IEF 22202
26 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22200
26 augustus 2024
Uitspraak

Haviltex-criterium in actie: de licentie van Harbour Antibodies ziet alleen op de toepassing van octrooien in muizen

 
IEF 22204
26 augustus 2024
Uitspraak

Onverwachte wending in eerste Amerikaanse rechtszaak over tekst- en datamining voor generatieve AI

 
IEF 8987

Rechtbank bevestigt vonnis

"Rechtbank bevestigt vonnis The Pirate Bay. De omstreden Zweedse downloadsite The Pirate Bay moet al zijn activiteiten in Nederland staken. Als de beheerders van de illegale website dit weigeren, verbeuren ze dwangsommen van 50.000 euro per dag. Dit heeft de rechtbank in Amsterdam in een bodemprocedure bepaald."

Lees hier meer (Telegraaf).

IEF 8986

Mophouder alsmede mopbekleding

Rechtbank ‘s -Gravenhage, vonnis in kort geding, 14 juli 2010, zaaknummer KG ZA 10-677, Newell Rubbermaid Luxembourg SARL tegen Vermop Salmon GmbH

Octrooirecht. Octrooi op mophouder alsmede mopbekleding. Wijzing conclusie. Behoorlijke procesvoering. Toegevoegde materie verweer besproken aan de hand van octrooi zoals verleend. Grensoverschrijdend wapperverbod afgewezen.

Vermop houdt zich bezig met het ontwikkelen en produceren van schoonmaakproducten. Vermop is rechthebbende op het Europees octrooi EP 0 757 903 B1 (hierna: EP 903 of het Octrooi), voor een “Mophalter sowie Mopbezug hierfür”, in het Nederlands “Mophouder alsmede mopbekleding hiervoor”.

Rubbermaid heeft op de ISSA Interclean beurs beweerdelijk inbreukmakende mopbekleding gepresenteerd. Vermop heeft daarop op 27 april 2010 verlof gekregen voor conservatoir beslag  tot afgifte alsmede afgifte ter gerechtelijke bewaring  (IEF 8766). Rubbermaid vordert nu opheffing van het beslag, alsmede (o.m.) een handhavingsverbod, grensoverschrijdend wapperverbod en rectificatie.

Conclusie 13 is de onafhankelijke conclusie welke de mopbekleding onder bescherming stelt. Op 28 juni 2010 heeft Vermop deze opnieuw gewijzigd voor Nederland. Rubbermaid stelt dat er sprake is van toegevoegde materie waarvoor geen basis in de aanvrage is (artikel 75 lid 1, sub c ROW, juncto artikel 123 lid 2). Rubbermaid heeft hierbij met name het oog op de toevoeging van het kenmerk dat de mopbekleding twee zakken per lange zijde, 2 x 2 zakken, zou moeten hebben.

5.4 De voorzieningenrechter stelt voorop dat het vanuit de optiek van een behoorlijke procesvoering hoogst onwenselijk is eerst daags voor de zitting mededeling te doen van wijziging van de conclusies. Wordt dit niettemin gedaan dan is het wenselijk dat met de wijzigingen wordt aangegeven waar deze een basis vinden in de oorspronkelijke aanvrage. Ten slotte brengen regels van behoorlijke procesvoering mee dat aan de voorzieningenrechter en de wederpartij een kopie van de oorspronkelijke aanvrage wordt verstrekt. Rubbermaid heeft nu haar “added matter” verweer geformuleerd onder verwijzing naar het octrooi zoals verleend. Hierna zal ook de voorzieningenrechter het added matter verweer bespreken aan de hand van het octrooi zoals verleend. Indien het aanvraagdocument daarvan relevant afwijkt had het op de weg van Vermop gelegen de voorzieningenrechter daarover te informeren.

De gewijzigde conclusie 13 stelt onder bescherming een specifieke mopbekleding met het kenmerk dat deze 2 x 2 zakken heeft. Een dergelijke mopbekleding is, aldus de voorzieningenrechter, in het Octrooi uitsluitend te kennen uit figuur 15 welke de mopbekleding toont welke toegepast kan worden bij de onder de figuren 3a – 3d beschreven uitvoeringsvariant.

5.14 De enig mogelijke basis voor 2 x 2 insteekzakken is dan ook figuur 15. Die figuur openbaart als uitvoeringsvoorbeeld een mopbekleding met aan iedere langszijde een insteekzak welke door de uitsparing wordt opgesplitst in twee delen. Als dit al kan dienen als basis voor de specifieke toegevoegde maatregel dat de mopbekleding 2 x 2 zakken moet bevatten, dan is dat alleen toelaatbaar indien de gewijzigde conclusie zou worden beperkt tot het uitvoeringsvoorbeeld, dat wil zeggen een mophouder met uitsparingen in de klapdelen en daarmee corresponderende uitsparingen in de langsranden van de mopbekleding en een steel met welke ongeveer midden op het samenstel van de gebruiksklare mophouder en mopbekleding aangrijpt. De voorzieningenrechter verwijst naar T 1067/97 waar ook basis werd gezocht in een uitvoeringsvoorbeeld:
The board confirmed that if a claim was to be restricted to a preferred embodiment,
it was normally not admissible under art. 123(2) EPC to extract isolated features from a set of features which had originally been disclosed in combination for that embodiment. An amendment of this nature would only be justified in the absence of any clearly recognisable functional or structural relationship among said features.
In het gegeven geval is naar voorlopig oordeel de functionele samenwerking tussen de uitsparingen in mopbekleding en klapvleugels evident. Evenzo duidelijk is dat door de samenwerkende uitsparing de steel kan aangrijpen op het midden van het mopoppervlak.

Voorshands is er dan ook van uit te gaan dat er een serieuze niet te verwaarlozen kans bestaat, dat de bodemrechter de wijziging in conclusie 13 zal aanmerken als toegevoegde materie zonder basis en om die reden zal oordelen dat conclusie 13 ongeldig is. De afhankelijke conclusies 14 en 15 delen dan dat lot.

Beslag: Het beslag is gelegd op de grondslag van conclusie 13 van EP 903 zoals verleend. Door de wijziging voor Nederland is deze conclusie met terugwerkende kracht vervallen. Wat betreft de gewijzigde conclusie is er de serieuze niet te verwaarlozen kans dat deze in een bodemprocedure voor Nederland zal worden vernietigd. De gewijzigde conclusie kan dan niet als nieuwe grondslag voor een beslag dienen. Het beslag zal worden opgeheven.

Handhavingsverbod: Er is geen aanleiding te veronderstellen dat Vermop na dit vonnis opnieuw handhavingsmaatregelen zoals een beslag zal nemen. Daarnaast is het verbod in te algemene termen gesteld. Het gevorderde wordt afgewezen.

Grensoverschrijdend wapperverbod: Het grensoverschrijdend wapperverbod is naar zijn aard een cross border verbod waarvoor in deze octrooizaak geen ruimte is. Het gevorderde wordt afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8985

De radio's

Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 juli 2010,  KG ZA 10-283. Tangent A/S tegen Cool Summer

Merkenrecht. Parallelimport. Radio’s. Eiser Tangent stelt dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op haar merkrechten. Vorderingen gedeeltelijk toegewezen. Uitputting niet aannemelijk gemaakt. Geen belang meer na ex parte beschikkingen (zie: vzr. Rb ’s-Gravenhage, Ex parte beschikkingen van 18 februari, 24 februari en  12 maart 2010, IEF 8702). Wel voldoende spoedeisend belang bij vordering tot opgave van afnemers, aantallen, nummers en afleveradressen. Recall. Rectificatie.

4.3. Het is aan Cool Summer de gestelde toestemming aannemelijk te maken. Bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing van de stelling van Cool Summer en gezien de betwisting daarvan door Tangent, gaat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit dat Tangent geen toestemming heeft gegeven voor het in de EER op de markt brengen van de radio’s. Voorlopig oordelend stelt de voorzieningenrechter derhalve vast dat Cool Summer, door de radio’s zonder toestemming van Tangent in Nederland en Duitsland te koop aan te bieden en te leveren, inbreuk maakt op Tangents merken.

4.4. Bij beschikking van 22 februari 2010 is reeds een verbod op merkinbreuk gegeven. Tangent heeft daarom geen belang bij het in deze procedure gevorderde verbod op merkinbreuk. Hetzelfde geldt voor het verbod op inbreuk op het gestelde auteursrecht omdat niet aannemelijk is dat Cool Summer thans nog radio’s kan verhandelen en die, ontdaan van hun merken, in het verkeer zal brengen.

4.7. Tangent heeft wel een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering tot opgave van de afnemers van Cool Summer, de aantallen, nummers en afleveradressen. Zij heeft toegelicht dat een doorlopend gevaar van inbreuk op haar merken bestaat zolang haar niet alle afnemers/ wederverkopers van Cool Summer bekend zijn.

4.11. Tangent heeft de gevorderde recall gemotiveerd met de stelling dat op deze wijze verdere inbreuken worden voorkomen zonder dat beslaglegging en dagvaarding in kort geding van afnemers noodzakelijk is. Dit belang is door Cool Summer niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. De vordering is toewijsbaar op de wijze als hierna vermeld.

Lees het vonnis hier.

IEF 8984

Nabootsing van een woord (noot)

Evert van Gelderen (De Gier | Stam & Advocaten): Noot bij Vzr. Rechtbank Zwolle, 19 april 2010, LJN: BN0557, Quaron Cleaning Systems B.V. tegen Ewepo B.V. (IEF 8968)

De uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle d.d. 19 april 2010 verdient – in ieder geval – op twee punten aandacht. Allereerst kent de Voorzieningenrechter naar mijn mening een wel erg ruime ”seriemerkachtige” bescherming toe aan een enkel woordmerk. Maar belangrijker nog acht ik de onrechtmatige daadsbescherming die wordt toegepast op (volgens de rechter onderscheidende) tekens.

Voorgeschiedenis

Ewepo B.V. en QCS (Quaron Cleaning Systems B.V.) werk(ten) samen op het gebied van reinigingsmiddelen. Ewepo was een dealer van QCS. QCS en Ewepo krijgen een geschil, met name doordat QCS de dealervoorwaarden aanpast. Ewepo gaat vervolgens eigen (huismerk) producten verkopen. Volgens QCS hanteert Ewepo daarbij productnamen die inbreuk maken op haar merkrechten, althans dat er sprake is van onrechtmatig gebruik en dat Ewepo haar producten slaafs nabootst.

Beoordeling

1. Merkrecht. Het beroep van QCS op het merk ‘Relanol’ wordt door de Voorzieningrechter terecht terzijde geschoven, omdat dit merk toebegoort aan een andere onderneming (en er is kennelijk door QCS niets gesteld over een licentie/machtiging).

Het beroep op het merk ‘Relaxin’ is wel succesvol. Ewepo heeft één van haar huismerkproducten ‘EW Relaxin’ genoemd. De Voorzieningenrechter wijst de vordering kennelijk niet toe op basis van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE, want er worden in de overwegingen gronden genoemd die meer aansluiten bij sub b (vergissingsgevaar) en sub c en d (ongerechtvaardigd voordeel kan worden getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk):

“De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat door het gebruik van deze naam door Ewepo ongerechtvaardigd voordeel kan worden getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de kring van klanten waaraan Ewepo het product met de naam ‘EW Relaxin’ afzet grotendeels wordt gevormd door klanten die daarvóór, via Ewepo, producten van QCS afnamen. Onder deze omstandigheden is aannemelijk dat de eindgebruiker zich kan vergissen met betrekking tot de herkomst of oorsprong van het door Ewepo aangeboden product met de naam ‘EW Relaxin’ en ten onrechte kan menen dat dit product deel uitmaakt van de (reeks) door QCS aangeboden producten waarbij het bestanddeel ‘Rela’ uit het woordmerk ‘Relaxin’ in de naam verwerkt is.”

De Voorzieningenrechter vervolgt deze overweging met een beoordeling over het gebruik door Ewepo van de productnaam ‘Relafood 20’:

“Het voorgaande geldt evenzeer voor het gebruik door Ewepo van het bestanddeel ‘Rela’ in de door haar gebruikte naam ‘Relafood 20’.”

 
De Voorzieningenrechter lijkt in de bovenstaande overwegingen een soort “seriemerkachtige” bescherming toe te kennen aan het onderdeel “Rela” uit het enkele woordmerk “Relaxin” (er is overigens niets gesteld over een serie aan merken van QCS waarin het onderdeel “Rela” voorkomt). Naar mijn mening gaat de rechter hier wel erg kort door de bocht en mist een voldoende deugdelijke motivering waarom “Relafood 20” verwarringwekkend overeenstemt met “Relaxin”. Hoofdregel is immers dat het merk zoals gedeponeerd wordt vergeleken met het teken zoals dat wordt gebruikt. 

2. Nabootsing van als onderscheidingsmiddel te beschouwen woorden. Nog interessanter worden de overwegingen van de Voorzieningenrechter omtrent het gebruik door Ewepo van een aantal andere tekens.

Het gebruik van de tekens ‘EW Cetaclean’, ‘EW Pervit Pre’, ‘EW 44 Ovencip’, ‘EW 77 Supermousse’, ‘EW W8 AS’, ‘Bacto Gel’, ‘EW Ovencip’, ‘EW TCU’, ‘EW 15 ontvetter 60’, ‘EW Clean HG’, ‘EW Vertaclean’, ‘EW Deo Breeze’, ‘EW Hypomat’, ‘EW Deo Fresh’, ‘Episan S’ werd onrechtmatig geacht. Het gebruik van de tekens ‘EW liquide’, ‘EW strip liquide’, ‘EW Extra’, ‘EW maxi’, ‘Puur Clean 20’ en ‘EW Puur Clean’ kan volgens de rechter wel door de beugel.

De rechter vond het gebruik van de eerste groep tekens onrechtmatig om de volgende redenen:

“Gezien de omstandigheid dat Ewepo tevens dealer is van de producten van QCS en zij haar (vervangende) huismerkproducten levert aan eindgebruikers die zij voorheen voorzag van QCS-producten zullen gelijkenissen in de namen van deze producten relatief snel voor verwarring kunnen zorgen met betrekking tot de herkomst of oorsprong van de huismerkproducten. Dit betekent dat wanneer de door Ewepo gebruikte naam voor haar huismerkproduct (sterk) lijkt op de naam die QCS voor het vergelijkbare product gebruikt - of tot voor kort gebruikt heeft - aannemelijk is dat Ewepo ongerechtvaardigd voordeel kan trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het product van QCS. Dit zal slechts anders zijn als de gelijkenis in de naam slechts betrekking heeft op woorden die geen onderscheidend vermogen hebben omdat zij bijvoorbeeld zeer algemeen zijn dan wel slechts de aard, werking, samenstelling en/of verschijningsvorm van het product beschrijven.

Het voorgaande in aanmerking genomen is het gebruik van de productnamen ‘EW Cetaclean’, ‘EW Pervit Pre’, ‘EW 44 Ovencip’, ‘EW 77 Supermousse’, ‘EW W8 AS’, ‘Bacto Gel’, ‘EW Ovencip’, ‘EW TCU’, ‘EW 15 ontvetter 60’, ‘EW Clean HG’, ‘EW Vertaclean’, ‘EW Deo Breeze’, ‘EW Hypomat’, ‘EW Deo Fresh’ en ‘Episan S’ onrechtmatig jegens QCS. Het betreft hier immers het zonder (geldige) reden gebruiken van - niet algemene - woorden en/of cijfers die tevens voorkomen in de (oude) namen van de ‘corresponderende’ QCS-producten, terwijl deze woorden en/of cijfers niet de aard, werking, samenstelling of verschijningsvorm van het product beschrijven. Aannemelijk is dat Ewepo met het gebruik van deze namen heeft willen aanhaken bij de namen van de producten van QCS en dat Ewepo door het gebruik van deze woorden in de benaming van haar huismerkproducten ongerechtvaardigd voordeel kan trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de producten van QCS.”

 
De Voorzieningenrechter verleent een merkenrechtelijke bescherming via het onrechtmatige daadsrecht. Zonder dat er sprake is van een geregistreerd merk. De rechter overweegt immers dat het moet gaan om producten die onderscheidend vermogen moeten hebben. Het mag bijvoorbeeld niet gaan op tekens die algemeen van aard zijn. Ook gebruikt de rechter criteria als “verwarring” en “ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie”.

De bescherming die de rechter verleent lijkt haaks te staan op artikel 2.19 BVIE. Dit klemt temeer nu het volgens de Voorzieningenrechter kennelijk niet lijkt te gaan om tekens zonder onderscheidend vermogen en daarmee om tekens die als merk zouden kunnen worden beschouwd. Volgens artikel 2.19 BVIE kan “niemand, welke vordering hij ook instelt, in rechte bescherming inroepen voor een teken, dat als merk wordt beschouwd (…), tenzij hij zich kan beroepen op een inschrijving van het door hem gedeponeerde merk.” Of anders gezegd: geen geregistreerd merk, geen bescherming tegen verwarringsgevaar van een teken.

EvG

IEF 8982

Geen onoverkomelijke inspanning

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 13 juli 2010, zaaknr. 200.023.759/01, Clyde Bergemann GmbH tegen Magaldi (met dank aan Rik Zagers, Hogan Lovells).

Octrooirecht. EP Stoomgeneratorsysteem en werkwijze voor de afvoer van as.’ Gestelde ongeoorloofde uitbreiding van materie.  Hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. (Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 oktober 2008, IEF 721) en vernietigt het Nederlandse deel van het octrooi, de conclusie ontberen inventiviteit.

Octrooirecht. Europees octrooi op stoomgeneratorsysteem en werkwijze voor de afvoer van as van Magaldi. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. (Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 oktober 2008, IEF 721), waarbij Clyde Bergemann de vernietiging van het Octrooi vorderde, omdat tijdens de verlening ongeoorloofde uitbreiding van materie zou hebben plaatsgevonden / omdat het octrooi niet nieuw en niet-inventief zou zijn. De Rechtbank wees het gevorderde gedeeltelijk toe. Alle voortbrengselconclusies bleven in stand, alle werkwijzeconclusies van het Octrooi werden vernietigd.

Belangrijk was vooral dat eerst bij pleidooi Bergemann aan haar nietigheidsvordering een nieuwe grondslag had toegevoegd, te weten dat het Octrooi niet inventief zou zijn in het licht van de Brochure in combinatie met WO 231. De rechtbank was met de gedaagde van oordeel dat dit argument, als in strijd met de goede procesorde in een octrooiprocedure volgens het verkorte regime, buiten beschouwing diende te blijven. In dit hoger beroep doet Bergemann het derhalve dunnetjes over en wordt het argument alsnog gebruikt. Magaldi verweert zich met de stelling dat niet-elektronische verleningsdossiers geen deel uit maken van de stand van de techniek:

4. De grieven van Bergemann betreffen het oordeel van de rechtbank dat de conclusies 1 tot en met 9 nieuw en inventief zijn, het daaruit voortvloeiende oordeel dat het Octrooi wat betreft deze conclusies in stand dient te blijven en de compensatie van de proceskosten. Bergemann doet in dat verband ook in hoger beroep (onder andere) een beroep op de brief van 8 augustus 1988 en de Brochure. In haar verweer tegen de grieven I en U in het principale beroep en in haar eerste grief in het incidentele beroep stelt Magaldi (voor het eerst) dat bedoelde brief en Brochure niet tot de stand van de techniek kunnen worden gerekend, omdat het verleningsdossier waarvan de betreffende stukken deel uitmaken, vóór de prioriteitsdatum van het Octrooi (2 maart 1990) niet openbaar toegankelijk was. Magaldi stelt in dat verband dat het in die tijd nog lang geen praktijk was dat verleningsdossiers integraal via internet raadpleegbaar en doorzoekbaar waren en dat een schriftelijk verzoek diende te worden ingediend. Magaldi doet een beroep op een uitspraak van de Boards of Appeal met nummer T314/99, waarin werd geoordeeld dat de enkele aanwezigheid van een proefschrift in een bibliotheek niet maakte dat het openbaar toegankelijk was, nu het nog niet was gecatalogiseerd of anderszins toegankelijk gemaakt voor het publiek. Op gelijke wijze was de inhoud van verleningsdossiers volgens Magaldi in de periode vóór de prioriteitsdatum evenmin toegankelijk, omdat het publiek niet kon weten wat zich in de dossiers bevond.

5. Het hof verwerpt deze stelling. Vaststaat dat verleningsdossiers ook in de periode vóór 1990 in die zin toegankelijk waren dat deze (na publicatie van de aanvrage) door het publiek konden worden opgevraagd of ingezien, zoals ook voorgeschreven in artikel 128 lid 4 van het Europees Octrooiverdrag (EOV). De omstandigheid dat het publiek van tevoren niet kon weten wat zich in een dossier bevond doet er niet aan af dat de inhoud daarvan openbaar toegankelijk was. Anders dan Magaldi meent, is die situatie niet vergelijkbaar met een ongepubliceerd en nog niet gecatalogiseerd boek dat zich in een bibliotheek bevindt. Waar van het publiek niet mag worden verwacht dat het de gehele inhoud van een bibliotheek doorneemt op mogelijk relevant materiaal, levert het doornemen van een verleningsdossier op relevante stukken geen onoverkomelijke inspanning op. De brief van 8 augustus 1988 en de Brochure behoren derhalve tot de stand van de techniek. De grief faalt dan ook.

Het hof vernietigt uiteindelijk het vonnis waarvan beroep en vernietigt tevens het Nederlandse deel van octrooi EP 0 471 055, wijst de door de octrooihouder voorgestelde beperking van het Octrooi af en veroordeelt Magaldi in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van Bergemann begroot op € 120.203,23.

(N.B: het arrest volgt na pleidooi van 20 mei j.l., in lijn met een streven van het Hof om sneller arresten te wijzen, zoals dat eerder aan de octrooirechtadvocatuur in het algemeen al te kennen was gegeven en afloop van het pleidooi door de voorzitter werd aangehaald).

Lees het arrest hier.

IEF 8981

Erfenis (3) – “Added matter” nu met toegevoegde harmonisatie?

In aansluiting op de eerdere berichten "Erfenis" [IEF 727)] en Erfenis (2) [IEF 5413] waarin werd ingegaan op de octrooizaak tussen het Amerikaanse bedrijf Document Security Systems Inc en de Europese Centrale Bank over een beveiligingstechniek die ECB in bankbiljetten zou toepassen en waarop DSS octrooi heeft (EP 0 455 750):

In reactie op de inbreukactie van DSS startte de ECB nietigheidsprocedures in de 9 Europese landen waar de actie van DSS bij het GEA betrekking op heeft. Inmiddels zijn er in deze procedures zes uitspraken over de nietigheid, waarin het telkens om een en hetzelfde nietigheidsargument gaat. Deze uitspraken bieden ondertussen een aardig overzicht van het juridisch landschap in Europa op het gebied van "added matter" (toegevoegde materie) en de mate waarin rechters en octrooi-instanties deze geharmoniseerde termen in het octrooirecht ook harmonieus uitleggen.

De eerder besproken uitspraken waren die van de UK High Court (2007, DSS-octrooi nietig vanwege toegevoegde materie), deze van het Duitse Bundespatentgericht (2007, DSS-octrooi geldig, geen toegevoegde materie) en van het Franse Tribunal de Grande Instance in Parijs (2008, DSS-octrooi nietig vanwege toegevoegde materie).

Daarna kwamen nog een zestal uitspraken: in 2008 bevestigde de Engelse hogerberoepsrechter dat er sprake was van added matter en dat deed de Franse hof in 2010 ook. Daarna kwamen er ook uitspraken uit de andere landen: het Gerecht van Eerste Aanleg in Brussel (2009, DSS-octrooi nietig vanwege toegevoegde materie), de nietigheidsafdeling van het Oostenrijkse octrooibureau (2009, DSS-octrooi nietig vanwege toegevoegde materie) en de Spaanse rechter vond dat er geen sprake was van toegevoegde materie en achtte het octrooi geldig in 2010.

Blijkens dit persbericht is er nu ook een oordeel van de hoogste Duitse rechter, het Bundesgerichtshof, die het DSS-octrooi ook nietig acht vanwege toegevoegde materie.

Na de eerste drie uitspraken werd deze zaak vaak aangehaald door commentatoren: de onderlinge tegenspraak van de rechters was immers een mooie aanleiding om na te denken over de wenselijkheid van een Europees Octrooigerecht. Deze tweede set uitspraken lijkt echter een aanwijzing dat er nu een meer eenduidige mening leeft onder de Europese rechters. 

 

IEF 8980

Begripsmatig sterk overeen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 juli 2010, HA ZA 09-3131, Formula One Licensing B.V. c.s. tegen Holding Theunisse B.V. (met dank aan Gregor Vos, Vos Klos Morel & Schaap)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Eiser, onderdeel van de groep van vennootschappen achter de Formule 1 autoraces, maakt bezwaar tegen het gebruik van een ‘F1’ logo en de tekens ‘F1 Racing Drink’, ‘F1 Powered’ en ‘F1 Events’ voor energy drinks. Vorderingen toegewezen. F1 is niet beschrijvend voor non-alcoholische dranken. Verwarringsgevaar aangenomen. Consument is “er mee bekend dat merken die verband houden met sport en sportevenementen regelmatig in licentie worden gegeven voor merchandise artikelen.” Picasso & Paashazen-verweer falen. Geen inbreuk handelsnaamrecht.

4.6. De rechtbank is van oordeel dat het bestanddeel 'Fl' op zichzelf onderscheidend is voor non-alcoholische dranken. Voor deze waren is dit bestanddeel geenszins de gebruikelijke benaming. Er is evenmin sprake van een uitsluitend beschrijvend teken, omdat de Formule 1 autoraces geenszins een kenmerk vormen van een non-alcoholische drank.

4.7 Het bestanddeel 'Fl' is het meest dominerende bestanddeel in zowel de FOL merken als het Imax-logo. Daardoor stemmen de FOL merken en het Imax-logo visueel sterk overeen. Daarnaast stemt het bestanddeel 'Fl ' in de FOL merken en het Imax-logo auditief volledig overeen. Voorts is tussen partijen in confesso dat het in aanmerking komende publiek het teken 'Fl ' opvat als de afkorting van de door FOL georganiseerde Formule l autoraces. FOL heeft daarnaast onbetwist gesteld dat zij de FOL merken zeer intensief gebruikt voor de organisatie van die races en daaraan gerelateerde merchandising voor andere waren. Het Imax-logo refereert door het gebruik van het patroon van een startvlag in de vorm van een autoband en het woord 'racing' eveneens aan autoraces. Hierdoor stemt het Imax-logo ook begripsmatig sterk overeen met de FOL merken. Nu het 'F1 ' bestanddeel het meest dominerende bestanddeel is in de vergeleken merken en tekens, doen de visuele verschillen van de overige beeldbestanddelen onvoldoende af aan de mate van auditieve, visuele en begripsmatige overeenstemming. Er is in casu dan ook geen sprake van een situatie waarin een auditieve en visuele overeenstemming wordt tenietgedaan door een sterk begripsmatig verschil, zodat het beroep van Theunisse op het Picasso/Picaro arrest niet opgaat.

4.8. Daar het woordbestanddeel 'Fl' het meest dominerende bestanddeel is van de FOL merken, stemt het door Theunisse op de website gebruikte teken 'Fl' zonder beeldbestanddelen eveneens visueel, auditief en begripsmatig sterk overeen met de FOL merken.

(…)

4.10. Voorts overweegt de rechtbank dat moet worden uitgegaan van de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van de betrokken soort producten. Deze consument is er mee bekend dat merken die verband houden met sport en sportevenementen regelmatig in licentie worden gegeven voor merchandise artikelen.

4 l l. In het licht van de hiervoor besproken mate van overeenstemming van de FOL merken en de door Theunisse gebruikte tekens en de soortgelijkheid van de waren bestaat de mogelijkheid dat bij het in aanmerking komende publiek verwarring wordt gewekt tussen de FOL merken en de door Theunisse gebruikte tekens en met name dat de indruk wordt gewekt dat er een verband bestaat tussen Theunisse en FOL.

(…)

4.1 3. Theunisse heeft voorts nog gesteld dat de FOL, merken zijn te beschouwen als een 'blokkerend depot', onder verwijzing naar het Paashazen-arrest van het Europese Hof van Justitie'. Deze stelling kan Theunisse niet baten, omdat een 'blokkerend depot' een vorm is van een depot te kwader trouw. Theunisse heeft geen reconventionele vordering tot vernietiging van de FOL merken ingesteld met een beroep op de nietigheid van deze merken wegens deponering te kwader trouw. Op grond van artikel 99 GMVo dient de rechtbank derhalve ook aan dit verweer voorbij te gaan.

(…)

4.1 7. Aannemende dat Theunisse de namen 'Fl Drinks' en 'F1 Racing Drink(s)' als handelsnaam zou gebruiken, dan maakt zij daarmee naar het oordeel van de rechtbank geen inbreuk op handelsnaamrechten van FOL. Fomula One Licensing houdt zich bezig met het beheer van intellectuele eigendomsrechten en Fomula One Administration met de exploitatie van die rechten door middel van licentieverlening. De bedrijfsactiviteiten waarvoor Theunisse de namen 'Fl Drinks' en 'F1 Racing Drink(s)' gebruikt, hebben betrekking op de verhandeling van (energy-) dranken. Gezien de aard van de ondernemingen van FOL enerzijds en Theunisse anderzijds, alsmede het feit dat de handelsnamen van FOL de daarvoor beschrijvende onderdelen 'Licensing' en 'Administration' bevatten en de namen van Theunisse het onderdeel 'Drink(s)', is er naar liet oordeel van de rechtbank geen gevaar voor verwarring tussen de ondernemingen van partijen te duchten ten gevolge van dit handelsnaamgebruik.

Lees het vonnis hier.

IEF 8979

De werkgroep staat voor een cruciale fase

Kamerstuk 29515 nr. 322,  Kabinetsplan aanpak administratieve lasten; Brief regering; Voortgang werkgroep verbetering incasso auteursrechten.

"Hierbij bieden wij u ter informatie de voortgangsrapportage aan van de werkgroep Verbetering Incasso Auteursrechten. De voortgangsrapportage geeft de stand van zaken weer bij de uitvoering van het gezamenlijke actieplan van bedrijfsleven en auteursrechtorganisaties om de incasso van auteursrechten en naburige rechten te verbeteren en te vereenvoudigen.

De werkgroep staat voor een cruciale fase om binnen het gegeven tijdspad de afgesproken resultaten daadwerkelijk te behalen en de regeldruk merkbaar te verminderen.

Wij delen de opvatting van de heer Pastors dat de werkgroep de voor eind 2010 gestelde doelstellingen kan behalen – en daarmee de regeldruk merkbaar kan verminderen - mits VOICE, VNO-NCW en MKB Nederland zich ervan doordringen dat er in de komende maanden flinke vooruitgang moet worden geboekt."

Lees de brief hier en de rapportage hier.

IEF 8978

De wijze waarop het haar is geschikt

Rechtbank Haarlem, sector kanton, 7 juli 2010, LJN: BN0985, [Eiser] h.o.d.n. Fotografie [xxx] tegen Ringfoto Nederland B.V.

Kantonzaak. Auteursrecht op (niet officiële) 'pasfoto'. Eiser vordert vergoeding van schade die hij heeft geleden doordat gedaagde zonder zijn toestemming een door eiser gemaakt portret van de website van eiser heeft gekopieerd en openbaar heeft gemaakt op haar eigen website. Gedaagde voert aan dat de foto niet meer is dan een pasfoto, die niet voor bescherming op grond van de Auteurswet in aanmerking komt.

De kantonrechter is van oordeel dat de door eiser gemaakte foto kan worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van de Auteurswet. De vordering wordt (gedeeltelijk) toegewezen. Bij de begroting van de schade gaat de kantonrechter uit van de licentievergoeding die eiser zou hebben bedongen bij voorafgaande toestemming. Voorts wordt rekening gehouden met de beperkte periode dat de foto op de website van gedaagde heeft gestaan (€1500,00).

1. (…) Uit de vergelijking van de gewone pasfoto van [YYY] met de foto waarop het onderhavige geschil betrekking heeft, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate van persoonlijke, creatieve keuzes die [eiser] heeft gemaakt teneinde het verschil met de gewone pasfoto tot uitdrukking te brengen. Het mag dan zo zijn, dat de beide foto’s niet (zichtbaar) verschillen in achtergrond en kleding van [YYY], de overige aspecten, zoals de uitsnede van de foto, de pose van [YYY], de belichting van haar gezicht, de wijze waarop het haar is geschikt, getuigen van even zovele zelfstandige, subjectieve keuzes van de maker bij het tot stand brengen van het portret, zodat het portret van [YYY] kan worden aangemerkt als een werk in de zin van artikel 10 van de Auteurswet en aldus voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

2. Vaststaat dat Ringfoto het portret van [YYY] van Google heeft gehaald en op haar eigen website heeft geplaatst. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel, dat het enkele feit dat de foto op Google stond, Ringfoto niet ontslaat van de op haar rustende plicht zich ervan te vergewissen dat daarop geen auteursrechtelijke bescherming rustte. (...)

Lees het vonnis hier.

IEF 8977

Alle uitspraken publiceren is verkwisting van belastinggeld

"Den Haag, 13 juli 2010 - Op Rechtspraak.nl staat amper 1 procent van alle uitspraken die rechters jaarlijks doen. Om een betere controle op de rechter mogelijk te maken, pleitten medewerkers van de Universiteit Leiden onlangs voor het publiceren van álle rechterlijke uitspraken op Rechtspraak.nl. Volgens Ronald Philippart, voorzitter van Rechtspraak.nl, leidt dat echter niet tot een betere controle op de rechter, maar tot verkwisting van belastinggeld."

Lees hier meer. IE-uitspraken mogen ten allen tijde gemaild worden aan: redactie@IEForum.nl