IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 8960

Vacatures (maar doe geen moeite, is al geregeld)

Staatscourant Nr. 10097, 1 juli 2010: Samenstelling Commissie Auteursrecht.

"De Commissie Auteursrecht is een adviescollege van de Minister van Justitie. De Commissie heeft vier vacatures voor nieuwe leden. Deze vacatures worden ingevolge artikel 11, derde lid, van de Kaderwet adviescolleges door deze advertentie openbaar gemaakt. Geschikte kandidaten hebben zich reeds bereid verklaard de verschillende vacatures te vervullen. Contactpersoon: mr. M.J.H. Langendoen, tel. 070-3707333."

Lees de advertentie hier.

IEF 8959

Het voortgezette gebruik van een figuratief element

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 juli 2010, Kroon Kozijn Nederland B.V. tegen Elbas B.V.

Merkenrecht. Eiser Kroon maakt bezwaar tegen het gebruik van een kroon en andere vormgevingselementen in het nieuwe logo van voormalig dealer Elbas. Vorderingen afgewezen.  Geen verwarringen en hoewel “het voortgezette gebruik van een figuratief element dat conceptueel verwijst naar een vroege samenwerkingspartner veelal onrechtmatig” is, is in dit geval geen sprake van een identiek figuratief element en bovendien gebruikt gedaagde, met gestelde toestemming, in haar nieuwe logo een kroon die identiek is aan die van een van haar huidige leveranciers. 

4.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat naar voorlopig oordeel de door Elbas gebruikte tekens weliswaar op enkele punten – het gebruik van de kleuren geel en rood, het lettertype, de term “kozijn”, (een deel van) het kader met afgeronde hoeken en wellicht ook het gebruik van een gestileerde kroon – overeenkomsten vertonen met de Kroonmerken, maar dat er ook belangrijke verschillen zijn. De verschillen – de afwijkende firmanamen, waarbij Elbas, respectievelijk Kroon de dominerende woordelementen zijn, de verschillen in vormgeving van de kaders, de verschillen in vormgeving van de afgebeelde kronen (in de Kroonmerken opgenomen als onderdeel van het kader), de in de tekens van Elbas ontbrekende driedimensionale suggestie – acht de voorzieningenrechter van groter gewicht dan de overeenkomsten. Er is naar voorlopig oordeel dan ook geen sprake van gelijke of overeenstemmende tekens, en zo is er ook geen sprake van inbreuk op de merkrechten van Kroon c.s.

4.4. Door Kroon c.s. is voorts aangevoerd dat Elbas door het gebruik van een gestileerde afbeelding van een kroon op onrechtmatige wijze zou suggereren dat er een verband is tussen haarzelf en Kroon Kozijn. Kroon c.s. stelt dat met name het voortgezette gebruik van een gestileerde kroon een voortzetting van de vroegere samenwerking suggereert en daarom onrechtmatig is.

4.5. Naar voorlopig oordeel is het voortgezette gebruik van een figuratief element dat conceptueel verwijst naar een vroege samenwerkingspartner veelal onrechtmatig. In dit geval is er geen sprake van een identiek figuratief element. Van het figuratieve element in de Kroonmerken kan zelfs betwijfeld worden of zij als een kroon zijn aan te merken, mede door de 3D weergave zal eerder worden gedacht aan een serie dakkappen dan aan een kroon. Dit neemt echter niet weg dat de huidige kroon van Elbas conceptueel wel verwijst naar de naam van haar vroegere partner.

4.6. Elbas heeft er evenwel op gewezen dat de kroon die zij thans gebruikt gelijk is aan de kroon welke volgens Elbas wordt gebruikt als logo door haar leverancier van profielen waaruit zij haar kozijnen samenstelt. Het bedoelde logo is door Elbas ter zitting getoond en ziet er uit als volgt.

4.7. Elbas heeft toegelicht dat Schüco al jaren, ook van voor en tijdens de samenwerking met Kroon Kozijn, haar leverancier is. Zij stelt toestemming van Schüco te hebben gekregen om dit logo, het kroontje, te gebruiken.

4.8. Door Kroon c.s. is dit relaas niet deugdelijk betwist. Naar voorlopig oordeel is het gebruik van dit kroontje met toestemming van de rechthebbende niet onrechtmatig jegens de rechthebbende maar ook gerechtvaardigd in de relatie van Elbas tot Kroon c.s. Kroon c.s. kan zich niet verzetten tegen het gebruik door Elbas van een logo van haar leverancier. Het gebruik van dit specifieke kroontje is dan ook niet onrechtmatig.

 Lees het vonnis hier.

IEF 8958

Het (standaard) proces-verbaal Merkvervalsing/Piraterij

Gerechtshof Amsterdam, 17 juni 2010, LJN: BN0072, Strafzaak (invoer gepirateerde DVD’s Schiphol)
 
Strafrecht. Auteursrecht. Verstekvonnis. Invoer gepirateerde DVD's op Schiphol. Ontoereikend standaard proces-verbaal.

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 18 juli 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een of meer voorwerp(en), waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk is vervat, te weten zevenentwintig (27) datadragers bestaande uit althans één of meer dvd's voorzien van onder andere de titel(s) Burnout en/of Star Wars en/of God of War, heeft ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd.

Het hof overweegt dat het, in het door de Belastingdienst/Douane West gebruikte (standaard) proces-verbaal Merkvervalsing/Piraterij, waarop slechts een aantal titels is vermeld, niet het bewijs kan vinden dat op de inbeslaggenomen DVD’s met inbreuk op eens anders auteursrecht werken zijn vervat. Dat bewijs kan evenmin worden gegrond op het proces-verbaal van bevinding van de verbalisant [verbalisant], omdat de daarin door de verbalisant vermelde constateringen daartoe naar het oordeel van het hof ontoereikend zijn.

Reeds op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Lees het arrest hier.

IEF 8957

Als residu aanwezig

HvJ EU, 6 juli 2010, zaak C-428/08, Monsanto Technology LLC tegen Cefetra BV e.a. (Prejudiciële vragen Rechtbank ’s-Gravenhage).

Octrooirecht. Octrooi op genetische informatie. Het Hof van Justitie buigt zich voor het eerst over de uitlegging van de strekking van de Europese regeling inzake de bescherming van biotechnologische uitvindingen.

Perscommuniqué HvJ EU: Monsanto kan zich niet verzetten tegen de verhandeling binnen de EU van Argentijns sojameel waarin een door deze onderneming geoctrooieerde DNA-sequentie als residu aanwezig is. Een Europees octrooi kan alleen worden ingeroepen voor een uitvinding die daadwerkelijk de functie heeft waarvoor zij is geoctrooieerd

De Rechtbank ’s-Gravenhage, waar Monsanto beroep heeft ingesteld, heeft aan het Hof van Justitie de vraag voorgelegd of het enkele feit dat een door een Europees octrooi beschermde DNA-sequentie aanwezig is, reeds meebrengt dat bij de verhandeling van het meel in de Europese Unie inbreuk wordt gemaakt op het Europese octrooi van Monsanto.

Het Hof stelt vast dat volgens de richtlijn betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen, aan de bescherming die een Europees octrooi biedt de voorwaarde is gekoppeld dat de genetische informatie die in het geoctrooieerde materiaal is opgenomen of waaruit dat materiaal bestaat haar functie uitoefent in het materiaal waarin zij is opgenomen. Dienaangaande zet het Hof uiteen, dat de functie van de uitvinding van Monsanto wordt uitgeoefend wanneer de genetische informatie de sojaplant waarin zij aanwezig is beschermt tegen de werking van het herbicide glyfosaat. Deze functie van de beschermde DNA-sequentie kan echter niet meer worden uitgeoefend wanneer zij slechts als residu aanwezig is in het sojameel, dat een dode materie is die wordt verkregen door soja aan verschillende behandelingen te onderwerpen.

Hieruit volgt dat de aan een Europees octrooi verbonden bescherming is uitgesloten wanneer de genetische informatie niet meer de functie vervult die zij had in de oorspronkelijke plant waaruit het sojameel is ontstaan.

Een dergelijke bescherming kan niet worden verleend op grond dat de genetische informatie die in het sojameelaanwezig is zijn functie eventueel opnieuw zou kunnen uitoefenen in een andere plant. Daartoe zou de DNA-sequentie daadwerkelijk in die andere plant moeten worden ingebracht, waarna met betrekking tot deze laatste bescherming aan het Europese octrooi kan worden ontleend.

In die omstandigheden kan Monsanto niet op basis van de richtlijn het in de handel brengen van sojameel uit Argentinië waarin haar biotechnologische uitvinding als residu aanwezig is, verbieden.

Tot slot merkt het Hof op dat met de richtlijn niet verenigbaar is een nationale regel die absolute bescherming verleent aan een geoctrooieerde DNA-sequentie als zodanig, ongeacht of zij in de materie waarin zij aanwezig is haar functie uitoefent. De bepalingen van de richtlijn op grond waarvan die functie daadwerkelijk moet worden uitgeoefend brengen immers een uitputtende harmonisatie op het onderhavige gebied in de Europese Unie tot stand.

Lees het arrest hier. Volledige perscommuniqué hier.

IEF 8956

Het terugsturen van de tekeningen

Vzr. Rechtbank Arnhem, 4 juni 2010,  LJN: BM9327, Architect tegen opdrachtgever (afbeelding met dank aan Wouter Seinen, CMS Derks Star Busmann).

Auteursrecht. Bouwtekeningen. Stukgelopen vriendschappelijke samenwerking. Architect zegt na onenigheid de samenwerking op en verzoekt per brief de bouwtekening te retourneren, stellend dat de opdrachtgever een ander bouwkundig plan moet laten ontwikkelen “omdat mijn bouwkundig ontwerp mijn persoonlijk eigendom blijft”. De opdrachtgever retourneert de bouwtekeningen, maar laat zijn woning toch naar het ontwerp van eiser verbouwen. De op het auteursrecht van de architect gebaseerde vordering faalt, omdat niet gesteld kan worden dat de opdrachtgever het in de brief “gedane voorstel heeft aanvaard om de samenwerking te beëindigen zonder gebruikmaking van het ontwerp”. De opdrachtgever dient echter wel een redelijke vergoeding te betalen.

4.2.  De grondslag van de primaire vordering van [eiser] berust op de stelling dat partijen wilsovereenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de samenwerking zonder gebruikmaking van het ontwerp. Die grondslag kan niet slagen. De brief van [eiser] van 7 juli 2007 houdt geen aanbod in als vermeld onder 4. in de dagvaarding en [gedaagde] hoefde in die brief, mede gelet op zijn op de comparitie afgelegde verklaring (‘Ik heb de tekeningen teruggestuurd omdat hij daarom vroeg’ en ‘de brief van 7 juli 2007 heb ik slechts gezien als een brief van een geïrriteerde man’) redelijkerwijs ook niet als een dergelijk aanbod op te vatten. De brief van [eiser] bevat niet meer dan de aankondiging van [eiser] dat hij heeft besloten de opdracht terug te geven, dat dit naar zijn mening inhoudt dat hij geen honorarium meer verlangt, dat [gedaagde] nu en in de toekomst geen gebruik mag maken van de door [eiser] tot op heden geleverde diensten alsmede het verzoek per omgaande alle tekeningen en berekeningen terug te zenden. Voor het overige zijn geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat een aanbod als in de dagvaarding omschreven door [eiser] is gedaan. Het terugsturen van de tekeningen door [gedaagde] kan derhalve niet als een aanvaarding van een door [eiser] gedaan aanbod worden aangemerkt. Tussen partijen is dan ook geen overeenkomst als door [eiser] gesteld tot stand gekomen. Dat betekent dat de vraag of [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [eiser] door in strijd met een tussen partijen gesloten overeenkomst toch overeenkomstig het ontwerp van [eiser] te verbouwen, onbesproken kan blijven. De primaire vordering, en in het verlengde daarvan de op artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gebaseerde vordering tot vergoeding van de werkelijke proceskosten, strandt derhalve.

4.3.  De rechtbank leest de grondslag van de subsidiaire vordering zo, dat [eiser] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht een redelijke vergoeding (van EUR 9520,00 inclusief btw) vordert voor de door hem in opdracht van [gedaagde] verrichte werkzaamheden. In zoverre vordert [eiser] nakoming van die overeenkomst.

4.4.  Het staat vast dat [eiser] voor [gedaagde] de onder 2.1 vermelde werkzaamheden heeft verricht. Dat – zoals [gedaagde] stelt – sprake was van een vriendendienst en [eiser] de werkzaamheden niet in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf heeft verricht staat niet in de weg aan het aannemen van een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek (BW), noch dat de opdrachtgever ([gedaagde]) loon is verschuldigd en dat, indien geen loon is bepaald, de opdrachtgever redelijk loon is verschuldigd (artikel 7:405 BW). Doorslaggevend is in dat verband dat op basis van de op de comparitie door partijen zelf afgelegde verklaringen kan worden vastgesteld dat tussen hen is gesproken over het in rekening te brengen loon voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden (zij het dat zij beiden daaraan een verschillende invulling geven) en dat [gedaagde] ook heeft verklaard bereid te zijn een redelijk loon te betalen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8955

Het domein van het octrooirecht

Reinier Bakels, IGIR (Universiteit Maastricht): Bilski v. Kappos: het U.S. Supreme Court terug naar af?

“Al eerder werd in deze kolommen bericht over de wederwaardigheden van Bernard L. Bilski en Rand Warsaw, die probeerden octrooi te verkrijgen op – kort gezegd – het idee om door “hedging” het risico af te dekken van hoge stookkosten in een koude winter, al betaal je dan wel meer in een warme winter. (…) Op 28 juni 2010 heeft het Amerikaanse federale hooggerechtshof beslist dat de afwijzing van dit octrooi terecht was (…)

De bijdrage die dit proces aan de rechtsontwikkeling levert is uitgesproken teleurstellend. Dat de “machine or transformation” test geen stand zou houden stond bij voorbaat vrijwel vast: deze berust deze op een onjuiste interpretatie van de jurisprudentie, is veel te vaag (brengt een handelstransactie niet ook een “transformatie” teweeg?), en leidt – zo is inmiddels gebleken – tot allerlei bijwerkingen (…)

In plaats van een andere lijn te trekken om het domein van het octrooirecht te begrenzen, verwijst het Supreme Court slechts naar zijn eigen jurisprudentie (…) waarin werd bepaald dat er bezwaar is tegen octrooien die alle toepassingen van een “abstract principe” beslaan.

(…) Uiteindelijk is de uitsluiting van “abstracte ideeën” in het Amerikaanse octrooirecht, evengoed als de beperking van het Europese octrooirecht tot “techniek” beleidsmatig gezien slechts een middel tot een doel. (…)

(…) Is het überhaupt wel mogelijk om een bright line te trekken tussen al dan niet octrooieerbare subject-matter? Het lijkt wel noodzakelijk, want octrooiverlenende instanties hebben eenvoudige, duidelijke regels nodig, omdat zij aan de lopende band talloze octrooiaanvragen moeten beoordelen, ook hierop. Tegelijk lijkt het onmogelijk: het uitvindingsbegrip zou een van die rechtsbegrippen zijn die zich nimmer in een algemeen geldige definitie laten vangen. (…)

Lees het gehele artikel hier.

IEF 8954

www.[naam eiser].nl

Vzr. Rechtbank Utrecht, 23 juni 2010, LJN: BM9448, Eiser tegen Gedaagde

Domeinnaam. Persoonsnaam. Onrechtmatige publicatie. Gebruikte domeinnaam en inhoud van de betreffende website zijn onrechtmatig. Het belang van eiser op bescherming van zijn eer en goede naam wegen zwaarder dan het door gedaagde gestelde belang bij handhaving van de website en de uitlatingen daarop. Registratie persoonsdomeinnaam  “druist in tegen de zorgvuldigheid die men in het maatschappelijk verkeer ten opzichte van een ander persoon of goed betaamt.”

Na een consult in 2005 verweet gedaagde de neuroloog gebrek aan kennis en onzorgvuldig medisch handelen en heeft de neuroloog met naam, toenaam en foto op een zwarte lijst geplaatst op de website van een door de gedaagde in het leven geroepen belangengroep. Nadat de neuroloog in een ingezonden brief had gereageerd op een interview met gedaagde in Medisch Contact volgde een eerste schermutseling in kort geding. De neuroloog zou zijn beroepsgeheim hebben geschonden omdat hij in de brief een casus beschreef die gedaagde zou betreffen. Mevrouw vorderde rectificatie. In reconventie werd door de arts verwijdering van de zwarte lijst gevorderd. In een opmerkelijk vonnis werd zowel de eis in conventie als de reconventionele eis afgewezen.

In januari heeft gedaagde een website gelanceerd onder de domeinnaam www.[naam eiser].nl. Op de aan de neuroloog gewijde website wordt onder meer gesteld:

2.12 “(…) Dokter [eiser] maakt zich schuldig aan fraude, mishandeling, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, het achterlaten van een hulpbehoevende in nood en doodslag c.q. moord op termijn, door het bewust en met opzetten weigeren van adequate medische begeleiding. (…)”

De neuroloog dagvaardt de vrouw in kort geding en vordert (onder meer) verwijdering van de website van het internet. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen grotendeels toe en komt met een aantal interessante overwegingen over onrechtmatig gebruik van een domeinnaam:

4.4 (…) Met [eiser] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door zonder voorafgaande toestemming daartoe van [eiser], van de domeinnaam die identiek is aan de naam waaronder [eiser] voor familie, vrienden en zijn beroepsgroep en patiëntenkring bekend is te registreren, dit druist in tegen de zorgvuldigheid die men in het maatschappelijk verkeer ten opzichte van een ander persoon of goed betaamt. Voorts moet ook onrechtmatig worden geoordeeld het niet staken van het gebruik van die domeinnaam na verzoek van [eiser] om dat te doen.
Daarbij komt dat [gedaagde] door het registreren van de domeinnaam aan [eiser] de mogelijkheid heeft ontnomen om zelf te kiezen of, en zo ja welke onderneming of instelling (bijvoorbeeld het UMC Groningen) de betreffende, voor hem logische, domeinnaam mocht registreren, hetgeen in beginsel reeds onrechtmatig is. Dit betekent dat in de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] eerstgenoemde méér belang heeft bij de domeinnaam dan [gedaagde].

(…)

4.7.  Gelet op hetgeen partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben aangevoerd en hetgeen onder 4.4 is overwogen, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat SIN-NL als rechthebbende op de domeinnaam onrechtmatig handelt jegens [eiser] door het gebruik van de domeinnaam [website].

Gedaagde had nog aangevoerd dat niet zij, maar haar stichting domeinnaamhouder is. Dat verweer heeft geen succes:

4.7 (…) Nu echter [gedaagde] zelf ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nadrukkelijk heeft verklaard dat zij voorzitter en het enige bestuurslid van SIN-NL is en derhalve de enige persoon bij machte om aan een eventuele veroordeling te voldoen, handelt zij onrechtmatig door het onrechtmatig gebruik te doen voortduren.

Ook de volledige inhoud van de website wordt onrechtmatig bevonden onder verwijzing naar de methode van belangenafweging in Hof Amsterdam 24 mei 2007, LJN: BA6699 (Maffiamaatje). De voorzieningenrechter beveelt verwijdering van de gehele website van internet.

Lees het vonnis hier. Reactie gedaagde hier.

IEF 8953

Evident identiek

NotendispenserVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 1 juli 2010, KG ZA 10-720, [O] tegen Dutch-Nut-Group B.V. & Faerch Plast A/S

Modellenrecht. Notendispenser. Eiser is voormalig directeur van gedaagde DNG. Beide partijen hebben een modeldepot verricht. Kern van dit geschil is gelegen in de vraag wie rechthebbende is ten aanzien van het Gemeenschapsmodelrecht op de notendispenser. Eiser [O] meent dat het recht hem toekomt als ontwerper van het model. DNG ontkent niet dat het idee voor de notendispenser oorspronkelijk van [O] afkomstig is geweest, doch stelt dat [O] de notendispenser heeft ontworpen uit hoofde van zijn functie bij DNG.

Aan de behandeling van die stellingen komt de voorzieningenrechter echter niet toe. Nu DNG het depot twee maanden eerder heeft gedeponeerd dan eiser [O] is DNG in staat de nietigheid van het depot van [O] in te roepen, aangezien dat op het moment van depot evident niet nieuw meer was. De inbreukvorderingen van [O] worden derhalve afgewezen. Onbetwiste 1019h proceskosten: €24.662,89.

4.6. Dit betoog wordt naar voorlopig oordeel gegrond geoordeeld. Een model wordt op grond van artikel 5 lid 1 sub b GModVo als nieuw beschouwd, indien geen identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld vóór de datum van de indiening van de aanvrage om inschrijving van het model waarvoor bescherming wordt gevraagd. Uit het hiervoor in r.o. 2.5. weergegeven door Faerch ingeschreven gemeenschapsmodel blijkt dat dit model en het model van [O] evident identiek zijn. Vergelijking van de modellen zoals ingeschreven leert dat onmiddellijk. Het model van Faerch is eerder gedeponeerd dan dat van [O], zodat dit laatste model nieuwheid ontbeert. Onder die omstandigheden is er naar voorlopig oordeel van uit te gaan dat er een gerede kans is dat het gemeenschapsmodel van [O] in de bodemprocedure zal worden vernietigd.

Lees het vonis hier.

IEF 8952

Beperkt tot die bepaling

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 29 juni 2010, KG ZA 10-202, V. tegen Werum Intereuro B.V. (met dank aan Alexandra van Beelen, Trip)

Merkenrecht. Reclamerecht. Houtgestookte buitenbaden. Eiser maakt o.g.v. ‘sub d’ bezwaar tegen tekst op de website van een concurrent, waarin verwezen wordt naar het merk van eiser: “sommigen zeggen Størvatt, maar dat is een duurdere collega”. Vordering afgewezen, nu ‘sub d’ ziet op gebruik  "anders dan ter onderscheiding van waren of diensten", terwijl het HvJ EU in de zaak  02/Hutchison nu juist heeft bepaald dat het gebruik dat een adverteerder van het merk van zijn concurrent maakt in vergelijkende reclame, om de door laatstgenoemde aangeboden waren of diensten aan te duiden, neerkomt op een gebruik voor waren of diensten van de adverteerder zelf.

4.2. Artikel 2.20 lid 1 sub d van het BVIE geeft een merkhouder de bevoegdheid om het gebruik van een teken door een derde te verbieden wanneer dat teken gebruikt wordt anders dan ter onderscheiding van waren of diensten, indien door gebruik, zonder geldige reden, van dat teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk. Naar het oordeel van de rechter is, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie, voorshands onvoldoende aannemelijk dat het gebruik van het merk Størvatt door Werum Intereuro op haar Belgische website moet worden aangemerkt als een gebruik "anders dan ter onderscheiding van waren of diensten". Daarbij zij voorop gesteld dat voldoende aannemelijk is dat Werum Intereuro het merk Størvatt in de zin van vergelijkende reclame; het gaat om een mededeling gericht tot de bezoekers van de website met een wervend karakter waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen het prijsniveau van Werum Intereuro's eigen Tunni-bad en het Størvatt-bad van Verhoeven. Het Hof van Justitie heeft in de zaak 02/Hutchison (HvJ EG 12 juni 2008, IER 2008J56) beslist dat het gebruik dat een adverteerder van het merk van zijn concurrent maakt in vergelijkende reclame, om de door laatstgenoemde aangeboden waren of diensten aan te duiden, neerkomt op een gebruik voor waren of diensten van de adverteerder zelf. Daarmee is voorshands onvoldoende aannemelijk dat Verhoeven zich met een beroep op het bepaalde onder d van het eerste lid van artikel 2.20 BVIE kan verzetten tegen het gebruik van haar merk door Werum Intereuro in het kader van een vergelijkende reclame. Nu Verhoeven, nadat Werum Intereuro ter zitting een uitdrukkelijk op het voorgaande gebaseerd verweer had gevoerd (vgl. pleitnota mr. Van Beelen onder 22 e.v.), desgevraagd de grondslag van haar vordering uitdrukkelijk heeft beperkt tot die bepaling (art. 2.20, lid 1 sub d, BVIE), zal de vordering worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8951

Voor alle deelnemers was duidelijk wat het ‘concept’ inhield

Rechtbank Rotterdam, 30 juni 2010, HA ZA 09-1052, Kamer van Koophandel Nederland tegen Kantoor voor Klanten BVBA c.s. (met dank aan Olaf van Haperen, Lawton Advocaten en Nanda Ruyters, AKD Prinsen van Wijmen).

Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad. Uitgebreid tussenvonnis, 29 pagina's, in de bodemzaak tussen Kamer van Koophandel en Kantoor voor Klanten, betreffende de acquisitiefraude van december 2008 (zie vanaf IEF 7804). Een zoals de rechtbank overweegt ‘zowel feitelijk als juridisch grootschalige zaak’ waarin uiteindelijk tot het oordeel wordt gekomen dat inbreuk is gemaakt op zo goed als alle IE- rechten van de KvK (zelfs “Kantoor voor Klanten" en "Kantoor voor Klantenservice" maken inbreuk op de merkrechten van Kamer van Koophandel waarin het woord "KvK" of "Kamer van Koophandel voorkomt) en,  heel interessant, dat er aanleiding is om de natuurlijke personen achter de rechtspersonen aansprakelijk te stellen ingevolge de groepsaansprakelijkheid van art 6:166 BW en hoofdelijk te veroordelen tot de schade (ca. €400.000) en de (o.a. 1019h) proceskosten (ca. €75.000). Mogelijk verbeurde dwangsommen na KG vonnis: €950.000 p.p.). Kort in citaten:

Merkenrecht: 5.6 Hoewel er tussen het beeld van merk en laatstbedoeld logo ook diverse verschillen zijn, vertonen zij als totaalindruk een duidelijke en overwegende visuele gelijkenis. Aan te nemen valt dat bij het in aanmerking komende publiek, bestaande uit Nederlandse ondernemers die merk en logo veelal niet naast elkaar zien, verwarring kan ontstaan. (…)  De conclusie moet zijn dat het gebruik van het logo inbreuk maakt op het merkrecht van Kamer van Koophandel (met name het woord-beeldmerk met inschrijvingnummer 0801253) als bedoeld in art. 2.20 lid 1 aanhef en onder b BVIE.

5.7 In de aanbiedingsbrief en op de website www.kvkhandelsregister.nl wordt (meermalen) het woord "KvKhandelsregister.nl" en het woord "www.kvkhandelsregister.nl" gebruikt. "KvK" respectievelijk "kvk" is een belangrijk onderdeel van het betreffende woord en dit element is gelijk aan of sterk overeenstemmend met het woordmerk "KvK" van Kamer van Koophandel, waardoor tussen beide woorden en het merk een grote gelijkenis bestaat. (…) Het gebruik van deze woorden maakt derhalve inbreuk op het bedoelde merk van Kamer van Koophandel.

5.8 Mede gelet op de wijze waarop de aanduiding "Kantoor voor Klanten" door Kantoor voor Klanten c.s. is gebruikt, acht de rechtbank de - voluit geschreven - aanduidingen "Kantoor voor Klanten" en "Kantoor voor Klantenservice" eveneens inbreukmakend op de merkrechten van Kamer van Koophandel waarin het woord "KvK" of "Kamer van Koophandel" voorkomt, doordat deze zodanig overeenstemmen dat verwarring bij het publiek te duchten is.

Auteursrecht: 5.9 Vaststaat dat Kamer van Koophandel het auteursrecht bezit op het logo dat ook door haar als merk is gedeponeerd. Voorts kan worden gezegd dat de vormgeving van zowel haar factuur voor de jaarlijkse bijdrage als die van haar website www.kvk.nl een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. (…)

5.11 (…) Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van ontlening aan en nabootsing van de werken van Kamer van Koophandel - in het bijzonder van de auteursrechtelijk kenmerkende elementen daarvan - en zijn de bijdragebrief en de website www. kvkhandelsregister.nl te beschouwen als verveelvoudiging van die werken. Dat betekent dat daarmee inbreuk is gemaakt op de auteursrechten van Kamer van Koophandel.

Handelsnaamrecht: 5.13 Ten aanzien van het gebruik van de namen "Kantoor voor Klanten" en "Kantoor voor Klantenservice" moet, gelet ook op de wijze waarop Kantoor voor Klanten c.s. de eerstgenoemde naam hebben gebruikt (met de bedoeling om 'aan te sluiten' bij Kamer van Koophandel) en de aard van de betrokken ondernemingen, eveneens worden geoordeeld dat deze namen zo weinig afwijken van de handelsnaam "KvK" van Kamer van Koophandel dat gevaar voor verwarring bij het publiek bestaat.

Aansprakelijkheid: 5.48 Op grond van hetgeen hiervoor is vermeld onder 5.25 tot en met 5.47, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen in groepsverband, waaraan de verschillende deelnemers, te weten Kantoor voor Klanten, […], […],[…],[…],[…] en Kantoor voor Klantenservice, eik bewust hebben bijgedragen. Er was een plan gemaakt ("concept"), waarvoor een groot aantal onderling op elkaar afgestemde activiteiten nodig was (zie onder 5.23) en samenwerking vereist was. Het schadeveroorzakend onrechtmatig handelen gebeurde in naam van de daartoe opgerichte rechtspersoon Kantoor voor Klanten, de natuurlijke personen hadden elk één of meer taken op zich genomen en ook Kantoor voor Klantenservice had een rol. Voor alle deelnemers - ten aanzien van de twee rechtspersonen: hun bestuurders - was duidelijk wat het "concept" inhield en moet ook duidelijk zijn geweest dat de uitvoering ervan tot aanmerkelijke schade zou kunnen leiden, zowel voor de zeer omvangrijke groep van geadresseerde ondernemingen als voor Kamer van Koophandel. Dit heeft hen echter niet ervan weerhouden om bij te dragen aan de voorbereiding en uitvoering van het "concept". Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan het deelnemen niet aan ieder van de deelnemers zou kunnen worden toegerekend. Niet is bestreden dat het onrechtmatig handelen tot schade heeft geleid. Dat betekent dat Kantoor voor Klanten c.s. daarvoor hoofdelijk aansprakelijk zijn.

Lees het vonnis hier.