IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9751

Indispensable tool for realizing human rights

Report of the Special Rapporteur on the promotion and protection of the right to freedom of opinion and expression, Human Rights Council (16 mei 2011) UN Doc A/HRC/17/2

Speciale VN Rapporteur Frank La Rue over toegang tot internet: 'an indispensable tool for realizing a range of human rights, combating inequality, and accelerating development and human progress, ensuring universal access to the Internet should be a priority for all States.'

Speciaal voor intermediairs als internet service providers wordt de Amerikaanse DMCA aangehaald als voorbeeld met haar zogenaamde safe harbor provisions en tegen censuur. Verder wordt het afsluiten van internetgebruikers op basis van auteursrechtschendingen (`Three Strikes Laws´) belicht vanuit een mensenrechtelijk perspectief.

43 (...) The Special Rapporteur welcomes initiatives taken in other countries to protect intermediaries, such as the bill adopted in Chile, which provides that intermediaries are not required to prevent or remove access to user-generated content that infringes copyright laws until they are notified by a court order28.  A similar regime has also been proposed in Brazil29.

D.  Disconnecting users from Internet access, including on the basis of violations of intellectual property rights law

49. While blocking and filtering measures deny access to certain content on the Internet, States have also taken measures to cut off access to the Internet entirely. The Special Rapporteur is deeply concerned by discussions regarding a centralized “on/off” control over Internet traffic33. In addition, he is alarmed by proposals to disconnect users from Internet access if they violate intellectual property rights. This also includes legislation based on the concept of “graduated response”, which imposes a series of penalties on copyright infringers that could lead to suspension of Internet service, such as the so-called “threestrikes-law” in France34 and the Digital Economy Act 2010 of the United Kingdom35.

50. Beyond the national level, the Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) has been proposed as a multilateral agreement to establish international standards on intellectual property rights enforcement. While the provisions to disconnect individuals from Internet access for violating the treaty have been removed from the final text of December 2010, the Special Rapporteur remains watchful about the treaty’s eventual implications for intermediary liability and the right to freedom of expression. 

Conclusion and recommendations Disconnecting users from Internet access, including on the basis of intellectual property rights law.

78. (...) The Special Rapporteur considers cutting off users from Internet access, regardless of the justification provided, including on the grounds of violating intellectual property rights law, to be disproportionate and thus a violation of article 19, paragraph 3, of the International Covenant on Civil and Political Rights. 

79. The Special Rapporteur calls upon all States to ensure that Internet access is maintained at all times, including during times of political unrest. In particular, the Special Rapporteur urges States to repeal or amend existing  intellectual copyright laws which permit users to be disconnected from Internet access, and to refrain from adopting such laws. 

Lees het gehele rapport hier (link)


Voetnoten:
28 Ley No. 20435, Modifica La Ley No.17.336 Sobre Propiedad Intelectual, chap. III, art. 85-L – art. 85-U, adopted on 4 May 201
29 “New Draft Bill Proposition: Available for Download”, Marco Civil da Internet, 21 May 2010.
33 “Reaching for the kill switch”, The Economist, 10 February 2011.
34Decision 2009-580, Act furthering the diffusion and protection of creation on the Internet, (original: Loi favorisant la diffusion et la protection de la création sur internet), Conseil Constitutionnel, 10 June 2010. Available from:
https://www.conseil-constitutionnel.fr/conseilconstitutionnel/root/bank_mm/anglais/2009_580dc.pdf.
35 Digital Economy Act 2010, sections 3-16
IEF 9750

Iets persoonlijks vragen

Gerecht EU 7 juni 2011, Zaak T-507/08 (Psytech International Ltd tegen OHIM-Institute for Personality  Ability Testing, Inc.)

Merkenrecht. Tegen Gemeenschapswoordmerk 16PF, afkorting van ´16 Personality Factors, wordt een nietigheidsprocedure gevoerd. Het merk is gebasserd op een vragenlijst rondom (jawel) zestien verschillende persoonlijkheidskenmerken [wikipedia]. Op basis van absolute weigeringsgronden wordt getoetst. Het ingeschreven merk 16PF heeft onderscheidend vermogen is niet beschrijvend en geen soortnaam geworden. Tot slot wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een depot kwader trouw. Bevestigd beslissing OHIM, afwijzing van de nietigheidsactie.

59. In the present case, the Board of Appeal was right to find that 16PF was commonly used in scientific publications to designate a specific questionnaire based on Dr Cattell’s research. The Board of Appeal found however that that was not sufficient to prove that the sign 16PF is generic in nature, because the specialised public was informed that that questionnaire came from a particular source. In other words, 16PF is commonly referred to as a source indicator and not as ‘an equivalent of any type of personality questionnaire’, regardless of its commercial origin.

90 (…) It must be pointed out, first, that the fact that the applicant for the trade mark knows or must know that a third party has for a long time been using, in at least one Member State, an identical or similar sign for an identical or similar product capable of being confused with the sign for which registration is sought is not sufficient, in itself, to prove that there is bad faith on the part of the applicant for the trade mark and, secondly, that a person’s right to protect his own mark cannot be undermined by unlawful use of that mark on the part of third parties.

91. Furthermore, it is apparent from the file that the intervener acted in order to prevent such a use of its mark 16PF (see paragraph 27 of the contested decision). The Board of Appeal correctly stated that it was altogether legitimate to take the measures necessary to protect a mark of which the holder legitimately claims to be the proprietor, including the registration of that mark.

Lees het arrest hier (link)
Art. 7(1)(b)-(d) en 52(1)(b) GemVo 207/2009
Inmiddels is de vragenlijst door Psytech hernoemd van 16PF naar 15FQPlus: zie hier.

IEF 9749

Belang van goede rechtsbedeling

HvJ EU 12 mei 2011, zaak C‑144/10 (Berliner Verkehrsbetriebe (BVG) tegen JPMorgan Chase Bank NA, Frankfurt Branch) prejudiciële vragen  Kammergericht Berlijn, Duitsland

In navolging van GatLuk (IEF 2333). Octrooirecht. Bevoegdheid rechter. Rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van burgerlijke en handelszaken (Vo 44/2001). Geen toepassing art. 22 punt 2 wanneer vennootschap geldigheid van besluiten van eigen organen wordt aangevoerd. 

45. Deze conclusie wordt niet weersproken door het in de verwijzingsbeslissing vermelde arrest van 13 juli 2006, GAT (C‑4/03, Jurispr. blz. I‑6509), waarin het Hof heeft geoordeeld dat artikel 16, punt 4, van het Verdrag van Brussel, een bepaling die inhoudelijk identiek is aan artikel 22, punt 4, van verordening nr. 44/2001, van toepassing is op elk geschil waarin hetzij bij wege van een rechtsvordering hetzij bij wege van een exceptie de geldigheid van een octrooi wordt betwist, waardoor de gerechten van de staat waarin het octrooi is geregistreerd, exclusief bevoegd worden.

46. Deze rechtspraak kan immers niet zonder meer worden toegepast op geschillen waarin een vraag betreffende de geldigheid van een besluit van de organen van een vennootschap aan de orde is. Aangezien met name in het kader van een rechtsvordering wegens inbreuk de geldigheid van het betrokken octrooi een conditio sine qua non is, is het in het belang van een goede rechtsbedeling dat aan de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de deponering of de registratie van dat octrooi is aangevraagd of verricht, de exclusieve bevoegdheid wordt toegekend om kennis te nemen van elk geschil waarin de geldigheid van dat octrooi wordt betwist, daar die gerechten het best geplaatst zijn om kennis te nemen van dergelijke geschillen. Zoals in de punten 37 tot en met 39 van het onderhavige arrest is opgemerkt, is dit niet het geval met de gerechten van de plaats van vestiging van een vennootschap die partij is bij een geschil uit overeenkomst en zich beroept op de ongeldigheid van het door haar eigen organen genomen besluit om die overeenkomst te sluiten. 

 

47. Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 22, punt 2, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een geschil in het kader waarvan een vennootschap aanvoert dat een overeenkomst haar niet kan worden tegengeworpen omdat een besluit van haar organen dat tot het sluiten van die overeenkomst heeft geleid, ongeldig is wegens schending van haar statuten. 

 

Lees het arrest hier (link)
Verordening 44/2001

IEF 9748

Agentuurovereenkomst in entertainment

Rechtbank Amsterdam 25 mei 2011, HA ZA 10-977 (Sanchez c.s. tegen Heijns & Unmanageable Artists B.V. c.s.)

met dank aan Rob van Dongen & Anna van Essen, Bousie advocaten

Media & Entertainment. Stukgelopen samenwerking. Contractrecht. Vorderingen in (re)conventie over en weer. Kwalificatie van de vormen van samenwerking tussen platenlabels, boekingskantoor, artiest en manager.

De rechtsverhouding tussen het boekingskantoor en artiest wordt aangemerkt als een (mondeling overeengekomen) agentuurovereenkomst, waardoor de wettelijke opzegtermijn ex art. 7:437 BW, een redelijke termijn, en de klantenvergoeding ex art. 7:442 BW van toepassing zijn. Geen redelijke opzegtermijn gehanteerd, dus schadeplichtige artiest. 

3.1.9 Tussen partijen is niet in geschil dat Syndicate tegen beloning bemiddelde bij de totstandkoming van overeenkomsten tussen Sanchez en derden, zonder dat Syndicate aan Sanchez ondergeschikt was. Aan de wettelijke definitie van een agentuurovereenkomst (artikel 7:428 BW) is derhalve voldaan.

3.6.9. Op grond van vaste jurisprudentie heeft te gelden dat een duurovereenkomst – zoals ook de onderhavige artiestenovereenkomst – die voor onbepaalde tijd is aangegaan in het algemeen door enkele opzegging kan worden beëindigd, mits daarbij een redelijke, aan de omstandigheden van het geval aangepaste, termijn in acht wordt genomen. Dit is niet anders voor een overeenkomst tussen een artiest en diens manager.

Lees het vonnis hier (pdf).
7:428 e.v. BW (bijz overeenkomstenrecht - agentuur)

IEF 9747

Wens om te standaardiseren

Hof Amsterdam 31 mei 2011, LJN BR2332 (B.V. Kunststoffen Industrie Attema tegen OBO Betterman B.V.)

met dank aan Sjors Pranger, Hekkelman Advocaten.

In navolging van IEF 8446. Merkenrecht (inburgering). Slaafse nabootsing. Wens om te standaardiseren. Vormgeving en typeaanduiding van installatiekanalen om draden weg te werken.

Inzake de vormgeving en typeaanduidingen van installatiekanalen (plattebuissysteem voor kabels of kabelgoot). "Een bij afnemers van de producten bestaande behoefte aan standardisatie kan een rechtvaardiging zijn voor het verwarringwekkend nabootsen van een product (vlg. HR 30 oktober 1998, LJN: ZC2760 [Assco/Layher] en HR 20 november 2009, LJN: BJ6999 [IEF 8365])". Vordering inzake slaafse nabootsing afgewezen. Inbreuk op merkenrecht wordt aangenomen. "Op grond van de gestelde duur en omvang van het gebruik kan het merk P25 een zekere onderscheidingskracht niet ontzegd worden. Het hof is echter met [geïntimeerde] van oordeel dat de onderscheidingskracht van dit merk voor kabelgoten met een breedte van 25 mm, gering is." WDK O25 maakt inbreuk.

Slaafse nabootsing 4.8 Het hof is voorshands van oordeel dat OBO Bettermann door de verwijzing naar verwante producten met dezelfde maatvoering en het tonen daarvan ter zitting, genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat er op deze specifieke markt  -de zakelijke installatiemarkt - een behoefte bestaat aan standaardisatie. De enkele omstandigheid dat er ook kabelstukken en kabelgoten met een andere maatvoering op de markt zijn waardoor de goot van Attema naar eigen zeggen niet uniek is, maakt dit niet anders. Het is immers voldoende dat de behoefte aan standaardisatie bij een deel van de markt bestaat.

4.10 (…) OBO Bettermann heeft met haar naamsvermelding in de binnenzijde van de kabelgoot voorshands voldoende aan haar verplichting voldaan om nodeloze verwarring te voorkomen. Tot meer is zij niet gehouden.    

Merkenrecht 4.19. Door Attema is gesteld dat haar installatiekanaal onder het merk P25, door het gebruik dat daarvan is gemaakt, sinds 1980 een eigen gezicht op de markt heeft. Dit is door OBO Bettermann niet, althans onvoldoende, weersproken. Voorts is voldoende aannemelijk gemaakt, in het kader van de slaafse nabootsing, dat het P25 installatiesysteem van Attema, een aanmerkelijk deel van de markt uitmaakt. Op grond van de gestelde duur en omvang van het gebruik kan het merk P25 een zekere onderscheidingskracht niet ontzegd worden. Het hof is echter met OBO Bettermann van oordeel dat de onderscheidingskracht van dit merk voor kabelgoten met een breedte van 25 mm, gering is. Het verweer van Attema dat het bij wijze van toeval is dat het P25 installatiekanaal 25 mm breed is, is niet relevant nu het bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van een merk niet gaat om de betekenis die Attema hieraan heeft willen meegeven maar om de betekenis die de professionele installateur van de betrokken kabelgoot aan het merk geeft.

4.20. Nu het teken WDK O25 gedomineerd wordt door het bestanddeel O25 dat slechts één letter verschilt van merk P25, de letters O en P vanwege hun rondingen ook nog eens visueel overeenstemmen en dit jongere teken gebruikt wordt voor identieke waren die geleverd worden aan dezelfde afnemers, is het hof voorshands van oordeel dat het gebruik van het teken WDK O25 kan leiden tot verwarring als bedoeld in rov. 4.15, hetgeen zich ook al heeft voorgedaan (zie prod. 13 van Attema in eerste aanleg).

Lees het arrest hier (pdf / LJN / zuivere pdf).

IEF 9746

Kleinerende schrijfwijze

Vrz. Rechtbank Arnhem 25 mei 2011, LJN BQ7149 (Uitgeverij Boreaal b.v. tegen ThiemeMeulenhoff b.v. & Stichting Schriftontwikkeling, c.s.)

Onrechtmatige publicatie over schrijfmethode. Geen misleidende mededeling of ongeoorloofde vergelijkende reclame: schrijfleermethode wordt op onjuiste, badinerende en kleinerende wijze neergezet terwijl hiervoor geen enkele noodzaak bestond. Geschil tussen uitgevers van schrijfmethoden. Rectificatie. Aanbieden plaatsing tegenartikel heft geen rectificatie op.

Misleidende mededeling / ongeoorloofd vergelijkende reclame 4.3. Het meest verstrekkende verweer van ThiemeMeulenhoff c.s. is dat de methode Schrift in het artikel niet wordt genoemd en ook niet anderszins duidelijk herkenbaar is. De methode Schrift wordt volgens hen in de gewraakte publicatie niet direct of indirect aangeboden of aangeprezen en ook niet op misleidende of ongeoorloofde wijze vergeleken met de methode Novoskript van Boreaal, zoals Boreaal stelt. De publicatie valt daarom niet binnen het bereik van de artikelen 6:194 en 6:194a BW.

4.10.  Het voorgaande betekent dat niet kan worden verwacht dat een groot deel van de lezers van JSW, met name basisschoolonderwijzers, de mededelingen over de werkwijze met ophaal vanaf de grondlijn, de verdere ‘cues’ en letteranalyses, inclusief de daarbij getoonde voorbeeldletters kan herleiden tot de methode Schrift. Er kan daarom niet worden gesproken over mededelingen over de methode Schrift in de zin van artikel 6:194 BW of van reclame voor de methode Schrift in de zin van artikel 6:194a BW. Het zal zo zijn dat de door [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 4] in JSW besproken voorkeurswerkwijze ook ten grondslag ligt aan de mede door hen ontwikkelde methode Schrift, maar dat maakt het voorgaande niet anders.

Oneerlijke handelspraktijk

4.13. (...) wordt geoordeeld dat voor een beroep op deze regelgeving, net als voor een beroep op de artikelen 6:194 en 6:194a BW, vereist is dat er sprake is van communicatie, een voorstelling van zaken of een uiting die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten. De publicatie moet dus rechtstreeks verband houden met een verkoopbevordering van de methode Schrift. Dit volgt uit de in artikel 6:193a lid 1 sub d BW opgenomen definitie van ‘handelspraktijk’. Bij de bespreking van het beroep van Boreaal op de artikel 6:194 en 6:194a BW is al geoordeeld dat dat beroep niet slaagt omdat onvoldoende aannemelijk is dat de lezers van JSW in de publicatie een mededeling over of reclame-uiting voor de methode Schrift zullen herkennen. Op grond van dezelfde overwegingen kan een beroep op de regelgeving over oneerlijke handelspraktijken in dit geval ook niet slagen. De vorderingen zullen dus ook niet op grond van deze bepalingen kunnen worden toegewezen.

4.25.  Er is voldaan aan het vereiste voor het opleggen van een rectificatie, te weten dat de beperking op de vrijheid van meningsuiting is voorzien bij wet, in dit geval artikel 6:162 en 6:167 BW. De door Boreaal voorgestelde rectificatie is echter ruimer en verstrekkender dan op grond van de bovenstaande conclusie van de voorzieningenrechter redelijk is te achten. Hetgeen hiervoor over artikel 10 EVRM is overwogen rechtvaardigt een rectificatie die proportioneel is aan het na te streven doel. Dit betekent dat een rectificatie in hetzelfde vakblad als waarin de publicatie stond proportioneel wordt geacht, dus in de papieren versie. Een rectificatie in Het Onderwijsblad wordt buitenproportioneel geacht, omdat dit blad, zoals ThiemeMeulenhoff c.s. terecht stellen, een veel grotere oplage heeft. Nu is weersproken en niet is gebleken dat de publicatie in zijn geheel digitaal is verschenen op www.thiememeulenhoff.nl of op www.stichtingschtiftontwikkeling.nl, wordt rectificatie op die websites te verstrekkend geacht. Ook een brief aan alle abonnees gaat verder dan het effect dat is bereikt met de publicatie. De veroordeling tot rectificatie zal worden versterkt met een dwangsom.

4.26.  In de rechtspraak is aanvaard dat ook een uitgever kan worden aangesproken voor een door hem openbaar gemaakte publicatie of uiting. De aansprakelijkheid van de uitgever is gelegen in de openbaarmaking. Hij hoeft daarbij geen kennis te hebben gehad van de inhoud van de publicatie. De veroordeling tot rectificatie zal daarom ook aan ThiemeMeulenhoff worden opgelegd. Daaraan staat niet in de weg dat ThiemeMeulenhoff heeft aangeboden dat Boreaal een tegenartikel mocht plaatsen. 

Lees de uitspraak hier (link / pdf)
6:162 e.v., 6:193 e.v., 6:194 e.v. BW, EVRM

IEF 9745

Overdracht is de bedoeling van partijen

Vrz. Rechtbank Zutphen 1 juni 2011, KG ZA 11-143 (Copla Consultants, Copla Opleiding & training tegen Copla Holding B.V. & A.)

Met dank aan Elise Menkhorst en Marieke Coumans, De Gier | Stam & Advocaten. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Overdracht van onderneming. Ouder handelsnaamgebruik. Samenwerking. Aanspraak op domeinnaam copla.nl.

Copla biedt diensten aan op het gebied van veiligheidszorg en arbo-/ brandveiligheid. Copla Holding bedrijft gelijke activiteit, terwijl er sprake was van overdracht van onderneming Copla. Beneluxmerkregistratie Copla (zie hier), daartegen staat nog bezwaar open, dat maakt het gebruik door Copla Holding nog altijd in strijd met deze registratie. Toewijzing van vorderingen. 1019h Burgerlijke Rechtsvordering.

5.3. Voorts acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk dat Copla Holding op basis van de samenwerkingsovereenkomst (nog) recht heeft op medegebruik van de aanduiding Copla omdat deze samenwerkingsovereenkomst nog steeds geldig zou zijn. uit de feiten en omstandigheden wordt voldoende aannemelijk dat het de bedoeling van partijen was om bij de overdracht van de aandelen in Copla Opleiding & Training - in 2003 - tevens het gebruik van de handelsnaam Copla over te dragen, althans dat Copla daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Bovendien staat als onweersproken vast, zoals hiervoor is geoordeeld, dat Copla Holding en A enkel op grond van expliciete toestemming van Copla werd toegestaan om nog op persoonlijke titel examens te blijven ontwikkelen. Dit wijst er op dat partijen er vanuit gingen dat dergelijke bedrijfsactiviteiten feitelijk aan Copla toe vielen.

Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter - later oordelend - tot de conclusie zal komen dat Copla Holding door gebruik te maken van de aanduiding Copla inbreuk maakt op de handelsnaam van Copla. Hieruit volgt reeds dat Copla voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening.

Lees de uitspraak hier (pdf - zie ook bovenaan artikel)
2.20 BVIE, 1019h Rv

IEF 9741

Overnemen van handelsnamen

Kantonrechter Leiden Rechtbank 's-Gravenhage 16 februari 2011, LJN bq6250 (eiser 1 en 2 tegen gedaagde)

Handelsnaamrecht. Contractrecht. Overname van handelsnaam en activa, geen schuldoverneming zoals art. 6:155 BW.

De verkeerde partij wordt door de eisende partij aangesproken. De aangesproken partij heeft niet met de eisende partij gecontracteerd, maar heeft wel op enig moment de activa en de handelsnaam van het contracterende bedrijf overgenomen. Van schuldoverneming is echter geen sprake. Beroep op redelijkheid en billijkheid kan de eisende partij niet baten.

Hetgeen [gedaagde] als primair verweer heeft aangevoerd komt erop neer dat zij niet met[eiser 1] heeft gecontracteerd en ook niet betrokken is geweest bij de verhuizing van de inboedel van [eiser 1]. [gedaagde] neemt aan dat [eiser 1] destijds met het[een derde] uit [adres] heeft gecontracteerd, waarvan [gedaagde] bij overeenkomst van koop en verkoop van 30 september 2009 de handelsnaam en de activa heeft gekocht. In een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel voor Den Haag, dat [gedaagde] heeft overgelegd, is vermeld dat [gedaagde] onder meer als handelsnaam voert“[naam lijkend op een derde]”en dat haar vestiging te [adres] de handelsnaam “[van een derde]” draagt. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser 1] en [eiser 2] haar ten onrechte in deze procedure hebben betrokken.

Nu [gedaagde] niet ook de verplichtingen van [een derde] heeft overgenomen en gesteld noch gebleken is dat er sprake is van schuldoverneming in de zin van artikel 6:155 BW, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [eiser 1] en [eiser 2] hun vordering ten onrechte tegen [gedaagde] hebben ingesteld. De koop en het gebruik van de handelsnaam van [een derde] door [gedaagde] maakt dit niet anders. Het is immers niet ongebruikelijk dat in het handelsverkeer handelsnamen van derden worden gekocht en gebruikt. Hierop dient men bedacht te zijn bij het aanhangig maken van een juridische procedure, opdat de juiste (rechts)persoon wordt aangesproken. Dit geldt te meer indien, zoals in casu, de eisende partij zich heeft voorzien van juridische bijstand. Het beroep van [eiser 1] en [een derde] op de redelijkheid en billijkheid kan hen dan ook niet baten. Hun vorderingen in de hoofdzaak dienen dan ook worden afgewezen.

Lees de beschikking hier (link / pdf).
6:155 Burgerlijk Wetboek

IEF 9744

Personalia: drie organisaties, negen individuen

'Groene’ advocaten noemen ze zichzelf op het kantoor BRight Advocaten (Neeltje Beens en Nanda Ruyters, Nathalie van de Berg) dat deze week officieel startte. Groen omdat ze investeren in ondernemers die duurzaamheid en maatschappelijk ondernemen hoog in het vaandel dragen. Het gaat dan met name om het beschermen van het zogenaamde intellectuele eigendom, octrooien en handelsnamen, ICT, privacy en commerciële contracten en mededinging.

Hogan Lovells versterkt zich met leading Life Sciences team in Amsterdam

Het internationale advocatenkantoor Hogan Lovells heeft haar wereldwijde Life Sciences praktijk versterkt door het aantrekken van leading regulatory Life Sciences partner Carla Schoonderbeek en haar team van vijf medewerkers. Carla zal toetreden tot de maatschap van Hogan Lovells International LLP per 1 juli 2011.

Carla, die momenteel leiding geeft aan de Life Sciences groep van NautaDutilh, wordt gezien als één van de vooraanstaande juridische experts op het gebied van Life Sciences in Europa. Het team dat Carla meeneemt bestaat uit de volgende vijf medewerkers: Bart Jong, Hein van den Bos, Paul Loeb, Ruth Franken en Frederique Reijntjes.

Persbericht Eric Eljon (53) is per 1 juni commissaris bij het Commissariaat voor de Media.

Minister Van Bijsterveldt van OCW heeft hem benoemd.Eljon heeft de afgelopen 25 jaar diverse functies bekleed binnen de publieke omroep (AVRO en VARA). Sinds 2004 is hij werkzaam voor de commerciële omroep SBS Broadcasting, waar hij de laatste jaren directeur SBS Productions en Public Affairs was. Eljon legt deze werkzaamheden met onmiddellijke ingang neer.

Eljon studeerde bestuurskunde aan de Vrije Universiteit en bekleedt diverse nevenfuncties. Zo is hij onder meer lid van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren. Met de aanstelling van Eljon is de vacature vervuld die ontstond na het afscheid van Jan van Cuilenburg. Het college van commissarissen bestaat verder uit Tineke Bahlmann (voorzitter) en Madeleine de Cock Buning. CvdM.nl

IEF 9742

Dubbele woordwaarde

Rechtbank Amsterdam, sector kanton 3 februari 2011, CV 10-28325 (Cozzmoss B.V. tegen Stichting El Tawheed)
 
Met dank aan Maarten Rijks en Thomas Berendsen, BANNING advocaten.

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. Collectief beheer. Stichting El Tawheed heeft inbreuk op de auteursrechten van De Volkskrant gemaakt door het plaatsen van diverse krantenartikelen op de website www.eltawheed.nl. Het beroep van El Tawheed op art. 10 EVRM en de persexceptie van art. 15 althans 15a Aw faalt. Kantonrechter wijst twee keer de economische waarde per overgenomen woord uit de artikelen toe als schadevergoeding, mede ter compensatie van de uitgeholde exclusiviteit van de werken.

9. Met betrekking tot het door gedaagde gedane beroep op de persexceptie als bedoeld in artikel 15 Aw overweegt de kantonrechter als volgt. Volgens dit artikel staat het de pers vrij persberichten uit nieuwsmedia over te nemen in andere nieuwsmedia mits aan een aantal vereisten als genoemd in dat artikel is voldaan, waaronder het vereiste dat de bron met de naam van de maker op duidelijke wijze wordt vermeld. Vaststaat dat gedaagde heeft nagelaten de naam van de maker/verslaggever bij alle drie de artikelen te vermelden. Dit betekent dat er niet is voldaan aan het vereiste van artikel 15 lid 1 sub 3 Aw. Het beroep op de persexceptie gaat derhalve niet op. Dat gedaagde heeft aangeboden een rectificatie te plaatsen over het niet vermelden van de makers, maakt dit niet anders.

15. Eiseres heeft de schade begroot op € 880,56 in totaal. Zij stelt dat indien gedaagde vooraf toestemming van de Volkskrant had gevraagd en gekregen, de Volkskrant een bedrag van € 0,36 per overgenomen woord in rekening zou hebben gebracht. Dit komt volgens haar neer op € 440,28 in toaal. Gedaagde heeft dat niet weersproken. Eiseres heeft hiermee voldoende onderbouwd dat zij deze schade heeft geleden, zodat dit bedrag voor toewijzing in aanmerking komt."
 
16. Eiseres stelt dat dit bedrag met 100% moet worden verhoogd omdat de exclusiviteit van haar werk is uitgehold. Voorts stelt zij dat gedaagde moet worden ontmoedigd inbreuk te plegen op auteursrechten. De kantonrechter volgt deze stelling. Anders dan gedaagde aanvoert wordt ervan uitgegaan dat de inbreuk op de auteursrechten van eiseres schade oplevert. De aard van de schade brengt met zich mee dat deze - behoudens uitzonderingen die zich hier niet voordoen - geschat mag worden. De door eiseres gehanteerde systematiek is niet ondredelijk. Dit betekent dat de schade wordt begroot op € 880,56.

Lees de beschikking hier (xps / pdf)
Auteurswet, EVRM