IEF 22182
12 augustus 2024
Uitspraak

Virtueel aangeboden parfum stemt niet automatisch overeen met fysiek aangeboden equivalent - geen verwarringsgevaar

 
IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 9451

De gelijkenis tussen de voeten

VR StorestopperRechtbank Assen, 12 januari 2011, LJN: BP6656, Staten Productdevelopment B.V. c.s. tegen  [Gedaagde], h.o.d.n. Sign Business Center

Modellenrecht. Beneluxmodel eiser m.b.t. een kunststof voet voor reclameborden (de ‘VR Storestopper’, zie afbeelding). De rechtbank concludeert dat de gelijkenis tussen de voeten van eiser en gedaagde zodanig is dat sprake is van een inbreuk op het modelrecht. Voor zover het verbod ziet op het staken van de inbreuk wordt dit wegens een gebrek aan belang afgewezen: niet in geschil is dat de inbreuk zich beperkte tot de levering van één partij in het verleden. Het verbod voor zover dat ziet op de toekomst wordt wel toegewezen.  Geen misbruik van bevoegdheid door een bodemprocedure te entameren na kort geding (Vzr. Rechtbank Assen, 10 juli 2009, IEF 8051).

Modellenrecht: 4.8. De rechtbank baseert zich bij de beoordeling van de totaalindruk van de voeten op een vergelijking van figuur 1 in de dagvaarding en de modeltekeningen in productie 3 bij de dagvaarding enerzijds (VR Storestopper) en de figuren 2 en 3 in de dagvaarding en de afbeeldingen in productie 5 bij de dagvaarding anderzijds (voet van [gedaagde]).
De totaalindruk die beide voeten maken wordt gedomineerd door de langhoekige vorm van de voet, de geronde lijnen, de symmetrische half-ellipsvormige uitsparingen aan de vier zijden van de voet, welke aan voor- en achterzijde schuin oplopen, de groef die in de lengte over de voet heenloopt en door de twee poten waarop de standaard rust. Met deze specifieke en visueel overheersende gemeenschappelijke kenmerken wekken de voeten naar het oordeel van de rechtbank een overeenstemmende totaalindruk.
De verschillen waar [gedaagde] op heeft gewezen zijn in het licht van deze dominante aspecten van de vormgeving niet van dien aard dat zij wezenlijk afbreuk doen aan deze totaalindruk. Bij bestudering van de foto’s blijkt bijvoorbeeld dat de VR Storestopper aan de hoeken vierkanter is, maar ook dat dit verschil slechts een zeer gering effect heeft op het totaalbeeld. De door [gedaagde] gestelde verschillen wat betreft het formaat van de voeten en de eigenschap dat de VR Storestopper minder handzaam zou zijn dan de voet van [gedaagde] zijn voorts niet uit de foto´s af te leiden, zodat zonder nadere toelichting de opmerkingen op dit punt niet kunnen afdoen aan de totaalindruk die door de foto´s en tekeningen wordt gewekt.

4.9.  Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het Benelux model van Staten en Van Raalte.

Verbod heden en toekomst: 4.12.  Staten en Van Raalte hebben niet weersproken dat de inbreuk door [gedaagde] op hun modelrecht uitsluitend bestaat uit de levering van 280 voeten aan Herva BVBA en dat [gedaagde] niet beschikt over een voorraad van deze voeten. Dit brengt mee dat de vordering sub I voor zover die inhoudt dat [gedaagde] met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis de inbreuk op het model van Staten en Van Raalte dient te staken, wegens een gebrek aan belang zal worden afgewezen. De vordering zal voor het overige wel worden toegewezen nu de rechtbank met de inbreuk op het modelrecht in 2009 daarbij voldoende belang aanwezig acht. De gevorderde dwangsom zal tevens worden toegestaan, met dien verstande dat deze zal worden gemaximeerd.

Misbruik van bevoegdheid: 4.2.  Alvorens op de grondslag van de vorderingen in zal worden gegaan, zal het verweer van [gedaagde] worden behandeld dat Staten en Van Raalte misbruik van bevoegdheid maken door de onderhavige procedure in te stellen. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat het enkele doel van deze procedure lijkt te zijn om [gedaagde] op kosten te jagen, hetgeen door Staten en Van Raalte wordt betwist.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Van misbruik van bevoegdheid is onder meer sprake indien wordt geprocedeerd met geen ander doel dan een ander te schaden (artikel 3:13, tweede lid, BW). Staten en Van Raalte hebben in mei 2009 een kort geding procedure aanhangig gemaakt wegens de gestelde inbreuk op hun recht, waarbij hun vorderingen - deels - zijn toegewezen. Deze voorzieningen hebben op grond van artikel 1019i Rv in beginsel slechts tijdelijke kracht. Een voortduren ervan dient te worden bewerkstelligd door een bodemprocedure te entameren. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] heeft aangeboden een onthoudingsverklaring te tekenen, betekent niet dat dit belang van Staten en Van Raalte om de voorzieningen middels een rechterlijk vonnis veilig te stellen, wegvalt. Daarnaast is onweersproken gebleven dat Staten en Van Raalte na de procedure in kort geding aanvullende kosten hebben gemaakt doordat [gedaagde] niet tijdig aan haar verplichtingen uit het kort geding vonnis heeft voldaan.  In het licht van deze omstandigheden is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat enkel wordt geprocedeerd om [gedaagde] te benadelen

Lees het vonnis hier.

IEF 9450

Het betere recht op de domeinnaam

Vzr. Rechtbank Maastricht, 24 februari 2011, KG ZA 11-19, Kew Jaliens tegen Yourprivatename.nl (met dank aan Bert-Jan van den Akker, Dijkstra Voermans)

Merkenrecht. Domeinnaamkaping. Gedaagde registreert zonder toestemming de domeinnamen kewjaliens.nl en kew-jaliens.nl. Kew Jaliens, eveneens houder van het woordmerk Kew Jaliens, maakt bezwaar tegen de registratie en ziet zijn vorderingen toegewezen.

Jaliens heeft ook na vier jaar nog voldoende spoedeisend belang. Gedaagde heeft geen geldige reden en er is geen sprake van zaakwaarneming. Een Oudere domeinnaamregistratie leidt niet tot sterker recht dan jongere merkregistratie en ‘Kew Jaliens’ wordt aangemerkt als een bekend merk: merkinbreuk ‘sub c’. Gedaagde dient de domeinnamen over te dragen, maar wel tegen kostenvergoeding door Jaliens voor de registratie, à €199,- per domeinnaam. Te verrekenen met de onbetwiste 1019h proceskosten à €9.650,31.

Spoedeisend belang: 3.1 (...) Jaliens was tot eind 2010 niet op de hoogte van de bedoelde deponeringen en hoefde dat ook niet te zijn. Het belang om te kunnen beschikken over de bedoelde domeinnamen is bij Jaliens pas actueel geworden toen hij eind 2010 begonnen is met het treffen van voorbereidingen voor een nieuwe carrière - gerelateerd aan zijn huidige carrière - na de beëindiging van zijn actieve camiere als profvoetballer, welke carrière - naar onweersproken is gesteld - op voorzienbare termijn zal plaatsvinden.

Merkinbreuk ‘sub c’: 3.4. Ten gronde overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter handelt X in ieder geval in strijd met het bepaalde in artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE. De tekens, de door X gedeponeerde domeinnamen (kewjaliens.nl en kew-jaliens.nl), stemmen overeen met het door Jaliens gedeponeerde merk Kew Jaliens. De bedoelde tekens worden gebruikt voor de aanduiding van een website, die bezoekers van die website doorleidt naar een door X geëxploiteerde site met de naam www.linktoppers.nl. Een dergelijk gebruik is te beschouwen als een gebruik in het economisch verkeer.

3.5. Gelet op de bekendheid van Kew Jaliens als profvoetballer, die op hoog niveau heeft gespeeld en die daardoor een aanzienlijke mate van bekendheid heeft gekregen, is er ook sprake van een bekend merk als bedoeld in voormeld artikel.

3.8. X presenteert zich aldus als een soort zaakwaarnemer van Jaliens, nu hij stelt dat Jaliens dankzij het handelen van X uit de handen blijft van domeinnaamkapers. Dat levert echter geen geldige reden op voor het omstreden deponeren van de domeinnamen. Jaliens zou anders worden gedwongen om een vergoeding te betalen voor werkzaamheden door X, waarvoor Jaliens geen opdracht heeft gegeven. De voorzieningenrechter kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat de deponering enkel heeft plaatsgevonden om Jaliens de mogelijkheid te ontnemen om onder zijn eigen naam een domeinnaam te registreren. Dat Jaliens dat zal willen doen onder zijn eigen naam ligt ook voor de hand, nu hij zijn naamsbekendheid zal willen gebruiken voor het ontplooien van economische activiteiten in zijn nieuwe carrière. Dat X voor zijn ongevraagde werkzaamheden aanzienlijk minder kosten in rekening brengt dan "echte" domeinnaamkapers volgens hem zouden doen, is niet relevant.

3.9. Niet onbelangrijk in dit verband is ook dat X heeft gesteld dat indien Jaliens de domeinnamen niet zou willen overnemen tegen de door X gevorderde vergoeding, X de registratie van de domeinnamen zal opheffen. (…) Gegeven het oordeel dat de door X gedane registraties onrechtmatig zijn, en door overdracht van domeinnamen door X aan Jaliens kan worden voorkomen dat Jaliens wordt blootgesteld aan het risico om opnieuw te moeten procederen, indien de domeinnamen in het publieke domein vallen en dan door derden worden geregistreerd, acht de voorzieningenrechter het onredelijk dat X de registratie opheft in plaats van de domeinnamen overdraagt aan Jaliens. Het is immers geen belang van X dat derden de prijsgegeven domeinnamen moeten kunnen registreren.

3.10. Ook het verweer van X, dat de deponering van de domeinnamen dateert van vóór de deponering van het merk door Jaliens en dus niet onrechtmatig is, moet worden verworpen. In zijn algemeenheid kan niet worden gezegd dat een oudere domeinnaamregistratie leidt tot een sterker recht dan een jongere merkregistratie. Dit hangt van een weging van het belang bij de domeinnaam enerzijds en het merk anderzijds.

3.1 1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Jaliens - al met al - het betere recht op de domeinnaam. Gelet op de naamsbekendheid die Jaliens heeft verworven, ligt het voor de hand dat mensen die informatie willen vergaren over het wel en wee van Jaliens (als profvoetballer) dan wel over de door deze aangeboden zaken of diensten.

3.13. X heeft nog gesteld dat de vordering tot overdracht van de domeinnamen moet worden afgewezen, omdat Jaliens daar geen vergoeding tegenover stelt en Jaliens aldus op sluwe wijze zijn domeinnaam gratis probeert te krijgen. Ter zitting heeft Jaliens verklaard dat het redelijk is dat hij de registratiekosten van de domeinnamen moet vergoeden. De voorzieningenrechter verstaat het verweer van X als een beroep op verrekening wegens ongerechtvaardigde verrijking van Jaliens ter zake die registratiekosten. Dit beroep van X op ongerechtvaardigde verrijking komt de voorzieningenrechter gegrond voor. Uit de stellingen van Jaliens begrijpt de voorzieningenrechter dat de kosten van registratie per domeinnaam € 199,-- hebben bedragen. Derhalve zal de voorzieningenrechter bepalen dat met de vordering van Jaliens een bedrag van tweemaal € 199,- verrekend dient te worden.

Lees het vonnis hier.

IEF 9449

In de internetwereld

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 3 maart 2011, KG ZA 11-71 P/LO, Vakantieveilingen.nl tegen Biedt & Geniet B.V. (met dank aan Menno Heerma van Voss, KEENON)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Vakantieveilingen.nl tegen vakantieveiling.nl.

Gedaagde gebruikt de domeinnaam vakantieveiling.nl. als handelsnaam (“Bij een onderneming die alléén actief is op het internet kan de domeinnaam in de regel al snel als handelsnaam worden beschouwd.”) en handelsnaamrechtelijke verwarring met Vakantieveilingen.nl is derhalve te duchten, mede omdat Vakantieveilingen.nl een aanzienlijk marktaandeel heeft en een zekere bekendheid geniet. Het op zich beschrijvende merk Vakantieveilingen.nl is daarnaast voldoende ingeburgerd (en om die reden ook alsnog ingeschreven door het BBIE), waarbij de voorzieningenrechter opmerkt dat in de internetwereld een merk sneller en met minder reclame-inspanningen bekend kan worden dan in het traditionele handelsverkeer. Inbreuk aangenomen. Eiser Emesa kan zich echter niet tegen ieder gebruik van het woord vakantieveiling door derden kan verzetten, maar wel tegen”‘het gebruik door een derde als onderscheidingsteken voor waren of diensten, derhalve als merk”.

Handelsnaamrecht: 4.4. (…) Gelet op het bedrijfsmatige karakter waarop Bied&Geniet tot op heden heeft deelgenomen en voornemens is in de toekomst deel te nemen aan het handelsverkeer en de wijze waarop zij zich heeft gepresenteerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebruik van de domeinnaam www.vakantieveiling.nl tevens als gebruik als handelsnaam kan worden aangemerkt. Bied&Geniet is immers van plan op die website haar commerciële diensten aan te bieden en heeft zich bekendgemaakt bij het relevante publiek met gebruik van de tekst VakantieVeiling.nl. Bij een onderneming die alléén actief is op het internet kan de domeinnaam in de regel al snel als handelsnaam worden beschouwd. (…) Weliswaar staat in de brochure vermeld dat Bied&Geniet B.V. het bedrijf is dat de website lanceert, maar gelet op de wijze en frequentie waarop VakantieVeiling.nl in de brochure wordt vermeld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van gebruik van VakantieVeiling.nl als handelsnaam. Op de website (onder constructie) staat bovenaan de webpagina in grote letters: 'Bied & Geniet op vakantieveiling.nl', waarbij 'vakantie' en 'veiling.nl' in verschillende kleuren zijn afgebeeld. Ook in deze presentatie ziet de voorzieningenechter gebruik als handelsnaam, nu door het relevante publiek op z'n minst kan worden getwijfeld over de vraag of de woorden "bied&geniet" als aansporing zijn bedoeld of niet en die zin - mede door het gebruik van de twee kleuren - erop gericht is dat bij het publiek voord het gedeelte vakantieveiling.nl blijft hangen.

4.6. (…) Hoewel de woorden 'vakantie' en 'veiling' beschrijvend van aard zijn voor de activiteiten die beide ondernemingen ontplooien en deze omstandigheid een beperking in de beschermingsomvang kan mee brengen, mag het gebruik van de aanduiding 'vakantieveiling' door Bied&Geniet er niet toe leiden dat gevaar voor verwarring ontstaat. Gelet op het geringe onderscheid tussen de handelsnamen/domeinnamen en de identieke diensten die door beide ondernemingen worden aangeboden is voorshands voldoende aannemelijk dat verwarringsgevaar bij het relevante publiek is te duchten. Voldoende aannemelijk is ook dat VakantieVeilingen.nl een aanzienlijk marktaandeel en een zekere bekendheid heeft verworven, of dat nu komt doordat het fenomeen veilingen in z'n algemeenheid een hype is, zoals Bied&Geniet heeft aangevoerd, of het resultaat is van eigen inspanningen van Emesa. De kans dat een consument die op zoek is naar VakantieVeilingen,nl zich vergist en vakantieveiling.nl intypt is aanzienlijk. Dat naast www.vakantieveilingen.nl ook www.vakantie-veiling.nl, www.vakantie-veiling.net, www.vakantievelingen.net en https://vakantie-veiling/jouwpagina.nl actief zijn, doet aan de handelsnaaminbreuk van Bied&Geniet niets af. Bied&Geniet zal daarom worden veroordeeld het gebruik van de handelsnaam en domeinnaam (www.)vakantieveiling.nl te staken binnen na te noemen termijn.

Merkenrecht: 4.9. Nu het BBIE heeft besloten het merk in te schrijven omdat Emesa de inburgering voldoende heeft aangetoond, is het aan Bied&Geniet om aannemelijk te maken dat geen sprake is van een bekend merk, en daarvoor heeft zij te weinig aangevoerd. De stellingen dat het reclamebudget van Emesa klein is in vergelijking tot online reisaanbieders en dat de  periode waarin Emesa opereert te kort is om een bekend merk te vestigen zijn daarvoor onvoldoende. In de internet diensten-sector gelden immers andere' normen dan in de traditionele reisbranche, zodat geen rechtstreekse vergelijking kan worden gemaakt tussen VakantieVeilingen.nl en reisaanbieders zoals bijvoorbeeld Kras of Oad. Hetzelfde geldt voor het argument dat de periode waarin Vakantieveilingen-n1 actief is te kort is om een merk te laten inburgeren. In de internetwereld kan een merk sneller en met minder reclame-inspanningen bekend worden dan in het traditionele handelsverkeer. Emesa heeft in dat verband gewezen op Google, Marktplaats en Facebook, ondernemingen die in relatief korte tijd en zonder zogenoemde 'buitenreclame' groot zijn geworden. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voorshands voldoende aannemelijk is dat VakantieVeilingen.nl een bekend merk is. In dit geding zal dan ook niet worden vooruitgelopen op de uitspraak van een bodemrechter dat het merk van Emesa mogelijk nietig of vernietigbaar is.

4.10. (…) Vooropgesteld wordt dat het merk bestaat uit een samenvoeging van twee woorden die op zichzelf beschrijvend zijn. Het woord komt niet voor in het woordenboek van Van Dale, maar het is dan ook een relatief nieuw begrip en het is niet ongebruikelijk in de Nederlandse taal om het woord 'veiling' vooraf te laten gaan door het product dat wordt geveild. Het voorgaande brengt mee dat Emesa zich niet tegen ieder gebruik van het woord vakantieveiling door derden kan verzetten. Zij kan zich echter wel verzetten tegen het gebruik door een derde als onderscheidingsteken voor waren of diensten, derhalve als merk. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.5 is overwogen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het gebruik door Bied&Geniet van het teken Vakantieveiling.nl ook heeft te gelden als gebruik ter onderscheiding van waren of diensten en gelet op de gelijkenis tussen VakantieVeilingen.nl en Vakantieveiling,nl, zoals eveneens overwogen in 4.5, is daardoor verwarring te duchten bij het publiek, Bied&Geniet maakt daarmee inbreuk op de merkenrechten van Emesa in de zin van artikel 2.20, lid 1, sub b BVIE (…).

Voor overdracht van de domeinnamen is onvoldoende grond.  Geen verweer tegen 1019h proceskostenvordering: €13.000

Lees het vonnis hier.

IEF 9448

Een gebruiksvergoeding

Sector kanton Rechtbank Groningen, 8 december 2010, LJN: BP6577, Cozzmoss B.V tegen Bulthuis Uitzendbureau B.V.

Auteursrecht. Cozzmoss (handhaver van auteursrechten van bij haar aangesloten (rechts)personen, met name m.b.t.  geschreven teksten of artikelen), maakt namens auteursrechthebbende Applinet bezwaar tegen de (her)publicatie van het artikel "Intercedent" op een website van gedaagde en vordert betaling  € 553,42.  Auteursrecht onbetwist.  Inbreuk en schade kan aan gedaagde worden toegerekend. “Aangezien het derden anders vrij zou staan om de toestemming eerst achteraf te kopen door alsnog een gebruiksvergoeding te voldoen aan de auteursrechthebbende, acht de kantonrechter een verhoging van de economische waarde met 100% gerechtvaardigd. De vordering ter zake van de geleden schade zal dan ook tot een bedrag van € 460,-- worden toegewezen. 1019h proceskosten €750,-

4.4. Nu de inbreuk op het auteursrecht vast staat moet vervolgens voor de vaststelling van de schadeplichtigheid de vraag worden beantwoord of die inbreuk aan Bulthuis kan worden toegerekend. (…)

4.5. Voor zover Bulthuis in dit verband heeft gesteld dat niet zij, maar S.P. Services BV verantwoordelijk is voor de inhoud van de website www.selectpeople.nl, wordt zij daarin niet gevolgd. Uit het door Cozzmoss overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel en de registratie aantekening van de SIDN kan genoegzaam worden afgeleid dat Bulthuis houder is van ondermeer de domeinnaam www.selectpeople.nl en dat deze domeinnaam ook als zodanig staat geregistreerd. Dat mogelijk ook derden gebruik hebben gemaakt van deze domeinnaam, dient voor rekening en risico van Bulthuis te komen en kan Cozzmoss onder de gegeven omstandigheden niet worden tegengeworpen.

4.7. De kantonrechter is van oordeel dat Cozzmoss voldoende feiten heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat Applinet als gevolg van de inbreuk schade heeft geleden. Zo kan in ieder geval worden vastgesteld dat Applinet de vergoeding voor de economische waarde die Bulthuis verschuldigd zou zijn geweest indien zij voorafgaand aan de plaatsing toestemming had gevraagd is misgelopen. Daarnaast volgt de kantonrechter Cozzmoss in haar stelling dat er sprake is van verlies aan exclusiviteit en vermindering van exploitatiemogelijkheden. Aangezien het derden anders vrij zou staan om de toestemming eerst achteraf te kopen door alsnog een gebruiksvergoeding te voldoen aan de auteursrechthebbende, acht de kantonrechter een verhoging van de economische waarde met 100% gerechtvaardigd. De vordering ter zake van de geleden schade zal dan ook tot een bedrag van € 460,-- worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9447

Een negatief declaratoir

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 maart 2011, KG ZA 10-1556, Canusa Systems Ltd tegen Frans Nooren Afdichtingssystemen B.V. & Stopaq B.V. 

Octrooirecht. Gedaagde Nooren is houdster van 2 Europese octrooien m.b.t. corrosiebescherming van in het bijzonder pijpleidingsystemen. Eiser vordert een bevel aan licentiehouder Stopaq om te gehengen en te gedogen dat eiser in Nederland haar voorgenomen nieuwe producten vervaardigt en exploiteert, alsmede een wapperverbod m.b.t. deze nieuwe producten. De vorderingen worden afgewezen.

4.2. Voorop wordt gesteld dat de gevraagde voorzieningen naar voorlopig oordeel neerkomen op een negatief declaratoir in kort geding. Dat de eerste vordering is gedaan in de vorm van een bevel tot gehengen en gedogen (zoals is verduidelijkt tijdens de mondelinge behandeling: in afwachting van een definitieve uitspraak in de bodemzaak (die overigens desgevraagd nog niet aanhangig bleek te zijn gemaakt door Canusa) en uitsluitend voor zover het de producten betreft waaromtrent Canusa samenstellingsgegevens aan Stopaq heeft verschaft), maakt dat naar voorlopig oordeel niet anders. Canusa heeft voorshands overigens gelijk met haar betoog dat de kwalificatie van Stopaq dat dit een "anti-suit injunction" zou betreffen, te ver gaat, omdat de voorziening een gehengen en gedogen vorm hangende een bodemoordeel betreft en uitsluitend wordt gevraagd met betrekking tot de thans door Canusa voorgenomen producten in de samenstelling zoals die beweerdelijk volgens Canusa zou zijn geopenbaard. Canusa heeft Stopaq gesommeerd om binnen een door haar gestelde termijn op basis van door haar verschaft (in de visie van Stopaq: te beperkt) materiaal te verklaren dat dat materiaal niet onder de beschermingsomvang valt van twee octrooien. Dat heeft Stopaq niet binnen de haar door Canusa gestelde termijn en op grond van de hoeveelheid haar door Canusa verschaft materiaal kunnen doen en zij heeft Canusa aangegeven wat haar redenen daarvoor zijn. Door vervolgens zonder een bodemprocedure te beginnen een bevel tot gehengen en gedogen in kort geding uit te lokken, poogt Canusa materieel een negatief declaratoir in kort geding te verkrijgen en dat is naar de heersende opvatting niet mogelijk.

4.3. Daarbij wordt evenzeer vooropgesteld dat Stopaq Canusa en haar afnemers in Nederland op geen enkele wijze heeft aangesproken, gewaarschuwd of anderszins heeft bejegend met betrekking tot de litigieuze producten, zoals Stopaq onbestreden heeft aangegeven. Zij heeft Canusa ook niet gewezen op haar in deze zaak centraal staande octrooien met betrekking tot de Nederlandse markt. Het enige dat zij in feite niet wenst te doen, is de door Canusa verlangde verklaring van niet-inbreuk verschaffen binnen de door Canusa gestelde randvoorwaarden. Stopaq heeft naar voorlopig oordeel terecht aangegeven dat zij daartoe in de omstandigheden van dit geval geen rechtsplicht heeft en zij mitsdien niet onrechtmatig jegens Canusa handelt of dreigt dat te gaan doen. Een belangenafweging maakt dat de gehengen en gedogen voorziening alleen al daarom moet worden afgewezen, zoals Stopaq terecht aanvoert. Daartoe wordt nader als volgt overwogen.

4.6. (…) Canusa erkent op zichzelf de stelling van Stopaq dat in het algemeen geen rechtsregel Stopaq verplicht om jegens een ander rechtssubject als Canusa juridisch stelling te nemen ten aanzien van wat dan ook. Canusa betoogt evenwel dat de positie van Stopaq van kleur verschiet in het licht van de door Canusa aangevoerde omstandigheden. (…)

4.7. Hoewel de voorafgaande samenwerking tussen partijen – concurrenten op het aan de orde zijnde gebied – op zichzelf een inkleuring kan verschaffen die tot grotere maatschappelijke zorgvuldigheid jegens elkaar verplicht, wordt voorshands geoordeeld dat Stopaq's opstelling niet met de maatschappelijke betamelijkheid botst.

4.9. Overigens valt niet in te zien hoe de procedures in Duitsland zelf de opstelling van Stopaq (dreigend) onrechtmatig zouden kunnen inkleuren, zoals Canusa zonder voldoende substantiëring stelt. (…)

(…)

4.12. Aan de voorwaarden voor toewijzing van een "wapperverbod" is naar voorlopig oordeel evenmin voldaan. Er is in Nederland voorshands geoordeeld geen sprake van handhaving van de octrooien door Stopaq jegens Canusa, laat staan van handhaving tegen beter (behoren te) weten in, als neergelegd in vaste rechtspraak op dit punt. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 9446

Onjuiste voorlichting van de rechtbank

Rechtbank Rotterdam, 23 februari 2011, LJN:BP6464, Eiser tegen Lock Expert Beveiliging V.O.F.

Merkenrecht. Handelsnaamrecht.Vordering afgewezen. Eiser heeft een ander dan het geregistreerde merk aan vordering ten grondslag gelegd (Lock Expert, i.p.v. het ingeschreven Lock Expert Beveiligingen). “De op dat onhoudbare standpunt gebaseerde vordering van Lock Expert c.s. ten aanzien van merkinbreuk (art. 2.20 BVIE) kan daarom niet slagen.” Geen gevaar voor verwarring door handelsnamen. Geen wanprestatie ten aanzien van de eerdere onthoudingsverklaring.

Merkenrecht: 2.3 De rechtbank acht het onbegrijpelijk dat Lock Expert c.s. zich één en andermaal op het standpunt stelt dat Lock Expert houdster is van het merk "Lock Expert" en - uitdrukkelijk - niet van het merk "Lock Expert Beveiligingen" zoals [eiser] aanvoert, waarbij Lock Expert c.s. verwijst naar een door haar (als productie 1 bij de kort gedingdagvaarding) overgelegde kopie uit het merkenregister waarop in feite alleen het woord "LOCK EXPERT" zichtbaar is. Dat standpunt van Lock Expert c.s. is immers kennelijk onjuist, zoals blijkt uit de door [eiser] overgelegde kopie uit het openbare BBIE-Merkenregister van [inschrijvingsnummer]: het gaat om een beeldmerk bestaande uit de woorden "LOCK EXPERT" in blauwe letters met daaronder het woord "BEVEILIGINGEN" in goudgele letters en daarnaast een logo. Hier is derhalve onmiskenbaar sprake van een onjuiste voorlichting van de rechtbank als waarop art. 21 Rv het oog heeft. De op dat onhoudbare standpunt gebaseerde vordering van Lock Expert c.s. ten aanzien van merkinbreuk (art. 2.20 BVIE) kan daarom niet slagen. Dat geldt eveneens voor zover de vordering van Lock Expert c.s. berust op het voeren door [eiser] van een handelsnaam die slechts in geringe mate afwijkt van het merk van Lock Expert (art. 5a Handelsnaamwet).

Handelsnaamrecht: 2.6 Bij het antwoord op de vraag of door het gebruik van de jongere handelsnaam "Your key and lock expert" naast de oudere handelsnaam "Lock Expert Beveiligingen" verwarring te duchten is tussen de ondernemingen van [eiser] en Lock Expert zijn verschillende omstandigheden van belang:
(a) tussen de twee handelsnamen bestaan duidelijke en meer dan ondergeschikte verschillen, ook al komt in beide namen de woordcombinatie "lock expert" voor;
(b) de verschillende onderdelen van de twee handelsnamen zijn vooral beschrijvend van aard; dat geldt met name ook voor de woordcombinatie "lock expert"; daaraan doet niet af dat het gaat om Engelse woorden;
(c) de handelsnaam "Your key and lock expert" wordt steeds gebruikt in combinatie met de handelsnaam "[eiser] Beveiligingen"; het publiek ziet deze namen dus steeds samen;
(d) de ondernemingen van [eiser] en Lock Expert bewegen zich op hetzelfde terrein en zijn beide actief in de regio Rotterdam;
(e) niet is gebleken of aannemelijk dat "Lock Expert Beveiligingen" moet worden aangemerkt als een bekende handelsnaam van een bekende onderneming;
(f) niet is gebleken of aannemelijk geworden dat het gebruik van de handelsnaam "Your key and lock expert" daadwerkelijk heeft geleid tot verwarring bij het in aanmerking te nemen publiek; voor de door Lock Expert c.s. gestelde 'bewuste misleiding door [eiser] van klanten die daardoor bedrogen uitkomen' ontbreekt elke feitelijke onderbouwing.

2.7 De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat geen sprake is van inbreuk op het handelsnaamrecht van Lock Expert als bedoeld in art. 5 Handelsnaamwet. Ook is er geen grond om te oordelen dat [eiser] anderszins onrechtmatig heeft gehandeld jegens Lock Expert c.s.

Wanprestatie: 2.8. Het verwijt van Lock Expert c.s. dat [eiser] wanprestatie heeft gepleegd door in strijd te handelen met de onthoudingsverklaring moet van de hand worden gewezen.Vast staat immers dat het gebruik van de domeinnaam "yourkeyandlockexpert.nl" is gestaakt. Uit het hiervoor gegeven oordeel volgt dat geen sprake is van het gebruik - door het voeren van de handelsnaam "Your key and lock expert" - van een met de handelsnaam of het merk "Lock Expert Beveiligingen" overeenstemmende naam.

Lees het vonnis hier.

IEF 9445

Verhuisbericht

"Van het begin van de Herengracht naar de Sarphatistraat. Per 1 maart vestigt Hofhuis Alkema zich in de Oranje-Nassau Kazerne, ooit gebouwd in opdracht van Napoleon, keurplaats voor vele generaties dienstplichtigen en nu een verzamelplaats voor bedrijven en instellingen. Volgens sommigen op de mooiste plek van Europa.

Per 1 maart zijn de adresgegevens als volgt: 

Hofhuis Alkema Advocaten / Oranje-Nassau Kazerne / Sarphatistraat 642 / 1018 AV Amsterdam

Voor het overige blijft alles zoals het was."

IEF 9443

Een merkwaardig oordeel omtrent AdWords

Theo Blomme, Arvid van Oorschot, Freshfields: Een merkwaardig oordeel omtrent AdWords.

Noot bij: Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage,  20 december 2010, IEF 9300 (Tempur /Energy+)  & Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 februari 2011, IEF 9383 (Tempur c.s. / Medicomfort).

"De voorzieningenrechter lijkt in zijn oordeel omtrent de gestelde merkinbreuk geen duidelijk onderscheid te maken tussen het gebruik van het AdWord an sich en het (doen) plaatsen van de gesponsorde advertentie die aan het AdWord gekoppeld is.  (…) Tempurs vordering richtte zich nu juist niet primair tegen de gesponsorde advertenties, maar tegen het gebruik van haar merk als AdWord.

(…) Zelfs al bevatte de advertentie wel een im- of expliciete vergelijking dan staat het gebruik van het AdWord daar los van. Of een vergelijkende reclame is toegestaan of niet is niet afhankelijk van het gebruik van AdWords. Zie in dat verband de MvT van artikel 6:194a BW waar staat vermeld dat het voor het vergelijkende reclame gebruikte medium (bioscoop, billboard, krant, tv, internet) niet relevant is voor de toelaatbaarheid.

(…) Hoe zit het met het gebruik van een merk als AdWord an sich? Zoals blijkt uit de AdWord-arresten van het HvJ moet voor de toelaatbaarheid daarvan de merkenrechtelijk weg worden bewandeld. Zie daarover onder meer Hofhuis in Ars Aequi oktober 2010 . Een andere lezing – zoals de Haagse voorzieningenrechter ogenschijnlijk voorstaat – zou betekenen dat de AdWord-arresten van het HvJ aan betekenis inboeten omdat eerst en vooral zou moeten worden getoetst aan het leerstuk van de vergelijkende reclame (zelfs indien de gesponsorde advertentie geen vergelijking bevat zoals in Tempur I).

(…) Het is voorstelbaar dat de Haagse voorzieningenrechter van oordeel is geweest dat het gebruik van een AdWord en van de daaraan gekoppelde gesponsorde advertentie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. (…) Op die manier is het gebruik van een merk van een concurrent als AdWord per definitie toegestaan en hoeven we alleen nog maar te kijken naar de vraag of de gesponsorde advertentie wel voldoet aan de eisen van toelaatbare vergelijkende reclame. Zoals betoogd zou dit ons inziens een verkeerde lezing van de O2 en AdWord-arresten zijn. (…) Dat een reclameboodschap met name doeltreffend is als die het bedoelde publiek bereikt is op zichzelf genomen juist, maar kan ons inziens geen rechtvaardiging vormen om zonder meer het merk van een derde als AdWord te gebruiken."

Lees de volledige noot hier.

Zie ook: Van Oorschot/Blomme: Een merkwaardig oordeel omtrent de proceskostenveroordeling (IEF 8227).

IEF 9442

Te suggestief en veroordelend van karakter

Rechtbank Amsterdam, 6 oktober 2010, LJN: BP6075, [A] tegen RTL Nederlands B.V. c.s.

Auteursrecht. Portretrecht. Consumentenprogramma Kat In De Zak wijdt programma aan eiser, die er volgens het programma malafide praktijken op na zou houden. Eiser beroept zich op het portretrecht en ziet zijn vorderingen toegewezen.  De aflevering is naar het oordeel van de rechtbank te suggestief en veroordelend van karakter. “De provisionele vordering van [A] zal daarom voor wat betreft het met onmiddellijke ingang staken van elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding van de aflevering, delen daarvan of beelden daaruit, worden toegewezen.”

4.8.  [A] is onverwachts gefilmd in zijn werkomgeving. Tijdens de aflevering is te zien dat [A] aangeeft dat hij niet instemt met het filmen. Op de vraag van [C] of hij [A] kan spreken zegt [A] letterlijk: “Ja ik heb het al gehoord, ik vind dit niks.” De aflevering is naar het oordeel van de rechtbank te suggestief en veroordelend van karakter. Zo wordt de suggestie gewekt dat [A] een “soort van oplichter is”. [E] Models is “wel gewoon te vertrouwen”. Bovendien blijken de verwijten die worden gemaakt niet juist. Zo wordt [A] beschuldigd van het onrechtmatig gebruiken van foto’s van [D] in een reclamecampagne terwijl hij die niet heeft gebruikt.
Voorts geeft [D] in de aflevering aan (zie 2.9.) dat ze geheel onverwachts EUR 305,- heeft moeten betalen voor haar portfolio toen ze het portfolio kwam ophalen terwijl uit een overgelegd rekeningafschrift van [A] blijkt dat [D] ruim van te voren betaald heeft voor het portfolio.
Ook wordt in de aflevering de suggestie gewekt dat [A] weigert foto’s van [D] af te geven. Uit de informatiefolder voor “Making of a Model” blijkt dat het model aan het eind van de rit een portfolio krijgt waarvoor in onderling overleg een selectie uit de genomen foto’s wordt gemaakt. Dat dit bij andere bureaus anders gaat mag zo zijn, maar laat onverlet dat voor [D] op basis van de overeenkomst duidelijk was wat ze zou krijgen, namelijk een selectie die in een portfolio zou worden neergelegd. Het is op die basis dat [D] met [A] in zee is gegaan. Tevens blijkt uit door [A] overgelegde e-mails dat hierover tussen partijen geen verschil van mening (meer) bestond. [D] heeft om 4 of 5 foto’s gevraagd, waarvoor ze bereid was te betalen. [A] heeft toegezegd dat dit mogelijk was waarna [D] vervolgens niets meer van zich heeft laten horen.
Dit geheel van feiten en omstandigheden leidt tot het voorlopig oordeel dat sprake is van een aantasting van de persoonlijke levenssfeer van [A].

4.9.  De volgende vraag die beantwoording behoeft, is of een beperking van de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is ter bescherming van de privacybelangen van [A]. De rechtbank is van oordeel dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting in het licht van alle feiten en omstandigheden noodzakelijk en proportioneel is. De rechtbank stelt daarbij het suggestieve en veroordelende karakter van de aflevering voorop. [A] wordt ten onrechte beschuldigd van het zonder toestemming gebruiken van foto’s in een reclamecampagne. Ook wordt ten onrechte het beeld geschetst dat [D] door [A] is opgelicht omdat zij geheel onverwachts EUR 305,- moest betalen voor haar portfolio. In de aflevering wordt naar voorlopig oordeel onnodig het beeld geschetst dat [A] er malafide praktijken op na houdt en dat hij een oplichter is. Hieraan kan niet afdoen dat, gelijk RTL c.s. stelt, de aflevering positief eindigt met de slotsom van Van der Voort zoals weergegeven onder 2.11. Dit betreft [E] Models en wekt nu juist de suggestie dat andere bureautjes (zoals [A]) malafide zijn. De provisionele vordering van [A] zal daarom voor wat betreft het met onmiddellijke ingang staken van elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding van de aflevering, delen daarvan of beelden daaruit, worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9441

Het databankenrecht & online databanken

Mark JansenMark Jansen, Dirkzwager: Is het databankenrecht wel geschikt ter bescherming van online databanken tegen specialistische zoekmachines?

Uitgebreid en opiniërend overzichtsartikel over de toepasbaarheid van het databankenrecht op online databanken, in het bijzonder in verband met het ‘parasiterend’ gebruik van online databanken. Het artikel was reeds afgerond voordat op 16 februari 2010 bekend werd dat het Hof ’s-Gravenhage inzake Gaspedaal voornemens is prejudiciële vragen te stellen (IEF 9415). In verband met dat voornemen is dit artikel nu sneller gepubliceerd.

De vragen van het Gerechtshof zien met name op de uitleg van de begrippen herhaald en systematisch hergebruiken van gegevens uit een databank. In dit artikel wordt ook aan andere problemen rondom de bescherming van online databanken aandacht besteed die mogelijk in een volgende procedure voor vragen aan het Hof van Justitie in aanmerking komen.

De conclusie van het artikel is dat het databankenrecht niet toegespitst lijkt op de bescherming van online databanken, nu belangrijke begrippen toegespitst lijken te zijn op de bescherming van statische in plaats van op dynamische databanken. De gesignaleerde knelpunten in de Databankenwet stellen de rechters voor een onmogelijke opgave. Het effect is dat eenduidige criteria niet te formuleren zijn en de rechtszoekende in grote onzekerheid blijft verkeren. Dat is onwenselijk en zal ook niet beoogd zijn met de invoering van regels ter bescherming van databanken. De oplossing zal naar mijn mening gezocht moeten worden in aanpassing van de regels. Dat vraagt om een Europees initiatief.

Lees het volledige artikel hier.