IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 6355

Convergeren

Kamerstukken II 2007/08,  26643, nr. 126 en Bijlagen. Beleidsbrief Convergentie: de consument aan het roer in veranderende markten voor ICT, telecommunicatie en audiovisuele media (bijlage bij 26643, nr. 126).

De ICT-sector, de telecommunicatiesector en de audiovisuele (content)industrie groeien steeds meer naar elkaar toe. Op delen vloeien zij samen tot één ‘multimediasector’. Over deze ontwikkeling, die ook wel convergentie wordt genoemd heeft staatssecretaris Heemskerk, mede namens de Minister van OCW vorige week een brief aan de Tweede Kamer gestuurd. De brief is een korte samenvatting van een uitgebreide analyse die in de bijlage staat en geeft aan wat de gevolgen zijn van convergentie voor de consument en de markt en welke rol de overheid hierbij voor zichzelf ziet.

Kenmerkend voor convergentie is dat diensten toegankelijk zijn via verschillende vaste of draadloze netwerken en te ontvangen zijn met meerdere multifunctionele apparaten. Steeds vaker kiest de consument zelf op welk moment, via welk netwerk en met welk apparaat hij een dienst wil ontvangen.

IEF 6354

Doe het zelf (af)

home.gifGerechtshof Amsterdam, 26 juni 2008, zaaknrs. 106.003.119 en 106.004.021, Homer TLC Inc. & Home Depot U.S.A. Inc. tegen Demp B.V. (met dank aan Marlou van de Braak, De Brauw Blackstone Westbroek).

Merkenrecht. Tussenarrest in geschil over de merken THE HOME DEPOT en THE HOME STORE. Op twee procedurele punten wordt alvast een beslissing genomen.

Demp heeft "zekerheidshalve" tot driemaal toe appel ingesteld tegen hetzelfde vonnis (tussentijds appel, gewoon appel en incidenteel appel). Demp is al eerder niet-ontvankelijk verklaard in het tussentijds appel en het Hof volgt de redenering van Homer dat dit in strijd is met de goede procesorde. Demp wordt nu ook niet-ontvankelijk verklaard in haar incidenteel appel, nu dit van een later datum is dan het gewone appel.

Demp wordt voorts in het ongelijk gesteld waar zij vordert dat de zaak in conventie naar de Rechtbank 's-Gravenhage verwezen had moeten worden, omdat de Rechtbank Utrecht niet bevoegd zou zijn. De Rechtbank Utrecht had zich namelijk eerder onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vorderingen van Demp in reconventie, nu deze zagen op de nietigheid van de gemeenschapsmerken van Homer, maar had de zaak in conventie, zo te lezen aangaande de nietigheid van de  Beneluxmerken van Demp, aan zich gehouden. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank Utrecht wel bevoegd was de zaak in conventie te beoordelen.

Wat de inhoud van de zaak betreft wil het Hof door partijen nog nader geïnformeerd worden over de stand van zaken in de parallelle Duitse procedure bij het Bundesgerichtshof.

Lees het arrest hier.

IEF 6353

Wel illegaal

Het Parool bericht: "Downloaden wel illegaal. Tot nu toe was downloaden op zich niet illegaal, een uitspraak van de rechter verandert de zaak. Foto GPD/Phil NijhuisAMSTERDAM - Het downloaden van films en muziek is wel degelijk illegaal. Mensen die zich hieraan schuldig maken, overtreden volgens een uitspraak van de Haagse rechter de wet. Tot nu was downloaden op zich niet illegaal. Internetters mochten voor eigen gebruik films en muziek via internet ophalen, ook al werd die illegaal aangeboden.”

(…) Volgens deskundigen betekent de uitspraak dat iedereen die een liedje of een film downloadt, daarvoor strafrechtelijk vervolgd kan worden. Met het vonnis in de hand kunnen de piratenjagers van Brein bovendien civiele zaken aanspannen tegen downloaders en hun internetaanbieders.”

Lees hier meer. (vonnis en commentaren vanaf hier).

IEF 6352

Voor de liefhebber

HvJ EG, 12 juni 2008, beschikking in de gevoegde zaken C-23/07 en C-24/07, Prejudiciele vragen in Confcooperative Friuli Venezia Giulia c.s. tegen Ministero delle Politiche agricole, alimentari e forestali.

Etikettering van wijn. Gebruik van namen van druivenrassen en synoniemen daarvan. Geografische aanduiding ‚Tokaj’ voor wijnen van oorsprong uit Hongarije. Mogelijkheid om naam van druivenras ‚Tocai friulano’ of ‚Tocai italico’ te gebruiken als toevoeging aan de geografische aanduiding van bepaalde wijnen van oorsprong uit Italië.

Heel kort gezegd: Is met Toetredingsakte een einde gekomen aan de gelding van de wijnovereenkomst EG-Hongarije op het punt van het verbod voor de betrokken Italiaanse producenten om het woord „Tocai” te gebruiken na afloop van de overgangsperiode op 31 maart 2007? Nee.

De naam ‚Tokaj’ verwijst naar een ‚in een bepaald gebied voortgebrachte kwaliteitswijn’ (v.q.p.r.d.) van oorsprong uit een grensgebied tussen Hongarije en Slowakije, en maakt ook deel uit van de in Italië en in Frankrijk gebruikte namen ter aanduiding van het druivenras: ‚Tocai italico’, ‚Tocai friulano’ en ‚Tokay Pinot gris’. Krachtens de [wijnovereenkomst EG-Hongarije], waarvan de inhoud sedert 1 mei 2004 is opgenomen in het ‚acquis’, loopt het naast elkaar bestaan van deze drie aanduidingen van het druivenras en van de geografische aanduiding af op 31 maart 2007. Met ingang van 1 april 2007 worden de drie aanduidingen van het druivenras geschrapt uit bijlage II bij verordening (EG) nr. 753/2002 van de Commissie en wordt de aanduiding ‚Tocai friulano’ vervangen door ‚Friulano’.”

De Toetredingsakte moet aldus worden uitgelegd dat krachtens artikel 2 van deze akte de bepalingen van verordening nr. 753/2002, voor zover het op grond daarvan verboden is om, na een overgangsperiode met einddatum 31 maart 2007, het woord „Tocai” te gebruiken voor de omschrijving en de aanbieding van bepaalde Italiaanse v.q.p.r.d., deel uitmaken van het acquis communautaire in de stand van 1 mei 2004, en, na de overneming ervan in verordening nr. 1429/2004, ook na deze datum zijn blijven gelden.

Lees de beschikking hier.

IEF 6351

Symbolen als merk

CVWMDR.gifCaspar van Woensel: Culturele, nationale en religieuze symbolen als merk. Verschenen in Ars Aequi, mei 2008.

“In 2007 werd de filosoof Spinoza 375 jaar, de bedenker van Pippi Langkous, Astrid Lindgren, 100, en admiraal Michiel de Ruyter 400. Jubilea rond het cultureel erfgoed zijn er te over en in 2008 en komende jaren blijft het feestelijk. In deze bijdrage zal het niet gaan over de taart en de slingers, maar over vormen van juridische monopolisering van symbolen van (onder meer) cultureel erfgoed. Zo gaan gebeurtenissen als jubilea vaak gepaard met marketing, publieksevenementen en ‘merchandise’.

Bij zulke activiteiten hoort, vanuit het perspectief van ondernemers, een merk en een merkrecht. Bijzonder aan ‘Michiel de Ruyter-merken’ is dat een bekende figuur in de Nederlandse geschiedenis door iemand wordt toegeëigend voor exploitatiedoeleinden. Mag dat zomaar?”

Lees het gehele artikel hier(via casparvanwoensel.nl).

IEF 6350

Verwateren, verband, meeliften, vervagen en aantasten

dilution-2.gifHvJ EG, 26 juni 2008, conclusie van A-G Sharpston in zaak C-252/07, Intel Corporation Inc. tegen CPM United Kingdom Limited

Merkenrecht. Leesbaar college over verwateren, meeliften, vervagen, aantasten, inkrimpen, vervloeien, achteruitgaan, afzwakken, uitgeput worden, verzwakken, ondermijnd worden, vervagen, uitgehold worden, stiekem aan geknaagd worden en verloederen.

Verzoek om een prejudiciële beslissing betreffende de vraag in hoeverre een bekend merk kan worden beschermd tegen „verwatering. Artikel 4, lid 4, sub a Merkenrichtlijn. Kan de houder van het merk „Intel”, bekend is voor informaticaproducten en -diensten, nietigverklaring vorderen van het jongere merk „Intelmark”, dat is ingeschreven voor marketingdiensten? Misschien. Maar misschien ook niet. Elke relevante factor moet de betekenis toekomen die deze behoort te krijgen, doch doorslaggevend is de algehele afweging.

Samengevat wenst de verwijzende rechter te vernemen wanneer er sprake van is dat:

1- het relevante publiek een „verband” legt,
2- ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie(26) van het oudere merk (meeliften),
3- een merk is verwaterd, waarbij verwatering twee vormen kent, namelijk wanneer:
a-  afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk (vervaging)
b-  afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het oudere merk (aantasting).

De A-G komt bij de beantwoording tot de volgende conclusies:

Verband: Bij de vaststelling moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Het is mogelijk een aantal relevante omstandigheden aan te geven, doch een exhaustieve opsomming geven is uitgesloten. Het feit dat het oudere merk bij de gemiddelde consument in gedachten komt wanneer hij of zij in aanraking komt met het jongere merk dat voor de waren of diensten van het jongere merk wordt gebruikt, komt er in beginsel op neer dat het relevante publiek een verband legt in de zin van zaak C-408/01 (Adidas-Salomon en Adidas Benelux);

Indien de omstandigheden aldus zijn dat zij de gemiddelde consument doen veronderstellen dat er een economische verbondenheid bestaat, zijn er meer dan voldoende factoren op basis waarvan een verband in de zin van de rechtspraak kan worden vastgesteld. Wanneer dergelijke omstandigheden ontbreken, leidt dit echter niet automatisch tot de omgekeerde conclusie.

In de richtlijn gaat het overduidelijk over niet-soortgelijke waren of diensten en er kan geen vereiste van soortgelijkheid worden opgelegd. Toch kan de aard van de door de respectieve merken aangeduide waren of diensten in een bepaald opzicht relevant zijn bij de beoordeling of het publiek een verband legt. Wanneer een van beide merken wordt gebruikt voor waren of diensten waarmee het algemene publiek vertrouwd is of wanneer beide merken worden gebruikt voor soortgelijke waren, is de kans dat het betrokken publiek elkaar overlapt en een verband legt, veel groter. Bij verschillende productsectoren kan echter niet worden verondersteld dat een dergelijk verband ontbreekt en het is geen noodzakelijk criterium dat wordt aangenomen dat de merken economisch met elkaar verbonden zijn.

Meeliften: Bij het begrip „ongerechtvaardigd voordeel” ligt de nadruk op het profijt dat het jongere merk daaruit haalt, en niet zozeer op de schade die het oudere merk wordt berokkend. Er dient te worden aangetoond dat het jongere merk een soort van impuls krijgt dankzij het verband dat met het oudere merk wordt gelegd. Indien de connotaties die het oudere merk, ondanks de bekendheid ervan, oproept, de prestaties van het jongere merk afzwakken of zelfs gewoon neutraliseren, lijkt ongerechtvaardigd voordeel minder waarschijnlijk. Indien, bijvoorbeeld, een exclusieve lijn van handgemaakte juwelen onder het merk „Coca-Cola” of een overeenstemmend merk werd verkocht, zou de verkoop van de juwelen hoogstwaarschijnlijk geen ongerechtvaardigd (of geheel geen) voordeel halen uit het merk van The Coca-Cola Company.

Ingeval inschrijving van een nog niet gebruikt merk moet worden voorkomen, kan het noodzakelijk zijn om het mogelijke effect deductief af te leiden uit het geheel van omstandigheden van het concrete geval.

Verwatering, in de zin van vervaging: Anders dan bij meeliften ligt bij het begrip vervaging de nadruk op de schade die het oudere merk wordt berokkend. Afbreuk aan het onderscheidend vermogen van een merk impliceert noodzakelijkerwijs dat het onderscheidend vermogen verzwakt.

Een door het relevante publiek gelegd verband is een voorafgaande voorwaarde voor het onderzoek of er sprake is van vervaging en, zo het publiek inderdaad een verband tussen de twee merken legt, is het mogelijk dat de eerste stap naar vervaging is gezet, doch andere factoren en bewijsstukken zijn nodig om te kunnen bepalen of daadwerkelijk afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen.

Dat het oudere merk ‘uniek’ is, is niet essentieel, maar hoe groter het onderscheidend vermogen van een merk, hoe groter de kans dat aan het onderscheidend vermogen ervan wordt afgedaan door het bestaan van andere, overeenstemmende merken.

De artikelen 4, lid 4, sub a, en 5, lid 2, van de richtlijn strekken tot voorkoming of uitsluiting van herhaaldelijk conflicterend gebruik waardoor het oudere merk, inzonderheid het onderscheidend vermogen ervan, verwatert, inkrimpt, vervloeit, achteruitgaat, afzwakt, wordt uitgeput, verzwakt, wordt ondermijnd, vervaagt, wordt uitgehold of daaraan stiekem wordt geknaagd. Een eerste gebruik kan op zich dat gevolg niet doen ontstaan, maar de kans dat dit gevolg ontstaat door een herhaaldelijk gebruik – dat per slot van rekening voor merken de regel is – kan worden afgeleid uit de omstandigheden van het gebruik.

Afbreuk aan het onderscheidend vermogen impliceert niet noodzakelijkerwijs een economische afbreuk, zodat een wijziging in het economische gedrag niet essentieel is. Indien het merk Coca-Cola of een overeenstemmend merk of teken werd gebruikt voor een assortiment van niet-gerelateerde waren of diensten, is het goed mogelijk dat het onderscheidend vermogen ervan verzwakt, maar dat de consumenten het drankje in even grote hoeveelheden blijven drinken.

Verwatering, in de zin van aantasting: Aantasting gaat verder dan vervaging, aangezien het merk niet zonder meer verzwakt, maar daadwerkelijk verloedert doordat het publiek een verband legt met het jongere merk. De belangrijkste factor is of de connotaties die het jongere merk oproept, inderdaad van dien aard zijn dat de reputatie van het oudere merk wordt geschaad.

Wanneer aantasting wordt aangevoerd, moeten de connotaties van elk merk worden vergeleken met betrekking tot hetzij de betrokken waren of diensten hetzij de meer algemene boodschap die zij kunnen overbrengen, en moet de aldus berokkende schade worden begroot.

Conclusie:

Voor de toepassing van artikel 4, lid 4, sub a, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad geldt het volgende:

–        het feit dat het oudere merk bij de gemiddelde consument in gedachten komt wanneer hij of zij in aanraking komt met het jongere merk dat voor de waren of diensten van het jongere merk wordt gebruikt, komt er in beginsel op neer dat het relevante publiek een verband legt in de zin van de punten 29 en 30 van het arrest van het Hof in zaak C-408/01 (Adidas-Salomon en Adidas Benelux);

–        het feit dat het oudere merk een enorme bekendheid heeft voor bepaalde specifieke waren of diensten, dat deze waren of diensten niet soortgelijk zijn aan de waren of diensten van het jongere merk, en dat het oudere merk uniek is met betrekking tot welke waren of diensten dan ook, is op zich niet voldoende voor de vaststelling dat hetzij een dergelijk verband wordt gelegd, hetzij sprake is van ongerechtvaardigd voordeel of afbreuk in de zin van dat artikel;

–        bij de beoordeling of er een verband of een ongerechtvaardigd voordeel of afbreuk is aangetoond, moet de nationale rechter alle relevante omstandigheden van het concrete geval in aanmerking nemen;

–        de aard van de waren of diensten kan relevant zijn bij de beoordeling of het publiek een verband legt, maar bij verschillende productsectoren kan niet worden verondersteld dat een dergelijk verband ontbreekt en het is geen noodzakelijk criterium dat wordt aangenomen dat de merken economisch met elkaar verbonden zijn;

–        opdat is voldaan aan de voorwaarde van afbreuk aan het onderscheidend vermogen (i) is het niet noodzakelijk dat het oudere merk uniek is, (ii) is een eerste conflicterend gebruik op zich niet voldoende, en (iii) is niet vereist dat het economische gedrag van de consument wordt beïnvloed.

Lees de conclusie hier.

IEF 6349

Een wat wonderlijke interpretatie van het vonnis

AHent.gifAlexander Hent, voorzitter Stobi, in reactie op Alberdingk Thijm (zie hieronder, IEF 6348) : Betalingsplichtigen winnen hun zaak tegen Stichting De Thuiskopie

Op 25 juni jl heeft de Rechtbank Den Haag bij vervroeging uitspraak gedaan in de zaak van 20 betalingsplichtige bedrijven tegen de Thuiskopie en de SONT. De betalingsplichtigen vroegen op 16 punten een ‘verklaring voor recht’ en vroegen de rechtbank om met inachtneming van die punten de thuiskopievergoeding vast te stellen.

Mr Alberdingk Thijm (de raadman van collectieve belangorganisatie Norma die thuiskopiegelden verdeelt) verkondigt op zijn website: ‘Thuiskopie heeft zijn zaak tegen de betalingsplichtigen van de thuiskopievergoeding gewonnen’. Dat is op zijn zachtst gezegd een wat wonderlijke interpretatie van het vonnis.

De betalingsplichtigen krijgen slechts op één punt de gevraagde verklaring voor recht, maar dat is vooral omdat de rechtbank vaststelt dat de Thuiskopie tijdens de procedure al op tien andere punten had ingestemd met wat de betalingsplichtigen vorderden. Al met al krijgen de betalingsplichtigen dus op elf van de zestien punten gelijk.

Dat éne punt waarop de betalingsplichtigen van de rechtbank (extra) gelijk krijgen is wel ook heel belangrijk: er dient bij de vaststelling van de thuiskopievergoeding geen rekening te worden gehouden met kopieerhandelingen waarvoor de rechthebbende expliciet of impliciet toestemming heeft gegeven. Alles wat legaal op internet wordt aangeboden is bedoeld om te worden gekopieerd voor eigen gebruik, dus daarmee is de (impliciete) toestemming gegeven.

Met dit vonnis is nu voor het eerst in rechte vastgesteld dat bij de vaststelling van de thuiskopievergoeding

1. wel rekening dient te worden gehouden met het feit dat uitsluitend een vergoeding is verschuldigd ter zake van voorwerpen die bestemd zijn om een werk ten gehore te brengen, te vertonen of weer te geven;

2. geen rekening dient te worden gehouden met kopieën die door de natuurlijke persoon voor een derde worden gemaakt;

3. geen rekening dient te worden gehouden met kopieën die voor commerciële doeleinden en piraterij worden gemaakt;

4. geen rekening dient te worden gehouden met kopieën die door rechtspersonen worden gemaakt;

5. geen rekening dient te worden gehouden met het kopiëren van computerprogramma's en databanken;

6. geen rekening dient te worden gehouden met kopieën van materiaal dat tot het publiek domein behoort;

7. geen rekening dient te worden gehouden met kopieerhandelingen waarvoor de rechthebbende reeds betaling in een andere vorm heeft ontvangen;

8. geen rekening dient te worden gehouden met kopieerhandelingen waarvoor de rechthebbende expliciet of impliciet toestemming heeft gegeven;

9. geen rekening dient te worden gehouden met reproducties die van eigen materiaal worden gemaakt;

10. wel rekening dient te worden gehouden met de beschikbaarheid van bescherming die thuiskopiëren kan voorkomen, niet slechts met het daadwerkelijke gebruik dat daarvan wordt gemaakt; en

11. wel rekening dient te worden gehouden met de beschikbaarheid van DRM-technologieën, niet slechts met het daadwerkelijke gebruik dat daarvan wordt gemaakt;

De rechtbank is van oordeel dat op basis van die elf punten (eerst) binnen de SONT onderhandeld moet worden en dat de rechtbank niet bevoegd is om nu (al) de thuiskopievergoeding vast te stellen.

Tot nu toe is bij de vaststelling van de thuiskopievergoeding niet of volstrekt onvoldoende rekening gehouden met deze uitgangspunten. Het ligt dan ook in de rede dat nu op basis van deze uitgangspunten wordt gekomen tot een aanzienlijk lagere thuiskopievergoeding. Met name het punt dat geen rekening dient te worden gehouden met kopieerhandelingen waarvoor de rechthebbende expliciet of impliciet toestemming heeft gegeven is van groot belang. Van alles wat met toestemming van de rechthebbenden (legaal) op internet wordt aangeboden kan immers met recht worden gezegd dat daarmee ten minste impliciet toestemming is gegeven voor alle privé kopieerhandelingen.

Alexander Hent, voorzitter Stobi (Stichting die de betalingsplichtigen van de thuiskopievergoeding vertegenwoordigt)

Persbericht Stobi hier.

IEF 6348

Meer vragen

cat.gifChristiaan Alberdingk Thijm, Solv: Thuiskopie wint zaak over hoogte vergoeding. Korte noot bij Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008,  HA ZA 05-2233, ACI Adam B.V. c.s. tegen Stichting De Thuiskopie c.s.

“(…) De verklaring voor recht die is toegewezen heeft betrekking op materiaal dat openbaar wordt gemaakt met expliciete of impliciete toestemming van de rechthebbende. De rechtbank oordeelt dat bij de bepaling van de thuiskopievergoeding geen rekening dient te worden gehouden met kopieerhandelingen van dergelijk materiaal. De rechtbank geeft niet aan wat moet worden verstaan onder materiaal waarvoor de rechthebbende impliciet toestemming heeft gegeven.  

De rechtbank haalt aan wat eisers daaronder mede begrijpen, namelijk ook het verspreiden van een werk zonder gebruik te maken van technische beveiligingsvoorzieningen (hoewel deze beschikbaar zijn), maar laat achterwege te vermelden of zij het met deze interpretatie eens is. Het vonnis geeft op dit punt dus slechts aanleiding tot meer vragen.  

Een andere punt dat meer vragen oproept, is de overweging van de rechtbank dat het maken van een privé-kopie uit een illegale bron niet is toegestaan op grond van de thuiskopieregeling (art. 16c Aw). Dit ondanks de herhaaldelijke bevestiging daarvan door de minister van Justitie. De consequentie die de rechtbank hieraan verbindt, is echter niet dat daarom bij het bepalen van de hoogte van de thuiskopievergoeding geen rekening mag worden gehouden met kopieën uit illegale bron. Integendeel. Dat mag volgens de rechtbank wel.  

(…) De vraag is dan of het thuiskopiëren uit een illegale bron daarmee niet alsnog rechtmatig is geworden. Als er een vergoeding is betaald voor een bepaalde handeling zou de handeling ook geoorloofd moeten zijn.”

Lees de gehele noot hier.

IEF 6347

Extreem gespecialiseerd en duur

pola.gifGvEA, 26 June 2008, zaak T-79/07, SHS Polar Sistemas Informáticos SL tegen OHIM / Polaris Software Lab Ltd (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Oppositieprocedure. Aanvraag gemeenschapsmerk beeldmerk POLARIS. Oppositie o.g.v. ouder gemeenschapsmerk woordmerk POLAR. Financiële software. Oppositie afgewezen. Een gespecialiseerd publiek laat zich minder snel verwarren.

“34. Furthermore, even if the applicant’s argument were to be interpreted as meaning that the consumer concerned would notice the earlier mark when purchasing non-specialised software and pay less attention on such an occasion, that argument does not preclude account being taken of the particularly high degree of attention paid by such a consumer when he purchases the specialised software in question. Accordingly, the Board of Appeal cannot be criticised for failing to have envisaged the possibility that the choice made between different specialised software by the professional consumer concerned could be influenced by his earlier experience acquired when purchasing software for personal use.

48. In the light of those considerations, the Board of Appeal was right to point out that, for a very attentive consumer, the significant differences between the marks at issue, each considered as a whole, overrode their similarities.

50. In the present case, the Board of Appeal observed, in paragraph 22 of the contested decision, that the goods at issue were extremely specialised, expensive and often developed over many years in collaboration with the end consumer. The consumers concerned, the staff of financial institutions responsible for the acquisition of such goods, will carry out a scrupulous examination of the products on the market and very probably contact the manufacturers. In the course of that selection process, those consumers will be aware not only of the characteristics of the goods, but also of the identity of the manufacturers and the marks on the market and will therefore be very attentive to even slight differences between those marks.

51. Having regard to those particular circumstances in which the goods concerned are marketed, which have not been called into question by the applicant, the Board of Appeal rightly considered that there were sufficient differences between the marks at issue to dispel, in this case, any likelihood that the consumer concerned, who is especially attentive, might believe that the goods covered by those marks originated from the same undertaking or, as the case may be, from economically linked undertakings.”

Lees het arrest hier.

IEF 6346

Opgeheven

Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak, 25 juni 2008, LJN: BD5385, Appellant tegen het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer en het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement.

Aanduidingenrecht (om het zomaar te omschrijven). Partijnaam in kiesregister volgt vrijwel automatisch het lot van de inschrijving in het handelsregister. 

“2.3.1. Het betoog slaagt niet. De Kiesraad stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gegevens uit het Handelsregister blijkt dat de vereniging 'Lijst Pim Fortuyn' is opgeheven en de politieke groepering daarmee opgehouden heeft te bestaan. Zoals de Afdeling ook heeft overwogen in haar uitspraak van 13 januari 2006 in zaak nr. 200510436/1, moet de Kiesraad op die gegevens af gaan. Of de opheffing van de vereniging al dan niet op rechtmatige wijze is geschied en of de wijziging van de gegevens uit het Handelsregister al dan niet rechtmatig is, staat niet ter beoordeling aan de Kiesraad en gaat derhalve ook het bereik van dit geding te buiten. Nu uit het Handelsregister blijkt dat de vereniging 'Lijst Pim Fortuyn' feitelijk is opgeheven, was de Kiesraad bevoegd de desbetreffende aanduidingen te schrappen uit de registers.”

Lees de uitspraak hier.