IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9364

Die schijn wordt in het leven geroepen

Rechtbank Amsterdam, 19 januari 2011, HA ZA 09-1631, Vereniging Stybenex tegen Rockwool Benelux B.V. (met dank aan Bas Le Poole en Bart Lukaszewicz, Houthoff Buruma).

Reclamerecht. Misleidende reclame. Collectieve actie  Stybenex, de Vereniging van Fabrikanten van EPS-producten, bouw- verpakkings- en isolatiemateriaal, “beter bekend als piepschuim”, maakt bezwaar tegen de gesteld misleidende brochure ‘Rockwool steenwol: brandveiligeheid zonder kunstgrepen’, over de voordelen van steenwol tegenover de nadelen van isolerende kunststofproducten.  Vorderingen toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de brochure op onderdelen misleidende mededelingen en ongeoorloofde vergelijkende reclame bevat (“voor vergelijkende reclame is het niet nodig dat de concurrent of zijn product expliciet wordt genoemd”) en beveelt een verbod en rectificatie.

4.9 De rechtbank is van oordeel dat de Brochure desalniettemin misleidende reclame bevat Hiervoor is in de eerste plaats de door de Brochure gewekte "schijn van veiligheid" van belang. Die schijn wordt in het leven geroepen door de opbouw van de Brochure, waarbij eerst in algemene zin wordt ingegaan op de ernst en de gevolgen van brand en de noodzaak het risico op brand te beperken, waarna EPS en Rockwool steenwol tegenover elkaar worden gesteld. Vervolgens wordt steenwol als de brandveilige optie en EPS als de onveilige optie gepresenteerd. (…) Voor de brandveiligheid zijn nu echter juist vele factoren van belang, waarvan het gebruikte isolatiemateriaal slechts een klein deel uitmaakt. De bijdrage van steenwol als isolatiemateriaal aan de algehele brandveiligheid is beperkt, laat staan dat het gebruik van steenwol op zich kan leiden tot een optimale brandveiligheid. (…) Met de aangehaalde mededelingen wordt ten onrechte de schijn gewekt dat het gebruik van steenwol tot een veel hoger, zelfs optimaal, brandveiligheidniveau leidt Rockwool heeft niet aangetoond dat dit het geval is De door Rockwool gedane mededelingen zijn in zoverre dan ook misleidend.

4.21 De rechtbank passeert het verweer van Rockwool Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie dient het begrip 'vergelijkende reclame' ruim te worden opgevat (Vgl HvJEG 25 oktober 2001, NJ 20021142, Toshiba/Katum; HvJEG 19 april 2007, IER 2007/68, Champagne bier). Het is niet nodig dat de concurrent of zijn product expliciet wordt Genoemd. Beslissend is of het publiek de reclame zal betrekken op de concurrent Het is evenmin nodig dat naar één specifieke concurrent wordt verwezen Ook wanneer verwezen wordt naar een productcategorie kan sprake zijn van vergelijkende reclame. De vraag is of het voor het publiek mogelijk is te identificeren met welke concurrenten vergeleken wordt, In het onderhavige geval zal de lezer van de Brochure begrijpen dat Rockwool haar product, steenwol, (onder andere) afzet tegen dat van de concurrent (de leden van Stybenex) In de Brochure wordt weliswaar veelal de vergelijking gemaakt met 'kunststof isolatiematerialen' in algemene zin (waarvan EPS er één is), maar EPS wordt in de Brochure met name Genoemd. (…) De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake van vergelijkende reclame

4.23 De rechtbank stelt voorop dat het misleidende karakter van de Brochure, op de hiervoor genoemde punten, reeds met zich brengt dat een vergelijking met producten van de concurrent eveneens ongeoorloofd is (artikel 6:194a lid 2 sub a BW). De Brochure is naar het oordeel van de rechtbank ook ongeoorloofd voor zover het beeld wordt geschetst dat kunststof isolatiematerialen in hun uiteindelijke toepassing kunnen leiden tot brandgevaarlijke situaties (waaronder de zogenaamde flash over), dan wel van grote invloed zijn op de uitbreiding van brand. Rockwool heeft, zeker in het licht van de door Stybenex overgelegde rapporten, te weinig gesteld om tot een ander oordeel te kunnen komen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9363

Twee van de vele witte, omstreeks twee meter lange dressoirs

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 25 januari 2011, HD 200.065.945, Zijlstra B.V. teegn Klotz V.O.F. (met dank aan Arthur Claassen, Van der Steenhoven).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Dressoirs. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 20 april 2010, IEF 8775).  Het oordeel van de voorzieningrechter dat geen sprake is van auteursrechtinbreuk staat niet ter discussie in hoger beroep. De grieven richten zich op de slaafse nabootsing en de proceskostenveroordeling. Het hof concludeert dat ook van slaafse nabootsing geen sprake is. “Mogelijk zijn de dressoirs in de ogen van die niet op details kritische consumenten uitwisselbaar, maar verwarring in die zin dat de consumenten die een Klotz dressoir zien, menen met een Zijlstra meubel te maken te hebben is naar het voorlopig oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.”

In incidenteel appel stelt Klotz daarnaast nog dat op het dressoir van Zijlstra (afbeelding boven) helemaal geen auteursrecht zou rusten, teneinde volgende procedures op die grond te voorkomen. Die grief wordt afgewezen als een verkapte verklaring voor recht, die in een kort geding niet kan worden gegeven.

M.b.t. de 1019h proceskosten oordeelt het hof dat het geding in eerste aanleg niet ten onrechte als een ‘eenvoudig kort geding’ is aangemerkt. Nu het hoger beroep geheel ziet op het commune recht baseert het hof de kostenveroordeling in hoger beroep echter geheel op het liquidatietarief.

Slaafse nabootsing: 4.8. Het hof merkt grief 2 aan als de kerngrief. Zijlstra komt onder meer op tegen de redenering van de voorzieningenrechter, waarin besloten zou liggen dat nu er geen sprake is van auteursrechtelijke inbreuk, er ook geen sprake zou (kunnen) zijn van slaafse nabootsing.

4.9. Het hof zal zelfstandig, door vergelijking van de beide dressoirs, bezien of sprake kan zijn van nabootsing, van verwarring, en/of van onnodige verwarring. Indien al die vragen ontkennend worden beantwoord, zowel bezien vanuit het standpunt van detaillisten als bezien vanuit het standpunt van consumenten, dient de conclusie te luiden dat van onrechtmatig handelen in de vorm van slaafse nabootsing geen sprake is.

(…)

4.23. Het hof komt tot de slotsom dat in de aanwezige overeenkomsten, gelet op de verschillen, onvoldoende aanwijzingen zijn gelegen dat bij het ontwerpen van het Klotz dressoir dat van Zijlstra tot voorbeeld zou hebben gediend of dat zou zijn getracht dit - geheel of voor een substantieel deel - na te maken.

(…)

4.27. Een stijl, in dit geval bestaande uit strakke meubels met dikke panelen, kan niet worden gemonopoliseerd. Datzelfde geldt voor de grondvorm, bestaande in een omstreeks twee meter lang, wit dressoir met drie laden in het midden en deurtjes aan weerszijden daarvan, welke drie ongeveer even grote vlakken vormen.

(…)

4.30. Het hof kan niet uitsluiten dat onder de detaillisten de Zijlstra 5023 een eigen plaats in de markt inneemt. Maar gesteld noch gebleken is dat dit ook voor consumenten geldt.

4.3 1. Zou dat anders zijn, dan geldt dat de totaalindruk van het Klotz dressoir zo verschillend is van de totaalindruk van het Zijlstra dressoir, dat niet goed voorstelbaar is dat een kritische consument - als deze zich bewust is van het bestaan van specifieke van Zijlstra afkomstige meubelen (eventueel onder een andere naam) - die geconfronteerd wordt met een Klotz 4687, zal menen met een Zijlstra 5023 van doen te hebben, zelfs indien bij hem slechts een onvolmaakt herinneringsbeeld van die Zijlstra 5023 zou zijn blijven hangen.

4.32. Gelet op de doelgroep en de prijsstelling zal het bij beide dressoirs vaak om niet bijzonder kritische consumenten gaan, die gewoon een "strak': wit dressoir zoeken. Voor die consument zijn zowel de Zijlstra 5023 als de Klotz 4687 slechts twee van de vele witte, omstreeks twee meter lange dressoirs met laden in het midden en deurtjes aan weerszijden daarvan. Mogelijk zijn de dressoirs in de ogen van die niet op details kritische consumenten uitwisselbaar, maar verwarring in die zin dat de consumenten die een Klotz dressoir zien menen met een Zijlstra meubel te maken te hebben is naar het voorlopig oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.

(…)

Auteursrecht: 4.37. (…) Klotz meent namelijk dat aan de Zijlstra 5023 helemaal geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. in de pleitnota in hoger beroep sub 52 stelt Klotz: "Klotz heeft bovendien een duidelijk belang bij het instellen van deze auteursrechtelijke vordering. Zij wil voorkomen dat Zijstra nogmaals één van haar ontwerpen aanvalt met een beroep op het auteursrecht op de Zijlstra 5023 (en daarmee wederom Klotz op kosten jaagt). Het is dus van groot belang voor Klotz dat het hof het vonnis op dat punt vernietigt. "

4.38. Het hof wees er reeds op dat de vorderingen van Zijlstra, voor zover gebaseerd op auteursrecht zijn afgewezen, en dat tegen de afwijzing op die grond geen grieven zijn gericht. Vanuit die optiek bezien valt niet in te zien welk rechtens te respecteren belang Klotz zou hebben bij enige heroverweging op dit onderdeel. Klotz miskent dat het oordeel van de voorzieningenrechter uitdrukkelijk een voorlopig oordeel was. De aangevallen passages dragen bovendien de beslissing niet; strikt genomen waren zij overbodig (behalve om de leesbaarheid van de rest van de overweging te verhogen). De hiervoor aangehaalde passage uit de pleitnota lijkt erop te wijzen dat Klotz in feite een verklaring voor recht verlangt dat aan de Zijlstra 5023 geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. in een kort geding kan zo'n verklaring voor recht niet worden gegeven. Trouwens: Klotz maakt weliswaar gewag van "het instellen van deze auteursrechtelijke vordering", maar  hij hééft helemaal geen auteursrechtelijke vordering ingesteld en zou dat bovendien in hoger beroep ook niet voor het eerst kunnen doen. 

(…)

Proceskosten: 4.40. (…) Het ging om een betrekkelijk standaardmatig kort geding, waarbij twee objecten aan de orde waren waarbij enerzijds gesteld en anderzijds betwist werd dat met het aangevallen object auteursrechtinbreuk werd gemaakt c.q. slaafs werd nagebootst. Zowel feitelijk als juridisch ging het om een overzichtelijke kwestie.

4.41. in hoger beroep is de zaak geheel op basis van het commune recht (art. 6:162 BW) beoordeeld. De omstandigheid dat Klotz -tevergeefs -met grief 1 in het incidenteel appel getracht heeft auteursrechtelijke aspecten ook in hoger beroep aan de orde te stellen brengt niet mede dat nu de ten faveure van Zijlstra uit te spreken kostenveroordeling van Klotz gebaseerd zou moeten worden op art. 1019h Rv., daar het hof aan een auteursrechtelijke beoordeling niet is toegekomen. In hoger beroep zal het hof de kostenveroordeling dus geheel baseren op het liquidatietarief.

Lees het arrest hier.

IEF 9362

Geen ongebreidelde toestemming

Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 januari 2011, HA ZA 08-3780, Mitsubishi Corporation tegen Lisman Vorkheftrucks B.V. (met dank aan Michiel Rijsdijk, Arnold & Siedsma).

Merkenrecht. Parallelimport van vorkheftrucks voorzien van het merk MITSUBISHI. Merkinbreuk aangenomen, geen expliciete of impliciete toestemming. Paneuropees verbod. Geen rechtsverwerking. Geen winstafdracht, nu het verweer van gedaagde niet bij voorbaat kansloos was.

Parallelimport: 4.8. (…) Het Hof van Justitie heeft in het Davidoff-arrest geoordeeld dat toestemming (…) normaliter blijkt uit een uitdrukkelijke formulering daarvan, doch dat die onder omstandigheden ook op impliciete wijze kan voortvloeien uit elementen en omstandigheden vóór, tijdens of na het bulten de EER in de handel brengen, waarbij naar het oordeel van de nationale rechter ook met zekerheid blijkt dat de merkhouder afstand doet van zijn recht.

4.9. Dat Mitsubishi niet heeft gereageerd op de brief van de toenmalige raadsman van Lisman van 15 september 1998 maakt de eerder in de sommatiebrief expliciet geuite afwezigheid van toestemming nog niet tot een impliciete toestemming, laat staan tot een ongebreidelde toestemming in de zin dat die voor ieder te importeren machine zou zijn gegeven, nu hieruit naar het oordeel van de rechtbank geenszins blijkt dat Mitsubishi met zekerheid afstand heeft gedaan van haar recht. In ieder geval mocht Lisman niet aannemen dat die toestemming zou bestaan vanaf het moment dat zij in 2008 andermaal werd gesommeerd ter zake, hetgeen zij, blijkens haar stelling ter comparitie dat de verkoop van Mitsubishi vorkheftrucks na de sommatie in 2008 vooralsnog, in afwachting van een oordeel van de rechter, is gestaakt, ook niet heeft gedaan. Het primaire verweer van Lisman faalt derhalve.

Rechtsverwerking: 4.12. (…) Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waardoor het beroep van Mitsubishi op haar merkrecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn omdat bij Lisman het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Mitsubishi zich niet jegens haar meer zou beroepen op haar merkrecht. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken. Lisman heeft ook in dit verband immers slechts gesteld dat Mitsubishi niet heeft gereageerd op de brief van de toenmalige raadsman van Lisman van 1 S september 1998, doch zulks is gezien het bovenstaande onvoldoende.

4.13. De slotsom is dat Lisman door zonder toestemming van de merkhouder vorkheftrucks, welke zijn voorzien van het merk MITSUBISHI, in de Gemeenschap te importeren en te verhandelen, inbreuk maakt op het merkrecht van Mitsubishi in de zin van artikel 9 lid 1 onder a GMVo resp. 2.20 lid 1 onder a BVIE. (…)

Winstadracht: 4.18. (…) dat van gebruik te kwader trouw in de zin van (…) artikel 2.21 lid 4 BVIE, slechts sprake is in geval van moedwillig of opzettelijk gepleegde inbreuk, hetgeen volgens het Hof [BenGH] het geval zal zijn indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, zich ten tijde van zijn handelen bewust is geweest van het inbreukmakend karakter daarvan (…). Van bewustheid in vorenbedoelde zin is volgens het Benelux Gerechtshof geen sprake indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, het verwijt van inbreuk heeft bestreden met een verweer dat in redelijkheid niet als bij voorbaat Kansloos kan worden aangemerkt, hetgeen zich zal kunnen voordoen indien bet verweer is gebaseerd op de stelling dat geen sprake is van verwarringsgevaar, de stelling en het gebruik van het teken wordt gerechtvaardigd door een contractuele relatie met de merkhouder of de stelling dat de merkinschrijving nietig of het merkrecht vervallen is.

4.19. De hiervoor weergegeven uitleg tot maatstaf nemend, is de rechtbank van oordeel dat kwade trouw aan de zijde van Lisman niet is komen vast te staan. Het in de brief van 1 5 september 1 998 door de toenmalige raadsman van Lisman op de sommatie van 20 juli 1998 gevoerde verweer kan immers in redelijkheid niet als bij voorbaat kansloos in de zin van het arrest van het Hof worden aangemerkt, met name niet omdat daarin wordt ingegaan op de tot dan toe bestaande contractuele relatie met Mitsubishi. Desgevraagd heeft Mitsubishi ter comparitie in dit verband ook geen steekhoudende argumenten kunnen verschaffen die zulks anders zouden maken.

4.20. De onder 111 van het petitum gevorderde afdracht van genoten winst wordt derhalve afgewezen. Voor het overige zal de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, de vordering onder III toewîjzen en verwijzen naar de schadestaatprocedure.

Lees het vonnis hier.

IEF 9361

Dergelijke zaksluitingen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 25 januari 2011, zaaknr. 271158, Kwik Lok Corporation tegen Schutte Bagclosures (met dank aan Wouter Pors , Bird & Bird). 

Octrooirecht. Merkenrecht. Zaksluitingen. Eindvonnis na tussenvonnis (bewijsopdracht, zie Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 maart 2010, IEF 8728).  Eiser Kwik Lok slaagt er niet in om inburgering van de woordmerk KWIK LOK aan te tonen in de Benelux en/of de EU:

Inburgering EU: 3. In het tussenarrest (rov. 31) is verder vermeld dat de betrokken kringen worden gevormd door producenten die zaksluitingen produceren, wederverkopers aan wie dergelijke zaksluitingen worden geleverd en al degenen die professioneel gebruik maken van zaksluitingen (ook andere producenten) in de voedingsbranche. (…)  Niet weersproken is dat een overgroot deel van de betrokken (professionele) kringen in de Europese Unie basiskennis van de Engelse taal heeft, hetgeen meebrengt dat het Gemeenschapswoordmerk onderscheidend vermogen mist binnen het grondgebied van de (gehele) Europese Unie en dat dit ook het geval is voor het Benelux-woordmerk binnen het grondgebied van de Benelux-landen. Derhalve moet de inburgering wat het Gemeenschapswoordmerk betreft worden bewezen voor alle lidstaten van de Gemeenschap/Europese Unie.

5. Uit het overzicht van verkochte zaksluitingen (…) blijkt dat Kwik Lok geen zaksluitingen heeft verkocht aan onder meer Portugal, Tsjechië, Roemenië en Estland, terwijl de gemiddelde jaarlijkse verkopen aan Hongarije en Litouwen gering zijn geweest. Ook uit de producties en al de overige stukken volgt niet dat in deze lidstaten intensief (en langdurig) gebruik is gemaakt van het teken KWIK LOK, zodat in ieder geval in dat deel de weigeringsgrond is blijven bestaan. Dit alles brengt mee dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor inburgering van het Gemeenschapswoordmerk binnen de Europese Gemeenschap/Europese Unie.

Inburgering Benelux: 6. (…) Uit het meergenoemde overzicht van verkochte zaksluitingen (…) volgt dat de gemiddelde jaarlijkse verkoop aan Belgische professionele afnemers, die is begonnen in 2002, gering is geweest, en dat geen verkoop in Luxemburg heeft plaatsgevonden. Het aantal in Nederland verkochte zaksluitingen is groot, maar dit is niet van doorslaggevende aard, nu zoals reeds in het tussenarrest is overwogen, gesteld noch gebleken is dat op de zaksluitingen zelf een van de woordmerken is aangebracht. Het had daarom voor de hand gelegen dat aanvullende producties ter onderbouwing van het gebruik in Nederland van het merk op verpakkingen en anderszins in het geding zouden zijn gebracht. Distributeur Van der Windt heeft weliswaar verklaard dat professionele partijen in de verpakkingsindustrie de aanduiding KWIK LOK zullen herkennen als merk, maar deze verklaring wordt niet ondersteund door ander bewijs. Verder is Kwik Lok er niet in geslaagd inzicht te geven in het totale aanbod op de Nederlandse en Belgische markt van (verpakkingen van) plastic zaksluitingen. Derhalve is de inburgering van het Beneluxwoordmerk KWIK LOK niet aangetoond.

Lees het arrest hier.

IEF 9360

Boek9.nl IE Diner 2011

This is a restaurant, not a song.” Om maar eens te beginnen met het verweer van Bill Arnold, eigenaar van de Hotel California Grill, op de sommatie van The Eagles om alle inbreuk op de rechten op hun all time classic Hotel California te staken en gestaakt te houden.

En dit is een diner, geen powerpoint met PO punten. Maar wel een diner met zo’n 120 vakzusters en vakbroeders: advocaten, hoogleraren, gemachtigden, rechters, bedrijfsjuristen en overheidsdienaren. Napleiten, netwerken en bijpraten in een omgeving waarbij het nu eens niet gaat om partijen en wederpartijen, maar om vijf gangen en vijf tafelredes. Willem Hoyng, Dick van Engelen, Daniël Haije, Antoon Quaedvlieg en Geertrui van Overwalle zullen tijdens het diner hun overpeinzingen, zorgen en invallen met u delen, ingeleid en uitgeleid door ceremoniemeester Ernst Numann.

En er zijn nog een paar stoelen vrij. Morgenavond, donderdag 27 januari, hartje Amsterdam. Wees welkom. Aanschuiven en info via www.delex.nl of info@delex.nl.

IEF 9358

Van makerschap tot auteursrechthebbende

Rechtbank ’s-Gravenhage, 19 januari 2011, HA ZA 08-1020, Inspirion GmbH c.s. teegn Pokonobe Associates, Hasbro & MB International

Auteursrecht. Spellen. Tussenvonnis. Eiser vordert een verklaring voor recht dat het door haar op de markt gebrachte spel Wackelturm geen inbreuk maakt op gedaagdes auteursrecht m.b.t. het in welingelichte IE-kringen niet onbekende spel Jenga. Beide spellen betreffen het bouwen van een blokkentoren, waarbij diegene de winnaar is die het laatste blok bovenop de toren legt zonder dat deze omvalt. In reconventie vordert gedaagd een inbreukverbod. De rechtbank houdt de zaak aan, nu er enige onduidelijkheid lijkt te zijn over de ‘keten van  makerschap tot auteursrechthebbende.’

4.6. Gelet op een en ander ziet de rechtbank aanleiding om, met gebruikmaking van de haar in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid, Pokonobe c.s. te bevelen de navolgende bescheiden over te leggen:
1. volledige akte(s) van overdracht tussen Scott en Grebler van 22 oktober 1985;
2. volledige akte(s) van overdracht tussen Grebler en Pokonobe van gelijke datum, desgewenst met zwartmaking van die passages die naar de mening van Pokonobe c.s. vertrouwelijk zijn, met toelichting welke rechten en bevoegdheden door Scott aan Grebler en vervolgens door Grebler aan Pokonobe zijn overgedragen.

4.7. Daarnaast beveelt de rechtbank Pokonobe c.s., eveneens op de voet van artikel 22 Rv, haar stellingen ten aanzien van de volgende punten toe te lichten:
1. het verweer dat de verklaring van Scott vraagtekens oproept over de vraag wie de maker is van het gestelde auteursrechtelijk beschermde werk alsook op welk werk dat auteursrecht nu precies rust (paragrafen 8 t/m 16, 23 t/m 24 en 38 antwoord-akte Inspirion c.s.);
2. het verweer dat de rechtsgeldige overdracht bij akte niet is aangetoond (paragrafen 17 t/m 21, 27, 30 t/m 33 en 47 antwoord-akte van Inspirion c.s.).

Lees het vonnis hier.

IEF 9357

De verslechterde onderlinge verhoudingen

Rechtbank Zutphen, 19 januari 2011, HA ZA 10-920, Bureau voor Educatieve Ontwerpen B.V. (BVEO) tegen Thieme Meulenhoff B.V. (met dank aan Daan van Eek, Höcker Advocaten). 

IE-gerelateerd verbintenissenrecht. Stukgelopen samenwerking. Intentieverklaring. Inspanningsverplichtingen. Samenwerkingsovereenkomst m.b.t. te ontwikkelen lesmethode. Conventionele en reconventionele vorderingen afgewezen.

Eiser BVEO stelt dat gedaagde, voorheen Bekadidact, nu overgenomen door Thieme, de door BVEO ontwikkelde lesmethode IederSpelt had moeten uitgeven. Thieme, die niet tevreden was over de kwaliteit van het lesprogramma, stelt dat zij hiertoe niet verplicht was. 

De vorderingen van BVEO worden afgewezen. Geen verplichting Thieme om tot uitgifte van het nog (verder) te ontwikkelen IederSpelt over te gaan, ook  niet op grond van de overgelegde intentieverklaring. Beide partijen zijn daarnaast in de nakoming van hun inspanningsverplichtingen niet tekort geschoten. Geen expliciete vermelding van eventueel IE-rechtelijke grondslag, wel een impliciete 1019h proceskostenveroordeling eiser BVEO (€10.000,-).

4.5. Uit de door partijen overgelegde stukken volgt niet dat Bekadidact de verplichting op zich heeft genomen tot uitgifte van het nog (verder) te ontwikkelen IederSpelt over te gaan. Ook in de door BVEO overgelegde intentieverklaring is een dergelijke onvoorwaardelijke verplichting niet te lezen. Integendeel, de intentieverklaring spreekt van een nog te sluiten definitieve overeenkomst waarin het exploitatierecht zal worden overgedragen aan Bekadidact (artikel 1.1). Ook is in deze verklaring aangegeven dat nadere beslissingen nog genomen moeten worden, onder meer over de vormgeving, programmering, hosting, administratieve handling en vermarkting (artikel 1.5 van de intentieverklaring), ontbindende voorwaarden, arbitrage, opzegging, verslaglegging en vaststelling netto-opbrengsten, vaststelling van het royaltypercentage en het percentueel aandeel in de samenwerking (artikel 5.1 van de intentieverklaring). Uit de andere door BVEO overgelegde stukken kan evenmin tot een uitgifteplicht voor Bekadidact worden geconcludeerd. Bij gebreke van voldoende onderbouwde stellingen kan ook niet aan de bewijslevering op dit onderdeel worden toegekomen.

4.6. Wel staat vast dat partijen, zoals Bekadidact ook onderkent, de intentie hadden om  een door BVEO te ontwikkelen digitaal spellingsprogramma op de markt te brengen en te exploiteren. Daaruit volgen verplichtingen voor partijen om zich optimaal in te spannen voor het tot stand brengen van liet beoogde resultaat. (…)

4.7. De intentie van partijen om een door BVEO te ontwikkelen digitaal spellingsprogramma voor het basisonderwijs op de markt te brengen en door Bekadidact te laten exploiteren brengt voor ieder van hen een inspanningsverplichting mee om datgene te doen wat voor het uitvoeren van de intenties van belang is. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de gerechtvaardigde belangen van ieder der partijen. Voor zover partijen voorts concrete, bepaalbare, verbintenissen op zich genomen hebben dienden zij deze uiteraard na te komen.

4.8. Beoordeeld dient dan te worden of partijen in de nakoming van hun inspanningsverplichtingen zijn tekort geschoten dan wel hebben gehandeld in strijd met redelijkheid en billijkheid door uiteindelijk geen exploitatieovereenkomst te sluiten. (…)  4.10. Bij gebreke van enige andere concrete, onderbouwde, aanleiding, moet het er voor worden gehouden dat het uiteindelijk stoppen van de onderhandelingen is veroorzaakt door de kritiek van Bekadidact op het in januari 2007 beschikbare product en de verslechterde onderlinge verhoudingen. De vraag is dan of partijen, of één van hen, hiervan een verwijt treft. (…)

4.11. BVEO betwist onvoldoende gemotiveerd dat het progamma niet geschikt was voor het basisonderwijs. Weliswaar heeft BVEO kritiek op de wijze waarop Bekadidact tot die conclusie gekomen is en stelt zij dat Bekadidact de uitgangspunten van het TiO-concept ter discussie stelt, maar daarmee weerspreekt BVEO de door Bekadidact getrokken conclusies niet. Gelet op de verslechterde verhoudingen, de grote investering van Bekadidact, de nog te  verwachten hoeveelheid werk en de onzekerheid over de geschiktheid van het uiteindelijke product, mocht Bekadidact besluiten de onderhandelingen te stoppen. Voor een vordering van de zijde van BVEO is dan ook geen grond.

4.12. De vordering van Bekadidact leidt evenmin tot toewijzing. Bekadidact heeft slechts eenmaal, in april 2005, het op dat moment beschikbare materiaal laten beoordelen. (…) Door een en ander geheel aan BVEO over te laten heeft Bekadidact het risico genomen dat zij aan het eind van liet project en na besteding van een groot bedrag een ander product zou ontvangen dan haar voor ogen stond.

4.14. (…) De stelling van Bekadidact dat alle door haar gedane investeringen als schade zijn aan te merken kan, gelet op de overeenkomst van partijen en het investeringsrisico van Bekadidact daarin, niet worden gevolgd. Bekadidact heeft onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat er een reële kans was om met een verder ontwikkeld product een positief saldo te bereiken en dus voor de conclusie dat zij door de houding van BVEO schade geleden heeft.

4.15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen in conventie en in reconventie moeten worden afgewezen. BVEO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. [€10.111,00].

Lees het vonnis hier.

IEF 9356

Het woord Glashelder (sec)

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 24 januari 2011, KG ZA 10-1131, Achmea Holding N.V. & Interpolis Schade c.s. tegen Glashelder B.V. & Mobile Communications (Moco) B.V. (met dank aan Neeltje Beens en Nathalie van de Berg, Lawton advocaten).

Merkenrecht. Interpolis maakt op grond van haar woord- en beeldmerken ‘Interpolis. Glashelder’ bezwaar tegen het gebruik door gedaagden van het woord ‘Glashelder’ (voor glasvezeldiensten). Vorderingen afgewezen. Geen soortgelijke waren of diensten  Inburgering woordelement Glashelder als zelfstandig en onderscheidend merk is voorshands onvoldoende  aannemelijk gemaakt door marktonderzoek. Dat het relevante publiek een verband zal leggen tussen het gehele merk "Interpolis, Glashelder" en het teken Glashelder van gedaagde is eveneens onvoldoende aannemelijk gemaakt.

4.10. Indien en voor zover Interpolis derhalve de door haar gestelde inbreuk op een merkrecht ex artikel 2.20 lid l sub c BVIE heeft gebaseerd op de omstandigheid dat 'Glashelder" als zelfstandig merk is ingeburgerd, zal deze vordering worden afgewezen, nu in weerwil van de daar Interpolis voorgestane conclusies die door haar aan de resultaten van het marktonderzoek verbonden worden en mede in aanmerking genomen de door Moco geuite kritiek op de onderzoeken, onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het element "Glashelder" als onderdeel van het woordmerk "Interpolis. Glashelder" zodanig bekend is bij het Nederlandse publiek dat "Glashelder" als zelfstandig en onderscheidend merk is ingeburgerd.

4.11. De omstandigheid dat Interpolis jarenlang kostbare en succesvolle rnarketingcampagnes heeft gevoerd ten einde het woordmerk en de slogan "Interpolis. Glashelder" te promoten, doet daar niet aan af. Immers zelfs als moet worden aangenomen dat “Interpolis. Glashelder”een hoge mate van bekendheid geniet (al dan niet als gevolg van de intensieve en kostbare marketingcampagnes van Interpolis), is daarmee nog niet aangetoond at deze mate van bekendheid zich eveneens uitstrekt tot het woord Glashelder (sec).

4.12. indien en voor zover Interpolis beoogd heeft aan te voeren dat haar bescherming op grond van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE toekomt als gevolg van het gedeponeerde samengestelde woordmerk "Interpolis. Glashelder", heeft te gelden dat evenmin voldoende aannemelijk is gemaakt, dat er door het gebruik van het teken "Glashelder" door Moco een verband wordt gelegd door het relevante publiek tussen het merk "Interpolis. Glashelder" en liet teken van Moco. (…)

4.14. Het teken "Glashelder" zoals dat door Moco wordt gebruikt en het merk "Interpolis. Glashelder", stemmen slechts voor wat betreft het -naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dominante- bestanddeel 'Glashelder" in enige mate overeen en dan hoofdzakelijk op het auditieve en in zekere mate op het conceptuele vlak. Visueel zijn er echter tevens in het oog springende verschillen, waarbij met name gewezen wordt op de door elkaar gevlochten glasvezelkabels, die voorafgaan aan het woord "Glashelder" in het teken van Moco. Voorts is in weerwil van hetgeen door Interpolis is aangevoerd, geen sprake van soortgelijke waren en diensten, waartoe wordt verwezen naar hetgeen in mv. 4.5 reeds is overwogen. Tot slot wordt overwogen dat door Interpolis onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het relevante publiek een verband legt tussen het teken van Moco en het merk "Interpolis, Glashelder". Het door Interpolis verrichte marktonderzoek naar de associatie van het teken "Glashelder" van Moco met het merk 'Interpolis. Glashelder" overtuigt op dit punt onvoldoende van de juistheid van haar standpunt in deze.

Lees het vonnis hier.

IEF 9355

Geen vertoningsvergunning

Vzr. Rechtbank Alkmaar,  20 januari 2011, KG ZA 10-421 & KG ZA 10-438, Stichting Videma tegen Hotel Café Restaurant De Boei B.V. en Hotel Zuiderduin B.V. c.s. (met dank aan Daan van Eek, Höcker Advocaten).

Auteursrecht. Groepstelevisierechten. Belangenorganisatie Vidama stelt dat de televisieprogramma’s van de bij haar aangesloten rechthebbenden (o.a. Nederlandse publieke en comemrciele omroepen) in de hotels van gedaagden onrechtmatig openbaar worden gemaakt, nu gedaagden niet beschikken over een Videma-licentie.

Inbreuk aangenomen, onder verwijzing naar HvJ EU Divani. Geen twijfel in kort geding over bevoegdheid Videma. Geen vergoeding via kabelexploitant (Ziggo): de kabelexploitant heeft onder kabelmodelovereenkomst namelijk geen bevoegdheid om sublicenties te verstrekken. Excessiviteit tarieven onvoldoende onderbouwd.

3.6 (…) Naar oordeel van de voorzieningenrechter maakt een hotelhouder, die televisietoestellen installeert op de kamers van zijn hotel en deze toestellen verbindt (door middel van het doortrekken van de kabel) met de (centrale) kabelaansluiting van zijn hotel zich schuldig aan een zogeheten secundaire openbaarmaking, waarvan de toestemming is voorbehouden aan de auteursrechthebbende(n). De voorzieningenrechter vindt voor dit oordeel steun in het hiervoor onder 3.5 genoemde “Divani” arrest.

 3.7 (…) Tegenover de gemotiveerde stellingen van Videma dat Multikabel (thans Ziggo) vanaf 1 januari 2007 de kabelmodelovereenkomst hanteert, waarin staat vermeld dat de kabelexploitant geen bevoegdheid heeft om sublicenties te verstrekken, de diensten geleverd worden tot de aansluiting en de klant geen signalen aan derden mag doorgeven, heeft De Boei haar stelling dat zij reeds via het tarief van Multikabel (Ziggo) voor de auteursrechten (de secundaire openbaarmaking) betaalt, onvoldoende onderbouwd. De brief van Multikabel geeft er geen blijk van dat er reeds aan Multikabel is betaald, nog daargelaten dat de vordering van Videma ziet op de jaren 2008 - 2010 en de brief van Multikabel geen betrekking heeft op die periode.

3.10 (…) De voorzieningenrechter heeft in dit geding geen aanwijzingen om eraan te twijfelen dat in een eventuele bodemprocedure Videma bij aanhoudende betwisting door De Boei en Zuiderduin zal slagen in dat bewijs. (…) Daarbij acht de voorzieningenrechter het uit praktisch oogpunt ook niet doenlijk om in liet kader van dit kort geding de hele map met contracten te overleggen. Zoals overwogen, gaat liet in kort geding om de vraag of het aannemelijk is of Videina gemandateerd is om tegen De Boei en Zuiderduin op te treden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zulks liet geval is.

3.12. Vaststaat dat De Boei en Zuiderduin geen vertoningsvergunning hebben voor liet openbaar maken in hun hotelkamers en lobby's in de hotels van de televisieprogramina's die worden uitgezonden op de zenders waarvoor Videina bevoegd is de licenties te verstrekken. Zoals hiervoor overwogen is niet in geschil dat op de uitgezonden tv-programma's auteursrechten rusten. Nu De Boei en Zuiderduin zonder toestemming van de rechthebbende(n) de tv-programma's openbaar maken (doorgeven in hun hotels), maken zij dan ook inbreuk op die rechten. In zoverre ligt het door Videma gevraagde verbod tot openbaarmaking voor toewijzing gereed.

3.12. Vaststaat dat De Boei en Zuiderduin geen vertoningsvergunning hebben voor liet openbaar maken in hun hotelkamers en lobby's in de hotels van de televisieprogramma's die worden uitgezonden op de zenders waarvoor Videma bevoegd is de licenties te verstrekken. Zoals hiervoor overwogen is niet in geschil dat op de uitgezonden tv-programma's auteursrechten rusten. Nu De Boei en Zuiderduin zonder toestemming van de rechthebbende(n) de tv-programma's openbaar maken (doorgeven in hun hotels), maken zij dan ook inbreuk op die rechten. In zoverre ligt het door Videma gevraagde verbod tot openbaarmaking voor toewijzing gereed. 

3.19. (…) Van een door tv- en filmproducenten onderling afgesproken tarief is geen sprake zodat er ook geen aanleiding is om de door De Boei en Zuiderduin gestelde beperking op mededingingsrechtelijk gebied aan te nemen. Dat geldt ook voor de stelling dat het door Videma gehanteerde tarief excessief zou zijn. Nog daargelaten dat Videma de door De Boei en Zuiderduin gestelde berekening van het tarief in Duitsland en Spanje gemotiveerd heeft betwist, kunnen de door De Boei en Zuiderduin aangehaalde voorbeelden van enkel Duitsland en Spanje geenszins de conclusie rechtvaardigen dat het in Nederland gehanteerde tarief afwijkt van de tarieven die in de EU-lidstaten worden gehanteerd. De stelling van De Boei en Zuiderduin over de gestelde excessieve prijs is dan ook onvoldoende onderbouwd. Ook is niet gebleken dat er over het door Videma sinds 2008 gehanteerde tarief een klacht is ingediend bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

Lees het vonnis hier.

IEF 9354

Munten en schijven

Vzr. Rechtbank Roermond, 20 januari 2011, KG ZA 10-252, Allround Company Support V.O.F. (Mi Moneda) c.s. tegen Dutch Jewelz B.V. & Dutch Designz B.V.  (met dank aan Muriel van den Hazenkamp, Aries Advocaten).

Auteursrecht. Oneerlijke handels praktijken. Slaafse nabootsing. Sierraden. Verwijzing naar eerder vonnis treft geen doel nu de gedaagde partij in die zaak nauwelijks inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Geen auteursrecht (geen creatieve keuzes). Oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen of kleine zelfstandigen vallen buiten het bereik van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken. Alleen slaafse nabootsing t.a.v. de verwisselbare munten en schijven van de hangers.

Eerder vonnis: 4.9. De voorzieningenrechter overweegt dat zij het met Dutch Jewelz c.s. eens is dat het oordeel van de rechtbank Amsterdam omtrent de inbreuk op het auteursecht van Mi Moneda in deze zaak niet leidend kan zijn, omdat de gedaagde partij, Kannai Amsterdam B.V., in die zaak nauwelijks inhoudelijk verweer heeft gevoerd, zo blijkt onder meer uit rechtsoverweging 2.4. van het vonnis, waarin staat dat Kannai niet ontkent dat zij (mogelijk) een inbreuk heeft gepleegd op een auteursrecht, alsmede het feit dat de voorzieningenrechter Amsterdam meerdere malen aangeeft dat haar oordeel is gebaseerd op de stellingen van Mi Moneda, waartegen Kannai geen verweer heeft gevoerd. De voorzieningenrechter heeft in die zaak derhalve met name de stellingen van Mi Moneda als vaststaand aangenomen, waaruit vervolgens een oordeel is gevloeid In deze zaak heeft Dutch Jewelz c.s. echter uitgebreid verweer gevoerd.

Auteursrecht: 4.10. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Mi Moneda - gelet op het uitgebreide verweer van Dutch Jewelz c.s. - niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van creatieve keuzes op gebied van materiaalgebruik, maatvoering, ornamentering en het kliksysteem, die in het geheel niet technisch noodzakelijk zijn Weliswaar heeft Mi Moneda aangevoerd dat zij door middel van haar proefmodellen kan aantonen dat er meerdere creatieve keuzemogelijkheden zijn, doch zij heeft deze stelling niet (nader) onderbouwd en in deze procedure is geen plaats voor nadere bewijsvoering. De voorzieningenrechter is dan ook voorlopig van oordeel dat zowel ten aanzien van de hangers, als ten aanzien van de munten en schijven, geen sprake is van auteursrechtelijke bescherming waar Dutch Jewelz C.S. een inbreuk op heeft gemaakt.

Slaafse nabootsing: 4.13. Ten aanzien van de hangers is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de versiering van de cirkelvormige rand en de vormgeving van de verbinding aan een van de twee delen van de hanger zodanig verschillend zijn met die van Mi Moneda dat geen sprake is van slaafse nabootsing. Ten aanzien van de verwisselbare munten en schijven is de voorzieningenrechter van oordeel dat ten aanzien van een deel van de sieradenlijn Quoins wel sprake is van slaafse nabootsing. De verwisselbare munten en schijven die Mi Moneda van Dutch Jewelz c.s. heeft meegenomen en ter zitting heeft getoond, zijn exact hetzelfde als die vanMi Moneda. zowel qua kleur als qua afbeelding. Daardoor is de kans op verwarring bij de consument naar het oordeel van de voorzieningenrechter erg groot. Nu niet is gesteld of gebleken dat de munten en schijven van Dutch Jewelz c.s. eerder op de mark waren dan die van Mi Moneda is een deel van de vorderingen van eiseres sub 2 met inachtneming van het onderstaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel toewijsbaar. Echter, de ter zitting getoonde munten en schijven zijn door Mi Moneda niet nader vastgelegd, omschreven of aangeduid, terwijl tijdens de zitting is gebleken dat de sieradenlijn Quoins ook tal van munten en schijven betreft die niet identiek danwel gelijkend zijn aan die van Mi Moneda. Derhalve kan de voorzieningenrechter ten aanzien van het toewijsbare deel van de vordering alleen afgaan op de ter zitting getoonde munten - die eveneens zijn afgebeeld op de ingebrachte producties. De vordering wordt mitsdien toegewezen voor zover het de munten en schijven betreft die zijn afgebeeld in respectievelijk productie 7 en 18 hij de dagvaarding, en voor zover het gaat om de munten met de door Mi Moneda omschreven afbeelding:  
- Buddha
- Diamond Disk
- Gaudi (eenkleurig)
- Da Vinci 
Ten aanzien van de overige munten zoals afgebeeld in productie 7, zijnde derhalve de munten met afbeelding van respectievelijk een ster, een Romeins hoofd, een scarabee en een olifant zal de vordering derhalve worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.