IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9333

Naar elders gebracht

Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 december 2010, HA ZA 08-397, Stichting de Thuiskopie tegen gedaagden.

Auteursrecht. Thuiskopiezaak. Eindvonnis. Gedaagden slagen er niet in te bewijzen dat alle blanco informatiedragers vanuit Nederland naar de opslag in Duitsland zijn vervoerd. Vorderingen toegewezen

2.2. Over de toelaatbaarheid van de zogenaamde Opus constructie die [X] zou hebben toegepast zijn bij arrest HR 20 november 2009, LJN BI6320, inmiddels vragen gesteld aan het HvJEG. Omdat, zoals hierna zal blijken, [X] er niet in is geslaagd het gevraagde bewijs te leveren, bestaat geen reden de onderhavige zaak in afwachting van de beantwoording van die vragen aan te houden.

(…) 2.9. Voor het overige is het verweer (daargelaten dat hierop in het tussenvonnis al bindend is beslist) ook nu onvoldoende gemotiveerd omdat het enerzijds de erkenning inhoudt dat de goederen in ieder geval deels eerst in Nederland zijn ingevoerd en anderzijds niet concreet wordt aangegeven voor welke goederen dat volgens [X] niet zou gelden. Zoals in het tussenvonnis is aangegeven kan van [X] worden verwacht dat hij zijn verweer concretiseert. Het verweer wordt om die reden verworpen. De stelling dat slechts in een minderheid van de gevallen aflevering in Nederland plaatsvond is overigens niet serieus te nemen gelet op wat door [X] overigens is aangevoerd en hierna wordt besproken.

2.10. Gezien het voorgaande is dus door [X] te bewijzen dat de dragers die zijn vermeld op de overige facturen van Nederland ([A]) naar Duitsland zijn vervoerd. (…)

(…) 2.12. Dit bewijs wordt beoordeeld als volgt. Voor zover informatiedragers door [X] zelf vanuit Duitsland zouden zijn geleverd aan klanten in Nederland (hiervoor weergegeven als A, B, D, F, in totaal 68.340 stuks) blijkt uit niets dat deze daadwerkelijk ooit in de opslag in Duitsland zijn geweest. Op grond van de verklaring van [P] en (de door Stichting de Thuiskopie niet bestreden) schriftelijke verklaring van [S] kan worden aangenomen dat een aantal gegevensdragers door [X] vanuit [A] naar elders zijn gebracht. Als bewijs voor de stelling dat deze naar de opslag in Duitsland zijn gebracht is niet meer voorhanden dan de eigen – niet onder ede – afgelegde verklaring van beide gedaagden. Dat is onvoldoende. Bovendien is niet vast te stellen om hoeveel gegevensdragers het gaat, laat staan de door [X] opgegeven aantallen.

(…) 2.15. De conclusie dient te zijn dat [X] niet geslaagd is het gevraagde bewijs zoals hiervoor onder 2.10 omschreven, te leveren. Nu [X] de berekening van de heffing door Stichting de Thuiskopie niet bestrijdt, is het gevorderde bedrag daarmee toewijsbaar (…)Aan Stichting de Thuiskopie is dus nog te vergoeden € 41.813,09 - € 6.519 = € 35.294,09.

Lees het vonnis hier.

IEF 9332

De slaafse nabootsingshandelspraktijk

Paul GeertsPaul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen: Noot onder HvJ EU, 14 januari 2010, C-304/08 (Wettbewerbszentrale/Pus). Eerder gepubliceerd in IER 2010, 42 (p. 309-315).

"Hoe dat ook zij, duidelijk is dat de richtlijn OHP een ruime werkingssfeer heeft zodat veel handelspraktijken daaronder vallen. Geldt dat bijvoorbeeld ook voor ‘onze’ (via art. 6:162 BW bestreden) slaafse nabootsingshandelspraktijk? Goed verdedigbaar lijkt mij dat het slaafs nabootsen van het uiterlijk van andermans product (in het merendeel van de gevallen) “rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering (...) van een product aan consumenten”. Daarmee staat echter nog niet zonder meer vast dat de slaafse nabootsingshandelspraktijk onder de werkingssfeer van de richtlijn OHP valt. Punt 9 van de considerans van de richtlijn OHP bepaalt immers dat de richtlijn OHP geen afbreuk doet aan de nationale regels inzake intellectuele eigendomsrechten. Het probleem is echter dat de richtlijn OHP het begrip intellectuele eigendomsrechten niet definieert. Met art. 1 lid 2 UvP in de hand (dat de bestrijding van de oneerlijke mededinging onder de bescherming van de industriële eigendom schaart; zie met name art. 10bis UvP) zou verdedigd kunnen worden dat de slaafse nabootsingsregel onder het begrip intellectuele eigendomsrecht valt en dus niet onder de werkingssfeer van de richtlijn OHP valt. Maar daar kan men ook heel anders over denken. Zo is bijvoorbeeld in HR 31 mei 1991, NJ 1992, 391 (Borsumij/Stenman) beslist dat de slaafse nabootsingsregel niet te vergelijken is met een intellectueel eigendomsrecht en valt in het TRIPs-Verdrag de bestrijding van de oneerlijke mededinging niet onder de noemer intellectuele eigendomsrechten (art. 1 lid 2) en dat lijkt ook aangenomen te moeten worden voor de Handhavingsrichtlijn. Dat zou er op kunnen duiden dat de oneerlijke slaafse nabootsingshandelspraktijken die zich op consumenten richten wel onder de werkingssfeer van de richtlijn OHP vallen.

Als dat laatste inderdaad het geval is, hoe kan/moet dan in Nederland tegen het nodeloos stichten van verwarringsgevaar worden opgetreden? (…) Dat betekent derhalve dat (indien de oneerlijke slaafse nabootsingshandelspraktijken onder de werkingssfeer van de richtlijn OHP vallen) die praktijken aan de hand van de nieuwe art. 6:193a-j BW moeten worden beoordeeld en niet meer vallen onder de werkingssfeer van art. 6:162 BW. "

Lees de volledige noot hier.

IEF 9331

Als het ware poster en lijst ineen?

Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap: Noot bij Rechtbank Roermond, 22 september 2010, Pictoright / Art & AllPosters (IEF 9106).

"Als deze casus als tentamenvraag verzonnen zou worden, zou men misschien geneigd zijn deze als te vergaande academische fantasie te verwerpen: verf die van papieren posters wordt afgeweekt en op canvas geplakt, waardoor wel of niet een verveelvoudiging of nieuwe openbaarmaking aan de orde is. Maar het schijnt echt zo te gaan.

(...) Alle insiders denken onmiddellijk aan de Rien Poortvliet-kalenders en het arrest van de Hoge Raad daarover uit 1979. (..) In het merkenrecht bestaat een expliciete Europese bepaling dat uitputting van het distributierecht doorbroken wordt in geval van wijziging van de waar. (…) Maar in het geharmoniseerde Europese auteursrecht bestaat een dergelijke regel niet. (…) De tussenconclusie is dat Poortvliet/Hovener waarschijnlijk nog geldend recht is.

(…) Vergt een bewerking in de zin van artikel 13 Aw altijd een reproductie? De Rechtbank meent van wel (zie ov. 4.6.4). Dat lijkt mij vrijwel zeker onjuist. (…) In de praktijk zullen de meeste bewerkingen ook een reproductie met zich mee brengen, maar dat hoeft niet. (…) Ik ben geneigd te denken dat er in casu geen sprake is van een bewerking in auteursrechtelijke zin. Bij een bewerking moet het mijns inziens toch gaan om een waarneembare wijziging van het werk zelf, niet alleen van het exemplaar.

Bij het openbaarmakingsrecht gaat het om toepassing van ‘Poortvliet/Hovener’. (…) Is de ‘nieuwe markt’ een hanteerbaar, uit Poortvliet/Hovener af te leiden criterium? Ik denk dat het op zich zelf wel uit Poortvliet/Hovener is af te leiden. (…) Uiteindelijk is het begrip ‘nieuwe markt’ even glibberig als ‘nieuw publiek’ in het auteursrecht en alle betekenissen van het begrip ‘markt’ waarmee in het mededingingsrecht eindeloos wordt gegoocheld. (…) Het gaat er in casu om hoe men de activiteit van Art & AllPosters wil zien.

(…) Het beroep op de persoonlijkheidsrechten wordt m.i. terecht verworpen (…)  Het gaat in casu om het commerciële, niet om het morele belang van de maker.”

Lees de volledige noot hier

IEF 9330

Het tonen op televisie

Evert van Gelderen, De Gier |Stam & Advocaten: Noot bij HvJ EU, 22 december 2010, zaak C-393/09, IEF 9306, Bezpečnostní softwarová asociace (BSA) tegen Ministerstvo kultury (prejudiciële vragen Nejvyšší správní soud, Tsjechië).

Op 22 december jl. heeft het HvJ EU een interessant arrest gewezen over auteursrecht op software. Het HvJ EU gaf antwoord op 2 prejudiciële vragen die betrekking hebben op de grafische gebruikersinterface van een computerprogramma (hierna: “GUI”).

(…) Interessanter vind ik de overwegingen van het HvJEU met betrekking tot de tweede vraag, namelijk of het tonen van een GUI in een televisie-uitzending een mededeling vormt aan het publiek in de zin van artikel 3 lid 1 van de Auteursrechtrichtlijn (“een auteursrechtelijk relevante openbaarmaking”). Het HvJEU gebruikt in dit kader een nieuw (extra) criterium bij de beoordeling of er sprake is van een openbaarmaking.

(…) Moeite heb ik met de conclusie dat het tonen van een GUI tijdens een televisieuitzending – kennelijk anders dan bij andere werken – géén mededeling aan het publiek vormt. Het HvJ EU werpt namelijk een extra en – voor mij althans – nieuwe drempel op voor dit specifieke soort werken. Namelijk door vast te stellen dat het publiek geen gebruik kan maken van de functie van de GUI en om die reden te concluderen dat er geen sprake is van een mededeling aan het publiek. Dit werk wordt volgens het HvJ EU niet beschikbaar gesteld aan het publiek. Ik zie niet in waarom een mededeling aan het publiek tevens zou moeten betekenen dat het werk ter beschikking wordt gesteld aan het publiek in de letterlijke (fysieke) betekenis van het woord. Als op televisie een design stoel of tafel wordt getoond, dan kan het televisiekijkende publiek ook geen gebruik maken van de (gebruiksfunctie van de) stoel of tafel.”

Lees de volledige noot hier.

IEF 9329

Aan de zintuigen van het publiek appelleren

Vzr. Rechtbank Amsterdam, ex parte beschikking van 24 december, ABN Amro Bank N.V. tegen gerequestreerden (met dank aan Annemieke Kappert, Kennedy Van der Laan).

Merkenrecht. Domeinnamen. Ex parte bevel. Gerequestreerden dienen het gebruik van de tekens ABN, ABN Amro, Tradebox en Trade Globe en van de domeinnamen abnamromarkets.info, tradebox.info en tradeglobe.info te staken en gestaakt te houden. De domeinnamen linkten door naar pornografische websites en sites met kritiek op ABN Amro.

“20. Er is een direct en ernstig risico dat het gebruik door gerekwestreerden van de Merken op zodanige wijze aan de zintuigen van het publiek appelleert, dat de aantrekkingskracht van de Merken vermindert en daarmee de reputatie van de Merken negatief wordt aangetast.”

Lees de beschikking hier.

IEF 9328

Een eenvoudige herhaling

Thoeris: Family Survival PlannerVzr Rechtbank Amsterdam, 23 december 2010, KG ZA 10-2217 SR/BB, Thoeris B.V. tegen Hema B.V.

Auteursrecht. Geschriftenbescherming. Familiekalenders. Gedaagde Hema maakt geen inbreuk op het auteursrecht van eiser m.b.t. gedaagdes gehele Familie Survival Planner (een maandkalender voor afspraken en activiteiten van het gezin), maar wel op lijstje telefoonnummers op de achterkant van de kalender dat zij bijna letterlijk heeft overgenomen. Hema hoeft de kalenders echter niet te vernietigen, nu zij “de mogelijkheid heeft het lijstje daaruit te verwijderen.” Geen slaafse nabootsing: "verdedigbaar [is] dat Hema zich op zijn minst heeft laten inspireren (...) maar dat neemt niet weg dat Hema op tal van andere punten is afgeweken van de Family Survival Planner. "

Auteursrecht kalender: 1.1. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de familiekalender van Hema als een inbreuk op het auteursrecht op de Family Survival Planner kan worden aangemerkt. Ook hier geldt dat naar de totaalindrukken van beide kalenders moet worden gekeken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft, in tegenstelling tot hetgeen Thoeris heeft betoogd, de familiekalender een andere totaalindruk dan de Family Survival Planner. Wanneer de afzonderlijke elementen met elkaar worden vergeleken, zijn tal van verschillen te benoemen die bijdragen aan de verschillende totaalindrukken. Het meest in het oog springende voorbeeld daarvan is het verschil in uitstraling van de beide kalenders. Daar waar in de Family Survival Planner, zowel aan de buiten- als aan de binnenzijde, met veel kleuren, tekeningen en fotoplaatjes is gewerkt waardoor deze kalender een bonte kleurrijke uitstraling heeft, is de familiekalender van Hema strakker en soberder. De familiekalender van Hema heeft veel minder kleuren en tekeningen en daarin zijn geen fotoplaatjes opgenomen. Daarnaast is in de familiekalender van Hema meer gebruik gemaakt van zogenoemde krabbeltekeningetjes dan in de Family Survival Planner waarin strakkere tekeningen staan. Weliswaar heeft Thoeris gesteld dat zij in haar kalenders ook altijd veel gebruik maakt van krabbeltekeningetjes maar in de Family Survival Planner van 2011 zijn deze krabbeltekeningetjes nog maar sporadisch aanwezig.

Een ander verschil is dat de lege ruimtes op de verschillende pagina’s in de familiekalender van Hema op een geheel andere wijze zijn ingevuld en vormgegeven dan in de Family Survival Planner. Zo is bij de Family Survival Planner gebruikt gemaakt van uitgebreide themateksten, tips en recepten terwijl in de familiekalender deze teksten niet voorkomen. Daarnaast is de enige overeenkomende titel van de lege ruimtes ‘niet vergeten’ en heeft Hema voor de overige lege ruimtes andere titels gebruikt (‘to do kids’, ‘to do mama/papa’ in de familiekalender en ‘notes’, ‘doen’, ‘voornemens’, ‘bellen’ en ‘kopen’ in de Family Survival Planner).
Wel kan aan Thoeris worden toegegeven dat het erop lijkt dat Hema op enkele punten duidelijk aansluiting heeft gezocht bij de Family Survival Planner, waar het ook anders had gekund, althans zich door de Family Survival Planner heeft laten inspireren. Gedacht wordt daarbij met name aan het formaat, de ophangring, de ingebonden stickervellen met kleurige stickertjes en het lijstje met belangrijke telefoonnummers op de laatste pagina van de kalender. Voor de stickertjes geldt overigens wel weer dat de teksten en symbolen die erop staan niet hetzelfde zijn. Genoemde gelijkenissen worden voorshands echter te gering geacht om van een auteursrechtinbreuk op de gehele Family Survival Planner van Thoeris te kunnen spreken. In het auteursrecht geldt immers dat men zich mag laten inspireren door anderen. Vooralsnog kan ook niet worden gezegd dat het zoeken van aansluiting of het zich laten inspireren in deze zaak zo ver is gegaan dat van een auteursrechtinbreuk sprake is. Om dat te kunnen beoordelen is een nader onderzoek naar de feiten nodig waarvoor het kort geding zich niet leent.

Geschriftenbescherming: 1.2. Voor wat betreft het lijstje met belangrijke telefoonnummers dat zich achterin de kalender bevindt (verder ook het lijstje) geldt het volgende. Het lijstje kan beschouwd worden als een geschrift als bedoeld in artikel 10 lid 1 onder 1 Auteurswet. Derhalve rust op het lijstje auteursrecht. Hema heeft het lijstje in haar familiekalender qua volgorde en benamingen bijna letterlijk overgenomen. Alleen heeft zij in plaats van ‘landelijk alarm 112’ ‘alarmnummer’ gezet en in plaats van ‘landelijke politie (geen spoed) 0900 8844’ ‘politie’ opgenomen. Verder is het lijstje identiek, waarbij met name opvalt dat ook Hema heeft vermeld ‘oma en opa’ terwijl het gebruikelijker is om ‘opa en oma’ te zeggen. Voldoende aannemelijk is derhalve dat Hema dit lijstje ontleend heeft aan het lijstje van Thoeris. Het gaat immers bijna geheel om een eenvoudige herhaling. De wijziging voor wat betreft landelijk alarm en landelijke politie is zo gering dat niet gezegd kan worden dat het lijstje van Hema in haar familiekalender een oorspronkelijk werk is. Het voorgaande betekent dat Hema inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van Thoeris op het lijstje.
 
(…)

Slaafse nabootsing: 1.3. Weliswaar is verdedigbaar dat Hema zich op zijn minst heeft laten inspireren door de Family Survival Planner van Thoeris (en -zoals hiervoor reeds weergegeven- op sommige punten duidelijk aansluiting heeft gezocht bij de Family Survival Planner) maar dat neemt niet weg dat Hema op tal van andere punten -waarvoor verwezen kan worden naar hetgeen onder 4.2 is overwogen- is afgeweken van de Family Survival Planner, zodat bij een gemiddelde oplettende consument voorshands geen sprake is van verwarring. Daar komt bij dat de Family Survival Planner en de familiekalender niet in dezelfde winkel of via dezelfde website te koop zijn en de kalenders een aanzienlijk prijsverschil kennen. Nu voorshands geen sprake is van verwarring, kan de familiekalender niet als een slaafse nabootsing van de Family Survival Planner worden aangemerkt.

Lees het vonnis hier.

IEF 9327

Onvoldoende afwijking

Rechtbank Breda, 5 januari 2011, HA ZA 10-594, Michael Miller Fabrics c.s. tegen Nooteboom textiel B.V. (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE).

Auteursrecht. Dessins.  Gedaagde maakt middels uit China (“haar toeleverancier uit het verre oosten”) geïmporteerde kledingstoffen inbreuk op het auteursrecht van eisers m.b.t. kleding- en textieldessins. De dessins zijn aan te merken al auteursrechtelijk beschermde werken (“de gebruikte gangbare vormen zijn slechts als uitgangspunt genomen”) en de overeenstemmende ontwerpen van gedaagde wijken daarvan onvoldoende af om te kunnen oordelen dat van ontlening geen sprake is.  De inbreuk is gedaagde bovendien toe te rekenen: “van een grote onderneming (…) met activiteiten in een groot aantal Europese landen en met een lange historie in de stoffenbranche, mag worden aangenomen dat het haar als professional bekend is dat in de stoffenbranche ontlening voorkomt. Zij had het risico dat ontlening aan de orde was moeten uitsluiten, althans ten minste te verkleinen door zich te vergewissen van de oorsprong van de door haar ingekochte designs.”

3.10. De rechtbank is met Michael Miller Fabrics LLC c.s. van oordeel dat aan de vereiste voorwaarden is voldaan. Voor alle designs geldt dat geen sprake is van louter banale of triviale vormgeving. De wijze waarop Michael Miller Fabrics LLC c.s. met de gangbare vormen als uitgangspunt tot hun designs zijn gekomen vergt creatieve keuzes op het gebied van vormgeving, detaillering en kleurstelling. De designs dragen door die creatieve keuzes ten aanzien van vormgeving, detaillering en kleurstelling in onderling verband en samenhang bezien het persoonlijk stempel van de maker en zijn op deze wijze aan te merken als werk in de zin van de Auteurswet. Het is de rechtbank voorts niet aannemelijk geworden dat sprake is van ontlening. Als de door Nooteboom Textiel BV in het geding gebrachte voorbeelden van designs van derden al eerder in het openbaar zouden zijn gebracht geldt dat die designs met de designs slechts gemeenschappelijk hebben de gangbare vormen die Michael Miller Fabrics LLC c.s. als uitgangspunt heeft genomen.

3.12.3 (…) Doordat zoveel van het auteursrechtelijk beschermde werk is overgenomen nemen de door Nooteboom Textiel BV geschetste afwijkingen het beeld van een overeenstemmende totaalindruk niet weg. Er is derhalve onvoldoende afwijking in het design van Nooteboom Textiel BV om te kunnen oordelen dat van ontlening geen sprake is. (…).

3.12.4. Samenvattend geldt dat ten aanzien van alle designs van Michael Miller Fabrics LLC c.s. sprake is van ontlening behoudens ten aanzien van het design Flowery Stripes. De subsidiaire grondslag, te weten dat sprake is van slaafse nabootsing, is wat betreft dat design eveneens verworpen.

3.14 (…) De rechtbank is met Michael Miller Fabrics LLC C.S. van oordeel dat van een grote onderneming als Nooteboom Textiel BV, met activiteiten in een groot aantal Europese landen en met een lange historie in de stoffenbranche, mag worden aangenomen dat het haar als professional bekend is dat in de stoffenbranche ontlening voorkomt. Zij had het risico dat ontlening aan de orde was moeten uitsluiten, althans ten minste te verkleinen door zich te vergewissen van de oorsprong van de door haar ingekochte designs. De vraag hoe diepgaand Nooteboom Textiel BV zich in die oorsprong had moeten verdiepen kan onbesproken blijven. Nooteboom Textiel BV heeft immers in het geheel geen vragen gesteld aan haar toeleverancier uit het verre oosten. Waar zij dat wel had moeten doen luidt het oordeel dat het feit dat inbreuk is gemaakt naar de in het verkeer geldende opvattingen aan haar behoort te worden toegerekend.

Lees het vonnis hier meer afbeeldingen hier.

IEF 10775

Zone 80

Hof van Beroep Luik 10 januari 2011, Rolnr. 2006/RG/201 (ASBL Zone 80)

België. Auteursrecht radiopiraten. Een amateur radiostation (vzw) 'ZONE 80' zendt muziek uit zonder toestemming van de auteurs (lees: geen auteursrechten betalen). Hierdoor ontstaat er namaak (in de ruime zin van het woord), waardoor de auteurs op basis van art. 1382 BW de integrale vergoeding van hun schade (berekend aan de hand van de gebruikelijke tarieven van SABAM) kunnen bekomen. Daarenboven wordt een schadevergoeding van een extra 20% boven deze tarieven toegewezen, op basis van de de géografische reikwijdte van de zending en tercompensatie van de schending van het moreel recht van de auteurs.

Het enige argument dat de radiozender opwerpt is dat de betaling van deze auteursrechten zeer hoge kosten met zich meebrengen voor de organisators van een amateur radio. Dit is in deze kwestie weinig relevant.

Verder handelt het arrest over de verdeling van de aansprakelijkheid tussen de VZW en de zaakvoerder. Op te merken is dat de zaakvoerder al aan het uitzenden was alvorens de statuten van de VZW gepubliceerd werden. Voor de schade die voortvloeit uit deze periode is hij alleen aansprakelijk, voor de schade nadien is de VZW in principe aansprakelijk.
Maar zelfs na het ontstaan van de VZW kan de zaakvoerder aansprakelijk zijn t.a.v. derden indien hij een quasi-delictuele fout begaat (in de zin van art. 1382 BW).

De rechter in eerste aanleg beslist dus terecht tot een veroordeling in solidum van de schadevergoeding en kosten.

 

Ni P. B., ni l'ASBL n'a demandé et obtenu l'autorisation des auteurs dont les œuvres ont été diffusées sur les fréquences utilisées par cette radio amateur alors qu'aux termes de l'article 1er de la loi du 30 juin 1994 l'auteur d'une œuvre littéraire ou artistique a seul le droit de la reproduire et d'en autoriser la reproduction comme aussi de la communiquer au public par un procédé quelconque."

"Les atteintes portées au monopole de l'auteur constituent la contrefaçon. Faute aquilienne, la contrefaçon est classiquement sanctionnées devant les juridictions civiles par l'action quasi-délictuelle en dommages et intérêts"

"La contrefaçon est patente et les appelants entendent s'en affranchir uniquement en arguant de l'importance des frais à couvrir par les organisateurs d'une telle radio, tous bénévoles, ce qui n'est pas une excuse."

"Les appelants sont tenus de réparer le dommage qu'ils ont causé. L'article 1382 du Code civil oblige l'auteur d'une faute à réparer intégralement le dommage causé par celle-ci, le juge appliquant correctement cette disposition en procédant à une évaluation concrète du dommage qui en résulte pour la SABAM ( voir Cass 2.4.2008, Pas 2008, I, 807 ). Les tarifs des sociétés de gestion constituent un outil de référence fiable puisqu'ils reflètent les usages ayant cours dans la profession ( Bruxelles 27.4.2007, JLMB 2007, p. 1774 ). L'indemnité complémentaire de 20 % réclamée en sus du tarif proposé par l'intimée sur base de l'aire géographique de la diffusion peut se justifier. Elle sanctionne l'atteinte portée au droit moral de l'auteur ainsi que les démarches nécessaires à voir établir les fautes reprochées au contrefacteur."

"Pour la période antérieure à la création de l'ASBL, seul P. B. est fautif et tenu des dommages et intérêts."

"Dès lors que l'ASBL était constituée, elle est responsable des fautes imputables aux organes par lesquels s'exerce sa volonté. Il s'agit d'une responsabilité délictuelle fondée sur l'article 1382 du Code civil."

"Vis-à-vis des tiers, la responsabilité personnelle de l'administrateur peut également être engagée lorsque la faute commise est de nature quasi-délictuelle (...). A bon droit, le premier juge a donc appliqué la sanction solidairement aux appelants pour la période antérieure à la régularisation avenue en 2005 par la signature d'une convention avec l'intimée."
IEF 9326

Een als merk beschouwd teken

Engels (boven) - Daewoo (onder)Benelux Gerechtshof, 23 december 2010, A 2009/3/14, BVBA D. Engels tegen GmbH Daewoo Electronics Europe (prejudiciële vragen Hof van Cassatie van België).

Merkenrecht. Engels ziet haar beeldmerk DE (afbeelding boven) op eis van Daewoo vervallen verklaard wegens niet-gebruik en beroept zich vervolgens op artikel 10bis sub 3 Unieverdrag van Parijs, stellende dat het gebruik van het teken DE door Daewoo (afbeelding onder) als aanduiding van de onderneming zelf verwarringwekkende oneerlijke mededing zou zijn. Kan de houder van een vervallen merk bescherming genieten op grond van andere wettelijke bepalingen, in het bijzonder artikel 10bis Unieverdrag? Het BenGH oordeelt dat de inschrijving als merk een voorwaarde vormt voor de ontvankelijkheid van alle aanspraken op bescherming van een als merk beschouwd teken.

“Degene die artikel 10bis Unieverdrag inroept ter bescherming van een teken dat als merk kan worden beschouwd, moet zich kunnen beroepen op een inschrijving van het door hem gedeponeerde merk. De betrokken bepalingen van het BVIE staan er evenwel niet aan in de weg dat de houder van een merk dat niet is ingeschreven of waarop het recht ingevolge het eenvormige Beneluxrecht vervallen is, de bescherming inroept van het gemene recht tegen gedragingen die oneerlijke mededinging opleveren als bedoeld in artikel 10bis, lid 3, 1º, Unieverdrag, indien het gebruik van dat merk of een daarmee overeenstemmend teken onderdeel vormt van de verwarringwekkende gedragingen.”

(...) Het Benelux-Gerechtshof, uitspraak doende op de door het Hof van Cassatie van België in zijn arrest van 3 april 2009 gestelde vraag, verklaart voor recht:

“Artikel 12 BMW, enerzijds, artikel 2.19, lid 1, BVIE, anderzijds, in samenhang gelezen met artikel 4.8 BVIE, moeten zo worden uitgelegd dat de houder van een merk dat op grond van het eenvormige Beneluxrecht vervallen is, geen bescherming kan verlangen tegen het enkele gebruik van dat teken door een onderneming die verwarring sticht door dat teken te gebruiken.”

Lees het arrest hier (tweetaling, Frans/Nederlands) of  hier (Nederlands). Eerdere conclusie AG hier.

IEF 9325

De labrador en diens gemiddelde levensduur

Rechtbank Amsterdam, 6 januari 2011, KG ZA 10-2158 Pee/JWR, Mars Nederland B.V. tegen Nestlé Nederland B.V. (met dank aan Robin van Kleeff, Hoyng Monegier).

Reclamerecht. Mars vordert verbod hondenvoerreclame van Nestlé met de claim dat een hond (tot) twee jaar langer kan leven bij bepaalde voedingsrichtlijnen. Vorderingen afgewezen, geen misleidende reclame. In citaten:

4.5. “(…) De studie waarnaar Nestlé verwijst stelt hondenbezitters in staat te bepalen wat voor hun hond de juiste hoeveelheid is. Dat Nestlé dit gegeven in haar reclame-uitingen onder woorden brengt met "tot twee jaar langer leven" kan, gezien het aan reclame-uitingen inherente wervende karakter, niet als misleidend worden bestempeld. Dat bij honden die ook zonder de aanwijzingen op de Bonzo-verpakking al de juiste hoeveelheid voeding kregen geen effect te bemerken zal zijn maakt dit niet anders. De gemiddelde consument zal begrijpen dat deze stelling ziet op de voordelen van het voeden met de aanbevolen hoeveelheid ten opzichte van de situatie waarin dit niet gebeurt. De kern van de boodschap is dat de levensduur van een hond wordt beïnvloed door het voedingspatroon en dat een voedingspatroon als aanbevolen op grond van het Kealy-onderzoek tot gevolg kan hebben dat honden tot twee jaar langer leven in vergelijking met een verkeerd voedingspatroon. Door Mars is niet bestreden dat veel honden in de praktijk lijden onder de gevolgen van een verkeerd voedingspatroon, zodat die boodschap zinvol is voor hondenbezitters.

4.6. (…) Anders dan door Mars betoogd, kunnen de reclame-uitingen van Nestlé echter niet zo worden uitgelegd dar de gemiddelde consument hieruit zou opmaken dat hij zijn hond (uitsluitend) Bonzo dient te geven omdat de hond daardoor (tor wel) twee jaar langer kan leven. Uit de tekst van de voice-over kan deze conclusie niet worden getrokken, ook niet in combinatie met de uitgezonden beelden. Dat Nestlé de gestelde resultaten van de studie presenteert op een zodanige wijze dat hiervan een wervend effect voor haar producten uitgaat maakt de reclame-uitingen als zodanig niet misleidend. Mars heeft in het bijzonder gewezen op de afsluitende zin "Bonzo - gelukkig samen voor een lange tijd". Ook met deze zin wordt echter geen speciaal verband gesuggereerd tussen het voeden van een hond met (alleen) Bonzo en verlenging van diens levensduur. Daar komt bij dat, naar Nestlé onweersproken heeft gesteld, deze zin de vaste "pay off' is van Bonzo reclames, wat wil zeggen dat iedere Bonzo reclame met deze zin wordt afgesloten.

4.7. Mars stelt verder dat de studie waarop Nestlé zich beroept is uitgevoerd met Labradors en dat niet is aangetoond dat met andere honden vergelijkbare resultaten kunnen worden behaald. Nestlé heeft gewezen op de beperkte genetische verschillen tussen hondenrassen en op het feit dar in de literatuur algemeen wordt aangenomen dat de resultaten van het Kealy-onderzoek ook bij andere hondenrassen tot vergelijkbare effecten zal leiden. Omdat de mate waarin de levensduur van een hond wordt verlengd wel kan verschillen, met name vanwege de uiteenlopende gemiddelde leeftijden die de diverse hondenrassen bereiken, is opzettelijk gekozen voor de woorden "tot twee jaar", aldus Nestlé. De voorzieningenechter volgt Nestlé in dit verweer. De stelling van Mars dat de reclame misleidend is vanwege deze claim wordt derhalve verworpen.

4.9. Ten slotte mag niet onvermeld blijven dat door Nestlé ter zitting is aangegeven dat wat haar betreft ook Mars, indien zij dat wenst, gebruik mag maken van de resultaten van het Kealy-onderzoek om voedingsrichtlijnen voor honden aan te prijzen. De resultaten zijn door de wetenschappelijke publicatie vrij toegankelijk.

Lees het vonnis hier. (zie ook: Vzr. Rechtbank Amsterdam, 25 november 2010, IEF 9243).