IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9782

Eerder dan pas na 81 dagen

Kantonrechter Rechtbank Utrecht 10 juni 2011, LJN BQ7711 (eiser h.o.d.n. Filmclub tegen gedaagde)

Op een zijspoor. Filmrechten. Verhuur en contractuele bedingingen. Filmclub bewijst dat zij een DVD aan gedaagde heeft verhuurd, welke gehouden is een deel van de gevorderde contractuele boete te betalen. Filmclub had eerder moeten begrijpen dat gedaagde de DVD niet zou terugbrengen en had daarom eerder van haar bevoegdheid gebruik moeten maken de DVD te vervangen. Door dat niet te doen, heeft zij de boete onnodig laten oplopen. Ontvangsttheorie sommaties op verkeerde adres.

2.12 (...) Naar het oordeel van de kantonrechter had Filmclub onder deze omstandigheden eerder dan pas na 81 dagen moeten begrijpen dat [gedaagde] de DVD niet meer zou terugbrengen. Het had daarom op de weg van Filmclub gelegen eerder gebruik te maken van de haar ingevolge artikel 5.3 van de Huurvoorwaarden toekomende bevoegdheid de verhuurde DVD af te schrijven en een vervangend exemplaar aan te schaffen. Door niettemin 81 dagen te wachten, heeft Filmclub – mede gelet op het feit dat het een dagfilm met een hogere huurprijs dan een weekfilm betrof – de boete als bedoeld in artikel 5.2 van de Huurvoorwaarden onnodig laten oplopen.

De kantonrechter is zich er aan de andere kant van bewust dat Filmclub niet op stel en sprong tot vervanging overgaat, omdat het niet ongebruikelijk is dat huurders het gehuurde na enige tijd toch retourneren. Een wachttijd van een maand (30 dagen) komt de kantonrechter in dit verband redelijk voor. Dit oordeel leidt ertoe dat [gedaagde] gehouden is de verlengingskosten over 30 dagen aan Filmclub te vergoeden. Niet in geschil is dat de huurprijs van de DVD € 4,- per dag bedroeg. Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is een bedrag van € 120,- (€ 4,- × 30) aan Filmclub te betalen. Daarnaast is hij gehouden de vervangingskosten van de DVD te voldoen die, zoals Filmclub onbetwist heeft gesteld, € 40,- bedragen.

2.14 (...) Omdat het Filmclub in beginsel vrijstaat zelf het moment van dagvaarden te bepalen, is de enkele omstandigheid dat zij enige tijd heeft gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding op zichzelf onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat zij haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden. Dit geldt temeer omdat Filmclub pas tot dagvaarding is overgegaan nadat uit de tussen het door haar ingeschakelde incassobureau en [gedaagde]s gemachtigde gevoerde briefwisseling bleek dat [gedaagde] niet bereid was tot betaling over te gaan.

Lees het vonnis hier (link / pdf)

IEF 9781

Indien inschrijving volgt

Rechtbank Almelo 10 juni 2011, LJN BQ7858 (Traveleventgroep & Labyrinth tegen Rent-a-Tent & Vakantieplezier)

Met gelijktijdige dank aan Marjolein Driessen, legaltree en Merkenbureau Abcor.

Merkenrecht. Handelsnaam. Domeinnaam. Houder van Benelux-merk NOA Vakanties, licentienemer Labyrinth biedt o.a. kampeervakanties aan onder deze naam en stelt dat gebruik van de handelsnaam VIANOVA een inbreuk veroorzaakt. De vorderingen van NOA vakanties worden toegewezen, NOA Vakantie heeft onderscheidend vermogen, dat vind steun in het onderzoek van het BBIE. Er volgt een inbreukverbod op de merken van NOA Vakanties en het voeren van een handelsnaam, domeinnaam vianoa.nl wordt doorgehaald.

4.2. (...) De stelling van gedaagden dat er geen sprake is van een (sterk) onderscheidend vermogen wordt dan ook verworpen. Het oordeel dat het merk NOA Vakanties onderscheidend vermogen heeft, vindt ook steun in de omstandigheid dat een (woord)merk pas wordt ingeschreven nadat door het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom een onderzoek heeft plaatsgevonden naar (onder meer) de vraag of de in de aanvraag voorkomende tekens geacht moeten worden elk onderscheidend vermogen te missen. Indien inschrijving volgt, zoals hier is gebeurd, kan daaruit dan ook worden afgeleid dat het Benelux-Bureau na onderzoek geen aanleiding heeft gezien om het merk te weigeren wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen (vgl. Rechtbank Arnhem
3 september 2010 LJN BN7720). [red. IEF 9070]

4.6. Gelet op de grote mate van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen het teken en het merk en het feit dat de aangeboden diensten identiek zijn, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat bij het in aanmerking komende publiek verwarring zal ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk. De verwarring zal in die zin ontstaan dat het publiek zal aannemen dat de diensten dezelfde herkomst hebben (directe verwarring), dan wel dat het publiek zal aannemen dat tussen de ondernemingen van partijen enig verband aanwezig is (indirecte verwarring). Wat er ook zij van de stellingen van gedaagden, uit voorgaande volgt dat gedaagden in strijd handelen met artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Het beroep van eiseressen op artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE kan dan ook onbesproken blijven.

4.8. Mede gelet op hetgeen in overweging 4.7 is overwogen, moet worden geoordeeld dat door het gebruik als handelsnaam van de domeinnaam www.vianoa.nl bij het publiek verwarring is te duchten tussen de ondernemingen. Gedaagden voeren dan ook de domeinnaam in strijd met het bepaalde in artikel 5 Handelsnaamwet. Het beroep van eiseressen op artikel 5a Handelsnaamwet kan gelet hierop en hetgeen in overweging 4.7 is overwogen, onbesproken blijven. Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep op artikel 6:162 BW door eiseressen, geen bespreking behoeft.

Lees de uitspraak hier (link / pdf).
BVIE, Handelsnaamwet

IEF 9780

nazorg aan de uitgezonden militairen

Rechtbank Middelburg 9 juni 2011, LJN BQ7791, AWB 10/875 (Eiser tegen Ministerie van Defensie)

Voor de volledigheid. Auteursrecht op landkaarten. WOB-verzoek over begraven van personen in Potoçari, Srebrenica. Vertrouwelijkheid van debriefingsverklaringen, niet openbaar. Hoe "verweesde werken", (internationale) overheidsadministratie en auteursrechten op staatsdocumenten bijeenkomen in het bestuursrecht. Verklaring over locatie van een graf kan openbaar worden gemaakt zonder in strijd te komen met geheimhoudingsplicht. Ministerie van Defensie wordt opgedragen nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak.

Van een foto die volgens een debriefingsverklaring zou zijn gemaakt, is niet bekend wie de foto heeft gemaakt. Daardoor is niet te achterhalen of de foto in het archief van het Ministerie van Defensie wordt bewaard. Een kaart waarop de locatie van de begraafplaats van acht lichamen is aangetekend, bevindt zich niet in het administratieve gedeelte van het debriefingsarchief. Informatie over een coördinaat is afgeleid van een kaart die toebehoort aan de regering van de Verenigde Staten van Amerika. Verweerder heeft geen toestemming van de regering van de Verenigde Staten gekregen om de kaart openbaar te maken.

9. De informatie gevraagd in punt 15 betreft een kaartcoördinaat. Deze kaart is wel aanwezig op het Ministerie van Defensie, maar het auteursrecht van de kaart behoort toe aan de regering van de Verenigde Staten van Amerika. Van die zijde heeft verweerder geen toestemming gekregen om de kaart openbaar te maken. Dus op zichzelf is de weigering van verweerder gerechtvaardigd. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij de kaart op zich niet hoeft te hebben, maar dat verweerder hem mogelijk de GPS-coördinaat zou kunnen verstrekken. Hoewel het in het kader van de Wob gaat om documenten, geeft de rechtbank verweerder in overweging te bezien of de gevraagde informatie over de coördinaat wellicht via andere kanalen dan de Wob, bijvoorbeeld in het kader van de nazorg aan de uitgezonden militairen, aan eiser kan worden gegeven.

Lees de uitspraak hier (link / pdf)
Wet openbaarheid bestuur

IEF 9779

Bewijskracht van kopie

Gerecht EU 14 juni 2011, Zaak T-68/10 (Sphere Time / OHMI - Punch)

Modelrecht. Gemeenschapsmodel (nr. 325494-0002). Nietigheidsprocedure over een geregistreerd gemeenschapsmodel horloge aan een sleutelkoord. Eerdere openbaarmaking model. Bewijskracht van kopie ipv origineel als ingebracht processtuk. Gerecht bevestigd oordeel van kamer van beroep dat nieuw en eigen karakter ontbreekt. Art. 4, 6, 7 en 61-64 Vo (EC) 6/2002

39      The provision of the original of that document could, depending on the circumstances, be relevant if the copy were illegible or if it there were indications that the document had been tampered with in order to modify its content. The applicant does not raise submissions to that effect and the examination of the shipping invoice, as provided to OHIM, does not give rise to questions in that regard.

40      Consequently, the fact that a copy of the shipping invoice was provided, rather than the original, does not affect the probative nature of the document produced either.

82      Next, the fact that the lanyard of the SYMBICORT design is represented in black is not significant, given that no colour has been claimed for the contested design. Similarly, inasmuch as the contested design represents a promotional item, it is reasonable to hold that, when it is used, it will carry a trade mark. Consequently, the presence of the SYMBICORT mark in the SYMBICORT design does not amount to a significant difference either.

83      Finally, the details of the watch cases and the watch faces of the two designs are not sufficiently striking to have any influence on the overall impression produced by the designs. That is a fortiori the case since, as is apparent from paragraphs 58 to 64 above, the watch’s hands and the rectangular element affixed to the face of the watch are not among the elements that are protected by the contested design.

84      In light of all the foregoing, it must be held that the contested design and the SYMBICORT design produce the same overall impression on the informed user. Therefore, the Board of Appeal was correct in arriving at that same conclusion, at paragraph 22 of the contested decision, and in inferring therefrom that the contested design was devoid of individual character within the meaning of Article 6 of Regulation No 6/2002 and was therefore to be declared invalid.

88      It should be borne in mind that the concept of misuse of powers has a precisely defined scope in European Union law and refers to cases where an administrative authority has used its powers for a purpose other than that for which they were conferred on it. In that respect, it has been consistently held that a decision may amount to a misuse of powers only if it appears, on the basis of objective, relevant and consistent evidence, to have been taken for purposes other than those stated (Joined Cases T‑551/93 and T‑231/94 to T‑234/94 Industrias Pesqueras Campos and Others v Commission [1996] ECR II‑247, paragraph 168, and Case T‑19/99 DKV v OHIM (COMPANYLINE) [2000] ECR II‑1, paragraph 33).

Lees de uitspraak hier (link)
GModVo 6/2002

IEF 9778

In- en uit elkaar schuivende buizen

Nietigheidsadvies NL Octrooicentrum 10 juni 2011, ORE/advies/1020096 (V.O.F. Roelama tegen Schouten)

met dank aan Gino van Roeyen, Banning advocaten & Johan Brants, Brantsandpatents

Octrooirecht. Nietigheidsadvies ex artikel 84 Row 1995 inzake een Nederlandse octrooi 1020096 (plaatje voor vergroting) voor een "Gestel, en werkwijze, voor het verdelen van een vloeistof zoals vloeibare mest over land". Er is sprake van niet-toelaatbare toegevoegde materie en niet alle conclusies voldoen aan het nieuwheidsvereiste, aldus het NL octrooicentrum. Dit is niet in lijn met de Guidelines van het EOB.

5.1.7 Tests van het EOB.

Octrooihouder heeft als verweer verwezen naar tests van het Europees Octrooibureau waarmee kan worden bepaald of een wijziging toelaatbaar is. De ‘Case Law of the Boards of Appeal' (66 editie, juli 2010) vermeldt in par. III.A.7 de ‘is it essential’-test (blz. 352) en de ‘novelty test' (blz. 354). De ‘is it essential'- test heeft betrekking op de situatie waarin maatregelen weggelaten zijn ten opzichte van de ingediende octrooiaanvrage. Deze test is daarmee op voorhand niet van toepassing op onderhavig octrooi, omdat genoemde wijzigingen toevoegingen betreffen. (...citaat Guidelines...). In geval van toepassing van de `novelty test' op de twee toegevoegde uitvoeringsvoorbeelden A en B, moet worden vastgesteld dat deze betrekking hebben op verplaatsing van de aansluiting in andere richtingen dan de langsrichting van de toevoerslang, terwijl de gemiddelde vakman die conclusie 1 van de ingediende aanvrage leest in het licht van de beschrijving en figuren er vanuit zal gaan dat de conclusie slechts betrekking heeft op verplaatsing in de langsrichting van de toevoerslang. De toegevoegde uitvoeringsvormen zijn derhalve nieuw ten opzichte van de ingediende octrooiaanvrage en worden daarmee niet gedekt. NL Octrooicentrum komt bij toepassing van de ‘novelty test' derhalve tot hetzelfde resultaat. Ten overvloede merkt NL Octrooicentrum op dat in het Case Law-boek de paragraaf over de ‘novelty test' begint met: "Recent case law no longer refers to the ‘novelty test' " (zie Case Law of the Boards of Appeal, 6e editie, juli 2010, par. III.A.7.3, blz. 354).

5.1.9 Slotsom
van alle wijzigingen zijn de wijzigingen met betrekking tot de twee toegevoegde uitvoeringsvoorbeelden A en B niet toelaatbaar omdat de materie niet wordt gedekt door de ingediende octrooiaanvrage. De conclusies 3, 7 en 9 zijn daarmee vernietigbaar op grond van artikl 75 lid 1 sub c Row 1995. Wegens toegevoegde materie zijn ook de conclusies 3 en 10 van het hulpverzoek niet toelaatbaar. De toevoegingen D t/m M in de beschrijving en de toegevoegde figuren 10 t/m 12 (toevoegingen T en U) dienen voorts te worden verwijderd uit het octrooi.

Lees het advies hier (pdf)

IEF 9777

Eerste analyse: Abandonware en de nieuwe Commodore

Een bijdrage van prof. mr. dr. ir. Eric Tjong Tjin Tai, Tilburg University

In de wereld van de computers is een jaar al lang, en tien jaar een mensenleven. Om een voorbeeld te noemen: Windows XP werd in 2001 uitgebracht, heeft inmiddels al weer twee opvolgers gehad en wordt nog slechts beperkt ondersteund. Dat neemt niet weg dat begin 2011 nog steeds zo’n 40% van de internettende computergebruikers Windows XP gebruikt (bron: Wikipedia, geraadpleegd april 2011). De gebruikers van computers en software overleven de levenscyclus van een product, en in sommige gevallen zelfs de levensduur van de producent.

In extreme vorm zien we dit bij wat wel wordt genoemd ‘abandonware’. Dat is software (vooral computerspelen of games) van vele jaren oud (denk aan minstens 5 zoniet 10 jaar), die niet meer commercieel verkrijgbaar is, en waarvan in veel gevallen (doch niet altijd) zelfs niet eenvoudig meer is te achterhalen wie de rechthebbende is, omdat de oorspronkelijke producent failliet is gegaan, is overgenomen, of simpelweg verdwenen. Spelfanaten die dergelijke games nog willen spelen voelen zich daarom gerechtigd deze software te verveelvoudigen en verspreiden, de term ‘abandonware’ geeft een schijn van legitimiteit aan dit gebruik. Zie verder bv. Wikipedia, waar ook verschillende vormen worden onderscheiden.

Met toestemming, lees verder op IT 320

IEF 9776

Hierbij verklaar ik

Vzr. Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen 7 juni 2011, 11/496/C (T. Claus & A. Kristel tegen Veerle de Wit & Uitgeverij De Bezige Bij B.V.) 

België. Auteursrecht en erfrecht inzake de postume publicatie "De Wolken", een verzameling van geschriften van schrijver Hugo Claus. De zonen en de weduwe van wijlen Hugo Claus strijden over al dan niet uit (laten) geven van deze publicatie. Hoogdringendheid is bewezen. Naast de weduwe is de Uitgever tweede verwerende partij. Aangezien in een wilsverklaring blijkt dat de weduwe wordt aangewezen als beheerder van de nalatenschap worden de vorderingen afgewezen. De vraag bij wie auteursrechten liggen en hoe dat zich verhoud tot het beheer van Claus' patrimonium, blijft onbeantwoord. Let op bij lezing: rechter heet eveneens Claus.

Dat wat de vorderingen ten aanzien van eerste verwerende partij betreft dient te worden opgemerkt dat door eerste verweren partij een stuk wordt overgelegd met de volgende tekst: "Hierbij verklaar ik, Hugo Claus, dat na mijn overlijden het beheer van mijn patrimonium moet gebeuren door mijn vrouw, Veerle De Wit, zoals zij dit ook tijdens mijn leven reeds deed. Ik verklaar dit zonder dwang en bij volle bewustzijn."

Dat hieruit prima facie kan opgemaakt worden dat het de wil was van de heer Hugo Claus dat eerste verwerende partij het beheer van zijn patrimonium zou waarnemen zoals zij dit deed tijdens zijn leven.

Lees de uitspraak hier (pdf)
Hoger beroep is aangetekend hier

IEF 9775

Lezers(prijs)vraag

Voor bij de vrijdagmiddagborrel: lezers(prijs)vraag. Uw reactie stuurt u in door op het multiple-choice antwoord van uw keuze te klikken. Reageren is helaas niet meer mogelijk 

“De achterzijde van de slip van Marlies Dekkers kenmerkt zich doordat er een driehoekige uitsparing is gemaakt, waardoor een deel van de bovenkant van de billen zichtbaar is. Deze driehoek wordt doorsneden door gekruiste bandjes. Sapph heeft geen slipjes overgelegd van eerdere makelij waarin eenzelfde of vergelijkbare uitsparing in de slip is aangebracht. Gelet op het feit dat een openwerking van een slip op meerdere manieren kan plaatsvinden, moet de wijze waarop Marlies Dekkers dat heeft gedaan als oorspronkelijk worden aangemerkt. Dit element van de slip komt dan ook als intellectuele schepping voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking”.

Aldus overweging 4.50 van Rechtbank Utrecht 25 mei 2011, LJN BQ5277, IEF 9700, HA ZA 08-1438 (MD Group B.V. tegen Underlines B.V.) En wat vindt u hier van? Lees verder voor optie en ingestuurde antwoorden:

A) Deze redenering is een goed voorbeeld van de vuistregel “het kan anders, dus het is auteursrechtelijk beschermd”. Dat is een vuistregel die rechtens juist is.
B) Deze redenering is een goed voorbeeld van de vuistregel “het kan anders, dus het is auteursrechtelijk beschermd”. Dat is een vuistregel die niet bestaat, althans rechtens onjuist is.
C) Het onderscheidende kenmerk van de bewuste slip is opzettelijke gekopieerd, dus is er sprake van auteursrechtinbreuk.
D) Opengewerkte slips waarbij ‘een deel van de bovenkant van de billen zichtbaar is’ zijn in strijd met de openbare orde en goede zeden en verdienen daarom geen auteursrechtelijke bescherming.
E) Anders, namelijk …

Geïnspireerd? Heeft u zelf een leuke vraag? redactie@ie-forum.nl

Antwoord

17 juni 2011 Uit de gemotiveerde reacties zijn de volgende twee geselecteerd voor publicatie:

Met dank aan Bert-Jan van den Akker, Dijkstra Voermans Advocatuur & Notariaat. Antwoord E) Anders, namelijk...

Dit is een zeer onwenselijke redenering. Hiermee trekt de rechtbank m.i. een te grote (onder)broek aan, door een soort resultaatgerichte leer in het auteursrecht te introduceren. Dit is onwenselijk. Niet eens zozeer vanwege de keuze voor de resultaatgerichte leer op zich, maar wel door de keuze om het EOK + PS criterium met behulp van deze leer in te vullen. Door kort gezegd te overwegen dat als iets op meerdere manieren kan worden uitgevoerd, voldaan is aan het criterium voor auteursrechtelijke bescherming (ongeacht of het werk technisch bepaald is, dan wel (on)voldoende oorspronkelijk is), is het hek van de auteursrechtelijke dam. Immers indien deze redenering wordt nagevolgd, is alles onder het auteursrecht te beschermen. Ieder werk is immers wel op meerdere manieren uit te voeren. Het was dan ook beter geweest indien de rechtbank bij deze overweging zich iets meer had gericht op de uitwerking van het auteursrechtcriterium in plaats van de openwerking van de slips.

Met dank aan Michiel Coops, hetmediarecht.nl Antwoord E) Anders, namelijk ...

Bij deze vraag heb ik mij, zoals gevraagd, sec geconcentreerd op de geciteerde rechtsoverweging. Antwoord C gaat daarom niet op aangezien uit de rechtsoverweging niet volgt dat de slip is gekopieerd, alleen dat er auteursrecht op zou rusten. Antwoord A is onjuist omdat de uit de rechtsoverweging voortvloeiende redenering geen vuistregel is (in het auteursrecht). Antwoord B is daarom ook grotendeels incorrect, gezien het feit dat dit geen vuistregel is en bovendien rechtens onjuist is (niet althans). Antwoord D is onjuist omdat uit de rechtsoverweging volgt dat er juist wel auteursrecht rust op (dit element van) de slip.

Daarom heb ik voor antwoord E gekozen. (..) wat vindt u hiervan?

Kort door de bocht.
ALGEMEEN
Een werk in de zin van de auteurswet is een werk van letterkunde, wetenschap of kunst (art. 1 Aw). Uit Van Dale/Romme volgt dat, wil een werk in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming vereist is dat het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.  Dat het voortbrengsel een eigen, oorspronkelijk karakter moet bezitten, houdt, kort gezegd, in dat de vorm niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk (vgl. art. 13 Aw). De persoonlijke stempel zit hem in het gegeven dat er sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes die het voortbrengsel vormen van de menselijke geest (Endstra).

TOEGESPITST OP CASUS
Uit het eerste deel van de geciteerde rechtsoverweging komt naar voren dat het werk niet ontleend is aan een ander werk (oorspronkelijk), vgl. Sapph heeft geen slipjes overgelegd van eerdere makelij waarin eenzelfde of vergelijkbare uitsparing in de slip is aangebracht. Uit het tweede deel van de geciteerde rechtsoverweging volgt dat het werk een eigen karakter bezit, omdat het op verschillende manier gemaakt kan worden is er volgens de rechter sprake van een creatief gemaakte keuze, vgl. Gelet op het feit dat een openwerking van een slip op meerdere manieren kan plaatsvinden.

De rechter schuift dus twee verschillend gestelde feiten onder een noemer, terwijl zij in weze twee elementen om van een auteursrechtelijk beschermd werk te kunnen spreken bespreekt. Bovendien is het gegeven dat een werk op verschillende manieren gemaakt kan worden onvoldoende om te spreken van creatief, nu de slip met die redenering ook voor stijlbescherming in aanmerking zou kunnen komen waardoor het auteursrecht niet op gaat (vgl. Van Gelder/ Van Rijn). Zie IEF 8690 (Room Seven/Blokker) voor een beter gemotiveerd vonnis waar stijlbescherming nadrukkelijk door de voorzieningenrechter van de hand wordt gewezen (r.o. 4.7).

Bovenstaande reacties zijn beloond met een recente boekpublicatie van deLex

IEF 9774

Van onbepaalde waarde

Rechtbank Haarlem 8 juni 2011, HA ZA 11-319 (Masterfile tegen V h.o.d.n. Eyeforyou)

Met dank aan Sesanne Leeuwenburg, Intellectueel Eigendom Advocaten

Voor de volledigheid. Auteursrecht. Bevoegdheidsincident inzake het gebruik van stockfoto's door een websitebouwer. In de hoofdzaak is er sprake van een vordering van 'onbepaalde waarde' ex artikel 93 aanhef en onder b Rv. De kantonrechter is daarom niet bevoegd. Proceskosten voor gedaagde €452,-. Beveelt comparitie van partijen in de zaak en aanwezigheid in persoon en dat Masterfile dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is.

2.3. De rechtbank overweegt als volgt. Masterfile vordert in de hoofdzaak, naast betaling van een bedrag van EUR 4.760,00 vermeerderd met de rente daarover, staking van iedere inbreuk op haar auteursrechten onder verbeurte van een dwangsom. Deze vordering tot staking van inbreuk op auteursrechten is een vordering van onbepaalde waarde als bedoeld in artikel 93, onder aanhef en sub b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel bepaalt dat zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde alleen door de kantonrechter worden behandeld indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan EUR 5.000,00. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is: er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat de vordering tot staking van iedere inbreuk op de auteursrechten van Masterfile, onder verbeurte van een dwangsom, geen hogere waarde vertegenwoordigt dan EUR 5.000,00. Dit leidt ertoe de kantonrechter niet bevoegd is om de onderhavige zaak te behandelen en te beslissen. De incidentele vordering zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.

2.4. V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.4. (...) dat Masterfile dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen.

Lees het vonnis hier (pdf)
art. 93 Rv

IEF 9773

Toen niet (kunnen) toepassen

Rechtbank 's-Gravenhage 8 juni 2011, HA ZA 06-3383 ([A] & [B] h.o.d.n. KORO Ontwikkelings- en Handelsonderneming tegen Gebr. Kraaijveld B.V. c.s.)

In navolging van IEF 1669.

Octrooirecht. Merkenrecht. Slaafse nabootsing. Stukgelopen samenwerking over gras (sport)veldonderhoudsmachines Top drain, Recycling Dresser en Field Topmaker. Bodemprocedure. Octrooi: geen nawerkbaarheidsberoep gehonoreerd, Geen opeising van octrooirecht, geen sprake van voorgebruik, inbreuk op octrooi, merkenrechtinbreuk met grensoverschrijdend verbod toegewezen, Slaafse nabootsing voor twee machines, art. 1019h Rv anticiperend toegepast gelet op de verstreken implementatietermijn (4.38)

Octrooi 1018565. Uitgebreide bespreking: wordt geldig geacht. Geen opeising door gedaagde. Geen voorgebruik omdat claim niet kon toepassen. Directe Inbreuk.
4.13. Vast staat dat in 2005 in Nantes een field topmaker is getoond voorzien van steunplaten met daarop gelijktijdig gemonteerd frees- en verticuteermessen. Dat gelijktijdige montage niet zou werken vanwege de kap, zoals GKB cs stelt, wordt gelogenstraft door de afbeelding op haar eigen site; de verticuteermessen in gemonteerde staat blijven in combinatie met de freesmessen onder de kap.

Merken. "Machinenamenmerken" niet beschrijvend. Grensoverschrijdend verbod woord/beeldmerken

4.22. Niet is bestreden dat GKB cs na de beëindiging van de samenwerking gedurende zekere tijd is doorgegaan met het op de markt brengen van dezelfde machines met hantering van dezelfde merken als voorheen (woord- en woordbeeldmerken KORO en de machinenamenmerken). Nu zij bovendien geen merkinbreuk erkent en evenmin onvoorwaardelijk toezegt dat in de toekomst te zullen laten, behoudt Koro belang bij toewijzing van een merkinbreukverbod als in het dictum verwoord.

Slaafse nabootsing. Wijziging op groot aantal punten field topmaker. Wel Topdrain en recycling dresser slaafs nagebootst. 4.27. De inhoudelijke verweren tegen slaafse nabootsing van GKB cs komen erop neer dat niet Koro, maar GKB moet worden aangemerkt als degene die oorspronkelijk de drie machines heeft ontwikkeld, geproduceerd en op de markt gebracht en Koro dat niet heeft gedaan, zodat Koro ook geen schade zou hebben kunnen lijden. Dat wordt mede blijkens het vorenoverwogene verworpen; GKB produceerde in het kader van de samenwerking van partijen slechts voor Koro.

Proceskosten 4.38. Als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in conventie en in reconventie zal GKB cs worden veroordeeld in de proceskosten. Deze procedure is aangevangen na het verstrijken van de implementatietermijn voor de Handhavingsrichtlijn (29 april 2006), maar voorafgaand aan inwerkingtreding van titel 15 van boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (1 mei 2007). Ter zake van de toe te kennen proceskostenveroordeling zal art. 1019h Rv anticiperend worden toegepast gelet op de verstreken implementatietermijn. De hoogte van de zijdens Koro verantwoorde kosten dienaangaande is door GKB cs niet bestreden. Nu geen verdeling over conventie en reconventie is gemaakt door Koro in haar verantwoording en deze geheel met elkaar samenhangen, zal de rechtbank deze bij helfte aan de conventie en reconventie toedelen.

Lees de uitspraak hier (pdf)