IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 8170

Een vaste waarde in de dagelijkse onderbuikroutine

Sven Klos (Klos Morel Vos & Schaap): Een vaste waarde in de dagelijkse onderbuikroutine. Reactie op column Jesse Hofhuis d.d. 7 september 2009, IEF 8163: ‘Commerciële werkelijkheid’

"(…) Eén van de pijlers van het succes van IEForum, zo meldt ook het colofon, is de onafhankelijkheid van verschillende spelers op het IE-veld. De redactie wordt gevormd door juristen van verschillende kantoren en organisaties en de uitgever laat veel ruimte voor redactionele vrijheid.

Tegen deze achtergrond is het eergisteren op IEForum gepubliceerde bericht dat er een vaste IEForum columnist is aangesteld belangwekkend. Het neutrale, gezamenlijk door de leden van de Nederlandse IE gemeenschap gedragen, IE platform heeft vanaf nu af aan dus een gezicht. Wat Youp van ‘t Hek is voor NRC en wat de betreurde Martin Bril was voor de Volkskrant is vanaf gisteren Jesse Hofhuis voor IEForum.

(…) En dat belooft wat, want Hofhuis (zelfstandig gevestigd als solo-praktizijn sinds juli van dit jaar) levert, zo lezen we op zijn website, “hetzelfde niveau van dienstverlening” als De Brauw en dat betekent, aldus nog steeds een lustig kielzogvarende Hofhuis, vooral “juridische diepgravendheid”. Hofhuis weet er dus echt heel wat van en het is wellicht ook daarom dat onder de vlag ‘column’ het juist Hofhuis is die de – door heel IE Nederland gesponsorde – eer krijgt zijn mening te mogen ventileren zonder zich te hoeven bekommeren om de noodzaak een juridische analyse te maken of informatie over te brengen .

Alleen al om die reden zou ik de eerste column van de hand van Hofhuis met meer dan gemiddelde interesse hebben gelezen. Mijn interesse werd zo mogelijk echter nog feller aangewakkerd toen ik zag dat Hofhuis als onderwerp van zijn eerste column het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 juli jl. in de zaak Red Bull / Osborne had genomen. In die procedure ben ik redelijk thuis omdat mijn kantoor – samen met het kantoor Freshfields dat aan de andere kant stond – de zaak heeft mogen behandelen. Iedere advocaat weet dat inhoudelijk  gepubliceerd commentaar op een vonnis in een nog lopende zaak (de appèltermijn is nog niet verstreken) een rol kan gaan spelen in de zaak zelf en vaak in de productiemappen van een volgende instantie terechtkomt. Reden waarom het leveren van dergelijk commentaar lang taboe was.

Hofhuis lapt dat (helaas al lang in vergetelheid geraakte taboe) aan zijn diepgravende laars  en veegt met de uitspraak van de rechtbank Den Haag de vloer aan. De manier waarop hij dat  laatste doet is niet minder dan verbijsterend. Hofhuis – naar eigen zeggen even zo diepgravend als één van de belangrijkste IE-praktijken in Nederland – lijkt met het recht weinig – of eigenlijk  niets – op te hebben.

Lees de volledige reactie hier.

IEF 8169

Principieel toelaatbaar

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 3 september 2009, LJN: BJ7141, Eisers tegen Vision Led Lighting Technologies Limited

Bewijsbeslag in niet-IE-zaak toelaatbaar. Vordering bewijsbeslag op grond van 730 Rv en 843a Rv toegewezen “In dat verband verdient opmerking dat de wetgever het leggen van dit type beslag principieel toelaatbaar heeft geacht blijkt ook uit art. 1019c Rv. Weliswaar werd het daar noodzakelijk geacht een specifieke wettelijke basis te bieden voor bewijsbeslag in zaken, waarin de inbreuk op een intellectuele eigendomrecht wordt vermoed, maar dat moet gezien worden als het nakomen van een Europeesrechtelijke verplichting tot eenduidige implementatie.”

Met verwijzing naar Gerechtshof Leeuwarden, 4 augustus 2009, IEF 8110 (binnentreding in strijd met Grondwet); Andere omstandigheden.

Lees het vonnis hier

IEF 8167

Herstelarrest

Hoge Raad, 4 september 2009, LJN: BJ6835, G-Star International Ltd. c.s. tegen Metro Cash & Carry Nederland B.V. (met dank aan Peter Claassen, AKD Prinsen Van Wijmen N.V.)

Herstelarrest. Herstel van als gevolg van misslag drie maal verwisselde wel/niet erkende wederverkopers in rov. 3.6. In het door de Hoge Raad op 10 juli 2009 gewezen arrest [IEF 8059] tussen enerzijds G-Star International Ltd/G-Star International B.V. en anderzijds Metro Cash & Carry Nederland B.V. is een misslag geslopen.

De Hoge Raad verwisselde op drie plaatsen in rechtsoverweging 3.6 “erkende wederverkoper” met “niet-erkende wederverkoper”. Het effect van de misslag van de Hoge Raad was dat ro. 3.6 inhield dat de “erkende wederverkoper” vrij was het merk te gebruiken mits geen afbreuk zou worden gedaan aan de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder. Deze zin en de daarop volgende pasten niet in de opbouw van rechtsoverweging 3.6. De Hoge Raad heeft in het arrest van 4 september 2009 deze misslag hersteld. 

Lees het arrest hier of hier (Rechtspraak.nl).

IEF 8166

Internetconsultatie over voorgenomen besluit Volgrecht

“De uitzondering voor erfgenamen op een volgrecht-vergoeding wordt verlengd tot 1 januari 2012. Deze uitzondering voor erfgenamen geldt nu tot 1 januari 2010. De uitzondering is bedoeld voor landen zoals Nederland die nog geen volgrecht kenden voordat de Europese richtlijn in werking trad. Hiermee wordt de markt gelegenheid geboden om zich aan te passen aan de invoering van het volgrecht. In de voorgenomen AMvB wordt ervoor gekozen om deze overgangsperiode met twee jaar te verlengen. Hierbij speelt een rol dat de precieze effecten van de invoering van het volgrecht nog niet duidelijk zijn.

Tot 15 september kan gereageerd worden op dit voorgenomen besluit via internetconsultatie.nl. (informatie over wet- en regelgeving die door het kabinet wordt voorbereid en waarover via internet wordt geconsulteerd. Twee jaar lopende rijksbrede experiment"

Lees hier meer (Voi©e).

IEF 8165

Een uitputtende werking

HvJ EG, 8 september 2009, zaak C-478/07, Budĕjovický Budvar, národní podnik tegen Rudolf Ammersin GmbH (prejudiciële vragen Handelsgericht Wien, Oostenrijk).

Geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen. Merkenrecht. Interpretatie van HvJ EG 18 november 2003, C-216/01 inzake de vereisten voor de bescherming van een benaming als geografische aanduiding (‘Bud’), wanneer die in het land van herkomst noch de naam van een plaats, noch van een streek is. Gevolgen van de toetreding van Tsjechië tot de EU. Eerst even voor jezelf lezen. Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1) Uit punt 101 van het arrest van 18 november 2003, Budĕjovický Budvar (C-216/01) vloeit het volgende voort:

– om te bepalen of een benaming zoals die in het hoofdgeding kan worden beschouwd als een eenvoudige en indirecte aanduiding van geografische herkomst waarvan de bescherming krachtens de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen kan worden gerechtvaardigd volgens de criteria van artikel 30 EG, moet de verwijzende rechter onderzoeken of, volgens de in Tsjechië heersende feitelijke omstandigheden en opvattingen, deze benaming, ook al is zij als zodanig geen geografische naam, op zijn minst geschikt is om de consument erop te wijzen dat het daarmee aangeduide product uit een bepaalde streek of plaats op het grondgebied van deze lidstaat afkomstig is;

– de verwijzende rechter moet bovendien nagaan, opnieuw volgens de in Tsjechië heersende feitelijke omstandigheden en opvattingen, of zoals in punt 99 van dat arrest wordt uiteengezet de in het hoofdgeding aan de orde zijnde benaming, op of na de datum van inwerkingtreding van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen, in deze lidstaat niet tot soortnaam is geworden, nu het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de punten 99 en 100 van datzelfde arrest reeds heeft beslist dat het doel van de bij deze verdragen ingevoerde beschermingsregeling bestaat in de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 30 EG;

– bij gebreke van een gemeenschapsrechtelijk voorschrift ter zake staat het aan de verwijzende rechter om overeenkomstig zijn nationaal recht te beslissen of een consumentenenquête nodig is om duidelijkheid te brengen over welke feitelijke omstandigheden en opvattingen in Tsjechië heersen, in het kader van zijn onderzoek of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde benaming „Bud” kan worden beschouwd als een eenvoudige en indirecte aanduiding van geografische herkomst en in deze lidstaat niet tot soortnaam is geworden. Eveneens overeenkomstig zijn nationaal recht moet de verwijzende rechter, indien hij een consumentenenquête nodig acht, voor deze onderzoeken bepalen welk percentage van consumenten voldoende significant is, en

– artikel 30 EG bevat geen concreet vereiste voor de kwaliteit en de duur van het gebruik dat van een benaming in de lidstaat van oorsprong wordt gemaakt, opdat bescherming ervan gerechtvaardigd is volgens dit artikel. Of een dergelijk vereiste geldt in het hoofdgeding, moet door de verwijzende rechter worden uitgemaakt overeenkomstig het toepasselijke nationale recht en inzonderheid overeenkomstig de beschermingsregeling waarin is voorzien in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen.

2) De communautaire beschermingsregeling zoals ingevoerd bij verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen, heeft uitputtende werking zodat deze verordening zich verzet tegen toepassing van een beschermingsregeling waarin is voorzien in verdragen tussen twee lidstaten, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen, volgens welke een benaming die overeenkomstig het recht van een lidstaat is erkend als oorsprongsbenaming, wordt beschermd in een andere lidstaat waar daadwerkelijk op deze bescherming aanspraak wordt gemaakt ofschoon voor deze oorsprongsbenaming geen aanvraag tot registratie op grond van deze verordening is ingediend.

Lees het arrest hier.

IEF 8164

Een vrijheid die normaal kan worden geacht

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, 3 september 2009, znr. 629990, Guus de Jong Sportsphotography tegen gedaagden (via Arnoud Engelfriet, Ius Mentis) .

Auteursrecht. Inbreuk op auteursrecht door minderjarige. Aansprakelijkheid ouders ex 6:169 lid 2 BW. Vervolg op eerder vonnis waarin de zoon wel is veroordeeld voor het plaatsen van sportfoto’s van eiser op zijn website, maar de vader niet, omdat deze niet zelf aansprakelijk was. I.c. is de vordering van eiser gegrond op de aansprakelijkheid van de vader als ouder. Die vordering wordt afgewezen.

3.4. (…) Van de ouders van een kind van 15 jaar kan niet worden verwacht dat zij permanent toezicht op zijn doen of laten uitoefenen. (…) De ouders zullen in het algemeen niet behoeven aan te tonen dat zijn geen schuld hebben aan het niet beletten van een schadeveroorzakende onrechtmatige daad van hun kind van 15 jaar, als het een vrijheid genoot die normaal kan worden geacht. (…) Stelplicht en bewijslast (…) berusten bij degene die schade heeft geleden.

3.5. In het onderhavige geval betreft het een jongen van 15 jaar die, samen met enkele anderen, een website over voetbal runt, waarop zij berichten en wetenswaardigheden over voetbal plaatsen. Het gaat kennelijk om een handige jongen, zoals zoveel kinderen tegenwoordig zeer handig zijn in het omgaan met internet en alles wat  met computers te maken heeft, die op deze wijze zijn liefhebberij mede vorm geeft. (…) nergens blijkt dat het gaat om een commerciële site. (…) De sponsoring, voor een paar tientjes per maand,  wordt gedaan omdat de desbetreffende vriend van gedaagde sub 1 het een leuk initiatief vindt. Louter om die reden was een inschrijving bij de Kamer van Koophandel nodig, aldus gedaagden. (…) Verder heeft de zoon verklaard dat zijn vader geen bemoeienis had met de website, dat hij de site runt met enkele andere jongens, die ieder als redacteur berichten op de site kunnen plaatsen en dat de foto waar het thans over gaat niet door hem, maar door een van de andere redacteuren op de site is geplaatst. (…) Gedaagde sub 1 heeft verklaard dat zijn zoon veel meer van computers afweet dan hij en hij geen bemoeienis met de site had en heeft.

3.6. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van gedaagden en hun zoon. De kantonrechter is van oordeel dat B. een vrijheid genoot die, voor iemand van 15 jaar, normaal kan worden geacht en dat Vermeulen c.s. niet zijn tekort geschoten in hetgeen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze van hen kon worden gevergd. (…) De conclusie is dat Vermeulen c.s. geen verwijt treft dat de inbeuk op het auteursrecht niet is belet.

Lees het vonnis hier.

IEF 8163

Column Jesse Hofhuis

IEF Column - Jesse HofhuisVanaf vandaag zal elke twee weken op maandagochtend een column op boek9.nl verschijnen. Naast hardcore IE-rechtelijke onderwerpen zal ook aandacht worden besteed aan reclamerecht, onrechtmatige perspublicaties, procedurele aspecten van IE-zaken en algemeen civiel recht met relevantie voor de IE-praktijk. En naast actuele rechtspraak zullen ook niet-juridische ontwikkelingen met een IE-component aan bod, komen, zoals bijvoorbeeld ontwikkelingen op het gebied van marketing of design.

De column wordt verzorgd door Jesse Hofhuis, eventueel aangevuld door gastcolumnisten. Jesse Hofhuis werkt sinds juni 2009 als zelfstandig advocaat, zie www.jessehofhuis.nl. Van 2001 t/m 2009 was hij als advocaat werkzaam bij de sectie IP/ICT van De Brauw Blackstone Westbroek. In de column wordt de mening van de schrijver verwoord. Dat dit niet onze mening hoeft te zijn, laat staan de uwe, mag voor zich spreken. Reacties op de column kunt u mailen aan de auteur. Lees hieronder de eerste column: Commerciële werkelijkheid (de zaak Red Bull / Osborne).

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Commerciële werkelijkheid

De zaak Red Bull / Osborne (Rb ‘s-Gravenhage 15 juli 2009, IEF 8062) is merkenrechtelijk wel zo’n beetje op het hoogste niveau behandeld: drie van de merkenrechtelijk meest onderlegde rechters wezen vonnis en partijen lieten zich bijstaan door superspecialisten die – getuige de kostenveroordeling – de zaak grondig hadden bestudeerd. Al deze deskundigheid heeft geresulteerd in een vonnis dat voldoet aan de laatste voorschriften van de kunst. Maar met het geschil zoals zich dat voordoet in de commerciële werkelijkheid van partijen heeft het vonnis niet veel meer van doen.

Osborne brengt in Spanje en Portugal een eigen energy drink op de markt: TORO XL. Op dit blikje is onder meer het stierenlogo van Osborne afgebeeld. Red Bull vordert onder meer een verbod op inbreuk op haar merkrechten. De TORO XL blikjes werden in Nederland afgevuld, zodat de zaak (ook) hier speelde.

In het vonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat door gebruik van het blikje TORO XL verwarringsgevaar ontstaat met een stierenmerk van Red Bull – inbreuk "sub b".

Ik vraag mij af of zich in werkelijkheid verwarring voordoet wanneer Osborne dit blikje op de markt brengt, laat staan in Spanje of Portugal.

Dat iemand een blikje TORO XL zou aanzien voor Red Bull (directe verwarring) is in ieder geval ondenkbaar. Zelfs na 48 uur housen ziet elke energy drinker nog dat dit rode blikje niet een blikje Red Bull is – daarvoor zijn de verschillen te groot en kennen kopers van energy drinks Red Bull te goed.

Nu zou verwarring zich ook voordoen wanneer consumenten denken dat Red Bull iets met het blikje TORO XL van doen heeft (indirecte verwarring). Dit zou naar mijn idee alleen het geval kunnen zijn wanneer consumenten de Osborne-stier aanzien voor een Red Bull-stier. Ook dit is volgens mij alleen maar een theoretische mogelijkheid. Zelfs consumenten die niet weten dat de stier van Red Bull rood is en agressief aanspringt tegen zijn spiegelbeeld, zullen zien dat deze kalme stier ‘m in ieder geval niet is. En dat is in Spanje en Portugal al helemaal het geval: de Osborne-stier is daar een zeer veel gebruikt logo, onder meer voor de daar populaire dranken sherry en port. Het logo van Osborne is nota bene uitgegroeid tot een nationaal symbool van Spanje.

Dat de rechtbank toch tot het oordeel komt dat sprake is van verwarringsgevaar hangt ermee samen dat de rechtbank enkele merkenrechtelijke uitgangspunten hanteert die niet overeenstemmen met de commerciële werkelijkheid van het geschil. Ik loop de belangrijkste uit het vonnis langs:

- Het “teken” moet worden vergeleken met het “merk zoals ingeschreven” – art. 2.20 lid 1 onder b BVIE. De rechtbank oordeelt dat het “teken” bestaat uit de stier en het woord “TORO”. Dat is echter maar een deel van wat de consument waarneemt – bijvoorbeeld de rode kleur van het blikje maakt van het “teken” geen onderdeel uit. Hetzelfde geldt voor het “merk zoals ingeschreven”: één zwarte Red Bull-stier, zonder verdere toevoeging. Dit is niet het uiterlijk van Red Bull waarmee consumenten in werkelijkheid geconfronteerd worden.

- Verwarringsgevaar treedt sneller op naarmate het merk bekender is – Puma/Sabel. De rechtbank ziet in de bekendheid van Red Bull dan ook een reden om verwarringsgevaar extra snel aan te nemen – terwijl het publiek Red Bull zó goed kent, dat het daardoor juist extra snel ziet wanneer een energy drink niet van Red Bull is.

- Ook bij exportgoederen moet gekeken worden naar het publiek in het territoir van het merk – o.m. Kort Begrip, nr. 327 en de daar genoemde rechtspraak. De rechtbank oordeelt dat de Osborne-stier bij de betrokken kring in de Benelux niet bekend is en het gevaar voor verwarring dus niet kan wegnemen. TORO XL was echter hoofdzakelijk bestemd voor de Spaanse en Portugese markt.

Het zijn met name deze merkenrechtelijke uitgangspunten geweest waardoor de rechtbank oordeelde dat van verwarringsgevaar sprake is.

Nu hoeft het niet altijd een probleem te zijn wanneer het juridische begrip “verwarringsgevaar” niet volledig gelijkloopt met de situatie in de markt. Ook voor het hanteren van de hiervoor behandelde merkenrechtelijke uitgangspunten bestaan in sommige gevallen goede redenen. Zo gecombineerd toegepast op deze casus leidt de keuze van de rechtbank er echter toe dat zij een probleem constateert (verwarringsgevaar) dat in de commerciële werkelijkheid van partijen wel eens helemaal niet zou kunnen bestaan. Volgens mij gaat het ergens mis wanneer een partij belemmerd wordt in haar vrije handel, omwille van een probleem dat niet bestaat.

Nu wil ik overigens niet de indruk wekken dat Red Bull geen gerechtvaardigd probleem kan hebben met het blikje TORO XL. Verwarringsgevaar is echter het probleem niet. Het werkelijke probleem is dat Osborne probeert aan te haken bij Red Bull – en en passant zorgt voor verwatering van het merk van Red Bull. Deze problemen zijn het onderwerp van een andere grondslag voor merkinbreuk (inbreuk "sub c") dan waarover de rechtbank hier oordeelde. Daarover gaat mijn volgende column. 

Jesse Hofhuis

Reageren? Mail jesse@jessehofhuis.nl of redactie@IE-Forum.nl

IEF 8162

De uitleg van de “scope-rule”

Hoge Raad, 4 september 2009, 08/00074, conclusie A-G Strikwerda in Stichting De Thuiskopie tegen Norma & IRDA (met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek)

Naburige rechten. Gelijkheids- of assimilatiebeginsel. Inzet van deze zaak is de uitleg van de “scope-rule” of reikwijdteregel van art. 32 van de Wet op de Naburige Rechten (Wnr). Meer bepaald gaat het om de vraag of Amerikaanse uitvoerende kunstenaars, nu de Verenigde Staten geen partij zijn bij de Conventie van Rome maar wel bij de Conventie van Genève, aanspraak kunnen maken op de zgn. thuiskopievergoeding en om de vraag of buitenlandse (Amerikaanse) uitvoerende kunstenaars slechts met betrekking tot een door een omroeporganisatie uitgezonden “live”-uitzending”een aanspraak hebben op de thuiskopieregeling.

Het hof oordeelde eerder (Gerechtshof Amsterdam, 13 september 2007, IEF 4703) dat nu de Verenigde Staten geen partij zijn bij de Conventie van Rome het ervoor moet worden gehouden dat de wetgever aan Amerikaanse uitvoerende kunstenaars in beginsel geen aanspraak heeft gegeven op een thuiskopievergoeding audio op dezelfde basis als toegekend aan onderdanen van Rome-landen. M.b.t. de thuiskopievergoeding video deelde het hof het oordeel van de rechtbank dat art. 4 sub c van de Conventie van Rome uitsluitend betrekking heeft op audio-uitvoeringen die live worden uitgezonden.

De A-G strekt, heel kort, tot vernietiging van het bestreden arrest waar het het het oordeel over de thuiskopievergoeding audio en het gestelde reciprociteitsvereiste betreft:

25. (…) Uit het vorenstaande vloeit m.i. voort dat de klacht van het subonderdeel gegrond is. Volgens de bewoordingen van art. 32 lid 1 sub c jo. lid 2 Wnr worden uitvoerende kunstenaars beschermd, niet alleen als hun uitvoering is vastgelegd op een fonogram dat wordt beschermd ingevolge de Conventie van Rome, maar ook als hun uitvoering is vastgelegd op een fonogram dat wordt beschermd ingevolge de Conventie van Geneve. De uit haar bewoordingen blijkende strekking van de bepaling is niet onverenigbaar met enige kenbare bedoeling van de wetgever (de parlementaire geschiedenis zwijgt over de achtergronden van art. 32 lid 1 sub c jo. lid 2 Wnr) en treedt ook niet buiten het door de Conventie van Rome en de Conventie van Genève bepaalde verdragsrechtelijke kader van art. 32 Wnr. Art. 4 van het eerstbedoelde verdrag staat niet eraan in de weg dat de toepassingscriteria met betrekking tot de nationale regelgeving inzake de bescherming van de uitvoerende kunstenaars ruimer worden getrokken dan het artikel aangeeft, en de Conventie van Geneve, hoewel primair gericht op de bescherming van de fonogrammenproducenten, biedt in art. 7 lid 2 met zoveel woorden de mogelijkheid de door dit verdrag op zichzelf niet beschermde uitvoerende kunstenaars mee te laten delen in de bescherming van de producenten van het fonogram waarop hun uitvoering is vastgelegd.

(…) 46. kent, anders dan het hof kennelijk heeft geoordeeld, noch art, 4 van de Conventie van Rome, noch art 32 Wnr, behoudens in het. hier niet-toepasselijke lid 4, de materiële reciprociteit als (bijkomende) voorwaarde voor nationale behandeling.

Lees de conclusie hier.

IEF 8161

BBIE oppositiebeslissingen

GOOLFY BLACK LIGHT MINI GOLF - Beeldmerk (Afgew.) 
GOOLFY BLACK LIGHT MINI GOLF - GLOWGOLF (Afgew.) 
BUFFALO - BUFFEL (Afgew.) 
JUMBO- JUMBIO (Afgew.)BOLLETJE - BIER BOLLETJES  (Afgew.)
BOLLETJE - WIJN BOLLETJES (Afgew.) 
RED FOR THE BEST THINGS IN LIFE - B RED (Toegew.) 
BIEN-ÊTRE - TRESBIEN ETRE COCO BILLY (Toegew.)
PASSIONATA - APPASSIONATO ARTE (Toegew.)
NOVOTEL - lovotel (Gedeelt.)
FLEXRAY - FlexRay (Afgew.)
FOUR SEASONS - FOUR SEASONS (Toegew.)
EPCA - EPCAS EUROPEAN PARTY CATERING ASSOCIATION (Gedeelt.)
FRYLIGHT - frika-light (Afgew.)
SIGNUM - signus (Gedeelt.)
TENARIS - TENARIS (int) (Afgew.)
RESOLUTE - Resolute  (Toegew.)
GLAM ROCK - Glam-R (Afgew.)
Leeuw (fig.) - Leeuw (fig.) (Toegew.)

Lees de beslissingen hier.

IEF 8160

A changing world

Uit de Commission Communication " Reviewing Community Innovation in a changing world:

"An adequate legal framework to protect knowledge properly is a precondition for an innovative society. In the area of Intellectual Property Rights, among other things as a result of the failure to introduce a Community patent, the EU is still not providing favourable conditions for the development and diffusion of innovation. The European patent system is costly and fragmented, discouraging innovation compared to the US and Japan20. The difference in patenting costs in comparison to these countries is significant and is not being reduced. It is high time to change this situation.

Commission efforts on copyright policy have been aiming to further develop the emerging EU cross-border market for the dissemination of knowledge. The development of new digital products, services and business models, which thrive on openness, needs a supportive and predictable legal framework."

Lees hier meer.