IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 22217
2 september 2024
Artikel

Artikel Bernt Hugenholtz: Prompts tussen vorm en inhoud: de eerste rechtspraak over generatieve AI en het werk

 
IEF 3684

Een veel

lwc.gifGerechtshof Arnhem, 13 maart 2007, rolnummer 2005.00373.  Richard Chambers GmbH tegen D.A.T. Group International B.V (met dank aan G.L. Kooy, Vriesendorp & Gaade).

Merkenrecht. Arnhemse procedure met zijsprong naar Den Haag met betrekking tot de gestelde inbreuk door LeakLock op het het Gemeenschapsmerk LecWec van Chambers. Door het Haagse vonnis (zie IEF 284 (5 mei 2005)) zijn in de Arnhemse zaak, waar aanvankelijk wel overeenstemming was vastgesteld, geen dwangsommen verbeurd. Vonnis in eerste aanleg bevat gebod tot overdracht merk, maar levert geen titel tot overdracht op, aangezien dat niet was gevorderd. Het geschil in casu  richt zich ook op de producten (olie additieven) en vooral de mededelingen die gedaagde daarover aan haar relaties heeft gedaan.

“Chambers GmbH beklaagt zich erover dat DAT en HBS onnodig grievend de suggestie hebben gewekt dat het van Chambers GmbH afkomstige product inferieur zou zijn en dat er door gebruikers veelvuldig over geklaagd zou zijn. Met de rechtbank is het hof echter van oordeel dat dit een vertekende en onjuiste weergave is van wat in die brieven (aan hun relaties – IEF)  te lezen valt. DAT deelt in de brief van 1 februari 2000 mee dat zij haar product verbeterd heeft. Ook als de geadresseerden wisten dat het product oorspronkelijk van Chambers GmbH afkomstig was en later niet meer, dan heeft DAT daarmee toch nog niet gesuggereerd dat Chambers GmbH, die helemaal niet genoemd wordt, een inferieur product leverde. Technokar wordt wel genoemd, maar over de kwaliteit van haar product wordt niets negatiefs gezegd, zelfs niet dat het door haar geleverde product hetzelfde was als wat DAT voor de gepretendeerde verbetering leverde.” (6.2)

“In de brief van 12 mei 2000 wordt wel vermeld dat het geleverde oorspronkelijk uit Duitsland (al wordt Chambers GmbH niet genoemd) werd geïmporteerd en thans van elders. Over het Duitse product wordt niet met zoveel woorden iets negatiefs gezegd, maar wel wordt gezegd dat na de verandering het aantal klachten is afgenomen. Dat is een veel "rustiger" bewering dan "dat door gebruikers veelvuldig over het product van Chambers zou zijn geklaagd". Onnodig diffamerend is zij niet en het hof is van oordeel dat zij de grenzen van wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is, niet te buiten gaat.” (6.3)

“In de tweede plaats klaagt Chambers GmbF-1 erover dat er dreigend over wordt gesproken dat het doorverkopen van de producten afkomstig van Chambers GmbH aan sancties onderhevig en zelfs strafbaar zou zijn. Dat is in zoverre juist dat de brief van 1 februari 2000 dat vermeldt voor door Technokar onder de naam LecWec op de markt gebrachte producten. De klacht van Chambers GmbH gaat er echter aan voorbij dat op dat ogenblik het Beneluxmerk LecWec op naam van DAT geregistreerd was. Mogelijk rustte op haar een gehoudenheid dat merk aan Chambers GmbH over te dragen, maar dat was nog niet gebeurd en Chambers GmbH had er ook nog niet om gevraagd. Op dat ogenblik was DAT houder van het Beneluxmerk LecWec en niet valt in te zien waarom zij (of haar distributeur HBS) het recht misten dat merkrecht tegenover derden staande te houden.” (6.4)

“In de brief van 12 mei 2000, toen Chambers GmbH wel (in kort geding) om overdracht van het merkrecht had gevraagd, die vordering weliswaar niet was toegewezen, maar DAT wel het gebruik van het merk was verboden, werd ook geen beroep meer gedaan op het merkrecht van DAT. Slechts werd gesteld dat DAT het merk in overleg met Chambers GmbH had laten registreren. Maar dat was, zoals door de rechtbank in hoger beroep niet bestreden is vastgesteld, ook waar.”(6.5)

“Tenslotte stelt Chambers GmbH zich in de toelichting op deze grief op het standpunt dat het zenden van de brief van 12 mei 2000 ook afgezien van de inhoud onrechtmatig zou zijn. Het hof ziet echter niet in hoe het zenden van een brief als zodanig, dat wil zeggen los van de inhoud daarvan, onrechtmatig zou kunnen zijn. Het enkele door Chambers GmbH in dit verband aangevoerde feit dat de door de president in kort geding bevolen rectificatie nog niet verstuurd was, maakt in ieder geval het sturen van een andere brief nog niet onrechtmatig.”(6.6)

Dwangsommen

“Een andere grief betreft de verbeurte door DAT van dwangsommen doordat zij in strijd met het door de voorzieningenrechter tegen haar gegeven bevel een teken dat merkenrechtelijk met LecWec overeenkomt is blijven gebruiken tot in elk geval 15 juni 2001. De rechtbank heeft het aan de rechtbank Den Haag te beoordelen geacht of DAT door gebruik te maken van het merk LeakLock gebruik heeft gemaakt van een teken dat met LecWec overeenstemt en de rechtbank Den Haag heeft die vraag inmiddels met betrekking tot het Gemeenschapsmerk LecWec ontkennend beantwoord. Voorzover nodig overweegt het hof dat het dat oordeel van de Haagse rechtbank deelt. (…) Terecht heeft de rechtbank derhalve geen dwangsommen verbeurd verklaard geacht wegens overtreding van het hiervoor bedoelde in kort geding gegeven bevel.”  (7.2)

Overdracht

“Door eisvermeerdering in hoger beroep vordert Chambers GmbH thans ook een verklaring voor recht dat de Benelux merkinschrjjving 629966 (beeldmerk LecWec) uit hoofde van het vonnis waarvan beroep aan Chambers GmbH is overgedragen. Daartoe voert zij aan dat DAT zich in eerste aanleg bereid verklaard heeft de merkinschijving aan Chambers GmbH over te dragen en dat de rechtbank haar "dan ook" geboden heeft zulks onmiddellijk te doen. Chambers GmbH beschouwt onder deze omstandigheden dit vonnis, waartegen op dit punt geen incidenteel hoger beroep is ingesteld, als de geldige titel die artikel 3:64 BW voor overdracht eist, terwijl het vonnis ook de levering van het merk bewerkstelligt nu daarvoor vereist is dat deze schriftelijk gebeurt. DAT bestrijdt de zienswijze van Chambers GmbH. (9.1)

“Anders dan Chambers GmbH meent, wordt door het vonnis van de rechtbank niet de levering bewerkstelligd waartoe DAT bij dat vonnis veroordeeld werd. Weliswaar geeft de wet in artikel 3:300 8W de mogelijkheid dat de rechter bepaalt dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, maar van die mogelijkheid heeft de rechtbank in het onderhavige geval geen gebruik gemaakt. Dat kon zij ook niet omdat Chambers GmbH dat niet gevorderd had. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis slechts aan DAT geboden de merkinschrijving aan Chambers GmbH over te dragen en die overdracht op haar kosten in het Benelux merkenregister te doen inschrijven. Aan dat bevel is, naar tussen partijen vaststaat, niet voldaan. De vordering tot verklaring voor recht moet daarom afgewezen worden.” (9.2)

Omdat het beroep op verjaring  van dwangsvorderingen is in incidenteel hoger beroep niet helemaal duidelijk gesteld, houdt het hof er rekening mee dat Chambers op dit beroep op verjaring niet is ingegaan omdat het haar is ontgaan. Het hof  verwijst de zaak daarom naar de rolzitting van 10 april om Chambers gelegenheid te geven om haar antwoord in hoger beroep aan te vullen.

Lees het arrest hier.

IEF 3683

Geen nulheffingen

Kamerstuk 30800 VI, nr. 76, 2e Kamer. Brief Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin,
met nadere toelichting op besluit tot aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c Auteurswet, in verband met geheugenkaarten en flash memory.

" Den Haag, 14 maart 2007, Op verzoek van het lid Vendrik (Groen Links) geef ik u hierbij een nadere toelichting op het Besluit van 17 februari 2007 (IEF 3585 (6 maart 2007)). In het bijzonder zal daarbij aandacht worden besteed aan de mediaberichtgeving over mogelijke heffingen op losse geheugenkaarten en flash memory.

() Daartoe worden in de thans voorgehangen AMvB die voorwerpen als binnen het stelsel vallend aangewezen, die de SONT als zodanig per 1 november 2006 had aangemerkt. Met andere woorden: een herstel van de oude situatie. Om die reden zijn in de bijlage bij de thans voorgehangen AMvB ook geheugenkaarten en flash memory opgenomen als voor een heffing in aanmerking komende voorwerpen. () Daarbij past echter wel de kanttekening dat er sindsdien geen enkele materiële heffing op beide dragers is vastgesteld. () Van een reële heffing op geheugenkaarten en flash memory is derhalve nog nooit sprake geweest.

De goede werking van het thuiskopiestelsel is gebaat bij duidelijkheid en rechtszekerheid. Naar andermaal blijkt, dragen nulheffingen daaraan niet bij. () meen ik dat beide dragers zonder bezwaar uit de bijlage van de AMvB geschrapt kunnen worden. Datzelfde geldt voor de ()  genoemde dvd-ram.

Lees de gehele brief hier.

IEF 3681

Een schriftelijke verklaring op erewoord

HvJ EG, 13 maart 2007, In zaak C-29/05 P, OHIM tegen Kaul GmbH, verzoekster in eerste aanleg (andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het OHIM: Bayer AG).

Tot procesrecht verworden merkenrechtzaak. Beroep OHIM tegen arrest GvEA waarbij het Gerecht concludeerde tot vernietiging van de afwijzing van OHIM van de oppositie van Kaul GmbH op grond van het merk CAPOL tegen de inschrijving van het woordteken “ARCOL” (van Bayer AG) als gemeenschapsmerk. Het is het OHIM niet verboden rekening te houden met niet tijdig aangevoerde feiten of overgelegde bewijzen, maar mag dat wel.

Kaul GmbH heeft bij de kamer van beroep van het OHIM gesteld dat, zoals zij voorheen voor de oppositieafdeling had aangevoerd, het merk “CAPOL” een groot onderscheidend vermogen bezat en bekendheid heeft verkregen door het gebruik ervan. Tot staving van de bekendheid van haar merk heeft Kaul GmbH als bijlage een schriftelijke verklaring op erewoord van haar algemeen directeur samen met een lijst van haar klanten overgelegd. De kamer van beroep van het OHIM heeft met name geoordeeld dat zij geen rekening mocht houden met een eventueel door het gebruik verkregen groot onderscheidend vermogen van het oudere merk, aangezien dat gegeven en voornoemde bewijzen die deze stelling moeten staven, voor het eerst waren aangevoerd ter ondersteuning van het bij haar ingestelde beroep.

Kaul GmbH heeft het Gerecht verzocht de beslissing van de kamer van beroep van het OHIM te vernietigen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de kamer van beroep in deze beslissing ten onrechte had geoordeeld dat een verzoekende partij feitelijke gegevens die zij niet heeft aangedragen voor de oppositieafdeling van het OHIM die in eerste aanleg uitspraak doet, niet voor het eerst kan aanvoeren ter ondersteuning van haar beroep voor een kamer van beroep. Volgens dat arrest moet de kamer van beroep daarentegen wel rekening houden met dergelijke gegevens wanneer zij uitspraak doet op het bij haar ingestelde beroep.

Het OHIM stelt in zijn verzoekschrift in hogere voorziening dat het Gerecht de bepalingen van de verordening betreffende gemeenschapsmerken (nr. 40/94) onjuist heeft uitgelegd.

Het Hof oordeelt dat blijkens artikel 74 lid 2 van verordening nr. 40/94, het OHIM geen rekening hoeft te houden met feiten of bewijsmiddelen die de partijen niet tijdig hebben aangevoerd.(41) “Anders dan het OHIM stelt, volgt uit deze bewoordingen dat de partijen, in de regel en behoudens andersluidende bepaling, nog feiten en bewijsmiddelen kunnen aanvoeren na afloop van de termijnen waarbinnen deze feiten en bewijsmiddelen moeten worden aangevoerd krachtens de bepalingen van verordening nr. 40/94, en dat het het OHIM niet verboden is, rekening te houden met niet tijdig aangevoerde feiten of overgelegde bewijzen.” (42)

“Evenwel volgt met even grote zekerheid uit deze bewoordingen ook dat een partij die feiten of bewijsmiddelen niet tijdig aanvoert, op grond van deze bepaling er niet onvoorwaardelijk aanspraak op kan maken dat het OHIM met deze feiten of bewijsmiddelen rekening houdt. Aangezien artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 preciseert dat het OHIM in een dergelijk geval geen rekening „hoeft” te houden met dergelijke feiten en bewijsmiddelen, beschikt het OHIM immers over een ruime beoordelingsvrijheid om te beslissen of het daarmee rekening houdt, op voorwaarde dat het zijn beslissing op dat punt motiveert.” (43)

Het Hof vernietigt het arrest van het Gerecht: “Uit het voorgaande volgt dat het Gerecht, door in de punten 29 en 30 van het bestreden arrest te oordelen dat de kamer van beroep niet mag weigeren rekening te houden met feiten en bewijsmiddelen die de partij die oppositie heeft ingesteld tegen een aanvraag tot inschrijving van een merk, voor het eerst aanvoert in de schriftelijke uiteenzetting die zij indient ter ondersteuning van haar beroep bij bedoelde kamer tegen een beslissing van een oppositieafdeling, en door de omstreden beslissing te vernietigen uitsluitend op grond dat de kamer van beroep in casu wel heeft geweigerd met dergelijke feiten en bewijsmiddelen rekening te houden, de bepalingen, in hun onderlinge samenhang gelezen, van de artikelen 42, lid 3, 59 en 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 heeft geschonden.” (64)

Het Hof doet vervolgens de zaak zelf af en vernietigt de beslissing van de derde kamer van beroep van het OHIM: “In plaats van gebruik te maken van de beoordelingsmarge die zij aan deze bepaling (artikel 74 lid 2 GMV, red.) ontleent, heeft de kamer van beroep in casu ten onrechte gemeend dat zij geen beoordelingsmarge had om te bepalen of zij met de litigieuze feiten en bewijsmiddelen rekening kon houden.” (69)

Lees het arrest hier.

IEF 3680

Technip-beslag

tchnp.bmpRechtbank Utrecht 16 maart 2007, gevoegde zaken KG ZA 07-125 en KG ZA 07-124. Goossens tegen Technip Benelux B.V. / Johnson tegen Technip Benelux B.V. (met dank aan Olaf Trojan en Edward de Lange, Simmons & Simmons).

Opheffingskortgeding auteursrechtelijk conservatoir beslag op computers en andere gegevensdragers in de roemruchte Technip-zaak. Opheffing afgewezen. Deurwaarder moet niet in staat worden geacht te beoordelen of bepaalde gegevens inbreukmakend zijn, medewerker eiser mocht aanwezig zijn. Richtlijnconforme proceskostenveroordeling eisers.

Bij vonnis van 4 oktober 2006 heeft de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht overwogen dat het auteursrecht op het kinetisch schema en op het computerprogramma Spyro bij Technip berust en dat Goossens met Primo/Genics/PrimX inbreuk maakt op Spyro.

Op 15 november 2006 is Technip verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van de dragers die zijn voorzien van het eerste exemplaar van Spyro en de daarbij behorende onderdelen, waaronder het kinetische schema, alsmede dragers die zijn voorzien van inbreukmakende computerprogramma´s, waaronder begrepen de eerste inbreukmakende broncode en voor het leggen van beslag op het aan Goossens in eigendom toebehorende onroerend goed ter verzekering van verhaal van haar vordering tot schadevergoeding en winstafdracht. Op 17 november 2006 is het beslag gelegd.

Eisers vorderen opheffing van de gelegde conservatoire beslagen. De voorzieningenrechter behandelt beide zaken gezamenlijk.

De voorzieningenrechter behandelt eerst enkele preliminaire bezwaren. Eerst oordeelt de rechter dat de aanwezigheid van de door Technip in het kader van de beslaglegging ingeschakelde automatiseringsdeskundige ter zitting niet bezwaarlijk is. Daarna wijst de rechter het bezwaar van eisers dat te laat een lijst met inbreukmakende bestanden zou zijn overgelegd af. Tenslotte oordeelt de rechter dat het bezwaar van Technip tegen het bieden van de gelegenheid aan eisers om na het sluiten van de kort geding zitting een specificatie van de gemaakte proceskosten na te zenden gegrond is en geeft de rechter geen gelegenheid tot het alsnog verstrekken ervan.

De rechter behandelt de opheffingsgronden ex artikel 705 Rv.

Ondeugdelijkheid ingeroepen recht.

Eisers hebben gesteld dat Technip niet het recht heeft om op het computerprogramma Pyros auteursrechtelijk beslag te leggen. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat het door Technip ingeroepen recht ten aanzien van Pyros deugdelijk is, aangezien uit de website van Johnsom c.s. (die gezien de inhoud daarvan met medewerking van Goossens totstandgekomen is) blijkt dat met Pyros hetzelfde doel wordt nagestreefd als met Spyro, namelijk het verbeteren van het productieproces van ethyleen en propyleen in de petrochemische industrie. Voorts blijkt dat Pyros is gebaseerd op het ‘Politecnico Kinetic Scheme’. Goossens heeft niet gesteld of voldoende aannemelijk gemaakt dat Pyros geen verveelvoudiging is.

Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat Technip het beslag ook terecht heeft doen uitstrekken over het eerste exemplaar van Spyro, terwijl de rechtbank deze vordering in de bodemzaak heeft afgewezen, aangezien hij het aannemelijk acht dat Technip in hoger beroep wel voldoende gemotiveerd kan betwisten dat Goossens het betreffende computerprogramma en kinetisch schema rechtmatig in zijn bezit heeft. De voorzieningenrechter verwijst hiertoe naar een verklaring van één van de makers van het kinetisch schema, prof. Ranzi.

Eisers hebben nog aangevoerd dat zij na het Hoge Raad arrest onmiddellijk het gebruik van de beweerdelijk inbreukmakende computerprogramma’s en kinetische schema’s hebben gestaakt, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat eventuele handelingen van eisers in strijd met het auteursrecht van Technip in de periode dat nog geen definitief oordeel omtrent het bestaan daarvan bestond volledig voor rekening en risico van eisers komen.

De voorzieningenrechter leidt uit de beslagstukken en het deskundigenverslag af dat eisers ook na het sluiten van een overeenkomst van dading zijn blijven beschikken over verveelvoudigingen van Spyro en het kinetische schema en dat zij blijkens de website van Johnson de bedoeling hebben Pyros aan derden voor commerciële doeleinden ter beschikking te stellen. Daardoor acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat Technip licenties is misgelopen ter waarde van tussen de EUR 130.000,- en EUR 230.000,-. Het bedrag waarvoor op het onroerend goed beslag is gelegd, is daarom niet buitensporig hoog. Ook heeft Technip het beslag mogen doen uitstrekken over Johnson privé en de eenmanszaak Peaches.

Onnodigheid beslag.

De voorzieningenrechter concludeert dat er inbreukmakende bestanden bij Johnson zijn aangetroffen en dat het beslag derhalve niet onnodig is gelegd. Hetzelfde geldt ten aanzien van het op de gegevensdragers van Goossens gelegde beslag.

Disproportioneel, vexatoir, onrechtmatig en misbruik van recht

Eisers hebben hun stelling dat er gegevens definitief zijn verwijderd onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ter zitting heeft de deskundige namelijk verklaard dat hij de gegevens slecht onbruikbaar heeft gemaakt en kopieën daarvan heeft opgeslagen om aan de bewaarder in handen te stellen.

Ook de aanwezigheid van één van de werknemers van Technip bij het beslag wordt niet onrechtmatig geoordeeld, aangezien de deurwaarder niet in staat moet worden geacht te beoordelen of bepaalde gegevens inbreukmakend zijn.

Eisers voeren voorts aan dat aan de voorwaarde van bewaring van de gegevensdragers dat eisers hun medewerking niet zouden verlenen niet is voldaan, aangezien zij aan het overzetten van de gegevens wel hun medewerking zouden hebben verleend. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de gegevensdragers van eisers om praktische redenen in gerechtelijke bewaring mochten worden genomen en de bewaring daarom niet onrechtmatig is.

De beslaglegging en gerechtelijke bewaring zijn ook niet disproportioneel en Technip heeft geen misbruik van recht gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelt dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij zonder dat zij kunnen beschikken over inbreukmakende computerprogramma’s en bijbehorend kinetische schema c.a. geen inkomsten zouden kunnen genereren. De stelling dat de activiteiten van eisers niet concurrerend zouden zijn met die van Technip dan wel dat zij geen inbreuk zouden maken op de auteursrechten van Technip is reeds afgewezen. Van onevenredige schade is geen sprake. Ook kennisname van privé-gegevens van eisers bij het onderzoeken van de gegevensdragers is onvermijdelijk.

Voor zover de in beslag genomen inbreukmakende computerprogramma´s en kinetische schema´s noodzakelijk zouden zijn voor de verdediging in de door Technip ingestelde bodemprocedures, valt volgens de voorzieningenrechter niet in te zien waarom deze in die procedures geen rol zouden kunnen spelen, bijvoorbeeld in het kader van een door de rechter te gelasten deskundigenbericht.

Tenslotte oordeelt de voorzieningenrechter dat de vordering van Technip tot vergoeding van de daadwerkelijk proceskosten toewijsbaar is. Technip heeft deze proceskosten voldoende onderbouwd.

Lees het vonnis hier. Eerder vonnis Rechtbank Utrecht: IEF 2700 (5 oktober 2006). 

IEF 3679

Lijstje

WIPO heeft in 2006 een recordaantal van 36.471 op Madrid gebaseerde internationale merk registraties ontvangen. Duitsland staat overtuigend op nummer 1, met een aandeel van 18% in de merkaanvragen. Duitsland wordt gevolgd door Frankrijk (10.7%), de Verenigde Staten (8.6%), Italie (8.5%) en de Benelux (7.6%).

De top 10 van aanvragers:
1. Lidl (Duitsland)
2. Novartis (Zwitserland)
3. Janssen Pharmaceutica (Belgie)
4. Henkel (Duitsland)
5. Nestlé (Zwitserland)
6. Siemens (Duitsland)
7. Aldi (Duitsland)
8. Unilever (Nederland)
9. Bosch (Duitsland)
10. Plus (Duitsland)
Op de 15e en 19e plaats staan de Nederlandse bedrijven Philips resp.Coscentra 

Lees hier meer.

IEF 3659

Minder is meer

fotostrip.JPGRechtbank Amsterdam, 14 maart 2007, HA ZA 06-2540, Out of the Blue KG tegen Invotis B.V., Berck en Leusink. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann).

Interessante uitspraak over het onrechtmatig versturen van een sommatiebrief. Verklaring voor recht procedure inzake auteursrechten en slaafse nabootsing. De rechtbank is van oordeel dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip geen werk is in de zin van de Auteurswet en dat er geen sprake is van gevaar voor herkomstverwarring.

"Out of the Blue stelt dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt en dat evenmin sprake is van slaafse nabootsing door Out of the Blue. Door te lichtvaardig Expo, een grote afnemer van Out of the Blue, te sommeren hebben Invotis c.s. onrechtmatig jegens Out of the Blue gehandeld."

Invotis c.s stellen zich op het standpunt dat de fotostrip een baanbrekend ontwerp is en voor bescherming in aanmerking komt, en, indien dit in rechte niet gestand houdt, er om deze reden geen sprake kan zijn van onrechtmatig handelen. Out of the Blue stelt dat de fotostrip kan worden gekwalificeerd als een gebruiksvoorwerp, waarbij de vorm en uitvoering volledig zijn gebaseerd op eisen van functionaliteit en bruikbaarheid.

De rechtbank oordeelt dat de fotostrip onvoldoende oorspronkelijk is om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Hoewel de rechtbank meegaat in het betoog van Invotis c.s. dat ten aanzien van functionele elementen ruimte kan bestaan voor auteursrechtelijke bescherming, oordeelt zij dat in casu hiervan geen sprake is. Het eerste idee om een product te maken waarin foto’s onder elkaar worden gehangen in transparante mapjes is onvoldoende. De uitwerking telt en niet het idee.

De rechtbank oordeelt bovendien dat de fotostrip onvoldoende onderscheidend vermogen heeft om van gevaar voor verwarring te kunnen spreken en verwerpt het beroep van Invotis c.s. op slaafse nabootsing.

Door de handelsrelatie van Out of the Blue te sommeren, oordeelt de rechtbank dat Invotis c.s. niet de zorgvuldigheid in acht hebben genomen die van hen mocht worden geëist. Het beroep van Invotis c.s. op het octrooi-arrest Bakels/Storck verwerpt de rechtbank. Voor aanspreken op auteursrecht gelden strengere eisen: auteursrecht ontstaat in tegentelling tot een octrooirecht immers van rechtswege. Er is geen onderzoek dat een claim eventueel zou kunnen rechtvaardigen. Nu de fotostrip een gebruiksvoorwerp betreft dat zijn vormgeving voor een belangrijk deel ontleent aan haar functie, wist Invotis c.s. of hadden zij moeten beseffen dat er een aanzienlijk risico bestond dat in rechte zou worden vastgesteld dat het geen werk is.

De rechtbank houdt iedere beslissing aan en laat Out of the Blue toe de schade te bewijzen die zij heeft geleden vanwege het versturen van de sommatiebrief aan haar handelsrelatie door Invotis c.s.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 3658

Made for Japan

psdrie.JPGRechtbank 's-Gravenhage, 15 maart 2007, HA ZA 07-238, Kabushiki Kaisha Sony Computer Entertainment etc. tegen PSXSHOP Shop B.V.

Merkenrecht, parallelimport. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat PsxShop geen toestemming had tot import van buiten de EER van het PS3 materiaal met Sonymerken en wijst het gevorderde verbod toe. Matiging proceskosten wegens, positief geformuleerd, de uiteenlopende belangen van partijen bij het geschil.

Sony roept haar Benelux - en Gemeenschapsmerken in tegen de import van Playstation 3 materiaal (PS3) door PsxShop en tegen het overige Sony materiaal dat op de website van PsxShop wordt aangeboden.


De vorderingen van Sony terzake PS3 zijn voldoende spoedeisend, gelet op de voorgenomen Europese marktintroductie van PS3 op 23 maart 2007. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat PsxShop geen (impliciete) toestemming van Sony had om PS3 van buiten de EER te importeren. Het materiaal van PsxShop is voorzien van aanduidingen waaruit blijkt dat deze voor Japan bestemd is. Daarnaast ontbreekt een CE markering op het product. Dat PS3 in Europa werkt, toepasbaar is met een Europese televisiestandaard en beschikt over een Nederlands menu, verandert volgens de voorzieningenrechter de zaak niet.

De voorzieningenrechter neemt geen spoedeisendheid aan betreffende de vorderingen tegen de niet-PS3 producten van Sony. In de sommatiebrief is niet naar deze producten verwezen en het is voor de rechter aannemelijk dat Sony al geruime tijd op de hoogte is van de eigen import van buiten de EER door PsxShop van Sony producten.

De voorzieningenrechter compenseert de proceskosten met deze formulering:

“De voorzieningenrechter begrijpt dat voor Sony de primaire inzet van deze procedure was het verkrijgen van een verbod op (verder) parallel import van PS3 producten. Vanuit die optiek is Sony als de hoofdzakelijk in het gelijk gestelde partij aan te merken. Voor PsxShop geldt evenwel dat zij al na ontvangst van de brief van 8 februari 2007 de verhandeling van PS3 producten had gestaakt. Voor PsxShop was de inzet van de procedure, zo begrijpt de rechtbank haar verweer, het dreigend verbod van verhandeling van alle producten met Sony merken. Toewijzing van een zo veel omvattend verbod zou haar onderneming bij de basis aantasten. Alles afwegende acht de voorzieningenrechter het geraden dat de kosten worden gecompenseerd des dat partijen de eigen kosten dragen.” (4.16)

Lees het vonnis hier.

IEF 3657

Het B9 Nummer

b93657.JPGEindelijk heeft IEForum.nl ook een citeertitel: het IEF Nummer. Rechtsonder ieder bericht staat het unieke nummer van dat specifieke bericht. Het IEF Nummer correspondeert  met het nummer van het bericht in de databank en is ook terug te vinden in de url van het gehele bericht. Het gehele bericht kan worden geopend door óf op het IEF Nummer te klikken, óf door, in voorkomende gevallen op ‘lees meer’ te klikken. Doordat de databank ook andere berichten bevat, bijvoorbeeld nieuwsbriefberichten en artikelen uit IE Kort, en omdat berichten soms later worden gepubliceerd dan ze zijn toegevoegd,  is er geen sprake van een chronologisch oplopende nummering.

Zeer binnenkort kan ook via de zoekmachine worden gezocht op het IEF Nummer. Tot die tijd kan provisorisch op nummer worden gezocht door het id-nummer (laatste stukje van de url, bijvoorbeeld: id=3657) in de url van een ander geheel bericht te vervangen door het gezochte nummer en deze nieuwe link te openen.

Ter illustratie: Het nummer van dit artikel is, zie rechtsonder,  IEF 3657. Citeren met datum verdient aanbeveling, maar is niet noodzakelijk: IEF 3657 (17 maart 2007 ).

IEF 3656

Artiesten (3)

Kamervragen met antwoord, nr. 973, 2006-2007,  2e Kamer. Antwoord Staatsecretaris De Jager, Financiën, op vragen van het lid Van der Ham (D66) aan de ministers van Financiën en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de positie van diskjockeys als artiest. (Ingezonden 12 februari 2007).

Aangegeven wordt dat óók VJ's en Masters of Ceremony (MC's) - gelijk DJ's - als uitvoerende kunstenaars mogen worden aangemerkt en aldus onder de reikwijdte van de artiestenregeling voor de loonheffingen kunnen vallen (i) en het lage BTW-tarief van 6% kunnen toepassen op hun optredens op dance feesten, festivals, poppodia etc. (ii). Onduidelijkheden naar aanleiding van de eerdere antwoorden van Minister Zalm zijn nu grotendeels weggenomen. Een "generaal pardon" voor evenementenorganisatoren met betrekking tot naheffingen over de periode van vóór 28 november 2006 - de dag waarop eindelijk enige helderheid is ontstaan over de fiscale rechtspositie van DJ's - lijkt er echter voorlopig niet in te zitten.

Lees de antwoorden op de kamervragen hier en het voorafgaande artikel van Bjorn Schipper (Van der Steenhoven) over dit onderwerp hier (Muziekwereld 2007-1). Eerder bericht hier.

 

IEF 3654

Eerst even voor jezelf lezen

 - Rechtbank Utrecht, 16 maart 2007, gevoegde zaken KG ZA 07-125 en KG ZA 07-124. Goossens tegen Technip Benelux B.V. B.V. /  Johnson tegen Technip  Benelux B.V. (met dank aan Olaf Trojan en Edward de Lange, Simmons & Simmons)

Opheffingskortgeding auteursrechtelijk beslag op computers en andere gegevensdragers. In november 2006 heeft Technip beslag gelegd op de computers en gegevensdragers van eisers. Eisers vorderen opheffing beslag nu dit onrechtmatig zou zijn. De Voorzieningenrechter loop het hele "beslagspoorboekje" af en komt tot afwijzing van de eis om opheffing" en veroordeelt eisers conform Handhavingsrichtlijn.

Lees het vonnis hier.

- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 maart 2007, 05/867. Cordis Europa B.V. tegen Schneider (Europe) GmbH (met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek). 

Bodemprocedure in de catheterzaak tussen twee dochterondernemingen van Johnson & Johnson en Boston Scientific.

De zaak gaat uiteindelijk over de betekenis van het woord "a" ("a polyethlyene"). Het hof volgt het argument van Cordis dat een vakman het woord "a" zou begrijpen als een verwijzing naar de vele verschillende homopolymeren van PE-materialen, met allerlei verschillende dichtheden, en niet naar alle mogelijke co-polymeren van PE. De catheters van Cordis vallen niet letterlijk binnen de conclusies van het octrooi van Schneider en vallen  ook niet onder de equivalentietheorie binnen de beschermingsomvang van het octrooi. Het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd. Het octrooi is geldig, maar Cordis pleegt geen inbreuk.

Schneider had het vonnis in eerste aanleg al betekend en wordt nu veroordeeld de als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis geleden schade te vergoeden.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank Amsterdam, 14 maart 2007, HA ZA 06-2540, Out of the Blue KG tegen Invotis B.V., Berck en Leusink. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann)

Belangrijke uitspraak over het onrechtmatig versturen van een sommatiebrief. Het betreft een  verklaring voor recht procedure inzake auteursrechten en slaafse nabootsing. De rechtbank is van oordeel dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip geen werk is in de zin van de Auteurswet en dat er geen sprake is van gevaar voor herkomstverwarring. De rechtbank laat Out of Blue toe de schade te bewijzen die zij heeft geleden vanwege het versturen van de sommatiebrief.

Lees het vonnis hier

- HvJ EG, 15 maart 2007, zaak C-171/06, OHIM tegen T.I.M.E. ART Uluslararasi Saat Ticaretive dis Ticaret AS (verzoekster in eerste aanleg Devinlec Développement Innovation Leclerc SA (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Procesrechtelijk aspecten in een merkenzaak. Aanvrager van gemeenschapsmerk komt in hoger beroep tevergeefs op tegen de beslissing tot verwerping van de oppositie door het OHIM. Het Hof oordeelt dat het GvEA de juiste criteria heeft toegepast voor de vergelijking van de merkaanvrage QUANTUM en het ouder nationaal merk Quantième en de vaststelling van het verwarringsgevaar.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank 's-Gravenhage, 15 maart 2007, HA ZA 07-238, Kabushiki Kaisha Sony Computer Entertainment etc. tegen PSXSHOP SHOP B.V.

Merkenzaak over parallelimport. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat PsxShop geen toestemming had tot import van buiten de EER van het PS3 materiaal met Sonymerken en wijst het gevorderde verbod toe.

Lees het vonnis hier.