonder instemming van [verzoekster] als rechthebbende heeft laten registreren (zoals [verzoekster] stelt).

Nu de door [verzoekster] aan de primaire grondslag van haar verzoek ten grondslag gelegde feiten alle door [verweerder] gemotiveerd zijn betwist, diens lezing niet bij voorbaat onaannemelijk voorkomt en [verzoekster] zich verzet tegen nadere bewijsgaring, moet de conclusie zijn dat van de juistheid van het door [verzoekster] gestelde feitencomplex onvoldoende is gebleken. Het primaire verzoek kan dan ook niet worden toegewezen.