IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 22172
2 augustus 2024
Uitspraak

Hof van Beroep van UPC vernietigt beslissing omtrent verzoek tot bewijsbewaring

 
IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 15115

CvTA 1e kwartaalbericht 2015

CvTA, Kwartaalbericht 2015 - 1e kwartaal, juli 2015.
1. Publicatie beleidsnotitie kosten en collectieve bestedingen
In maart 2015 publiceerde het CvTA de beleidsnotitie ‘kosten en collectieve bestedingen’. Met deze beleidsnotitie wil het CvTA duidelijk maken wat onder directe en indirecte kosten van het collectief beheer moet worden verstaan in tegenstelling tot bijvoorbeeld collectieve kosten die in het belang zijn van de achterban, zoals de financiering van Brein en de Federatie Auteursrechtenbelangen en uitgaven voor sociaal-culturele doelen (SoCu). Een en ander dient bij te dragen aan de vergelijkbaarheid van kosten tussen de collectieve auteursrechtenorganisaties en daarmee aan de vergelijkbaarheid op het gebied van de kostennormen (kosten ten opzichte van incasso en repartitie).

 

Indien de uitgaven voldoende transparant zijn weergegeven in onder andere het jaarverslag, laat het CvTA het aan de collectieve auteursrechtenorganisaties zelf over onder welke titel zij deze uitgaven willen weergeven. De in voorbereiding zijnde implementatie van de EU-Richtlijn Collectief Beheer (verwacht voorjaar 2016) geeft naast de titels ‘kosten’ en ‘Socu’, ook ruimte aan de titel ‘andere inhoudingen’. Teneinde aan deze laatste titel enige beperking aan te brengen, heeft het CvTA de staatssecretaris van Veiligheid & Justitie geadviseerd daarvoor drempels in te stellen bij implementatie van de genoemde Richtlijn.

2. Opvolging en maatregelen naar aanleiding van aanbevelingen van het toezichtrapport 2013
Naar aanleiding van constateringen met betrekking tot het niet voldoen aan toezichtnormen (‘afwijkingen’ of ‘non-compliance’), zoals het CvTA deze in het toezichtrapport 2013 (september 2014) bij 15 collectieve beheersorganisaties heeft aangetroffen, verzocht het CvTA de collectieve auteursrechtenorganisaties in het derde en vierde kwartaal van 2014 de oorzaken hiervan aan te geven. Op grond van de schriftelijke verklaringen vroeg het CvTA in het eerste kwartaal van 2015 bij 9 collectieve auteursrechtenorganisaties om nadere informatie en zijn met de besturen van 8 van deze organisaties gesprekken gevoerd. Dit leidde tot een oordeel van het CvTA over deze verklaringen en in een aantal gevallen adviseerde het CvTA de collectieve auteursrechtenorganisaties maatregelen te nemen om aan de normen te (gaan) voldoen (‘compliance’). Daarmee is de reguliere toezichtcyclus naar aanleiding van het toezichtrapport 2013 afgerond. Onder andere in het toezichtrapport 2014 (te verschijnen september 2015) zal het CvTA rapporteren of en in welke mate de collectieve auteursrechtenorganisaties de aangekondigde maatregelen hebben uitgevoerd en tot welke effecten dit heeft geleid.

3. Uitkeren gelden Stichting Thuiskopie
Met instemming van het CvTA heeft Stichting de Thuiskopie, mede naar aanleiding van een gerechtelijke uitspraak in januari 2015 waaruit blijkt dat Stichting de Thuiskopie niet onrechtmatig heeft gehandeld bij de inning van gelden over de jaren 2013 en 2014, eind januari 2015 besloten het resterende deel van een schikking met de Staat en een belangrijk deel van de incasso over de jaren 2013 en 2014 uit te keren. In totaal betreft dit circa € 30 mln. Een gedeelte van de incasso uit de jaren 2013 en 2014 wordt gereserveerd totdat een nieuwe ‘verdeelsleutel’ is vastgesteld, behorende bij de nieuwe Thuiskopieregeling die per 1/1/2013 van kracht is geworden. Naar verwachting zal dit voor de zomer 2015 plaatsvinden.

4. Consultatie Wetsvoorstel implementatie EU-Richtlijn Collectief Beheer
Het CvTA heeft het Ministerie van Veiligheid & Justitie in het eerste kwartaal 2015 geadviseerd over het conceptwetsvoorstel implementatie EU-Richtlijn Collectief Beheer. Deze Richtlijn beoogt de transparantie en de governance van collectieve auteursrechtenorganisaties te verbeteren en de grensoverschrijdende licentiëring van onlinemuziek te vergemakkelijken en te uniformeren. De ministerraad heeft op 27 maart 2015 met dit wetsvoorstel ingestemd. Voordat het wetsvoorstel aangeboden wordt aan de Tweede Kamer en daarmee openbaar wordt, wordt het wetsvoorstel voor advisering voorgelegd aan onder andere de Adviescommissie Auteursrecht.

5. Hoorcommissie StOPnl
In november 2014 besloot de minister van Veiligheid & Justitie, mede op basis van advies van het CvTA, StOPnl als collectieve auteursrechtenorganisatie onder toezicht van het CvTA te brengen. Tegen dit besluit heeft StOPnl bezwaar gemaakt. Eind februari 2015 heeft het Ministerie van Veiligheid & Justitie een hoorzitting georganiseerd, waarin StOPnl in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren tegen de aanwijzing toe te lichten. Het CvTA is daarbij eveneens gehoord. In april 2015 wordt een besluit naar aanleiding van het bezwaar van StOPnl verwacht.

6. Governance rapportages collectieve auteursrechtenorganisaties
In het kader van de notitie ‘Goed en integer bestuur collectieve beheersorganisaties’ (CvTA, mei 2010) en de vereisten van het keurmerk van de brancheorganisatie Voi©e, rapporteren de bij Voi©e aangesloten en onder toezicht van het CvTA staande organisaties jaarlijks over governance- en
integriteitsaspecten. Het CvTA is voornemens om over deze specifieke aspecten jaarlijks afzonderlijk én in het kader van het reguliere jaarlijkse toezichtrapport te publiceren. In het tweede kwartaal 2015 zal een eerste afzonderlijke rapportage over governance en integriteit van de collectieve
auteursrechtenorganisaties worden gepubliceerd. Daarnaast heeft het CvTA de brancheorganisatie Voi©e geadviseerd om de jaarlijkse rapportages over governance en integriteit van de verschillende collectieve auteursrechtenorganisaties te formaliseren in een ‘verklaring namens het bestuur’.

IEF 15114

Belang bij publicatie over concurrent is groter dan klanten informeren

Rechtbank Noord-Nederland 15 juli 2015, IEF 15114; ECLI:NL:RBNNE:2015:3469 (Proximedia tegen Visualmedia)
Onrechtmatige publicatie. Proximedia is een leverancier van internetdiensten, websites, bedrijfsvideo's en online advertentiemarketing. VisualMedia ontwerpt en ontwikkelt websites en publiceert op haar website over de agressieve manier van benaderen en aansturen op direct tekenen van langlopende contracten door Proximedia. vond de publicatie voldoende steun in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. De voorzieningrechter is van oordeel dat VisualMedia voldoende aannemelijk maakt dat zij een rechtens te respecteren belang heeft bij haar publicatie en dat alleen het informeren van klanten, zoals Proximedia voorstaat, daaraan onvoldoende tegemoet komt. Vorderingen afgewezen.

 

4.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de aard van het gewraakte artikel zodanig dat dit niet gunstig is voor Proximedia en tot schade zou kunnen leiden. Of er daadwerkelijk schade wordt geleden, zoals Proximedia stelt, is vooralsnog echter geenszins vast komen te staan.
Anders dan Proximedia meent, vond de publicatie voldoende steun in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Weliswaar zijn de klachten over Proximedia, waarnaar VisualMedia verwijst, in het kader van dit kort geding niet controleerbaar, maar ze zijn door Proximedia onvoldoende onderbouwd betwist. Proximedia stelt, dat er slechts een oude discussie wordt opgerakeld. De voorzieningenrechter constateert echter, dat ook recente klachten zijn overgelegd. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat VisualMedia expliciet in het artikel heeft vermeld, dat wat Proximedia doet niet in strijd is met de wet.
Proximedia heeft nog aangevoerd, dat Visual Media een concurrent van Proximedia is, en dat zij het artikel ten behoeve van haar eigen gewin geplaatst heeft. VisualMedia betwist dat zij een concurrent is, omdat partijen verschillende producten leveren en andere doelgroepen hebben. Met name dit laatste heeft Proximedia niet of nauwelijks betwist. Verder heeft VisualMedia onweersproken naar voren gebracht, dat een onderdeel van haar dienstverlening is het adviseren van klanten over andere producten, zoals het door Proximedia aangeboden product. Ook geeft zij als reden voor de gewraakte publicatie, dat de branche waarin VisualMedia actief is door partijen als Proximedia onder vuur komt te liggen. Het is voor VisualMedia van belang dat ondernemers vertrouwen blijven houden in online marketing en dienstverlening. De voorzieningrechter is van oordeel dat VisualMedia hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een rechtens te respecteren belang had bij haar publicatie en dat alleen het informeren van klanten, zoals Proximedia voorstaat, daaraan onvoldoende tegemoet komt.
IEF 15113

Kamerbrief toezeggingen debat over voedselpatenten

Kamerbrief, Toezeggingen debat over voedselpatenten
Ik heb uw Kamer eerder gemeld dat ik grote zorgen heb over het feit dat de wereldvoedselvoorziening dreigt te worden geconcentreerd bij enkele multinationals en dat ik vrees dat dit ten koste gaat van de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de voedselzekerheid. Ik wil verdergaande wijzigingen doorvoeren in het octrooirecht ten gunste van de kwekers waarvoor in ieder geval wijziging van de Europese regelgeving nodig zal zijn, maar wel met inachtneming van belangen van bedrijven in andere sectoren dan de plantenveredeling.

Reden voor wijziging van het Europees octrooirecht bestaat te meer sinds de uitspraken van de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau in de zogeheten broccoli- en tomaatzaken, waarin wordt uitgegaan van een ruime octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen. Ik vind dat een zorgwekkende ontwikkeling. Ik ben van mening dat de eigenschappen van plantenrassen vrij beschikbaar moeten zijn. Daarom zal ik voorafgaand aan en tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie volgend jaar initiatieven ondernemen om wijziging van Europese regelgeving te bespoedigen. Hieronder licht ik toe op welke wijze dat kan en welke acties ik daartoe nationaal, op Europees niveau en internationaal zal ondernemen.

Uitgebreide veredelingsvrijstelling.Een uitgebreide veredelingsvrijstelling is een filter aan de achterkant, namelijk pas na de octrooiverlening. (...)

Beperking octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen. Als bepaalde plantgerelateerde uitvindingen worden uitgesloten van octrooieerbaarheid dan kan daarvoor geen octrooi meer worden verleend. (...)

Actieplan m.b.t. oplossing problematiek van samenloop van octrooirecht en kwekersrecht in de plantenveredeling

IEF 15112

'Louche' in cartoon niet onnodig grievende aanduiding

Hof 's-Hertogenbosch 14 juli 2015, IEF 15112; ECLI:NL:GHSHE:2015:2624 (Cartoon louche advocaat)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. In kort geding [IEF 14330] werd een rectificatie bevolen omdat het onrechtmatig is om advocaat in cartoon als louche aan te duiden. Het hof vernietigt het vonnis, en wijst de rectificatie en de daaraan verbonden dwangsom In hoger beroep af. In het licht van de aard, context en strekking van de cartoon en geïntimeerde als publieke persoon, is 'louche' geen onnodig grievende aanduiding. 'Voor alle duidelijkheid overweegt het hof, dat dit niet betekent dat het hof van oordeel is dat [geïntimeerde] een louche advocaat is.' Geïntimeerde zoekt zelf publiciteit op en dient zich meer te laten welgevallen dan de gemiddelde persoon. Daarbij schuwt hij ferme bewoordingen niet. Vrijheid van meningsuiting prevaleert en er is niet onrechtmatig gehandeld door de cartoonist.

 3.5.2. De voorzieningenrechter heeft, kort samengevat, onder meer het volgende overwogen. Een cartoon kenmerkt zich daardoor dat een mening wordt geuit door middel van artistieke expressie (een tekening), waarvan satire, spot, ironie, overdrijving en verdraaiing van de werkelijkheid wezenlijke bestanddelen vormen en die is bedoeld om te provoceren en te stoken. Een cartoon valt in beginsel onder het recht op vrije meningsuiting. Voor een cartoon gelden ruimere grenzen dan voor meningsuitingen met een zuiver serieus karakter. In het algemeen moet een cartoon zo worden geïnterpreteerd zoals deze door een gemiddelde lezer in redelijkheid kan worden uitgelegd. De door [appellant] gestelde interpretatie van de cartoon, die verwijst naar een aangifte van smaad en laster door een derde tegen [geïntimeerde], is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet direct uit de cartoon te begrijpen. Ook de ter zitting gegeven toelichting rechtvaardigt niet om [geïntimeerde] te omschrijven als een louche advocaat, aldus de voorzieningenrechter. Het waardeoordeel van [appellant] over [geïntimeerde] dient van een voldoende feitelijke onderbouwing te worden voorzien, hetgeen niet het geval is. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat de cartoon niet wordt beschermd door het recht op vrije meningsuiting en als onrechtmatig moet worden beschouwd.

3.12. Gelet op de stellingen van partijen en onder verwijzing naar 3.8.1. en 3.8.2., acht het hof met name de volgende omstandigheden relevant:
- de aard, context en strekking van de cartoon (3.13.1.)
- de vraag of de aanduiding ‘louche advocaat’ een feitelijke bewering is of een waardeoordeel (3.13.1.)
- de ernst van de gebruikte bewoordingen (3.13.2.)
- de verhouding van de cartoon tot het beschikbare feitenmateriaal (3.13.3.)
- de vraag of [geïntimeerde] een publiek figuur is en/of op welk terrein en op welke wijze hij zelf de publiciteit zoekt (3.13.4.)
- de ernst van de te verwachten gevolgen van de publicatie (3.13.5.)
- het herhaalde karakter (3.13.6.).

3.13.2 Tussen partijen staat vast dat de betekenis van het woord louche is: ‘onguur, verdacht’. Louche heeft dus weliswaar een negatieve betekenis maar het is bijvoorbeeld geen strafrechtelijk begrip. In het licht van de overwegingen in 3.13.1. (aard, context en strekking van de cartoon) en verderop in 3.13.4 ([geïntimeerde] als publieke persoon), gaat het hier naar het oordeel van het hof niet om een onnodig grievende aanduiding.

3.13.4. [geïntimeerde] dient zich meer te laten welgevallen dan de gemiddelde persoon, aangezien hij een persoon is die ook zelf de publiciteit zoekt en wel in die mate dat hij inmiddels als publiek persoon aangemerkt kan worden. Daarbij schuwt hij ferme bewoordingen niet.
Zo heeft hij publiekelijk grenzen overschreden en is hij civielrechtelijk veroordeeld toen hij een derde (c.q. voormalig cliënt) heeft aangeduid als ‘addergebroed’.
Ook heeft hij zich na publicatie van de cartoon in weinig subtiele bewoordingen uitgelaten over [appellant]. In een publicatie op de website van L1 (prod. 12 bij pleitnota van [appellant] in eerste aanleg) is vermeld dat [geïntimeerde] [appellant] heeft aangeduid als ‘prutser, een rat die tekeningen maakt voor dat gedrukt vodje voor simpele types’.
[geïntimeerde] heeft daarnaast publiekelijk aan ‘mensen die een beetje leuk wonen’ geadviseerd een pistool te kopen, om zich te wapenen tegen overvallers (prod. 5 en 9 bij pleitnota van [appellant] in eerste aanleg).

3.13.6. Tussen partijen is niet in geschil, dat [appellant] [geïntimeerde] ook al in 2012 in cartoons heeft aangeduid als ‘louche’. De eventuele onrechtmatigheid van die eerdere uitingen ligt in dit geding niet ter beoordeling voor en bovendien heeft [geïntimeerde] hierover ook onvoldoende aangevoerd. Vaststaat wel dat het in 2012 ging om een andere, op dat moment actuele context. De onderhavige uiting uit oktober 2014 heeft betrekking op de actualiteit van het verschijnen van het boek over [geïntimeerde] en de publiciteit daaromheen. In zoverre is er dan ook geen sprake van ‘hetzelfde grapje’, zoals door [geïntimeerde] in hoger beroep bepleit. Gelet hierop acht het hof het herhaalde karakter van de uiting niet een omstandigheid die enig relevant gewicht in de schaal legt ten nadele van [appellant].
3.14. Al bovenstaande omstandigheden afwegend, komt het hof tot het oordeel dat de vrijheid van meningsuiting van [appellant] het zwaarste weegt en dat [appellant] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde]. Derhalve is er geen plaats voor de door [geïntimeerde] gevorderde rectificatie.

Op andere blogs:
Advocatie
Dirkzwager
Hoogenraad & Haak

IEF 15111

Software verfmengmachines destijds gekopieerd

Hof Arnhem-Leeuwarden 14 juli 2015, IEF 15111 (Akzo Nobel tegen Kirs)
Auteursrecht. Software. Eerder IEF 14735. Akzo Nobel produceren en verkopen verven en leveren verfmengmachines en een computer met Mix2Win-software aan verkooppunten. Kirs reviseert, repareert en onderhoud verfmachines. Het is aannemelijk dat Kirs(' rechtsvoorganger) de software destijds heeft gekopieerd. De situatie met de updates is minder duidelijk; alleen ten aanzien van versie 2.3 build 108 is het aannemelijk dat er sprake is van auteursrechtelijk inbreukmakend kopiëren en verspreiden. De software met de genoemd versienummer dient te worden verwijderd van haar computers en systemen.

Nevenvorderingen worden alsnog toegewezen; er moet opgave worden gedaan en aan afnemers een brief gezonden.

Op andere blogs:
Dirkzwager: Ernst-Jan van de Pas: Deze uitspraak is voor de rechtspraktijk niet wereldschokkend, er worden volgens mij geen nieuwe inzichten gegeven of nieuwe rechtsgronden geïntroduceerd. Het is wel een goed voorbeeld van een uitspraak waarin het toetsingskader helder op een rij wordt gezet en ook helder wordt toegepast. Deze uitspraak laat vooral zien dat een auteursrechthebbende (ook in kort geding) een heel arsenaal heeft aan verstrekkende vorderingen die hij kan instellen tegen een inbreukmaker. Hoe verstrekkend die vorderingen ook mogen zijn voor de inbreukmaker, deze uitspraak laat ook zien dat een rechter die toewijst. Dit laatste hangt natuurlijk wel van de weging van de onderliggende belangen van partijen af.
Een rechthebbende hoeft uiteraard niet te wachten totdat er een procedure wordt gestart alvorens hij kan putten uit dit arsenaal. Sterker nog, dit arsenaal wordt in de praktijk meestal al ingezet in sommatiebrieven en zogenoemde onthoudingsverklaringen. Inbreukmakers doen er goed aan om er serieus rekening mee te houden dat dergelijke (neven)vorderingen kunnen worden toegewezen door de rechter. Dit wil echter ook weer niet zeggen dat nevenvorderingen klakkeloos worden overgenomen door een rechter. Deze uitspraak toont namelijk aan dat het zeker wel zin kan hebben om krachtig verweer te voeren tegen de nevenvorderingen indien die in de ogen van de inbreukmaker te verstrekkend zijn of niet relevant zijn. Dit maakt dat ook rechthebbenden van tevoren goed na moeten denken over welke vorderingen zij precies willen/kunnen inzetten. Maatwerk is hier geboden.

IEF 15109

Middels carve-out in SmPC buiten beschermingsomvang

Hof Den Haag 14 juli 2015, IEF 15109; ECLI:NL:GHDHA:2015:1899 (Schering, nu: MSD tegen Teva Pharma)
Uitspraak ingezonden door namens Otto Swens en Ricardo Dijkstra, Vondst. Octrooirecht. Swiss-type claim. Marktvergunning generieke producten. Schering is houdster van EP0956861 m.b.t. ‘het gebruik van ribavirine voor de bereiding van een farmaceutische samenstelling voor de behandeling van een patiënt met chronische hepatitis C infectie’ Vanwege een carve-out in de SmPC en de bijsluiter viel Teva buiten de beschermingsomvang van de Swiss-type claims van EP 861. Geen directe noch indirecte inbreuk door generieke producten van gedaagde Teva. Vonnis [IEF 9210] wordt bekrachtigd.

Beschermingsomvang
4.4. Een SG-I octrooi beschermt tegen het gebruik van de stof voor de geselecteerde subgroep patiënten. Wanneer deze stof door een derde wordt verhandeld zonder dat daarbij specifiek dit ‘nieuwe’ gebruik wordt vermeld, maar ook zonder dat daarbij enige beperking ten aanzien van het gebruik wordt gesteld, dan kan het zijn dat die stof tevens voor de behandeling van de subgroep wordt gebruikt, maar dit wil – anders dan bij een 2M-I octrooi- nog niet zeggen dat door een ander dan de octrooihouder de voordelen van het geoctrooieerde worden gerealiseerd. Het was immers al in de stand van de techniek bekend om de stof te gebruiken voor de groep patenten waarvan de subgroep deel uitmaakt zodat die stof ook kan worden gebruikt voor de behandeling van die subgroep. Om de voordelen van een SG-I uitvinding te realiseren is het daarom nodig dat de stof specifiek voor de subgroep wordt gebruikt (en in casu bovendien voor een specifieke behandelingsduur). Dit brengt met zich dat – naar Teva heeft betoogd in onder meer punten 21PA – de beschermingsomvang van een SG-I octrooi beperkt is tot de situatie waarin door de derde specifiek wordt aangegeven dat de stof voor de subgroep is bestemd (en in dit geval tevens voor de specifieke behandelingsduur).

Directe inbreuk
5.2. Ingevolge het in rov. 4.4 in fine overwogene is in dit geval voor directe inbreuk in ieder geval vereist dat de gemiddelde vakman op grond van de SmPC en/of de bijsluiter bij Teva’s generiek ribavirine zal menen dat deze specifiek bestemd is voor de in rov. 4.1 genoemde subgroep (kortweg: de Genotype 1 naïeven-subgroep, afgekort:G1N-subgroep), zoals door Teva is betoogd in o.m. de punten 21, 24 en 38 PA.
5.3 In de rubrieken 4. l en 4.2 van de Teva-SmPC's zijn 'naïeve patiënten met een genotype-l infectie' ge-carved-out en is geen melding gemaakt van patiënten met een 'virale belasting van meer dan 2 miljoen kopieën per ml serum'. Deze rubrieken - die betrekking hebben op de indicaties, de dosering en de wijze van toediening en die daarom als de belangrijkste kenbronnen over de bestemming van het geneesmiddel moeten worden beschouwd - geven derhalve geen enkele aanleiding voor de gedachte dat Teva's generieke producten specifiek voor de G1N-subgroep zijn bestemd. Die conclusie kan evenmin worden verbonden aan het feit dat in de rubrieken 4.3 en 4.4 niet voor bijwerkingen voor de gecarved-oute indicaties is gewaarschuwd. Anders dan Schering betoogt, kan het feit dat in rubriek 5.1 vervolgens de subgroep 'naïeve patiënten met een genotype 1 infectie en een viral load van meer dan 600.000 IE/ml' ter sprake wordt gebracht, er - verondersteílenderw0s aannemende dat 600.000 IE/ml hetzelfde is als 2 miljoen kopieën per ml serum, zoals Schering stelt (punt 4.20 MvG), maar Teva betwist (punt 67 MvA) - niet toe leiden dat in de SmPC's niettemin een specifieke bestemming voor de G1N-subgroep is te lezen. Gezien het overwegend technisch karakter daarvan ('farmacologische eigenschappen') ligt het niet voor de hand om rubriek 5. l te zien als een kenbron voor de bestemming van een geneesmiddel, en zeker niet als een indicatie dat elementen die in de - daarvoor wel relevante - rubrieken 4. l en 4.2 zijn ge-carved-out toch in aanmerking moeten worden genomen. Hierbij komt nog dat de vermelding in rubriek 5. l van de door Schering bedoelde groep slechts min of meer zijdelings heeft plaatsgevonden in het kader van een van de drie daarin beschreven klinische onderzoeken, zodat er in dit geval te minder reden is om aan Teva’s carve-outs voor bij te gaan.

5.4 In de Teva-bijsluiters wordt in het geheel niet gesproken over een ‘genotype-1 infectie’ en/of een ‘virale belasting van meer dan 2 miljoen kopieën per ml serum/600.000 IE/ml’. Er is daarom geen grond om aan te nemen dat de vakman hierin een specifieke bestemming voor de G1N-subgroep zal lezen, ook – om de in rov. 5.3. genoemde redenen – niet wanneer Schering wordt gevolgd in haar stelling in punt 4.50 MvG, dat de bijsluiters in het licht van of in combinatie met Teva’s SmPC’s (moeten) worden gelezen.

Indirecte inbreuk
6.5. Uit het onder 4.4 in fine, 5.3 en 5.4 overwogene vloeit voort dat het door Teva aangeboden en geleverde generieke ribavirine:
- uitgaande van Benyamini: niet wezenlijk is voor het concept van de uitvinding volgens EP 861, aangezien dat concept bestaat in de selectie van/de keuze voor de G1N-subgroep;
- uitgaande van de MPEG-2-Videosignalcodiering-uitspraak van het BGH: voor EP 861 geen ‘Patentgefährdung’ oplevert omdat het niet in de richting van gebruik van ribavirine voor de G1N-subgroep wijst, en om deze reden ook niet tot de ‘Verwirklichung der technische Lehre’ van EP 861 (het gebruik van ribavirine voor de subgroep) kan bijdragen c.q. niet in staat is die uitvinding volledig ‘ins Werk zu setzen’ of daarbij behulpzaam te zijn;
- uitgaande van de koffiepads-uitspraak van de HR: niet datgene vormt daarmee, volgens het octrooischrift (vgl. rov 4.1), EP 861 zich onderscheidt van de stand van de techniek.
Met Teva (o.m. punten 89-90 MvA en punten 72-76 PA) moet dan ook worden geconcludeerd dat, in de omstandigheden van dit geval, generiek ribavirine niet een ‘middel’ in de zin van artikel 73 ROW is betreffende een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding van EP 861. Het beroep van Schering op indirecte inbreuk stuit reeds hierop af.
7.1. Het voorgaande resumerend is er - uitgaande van de in de rovv .l.9 en l.10 genoemde SmPC's en bijsluiters - geen sprake van directe of indirecte octrooi inbreuk door Teva, ongeacht of Teva's generieke ribavirine door artsen respectievelijk apothekers wordt voorgeschreven, verkocht en geleverd voor de in EP 861 geoctrooieerde toepassing (behandeling van de G?N-subgroep) en ongeacht of dat middel door naïeve genotype 1-patiënten wordt gebruikt. De desbetreffende stellingen van Schering (zie rov. 3.2 bij A) missen dus relevantie.
7.2 Deinhetkadervanhaargrief6doorScheringbetrokkenstellingdat-andersdande rechtbank heeft geoordeeld - de niet van carve-outs voorziene SmPC's en bijsluiters van Teva uit de periode vóór de in rov. l .7 genoemde aanpassingen van de marktvergunningen (dus uit de periode vóór 22 januari 2010) nog wel van belang zijn, gaat níet op. In die periode bracht Teva haar generieke ribavirine nog niet in Nederland op de markt, terwijl er geen enkele grond bestaat om aan te nemen dat Teva die 'oude' SmPC's en bijsluiters weer zou gaan gebruiken. Omdat Teva's ribavirine pas geruime tijd na 22 januari 2010 in Nederland op de markt is gekomen (namelijk in juni of oktober 2011 ), kan niet worden aangenomen dat, zoals Schering in dit verband nog heeft aangevoerd, de 'oude' SmPC's en bijsluiters invloed hebben gehad op de kennis van het publiek en daarmee op het voorschrijfgedrag van artsen.
7.3 Aan haar beroep op onrechtmatige daad sec heeft Schering geen andere feiten ten grondslag gelegd dan aan haar beroepen op directe en indirecte octrooi-inbreuk. In aanmerking ook nemende dat met name de figuur van indirecte octrooi-inbreuk in wezen een invulling vormt van het algemene leerstuk van de onrechtmatige daad in situaties als de onderhavige (Patentgefährdung'), is er geen ruimte om over de onrechtmatige daad-vordering anders te oordelen dan over de octrooi-inbreuk vorderingen.
7.4 Het aanbod van Schering om te bewijzen dat artsen en apothekers door het voorschrijven van Teva's ribavirine en/of patiënten door het gebruik daarvan de uitvinding van EP 86? toepassen (zie de punten 4.34 en 5. l MvG) is in het licht van het onder 7. l t/m 7.3 overwogene niet ter zake dienend en wordt op die grond gepasseerd.
7.5 De slotsom luidt dat de vorderingen van Schering niet toewijsbaar zijn, ook niet op de daarvoor in hoger beroep nieuw aangevoerde gronden en in de daaraan in hoger beroep (4eg,even vorm, en dat de door Teva gevorderde verklaring van niet-inbreuk wel toewijsbaar is. De rechtbank heeft derhalve terecht in deze zin beslist. Haar in de rovv. 2.2 bij a), b) en d) weergegeven overwegingen zijn juist en toereikend voor haar beslissingen. De grieven van Schering falen. Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde part0 zal zij worden veroordeeld in de daarop gevallen artikel 10 19h Rv-kosten die worden begroot op het daarvoor door partijen overeengekomen bedrag van € 120.000,-.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15108

Uitzending KRO Brandpunt Reporter over Ryanair niet onrechtmatig

Hof Amsterdam 14 juli 2015, IEF 15108; ECLI:NL:GHAMS:2015:2887 (Ryan Air tegen KRO)
Mediarecht. Na de uitzendingen van KRO Brandpunt Reporter over de incidenten met brandstoftekort bij Ryanair (2012), en over de bedrijfscultuur (2013), worden op de website nieuwe uitzending aangekondigd met de kop "Piloten Ryanair luiden noodklok over veiligheid" en "Ryanair piloten vliegen ook als ze ziek zijn".  Het hoofd communicatie heeft per e-mail gereageerd op de aantijgingen. De uitzendingen met anonieme verklaringen en door KRO verrichte eigen onderzoek zijn niet onrechtmatig. Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep [IEF 13761].

3.5. Grief II richt zich in het bijzonder tegen de overweging van de rechtbank dat KRO uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de incidenten, dat zij op grond daarvan mocht constateren dat er sprake was van een ernstige misstand en dat het KRO vrijstaat om feiten die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen wel of niet te vermelden in haar uitzendingen. Ter toelichting stelt Ryanair dat KRO geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de brandstofinname van de desbetreffende gezagvoerders van de vliegtuigen die op 26 juli 2012 een noodoproep deden veilig was, noch een vergelijking heeft gemaakt met andere uitgeweken toestellen en evenmin heeft onderzocht vanaf welk moment de werkelijke ernst van het noodweer boven Madrid aan die gezagvoerders bekend werd. Ook heeft KRO niet onderzocht of Ryanair-piloten werkelijk vliegen als ze ziek zijn. Hun ziekteverzuim is niet vergeleken met dat van piloten van andere maatschappijen. Nagelaten is (het onderzoek naar) ‘pilot fatigue’ bij een en ander te betrekken. Met een weerwoord van Ryanair is niets gedaan, aldus steeds Ryanair. Grief VIII houdt hiermee verband en houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onderzoek van KRO voorafgaande aan de uitzendingen geen gebreken vertoont en geen andere tot haar beschikking staande informatie heeft genegeerd of miskend, omdat volgens Ryanair een aantal vragen niet zijn onderzocht dan wel van belang zijnde omstandigheden in de uitzendingen niet zijn genoemd. De rol van de vakbonden wordt als zo’n omstandigheid in grief XI naar voren gebracht, terwijl in die grief ook de gelegenheid voor wederhoor als onvoldoende wordt bestempeld.

3.7. Het hof is van oordeel dat het onderzoek dat KRO voorafgaand aan de genoemde uitzendingen heeft gedaan naar de incidenten afdoende is geweest en dat daar niet aan afdoet dat sommige vragen of aspecten rondom die incidenten niet zijn onderzocht. Zoals uit de feiten naar voren komt en door KRO is aangevoerd, heeft KRO met diverse piloten van Ryanair, een voormalig gezagvoerder van Ryanair, de toenmalig voorzitter van de Vereniging van Nederlandse verkeersvliegers, de voorzitter van de European Cockpit Association en de luchtverkeersleider van de nationale Spaanse luchtverkeersleiding gesproken. Ook heeft KRO diverse schriftelijke bronnen en documenten geraadpleegd. Een overzicht van die schriftelijke stukken, waarnaar KRO heeft verwezen ten aanzien van uitzending I, is door de rechtbank in rechtsoverwegingen 4.8 en 4.9 van het vonnis gegeven. Het hof verwijst daarnaar. De inhoud van een en ander geeft onmiskenbaar de kern aan van uitzending I, zoals hiervoor weergegeven. Illustratief zijn daarbij de memo’s die van de zijde van Ryanair zijn verspreid (producties 56 tot en met 61 CvA), waaruit de conclusie kan worden getrokken dat Ryanair - hoewel geen sprake is van overschrijding van de minimumnormen - de hoeveelheid mee te nemen extra brandstof aan diverse voorwaarden wenst te verbinden en in feite niet ter vrije beoordeling van de gezagvoerder(s) laat en daarmee op hen druk legt zo min mogelijk extra brandstof mee te nemen. Dat is ook de klacht die uit de interviews met de piloten doorklinkt. Dit kan onder omstandigheden tot onveilige situaties leiden, zoals zich ten aanzien van de incidenten heeft gemanifesteerd. Dat volgt uit de interviews met de piloten en kan ook worden afgeleid uit de conclusies van het CIAIAC rapport, waarover hierna meer. Weliswaar hebben ook andere omstandigheden bij die incidenten een rol van betekenis gespeeld, zoals Ryanair uitvoerig betoogt, maar dat dwingt niet tot de conclusie dat tussen die incidenten en het brandstofbeleid een causaal verband zou ontbreken. Hetzelfde geldt het ziekteverzuim. Ook ten aanzien daarvan heeft KRO afdoende onderzoek verricht, eveneens bestaande uit gesprekken met piloten van Ryanair (een aantal geeft aan te hebben gevlogen terwijl ze ziek waren of extreem moe - dit kan beide als ‘unfit to fly’ worden beschouwd - en verklaart dit vanwege door hen ervaren druk uit het bedrijf te hebben gedaan), en raadpleging van schriftelijke stukken, zoals daarvan een overzicht is gegeven in rechtsoverweging 4.10 van het vonnis. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het artikel in de Sunday Times van 23 september 2012 weliswaar op 6 januari 2013 is gerectificeerd, maar dat die rectificatie blijkens de inhoud ervan niet zag op de berichtgeving omtrent het ziekteverzuim. De inhoud van een en ander geeft de kern weer van uitzending II. De in de uitzendingen (ook uitzending III) geuite beschuldigingen vinden derhalve voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Bij die beoordeling is van belang dat een aanzienlijk deel van de berichten in ‘de media’ betrekking heeft op verschijnselen waarvan de betrokkenen verschillende (feitelijke) lezingen geven, en waaraan ook verschillende gevolgtrekkingen (kunnen) worden verbonden. De in de klachten van Ryanair doorklinkende opvatting dat pas over feiten zou mogen worden gepubliceerd nadat
- aan de hand van gedegen eigen feitelijk onderzoek, ook over alle aspecten en omstandigheden die Ryanair aanvoert - de juistheid van de feitelijke basis van hetgeen wordt gepubliceerd, min of meer onomstotelijk is komen vast te staan, kan niet als juist worden aanvaard. Ditzelfde geldt de in grief IX doorklinkende opvatting dat pas als alle beschikbare bronnen onmiskenbaar in één richting wijzen, over feiten zou mogen worden gepubliceerd. Dit zou immers betekenen dat de nieuwsvoorziening en het commentaar op nieuws in de media voor een belangrijk deel onmogelijk zou worden. Grief II, grief VIII, grief IX en grief XI falen daarom. Voor een deskundigenonderzoek als in randnummer 68 van de memorie van grieven bedoeld, is gezien het voorgaande geen aanleiding. Op de (gelegenheid voor) wederhoor wordt bij de bespreking van grief VII teruggekomen.

3.8. Grief III faalt omdat het gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voor de beoordeling niet relevant is of KRO de door derden geuite beschuldigingen tot de hare heeft gemaakt. Zo dit al gebeurd is stond dat KRO, in het licht van het verrichte eigen onderzoek en de resultaten daarvan, immers vrij.

Op andere blogs:
mediareport

IEF 15107

Webshop mag klantgegevens uit eerdere samenwerking gebruiken

Vzr. Rechtbank Overijssel 11 juni 2015, IEF 15107; ECLI:NL:RBOVE:2015:3265 (Flavourites tegen Strada Concordia)
Databankenrecht. Klantgegevens. Samenwerking. Partijen waren ieder 50% aandeelhouder van The Happy Few voor de exploitatie van online warenhuis Flavourites store. De webshop Flavourites wordt vervangen door Knijter, dat wordt aangekondigd aan webshophouders en vanaf de start van de nieuwe webshop wordt aan klanten uit eerdere samenwerking een nieuwsbrief gestuurd. De database met klantgegevens wordt niet onrechtmatig gebruikt, omdat de rechten daarvan bij de gezamenlijk gevoerde BV The Happy Few liggen. Vorderingen worden afgewezen.

 

4.5. Flavourites Holding c.s. grondt haar (deel)vordering tot het staken van het gebruik van de database van Flavourites Holding op het voortdurend zonder toestemming van Flavourites Holding en dus onrechtmatig gebruikmaken van genoemde database, bijvoorbeeld voor het verzenden van nieuwsbrieven. Nu Strada Concordia c.s. nog immer nieuwsbrieven verzendt - naar Flavourites Holding c.s. stellen met gebruikmaking van de database van Flavourites Holding - kan een spoedeisend belang aan de vordering niet worden ontzegd.
Ter beoordeling staat aldus of voldoende aannemelijk is geworden dat Strada Concordia c.s. jegens Flavourites Holding c.s. onrechtmatig gebruik maakt van de database van Flavourites Holding c.s. Dit laatste is naar voorshands oordeel niet het geval. Bij onvoldoende betwisting van hetgeen Strada Concordia c.s. op dit punt naar voren heeft gebracht, moet het ervoor worden gehouden dat Strada Concordia c.s. bij de mailing gebruik heeft gemaakt van een door Flavourites Store aangelegde database, waarin Flavourites Store de adressen van personen/organisaties heeft opgenomen die hebben gereageerd nádat zij een mailing van Flavourites Store hebben ontvangen die was verzonden naar alle adressen in de database van Flavourites Holding. De vraag of deze door Flavourites Store aangelegde database moet worden aangemerkt als eigendom van Flavourites Store of - vanwege de oorsprong ervan - als eigendom van Flavourites Holding, leent zich niet voor beantwoording in het kader van onderhavige procedure. De door partijen ingenomen standpunten staan haaks op elkaar, terwijl uit de door partijen overgelegde stukken onvoldoende kan worden opgemaakt dat de in het databestand van Flavourites Store opgenomen gegevens eigendom zijn (gebleven) van Flavourites Holding. Nu in een kort geding geen ruimte is voor nadere bewijslevering moet worden geoordeeld dat de deelvordering als hier aan de orde voor afwijzing gereed ligt.
4.6. Ten aanzien van het door Flavourites Holding c.s. gestelde onrechtmatig gebruik van de database van Flavourites Store en de website van Flavourites Store heeft te gelden dat het hier gaat om een gestelde inbreuk op rechten van The Happy Few en niet op de rechten van Flavourites Holding c.s. Dit betekent dat – nog afgezien van het antwoord op de vraag of Strada Concordia c.s. inbreuk maakt op rechten van The Happy Few – de door Flavourites Holding c.s. geformuleerde deelvordering haar niet toekomt en bijgevolg niet toewijsbaar is.

Op andere blogs:
Domjur

IEF 15106

Vanaf 13 juli publicatie van modellen via het online register

Vanaf maandag 13 juli 2015 wordt het Benelux-Modellenregister de officiële publicatieplaats voor tekeningen en modellen. Het Benelux-Modellenblad komt hiermee te vervallen.

Alle gegevens die voorheen terug te vinden waren in het Benelux-Modellenblad zijn nu opgenomen in het online register. Het register bevat de gegevens en afbeeldingen van in de Benelux geregistreerde tekeningen of modellen die geldig waren op 1 januari 2012 of later werden ingeschreven. Ook de gegevens van onder andere vernieuwingen en wijzigingen van de inschrijvingen kunt u via het register raadplegen. De publicatie zal in eerste instantie nog maandelijks gebeuren. Op termijn zal de publicatie, zoals dit al voor het Benelux-Merkenregister het geval is, dagelijks plaatsvinden.

Modellen van voor 1 januari 2012 zijn nog steeds te raadplegen in het Benelux-Modellenblad, voorheen de officiële publicatieplaats.

Online dienstverlening
De afgelopen jaren heeft het BBIE de online dienstverlening uitgebreid. Zo was het sinds september 2012 al mogelijk om online te zoeken naar modellen en sinds 2014 kunnen modelaanvragen ook elektronisch worden ingediend. Met deze volgende stap zijn het Benelux-Merkenregister en het Benelux-Modellenregister nauwer naar elkaar toegebracht om de gebruikers een uniforme en moderne online dienstverlening aan te bieden.

IEF 15105

Klein deel schadevergoedingsvordering toegewezen, compensatie proceskosten

Hof Den Haag 30 juni 2015, IEF 15105; ECLI:NL:GHDHA:2015:2925 (Masterfile tegen Falcon c.s.)
Uitspraak ingezonden door Lucia van Leeuwen, Köster advocaten. Auteursrecht. Masterfile is niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen Falcon c.s. en wordt veroordeeld in de proceskosten ad €14.246,92. Tegen VdW slaagt de grief dat Masterfile niet de bevoegdheid heeft om zelfstandig schadevergoeding te vorderen ex 27a Auteurswet. De vordering van Masterfile wordt voor een (klein) deel toegewezen, een schadevergoedingsvordering €35, terwijl Masterfile €2.200 vorderde; de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.

18. Het hof wijst er op dat in soort gevallen de schadevergoeding niet, bij wijze van automatisme, dient te worden vastgesteld op het bedrijf van de gederfde licentievergoeding. Artikel 13 lid 1 van Richtlijn 2004/48/EG (de Handhavingsrichtlijn) laat immers ruimte voor het meewegen van 'alle passende aspecten'.
19. In de onderhavige zaak gaan biede partijen er echter van uit dat de geleden schade bestaat uit de gederfde licentievergoeding. Daarom zal ook het hof daarvan uitgaan.

22. Volgens Masterfile bedraagt de gederfde licentievergoeding €1.100,- ('Licensing Fee Per Image'). Dit bedrag heeft zij berekend aan de hand van haar RM Price calculator. (...)

23. VdW heeft betwist dat de licentievergoeding €1.100,- bedraagt. Hij stelt dat Masterfile onjuiste variabelen heeft gebruikt in de 'RM Price calculator; waardoor een daaruit te hoog bedrag rolt. (...)

25. (...) Daarentegen heeft Masterfile de berekening van VdW niet betwist,zodat het hof van die berekening zal uitgaan. Uitgegaan moet dus worden van een licentievergoeding van €7. (...)