DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 9971

Samengevoegd tot één ambulancedienst

Hof 's-Gravenhage 19 juli 2011, LJN BR2041 (Stichting Dierenambulance Wassenaar tegen Stichting Nationale Dierenzorg)

In't kort: Handelsnaamrecht. Oudere rechten door gebruik. Devolutieve werking van hoger beroep. Heel feitelijke uitspraak: De rechtbank was van oordeel Dierenzorg een ouder recht toekomt op de handelsnaam Dierenambulance Wassenaar. Tijdelijke staking gebruik van handelsnaam, ambulance reed nog wel, onvoldoende onderbouwde claim. Handelsnaam niet vóór 2005 gevoerd.

Periode daarna: Enkele inschrijving van (Stichting) Dierenambulance Wassenaar is niet het "voeren van een handelsnaam" in de zin van de artikelen 1 en 5 Handelsnaamwet.

9. Partijen twisten onder meer over het antwoord op de vragen
* of Dierenzorg de handelsnaam in de periode voor 2005 (relevant) heeft gebruikt
* of SDW de handelsnaam heeft gebruikt

11. (...) Nu het hof van oordeel is dat SDW niet de handelsnaam Dierenambulance Wassenaar heeft gevoerd kan ook geen sprake van inbreuk op handelsnaamrechten van Dierenzorg met betrekking tot die naam door SDW en is de reconventionele vordering van Dierenzorg in eerste aanleg ten onrechte op grond van de handelsnaamrechten van Dierenzorg toegewezen. Voor zover de principale grieven gericht zijn tegen die toewijzing, slagen zij, waartoe het hof overigens nog (voor zover deze vordering is gebaseerd op onrechtmatige daad) verwijst naar het in incidenteel appel overwogene.

Voeren van de naam vóór 2005 10. Het hof overweegt dat Dierenzorg weliswaar stelt dat zij in de jaren 70 is begonnen met het aanbieden van een dierenambulancedienst met een ambulance waarop "Dierenambulance Wassenaar" was vermeld, dat [naam] de ambulance reed vanaf 1987 tot 2005 en dat zij in 1982 met de Dierenbescherming is overeengekomen dat de ambulancediensten samengevoegd zouden worden tot één ambulancedienst, maar zij betwist niet (voldoende) gemotiveerd dat, zoals SDW in eerste aanleg heeft gesteld en in hoger beroep heeft gehandhaafd, DAG de ambulancedienst van Dierenzorg in 1985 of 1986 heeft overgenomen toen DAG is verhuisd naar het terrein van Dierenzorg in Wassenaar (voor de goede orde merkt het hof op dat dit niet betekent dat DAG toen de naam Dierenambulance Wassenaar is gaan gebruiken: zij nam de diensten over; niet gesteld of gebleken is dat zij daarvoor de naam dierenambulance Wassenaar gebruikt heeft, zie hierna ro. 11). Ter onderbouwing van deze stelling heeft SDW verwezen naar een perspublicatie (prod. 13A bij akte ter gelegenheid van het pleidooi) en notulen van vergaderingen van DAG waarin over de betreffende afspraken wordt gesproken (producties 12 en 13 bij conclusie van antwoord in reconventie). Ook uit de door Dierenzorg zelf overgelegde producties betreffende de periode van 1986 tot 2005 (productie 6 en 9 bij conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie ) blijkt niet dat Dierenzorg in die periode betrokken was bij het vervoer van dieren door [naam]. Integendeel daaruit blijkt slechts betrokkenheid van Dierenbescherming Wassenaar. Het hof gaat er dan ook van uit dat Dierenzorg de ambulancedienst en daarmee het gebruik van de litigieuze naam op de ambulance heeft gestaakt in 1985/1986 en pas in 2005 weer ambulancediensten is gaan verrichten onder de naam Dierenambulance Wassenaar. Een en ander strookt ook met de vermelding op de website van Dierenzorg op 26 juni 2007 dat zij een asiel, pension en bejaardentehuis is, waaraan sinds kort de dierenambulance Nationale Dierenzorg voor Wassenaar en omstreken is toegevoegd (prod. 10 bij conclusie van antwoord in reconventie). Het hof wijst erop dat in het overzicht van feiten met betrekking tot het gebruik van de naam "Dierenambulance Wassenaar" in de memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel appel geen sprake is van concreet gebruik van deze naam door Dierenzorg in de periode 1985/86 tot 2005. Gelet op het bovenstaande gaat het hof ervan uit dat Dierenzorg in de periode van 1986 tot 2005 geen gebruik heeft gemaakt van de handelsnaam en gaat zij aan de stelling van Dierenzorg dat [naam] in de betreffende periode namens Dierenzorg de desbetreffende ambulancewagen (met daarop de handelsnaam) heeft gereden (c.q. is blijven rijden) als onvoldoende onderbouwd voorbij. Deze periode van staking is zodanig lang dat het hof ervan uitgaat dat daarmee het recht op de handelsnaam door (Vereniging) Dierenzorg verloren is gegaan. Dit geldt temeer nu moet worden aangenomen dat derden (Dierenbescherming Wassenaar en/of [naam]) in die periode die naam hebben gebruikt. Dat er in dit geval reden zou zijn om ondanks een tijdsverloop van ongeveer 30 jaar anders te oordelen is onvoldoende onderbouwd. Ook aan de stelling dat [naam] een onderneming voerde en die heeft overgedragen aan Dierenzorg gaat het hof als onvoldoende onderbouwd voorbij. Uit de stukken blijkt veeleer dat hij de ambulance reed als vrijwilliger. Dit wordt ook door Dierenzorg zelf (primair) gesteld in punt 3.15 van haar memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel appel. Er zijn geen stukken overgelegd, noch is iets concreets gesteld waaruit valt af te leiden dat sprake is van overdracht van een onderneming en een handelsnaam door [naam] aan Dierenzorg. De enkele overdracht van de auto is daarvoor onvoldoende. Nu Dierenzorg op deze punten niet aan haar stelplicht heeft voldaan, komt het hof niet toe aan bewijslevering, zoals door Dierenzorg aangeboden. Het bovenstaande brengt mee dat het principaal beroep in zoverre slaagt dat Dierenzorg geen relevant gebruik heeft gemaakt van de handelsnaam voor 2005.

Voeren van handelsnaam 11. Gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep dient het hof thans tevens het verweer van Dierenzorg te beoordelen, dat SDW de bewuste handelsnaam niet eerder dan zijzelf - dus niet voor 2005 - in het economische verkeer heeft gevoerd.
Bij pleidooi heeft SDW gesteld dat zij in 1991 is opgericht en dat zij de handelsnaam Dierenambulance Wassenaar consequent heeft gevoerd totdat het vonnis van de rechtbank was gewezen. Dierenzorg heeft dit betwist, stellende dat de enkele inschrijving in het handelsregister nog niet als het voeren van een handelsnaam kan worden aangemerkt en bovendien, als er al sprake zou zijn van het gebruik van de onderhavige handelsnaam, dit gebruik niet heeft plaatsgevonden door SDW, maar door DAG. Ook het hof is van oordeel dat de enkele inschrijving van een handelsnaam in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van het "voeren van een handelsnaam" in de zin van de artikelen 1 en 5 Handelsnaamwet. Gesteld noch gebleken is dat SDW gebruik maakt of heeft gemaakt van ambulancewagens of enig vervoer verzorgt of heeft verzorgd, laat staan dat zij in dit kader gebruik maakt of heeft gemaakt van de naam Dierenambulance Wassenaar. Dierenzorg heeft onbetwist gesteld dat (uitsluitend) DAG al vanaf 1972 (een) dierenambulance(s) rijdt onder de naam Dierenambulance Den Haag (en dus niet onder de naam Dierenambulance Wassenaar) en dat zij onder die naam bekend staat bij het publiek. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat SDW gebruik heeft gemaakt van de naam Direnambulance Wassenaar. Die naam stond wel vermeld in een blad genaamd "Dierenambulance Den Haag" dat tweemaal per jaar door DAG wordt uitgebracht. In het colofon wordt vermeld dat het een gratis magazine is dat wordt verspreid ter informatie van (potentiële) donateurs en uit het oogpunt van publiciteit voor DAG en de stichtingen dierenambulance resp. Voorburg, Wassenaar en Leidschendam. Dat is op zichzelf echter onvoldoende om gebruik van de handelsnaam door SDW aan te nemen. Ook heeft Dierenzorg onbetwist gesteld dat uit geen van de door SDW overgelegde producties eerder gebruik of bekendheid van de naam SDW volgt. In prod. 1A, een perspublicatie van 6 februari 1992, wordt weliswaar de mededeling gedaan "de mensen van de Dierenambulance Wassenaar mochten mede in verband met het 20-jarig jubileum van hun organisatie al even voorproeven, zoals op de foto zichtbaar is'', maar daaruit volgt nog niet dat met die aanduiding gedoeld wordt op SDW. Dierenzorg heeft er op gewezen dat op genoemde datum geen sprake kon zijn van een 20-jarig jubileum van SDW (SDW is immers pas in 1991 opgericht), maar hooguit van DAG. SDW heeft ook zelf gesteld dat zij op geen enkele wijze met haar statutaire naam naar buiten treedt en dat wanneer deze naam extern, bijvoorbeeld in de pers, gebruikt werd, hiermee DAG werd aangeduid; de telefoonnummers vermeld bij de annonces "Dierenambulance Wassenaar" in het Leidsch Dagblad, overgelegd door SDW, zijn onbetwist die van DAG. SDW heeft weliswaar gesteld dat haar activiteiten "operationeel zijn uitgevoerd" door DAG (hetgeen door Dierenzorg is betwist), maar heeft dit niet verder onderbouwd en in het licht van het voorgaande is die enkele stelling onvoldoende om aan te nemen dat SDW zelf de litigieuze handelsnaam heeft gevoerd. Ten pleidooie heeft SDW nog gesteld dat eventuele rechten van DAG op de bewuste handelsnaam bij akte door laatstgenoemde aan haar zijn overgedragen, maar van die, door Dierenzorg betwiste stelling, indien al relevant, heeft zij geen bewijs geleverd of getuigenbewijs aangeboden, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat in ieder geval niet is komen vast te staan dat SDW de handelsnaam voerde, in ieder geval niet vóór 2005, zodat haar conventionele vordering terecht is afgewezen, nu zij immers geen ouder recht op de handelsnaam kan doen gelden dan Dierenzorg. In zoverre kan het principaal beroep dus niet tot vernietiging leiden. Nu het hof van oordeel is dat SDW niet de handelsnaam Dierenambulance Wassenaar heeft gevoerd kan ook geen sprake van inbreuk op handelsnaamrechten van Dierenzorg met betrekking tot die naam door SDW en is de reconventionele vordering van Dierenzorg in eerste aanleg ten onrechte op grond van de handelsnaamrechten van Dierenzorg toegewezen. Voor zover de principale grieven gericht zijn tegen die toewijzing, slagen zij, waartoe het hof overigens nog (voor zover deze vordering is gebaseerd op onrechtmatige daad) verwijst naar het in incidenteel appel overwogene.

IEF 9946

Taartenkramen

Vzr. Rechtbank Amsterdam, LJN: BR1617, 13 juli 2011, De Taarten Kamer tegen De Taartenmaker

Handelsnaamrecht. Eiseres handelt onder de naam De Taarten Kamer en gebruikt de domeinnaam www.detaartenkamer.nl. Gedaagde handelt onder de naam De Taartenmaker en gebruikt de domeinnaam www.detaartenmaker.nl.

Gedaagde wordt veroordeeld het gebruik van De Taartenmaker als handelsnaam te staken nu er gevaar is voor verwarring tussen beide handelsnamen, mede nu de aard van beide ondernemingen gelijk is en beide ondernemingen in Amsterdam zijn gevestigd en opereren. Gedaagde wordt voorwaardelijk veroordeeld het gebruik van de domeinnaam www.detaartenmaker.nl te staken. Hij mag die domeinnaam wel gebruiken indien hij deze enkel gebruikt als adres op het internet (dus niet als handelsnaam) en deze domeinnaam enkel leidt naar een website waarop de nieuwe handelsnaam van gedaagde staat vermeld. Compensatie van proceskosten.

IEF 9910

Afzonderlijk waarderen

Rechtbank Roermond 6 juli 2011, LJN BR0202 (NINOJU Holding B.V. tegen Paperproducts Design GmbH)

Wellicht ten overvloede. Handelsnaam overdracht. Waarderingsvraagstuk. Door deskundigen in het kader van in boek 2 BW (art. 195 lid 6 BW) neergelegde waarderingsmethode.

2.27. Volgens PPD is Ambiente geen rechthebbende op de handelsnaam, nu deze nog niet aan haar zou zijn overgedragen. Over deze kwestie zou een procedure tussen partijen lopen. Voor zover nodig (op nader aangeven van PPD) kunnen deskundigen de waarde van het recht op deze handelsnaam afzonderlijk waarderen.

2.29. Bij het bepalen van de uiteindelijke kostenverdeling behoudt de rechtbank zich de mogelijkheid voor om specifieke kosten aan een specifieke partij toe te rekenen. Dat is bijvoorbeeld het geval als PPD de jaarstukken van Ambiente over 2010 niet gereed heeft en de deskundigen daardoor extra kosten moeten maken. Een andere situatie is als Ninoju allerlei extra onderzoek naar de administratie van Ambiente wil laten verrichten en dit onderzoek geen onregelmatigheden oplevert. In dat geval kunnen er termen aanwezig zijn om de daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van Ninoju te laten. Hetzelfde geldt voor kosten voor specifiekere winstvaststelling over 2011 en voor kosten voor taxatie van de handelsnaam. In verband hiermee wordt aan de deskundigen verzocht om werkzaamheden die buiten het standaardonderzoek vallen, zoveel als mogelijk afzonderlijk te registreren.

IEF 9894

Wie het eerste komt

Hof Leeuwarden 5 juli 2011, LJN BR0392 (Liv Oost B.V. tegen Previtas Nederland B.V.)

Met dank aan Koen Konings, Dorhout advocaten en Douglas Mensink, MICTA BV.

In navolging van IEF 9544 en DomJur 2011-674. Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. Stukgelopen samenwerking. Gebruik domeinnaam door vennootschap A vormt geen inbreuk op de handelsnaam van vennootschap B (voormalige dochteronderneming van A) noch een onrechmatige daad. Dwangsom opgelegd met betrekking tot ongedaanmakingsverplichting ter zake van vernietigd vonnis voorzieningenrechter.

5.  In hoger beroep gaat het, in de kern genomen, om de vraag aan wie de domeinnaam www. previtas.nl toekomt. Bij de beantwoording van deze vraag staat voorop dat een domeinnaam krachtens het beginsel “wie het eerst komt, die het eerst maalt” toekomt aan degene die de domeinnaam het eerst heeft geregistreerd. Dit beginsel leidt uitzondering indien daardoor inbreuk wordt gemaakt op intellectuele eigendomsrechten of op grond van bijkomende omstandigheden onrechtmatig wordt gehandeld.

11.  Anders dan de voorzieningenrechter heeft aangenomen, is het hof van oordeel dat Previtas Nederland niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Liv Oost na de beëindiging van de samenwerking onder de domeinnaam www.previtas.nl haar onderneming heeft voortgezet. Uit afschriften van de website www.previtas.nl die door Previtas Nederland zijn overgelegd (vgl. prod. 11 en 12 in eerste aanleg) blijkt immers dat de domeinnaam door Liv Oost slechts gebruikt wordt om klanten te informeren met betrekking tot de overname van Previtas B.V. door Liv Oost en de naamswijzing. Dergelijk gebruik van de domeinnaam is naar het voorlopige oordeel van het hof slechts aan te merken als een gebruik als adres of vindplaats op internet, en gelet op de inhoud van de website niet tevens als handelsnaam.

13.  Grief 5 keert zich tegen het voorlopig oordeel van de rechtbank dat nu Liv Oost heeft verklaard de domeinnaam niet te gebruiken, haar belang bij de handhaving van de betreffende domeinnaamregistratie op geen enkele wijze opweegt tegen het belang dat Previtas Nederland heeft bij spoedige overdracht daarvan.

14.  Voorop staat dat louter een afweging van belangen van partijen, zonder dat overigens een normschending kan worden aangewezen, geen grondslag kan bieden voor toewijzing van de vordering tot overdracht van de domeinnaam www.previtas.nl. De enkele omstandigheid dat Previtas Nederland meer belang heeft bij de domeinnaam dan Liv Oost, maakt het nog niet onrechtmatig dat Liv Oost die domeinnaam niet wil afstaan aan Previtas Nederland en deze voor zich zelf gebruikt (door deze naar haar eigen Liv-site te laten doorlinken). Pas oneerlijke concurrentie of onrechtmatig gebruik van de domeinnaam (of de dreiging daarvan) kan tot een verbod of bevel leiden. Daarvan is het hof evenwel onvoldoende gebleken.

15.  Door Previtas Nederland is onvoldoende gesteld en evenmin is anderszins gebleken dat Liv Oost door niet te meewerken aan de overdracht van de registratie van de domeinnaam www.previtas.nl jegens Previtas Nederland onrechtmatig handelt. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, brengt in een zaak als de onderhavige, waarbij partijen kennelijk geen regeling hebben getroffen met betrekking tot het gebruik en de registratie van een domeinnaam na beëindiging van een samenwerking, de zorgvuldigheid die Liv Oost in het maatschappelijk verkeer jegens Previtas Nederland in acht dient te nemen, niet met zich dat Liv Oost de domeinnaam aan Previtas Nederland dient over te gedragen. Dit geldt temeer nu Liv Oost - zij het toen nog handelende onder de naam Previtas B.V. - in 2004 als eerste de domeinnaam heeft geregistreerd en de domeinnaam door haar gebruikt wordt om klanten te informeren over de overname van Previtas B.V. en de naamswijziging naar Liv Oost B.V.

Lees het arrest hier (LJN / pdf)

IEF 9883

Om domeinnaamkaping tegen te gaan

WIPO Arbitration and Mediation Center 10 juni 2011 , Zaaknummer: DNL2011-0017 (Stichting Den Haag Marketing tegen Olthoff) Arbiter: Willem Leppink

Domeinnaamrecht. Handelsnaamrecht. www.denhaagmarketing.com "Verweerder heeft voldoende geloofwaardig aannemelijk gemaakt dat hij reeds lang actief is als ondernemer op het gebied van marketing in Den Haag", geeft voldoende legitiem belang, zeker bij dergelijke generieke termen die verwijzen naar activiteiten van verweerder. Eiseres miskent in haar stellingen dat Verweerder over een handelsnaamrecht zou moeten beschikken om haar recht of legitiem belang aan te tonen.

Eiseres miskent in haar stellingen dat Verweerder over een handelsnaamrecht zou moeten beschikken om haar recht of legitiem belang aan te tonen.

Eiseres miskent eveneens het karakter van de Regeling door subsidiair te stellen dat Eiseres een “sterker” recht zou hebben op de Domeinnaam dan Verweerder. Zie in dit verband Draijer Vermogensmanagement B.V. v. Parknet B.V., WIPO Zaaknr. DNL2008-0020. De Geschillenbeslechter hecht eraan in herinnering te roepen dat de Regeling in de kern bedoeld is om domeinnaamkaping tegen te gaan. Een procedure onder de Regeling biedt, anders dan een procedure voor de burgerlijke rechter, geen ruimte voor de afweging van belangen en de beoordeling welk recht al dan niet “sterker” is. Het vaststellen of al dan niet sprake is van handelsnaaminbreuk is niet aan een geschillenbeslechter.

Lees arbitrage hier (link)

IEF 9855

DomJur WIPO

Op Domjur.nl staan Nederlandse uitspraken en rechtspraak met betrekking tot domeinnamen. In het bijzonder .nl-domeinnamen. Een overzicht van de recente drie uitspraken die nog niet hier waren gepubliceerd.

WIPO Arbitration and Mediation Center 5 april 2011 , Zaak-/rolnummer: DNL2011-0014, DomJur 2011-678 (Leidse Onderwijsinstellingen B.V. tegen Edoco LTD) link

Eiseres is Leidse Onderwijsinstellingen B.V., een onderwijsorganisatie en beeldmerkhouder LOI en LOI KIDZZ (1). Verweerder is Edoco LTD, houder van de domeinnaam loikidz.nl. Eiseres vordert overdracht van de domeinnaam. Verweerder dient geen verweerschrift in.

Verwarringwekkende overeenstemming. Bewust verwarring scheppen+ parkeerpagina met links naar concurrenten LOI, dus geen niet-commercieel belang. Geen recht of legitiem belang verweerder. Overdracht bevolen.

WIPO Arbitration and Mediation Center 13 mei 2011 , Zaak-/rolnummer: DNL2011-0023, DomJur 2011-683 (LEGO Juris A/S tegen verweerder) link

Eiser is LEGO, de beroemde speelgoedfabrikant. Verweerder heeft de domeinnaam legoworldshop.nl geregistreerd. Eiser vordert overdracht van de domeinnaam. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

De geschillenbeslechter oordeelt dat verwarring voor de hand ligt aangezien het merk van eiser (LEGO) geheel voorkomt in de domeinnaam. De toevoeging ‘worldshop’ is niet onderscheidend en voorkomt de verwarring niet. Ook heeft verweerder geen recht of legitiem belang bij het gebruik van de domeinnaam. Verweerder gebruikt de domeinnaam niet bona fide en is ook niet algemeen bekend onder de domeinnaam. Registratie te kwader trouw wordt aangenomen omdat, gelet op de bekendheid van eisers merk, verweerder waarschijnlijk bekend was met eisers merk en omdat de registratie is geschied met het oog op commercieel gewin door het bewust stichten van verwarring. Overdracht bevolen.

WIPO Arbitration and Mediation Center 20 april 2011 , Zaak-/rolnummer: DNL2011-0080, DomJur 2011-684 (Hamburg Mannheimer Consulting N.V. tegen verweerder) link

Eiser is Hamburg Mannheimer Consulting, bemiddelaar bij verkoop verzekeringen en hypotheken, gebruiker van domeinnaam hetverzekeringsplein.nl. Verweerder is actief als hypotheekadviseur en houder van de domeinnaam verzekeringsplein. Eiseres vordert overdracht van de domeinnaam.

Eiser opereert vooral onder naam ERGO Life, hetverzekeringsplein.nl wordt niet tevens als handelsnaam gebruikt. Geen verwarringwekkendeovereenstemming handelsnaam of merk.

Het staat onvoldoende vast dat verweerder geen recht of legitiem belang heeft. Hoewel heel beschrijvend door combinatie product of dienst met het woord plein. Intentie voor eigen bedrijfsmatig gebruik en verder geen kwader trouw registratie. Vorderingen afgewezen.

IEF 9848

Opgenomen als contactgegeven

Gerechtshof 's-Gravenhage 28 juni 2011, LJN BQ9516 (Fysio Reeuwijk, appellante tegen geïntimeerde)

Wellicht ten overvloede. Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. Domeinnaam kan handelsnaam worden, i.c. geen sprake van. Hof bevestigt vonnis van kantonrechter dat appellanten de domeinnaam www.fysioreeuwijk.nl niet gebruiken als handelsnaam, maar hebben opgenomen als contactgegeven op uitingen. Geïntimeerde maakt aldus geen inbreuk op handelsnaam met die domeinnaam. Geen verwarringsgevaar. Geen beoordeling onrechtmatige daad. Appelante veroordeelt in de kosten 1019h Rv.

7.   (...) Een domeinnaam is in beginsel niet meer of anders dan een internetadres van de domeinnaamhouder. Een domeinnaam kan echter tot handelsnaam worden wanneer zij in het handelsverkeer wordt gebruikt ter aanduiding van een onderneming.
  Naar het oordeel van het hof is daarvan in het onderhavige geval echter geen sprake.

8.  Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [appellante] de aanduiding ‘www.fysioreeuwijk.nl’ (of ‘Fysio Reeuwijk’) niet gebruiken als handelsnaam. Het oordeel van de kantonrechter ter zake is dus juist. Dat betekent dat de eerste grief faalt en dat de tweede grief, die betrekking heeft op de vraag of sprake is van verwarringsgevaar, geen behandeling behoeft. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen. De vraag of de bij brief van 2 mei 2011 ingediende vermeerdering van verzoek toelaatbaar is (vgl. HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21), kan in het midden blijven.

9. (...) Daarbij overweegt het hof dat de onderhavige procedure een procedure krachtens artikel 5 Handelsnaamwet is als bedoeld in artikel 1019 Rv.; zij valt dus onder de reikwijdte van artikel 1019h Rv. inzake de proceskostenveroordeling in intellectuele-eigendomsinbreuk-zaken. 

10.   In deze procedure is geen plaats voor een beoordeling van het verzoek van Hartog en van Keulen op basis van artikel 6:162 BW.

Lees het arrest (link / pdf).

IEF 9831

Voorbereidende handelingen

Kantonrechter Nijmegen, Rechtbank Arnhem 17 juni 2011, LJN BQ9168 (Fornix Biosciences N.V. en Laprolan B.V. tegen Medical4You B.V.)

Als randvermelding. Mededingingsrecht. Non-Concurrentiebeding. Handelsnaam inschrijven bij KvK: schending non-concurrentiebeding? Voorbereidende handelingen, zoals oprichten onderneming en inschrijven bij de Kamer van Koophandel, leveren (nog) geen concurrentie op. Afwijzing vorderingen

Verweer 3.3 [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] stellen dat de vorderingen van Fornix en Laprolan primair niet kunnen worden toegewezen omdat het non-concurrentiebeding, zoals overeengekomen in artikel 12.2 van de koopovereenkomst, nietig is op grond van artikel 6 van de Mededingingswet respectievelijk artikel 101 van het Verdrag betreffende de Werking van de EU. Voor zover het beding wel geldig zou zijn, dan heeft subsidiair te gelden dat het beding niet is geschonden omdat met het enkel oprichten van M4Y in november 2009 geen concurrerende activiteiten werden verricht. Voor zover een vordering zou worden toegewezen wordt de kantonrechter verzocht de boetes te matigen tot nihil, dan wel tot een bedrag in goede justitie vast te stellen. Voorts wordt de kantonrechter verzocht Fornix en Laprolan te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder de nakosten.

4.3 (...) De kantonrechter is echter van oordeel dat deze gedragingen niet in strijd zijn met artikel 12.2 van de koopovereenkomst. Dit artikel verbiedt namelijk de betrokkenheid bij activiteiten die vergelijkbaar of concurrerend zijn met de activiteiten of producten van Laprolan en de genoemde gedragingen vallen hier niet onder. Van concurrentie is eerst sprake indien afnemers van urineopvangzakken van Laprolan die ook kunnen afnemen van M4Y. Niet gebleken is dat M4Y tijdens de in geding zijnde periode heeft gehandeld met (potentiële) klanten van Laprolan. Het enkel oprichten van een onderneming en inschrijven bij de Kamer van Koophandel maakt niet dat de onderneming actief is met de verkoop en levering van urinezakken. Het zijn enkel voorbereidende handelingen. Dat geldt ook voor het zorg dragen voor de inschrijving in het zogenaamde Z-register. Het gestelde veelvuldige onderlinge telefooncontact tussen [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [X] kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gezien als handelingen in strijd met artikel 12.2 van de koopovereenkomst. Voor zover Fornix en Laprolan hebben willen betogen dat [X] al vóór 4 januari 2010 voor M4Y werkzaamheden heeft verricht die gericht waren op de verkoop en levering van urinezakken, overweegt de kantonrechter dat deze stelling slechts gebaseerd is op veronderstellingen en daarmee niet dan wel onvoldoende feitelijk onderbouwd is.

Lees de uitspraak hier (link / pdf)

 

IEF 9829

Voor het eerst in vijftien jaar weer actief

Rechtbank Haarlem 8 juni 2011, LJN BQ9150 (MEDEX c.s. en EJW Productions B.V.)

Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. Eiseressen maken aanspraak op handelsnaam 'Medec', vanwege gebruik. Gedaagde heeft handelsnaam Medec, Medex Holland en Medec Nederland in het handelsregister geregistreerd en gebruikt website www.medec.nl onder de naam Medicare.

Gevorderd: ongedaanmaking inschrijving en overdragen gebruiksrechten domeinnaam. Afwijzing vorderingen: exclusief gebruik is niet vast komen te staan, "verjaring" van handelsnaamrecht omdat "zij voor het eerst in vijftien jaar weer actief wordt in Nederland" [red. zie hier]. Geen overdracht van (het gebruiksrecht op) www.medec.nl, omdat gedaagde geen rechthebbende is. Proceskosten veroordeling 1019h Rv.

4.5.  Medec Benelux heeft diverse facturen overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij de handelsnaam Medec in Nederland voert. Bij nadere bestudering van deze facturen blijkt dat het merendeel van de facturen betrekking heeft op producten die aan Endomed zijn geleverd en dat van een periode van tien jaren acht facturen aan vijf verschillende afnemers in Nederland in het geding zijn gebracht. Medec Benelux heeft zich dus weliswaar op de Nederlandse markt begeven, maar een exclusief gebruik (in Nederland) van de handelsnaam Medec heeft Medec Benelux met die facturen niet aangetoond. Daarbij is mede van belang dat Medec Benelux nimmer in het geweer is gekomen tegen de door Medicare reeds sedert 2002 geëxploiteerde website www.medec.nl, welke website sinds 2010 ook door EJW wordt gebruikt. Bovendien schrijft Medec Benelux in haar eigen persbericht dat zij voor het eerst in vijftien jaren weer actief wordt in Nederland.

De conclusie luidt dan ook dat het exclusief gebruik in Nederland van de handelsnaam Medec door Medec Benelux niet is komen vast te staan en dat de vordering tot doorhaling van de handelsnamen in het register van de Kamer van Koophandel afgewezen dient te worden. Bij dit oordeel is voorts nog betrokken het zeer beperkte belang van Medec Benelux bij toewijzing van de vordering. Indien het gevorderde zou worden toegewezen staat niets er immers aan in de weg dat EJW de naam Medec als handelsnaam blijft gebruiken.

De vordering tot overdracht van (het gebruiksrecht op) het domein www.medec.nl strandt reeds omdat EJW geen rechthebbende van dit domein is en hierover dus ook geen zeggenschap heeft. Ook overigens kan deze vordering – gelet op hetgeen hiervoor omtrent het voeren van de handelsnaam is overwogen – niet slagen.

Lees het vonnis hier (link / pdf / LJN)

IEF 9814

Beauty, Center en Bogár

Rechtbank 's-Gravenhage 22 juni 2011, HA ZA 09-2695 (Schoonheidsinstituut Nefertete B.V. tegen v.o.f. Bogár)

In navolging van IEF 8313, IEF 7970 en 5219.

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Rechtsverwerking. Aan handelsnaam wordt immer niet de eis gesteld dat deze onderscheidend vermogen heeft. Beroep op art. 5 Hnw mogelijk, zij het dat een en ander wel gevolgen heeft voor de beschermingsomvang. Auditieve en visuele gelijkenis Beauty Center Bogár en Beauty Center Bogaard, verwarring te duchten. Vordering toegewezen obv handelsnaamrecht. Merkenrecht niet. Geen belang bij proceskostenveroordeling eerdere KG.

 Nefertete exploiteert in het winkelcentrum In de Bogaard te Rijswijk een schoonheidssalon annex afslankinstituut (r.o. 2.1).   Bogár exploiteert in het winkelcentrum In de Bogaard te Rijswijk sinds 12 november 2002 een tanning en beautysalon, aanvankelijk als eenmanszaak gebruik makend van de handelsnaam Touch of Beauty (r.o. 2.2). Nefertete komt onder meer op tegen gebruik van de handelsnaam Bogár op de website met de domeinnaam bogar.nl en tegen gebruik van de naam met grote letters op het bedrijfspand van Bogár.

Rechtsverwerking 4.7. Ten aanzien van de overeenstemming tussen beide handelsnamen heeft Bogár verder aangevoerd dat zulks wordt veroorzaakt door de elementen Bogaard en Bogár en dat, nu Nefertete tegen gebruik van de handelsnaam Bogár en Bogár Tanning & Beauty in het verleden geen bezwaar heeft gemaakt, zij haar recht heeft verwerkt op te treden tegen de handelsnaam in combinatie met de toevoegingen Beauty Center. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Het niet optreden tegen het gebruik van de handelsnaam Bogár of Bogár Tanning & Beauty vond plaats in de periode waarin Bogár deze handelsnamen voerde. Deze namen stemmen zowel in auditief als visueel opzicht minder overeen met de naam Beauty Center Bogaard, zodat niet onbegrijpelijk is dat Nefertete zich medio 2005/2006 tegen de nieuwe handelsnaam Beauty Center Bogár, vanwege een denkelijk toegenomen verwarringsgevaar, wél is gaan verzetten. Daarbij is van belang dat het bij de beoordeling van het bestaan (en de mate) van verwarringsgevaar aankomt op de namen als geheel. Bogár mocht er daarom niet op vertrouwen dat het gedogen, door Nefertete, van het gebruik van het element Bogár als handelsnaam of als onderdeel van de handelsnaam Bogár Tanning & Beauty, eveneens betrekking zou hebben op de naam Beauty Center Bogár.

Handelsnaam 4.9. Gelet op artikel 5 Hnw is bepalend of bij het publiek verwarring te duchten is. Daarbij dient in ieder geval te worden gelet op de mate van gelijkenis, de aard van de ondernemingen en hun plaats van vestiging. Voorts gaat het, het zij herhaald, om een vergelijking tussen de beide handelsnamen als geheel. Wat de namen Beauty Center Bogár en Beauty Center Bogaard betreft is niet in geschil dat sprake is van een grote auditieve gelijkenis. Ook is sprake van een aanzienlijke visuele gelijkenis. Gelet voorts op het feit dat beide ondernemingen (volgens Nefertete inmiddels) soortgelijke diensten aanbieden en vast staat dat beide ondernemingen op slechts 200 meter van elkaar gevestigd zijn in hetzelfde winkelcentrum, is de rechtbank van oordeel dat gevaar voor verwarring bij het publiek is te duchten, zoals partijen zelf ook ter comparitie hebben erkend.

Merkenrecht 4.11. Voor zover de vorderingen ook zijn gebaseerd op het ingeroepen Benelux woordmerk (vgl. r.o. 2.4.) heeft Nefertete daarbij, voor zover de reikwijdte daarvan samenvalt met het reeds op de handelsnaamrechtelijke grondslag toe te wijzen verbod, geen belang. Voor zover de vorderingen zien op het meerdere (i.e. een verbod buiten de in r.o. 4.10. genoemde straal), worden zij afgewezen. In de eerste plaats geldt daartoe dat Nefertete niet gemotiveerd heeft gesteld waarom het gebruik van de handelsnaam van Bogár merkgebruik oplevert in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. In de tweede plaats geldt dat de ook ingeroepen grondslag van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE niet tot een andere uitkomst kan leiden dan hiervoor ten aanzien van het handelsnaamrechtelijke deel van het geschil is overwogen en beslist. De te beantwoorden voorvraag hier is immers of de gemiddelde consument een verband zou leggen tussen de handelsnaam van Bogár en het merk van Nefertete in die zin dat de handelsnaam het merk in gedachten oproept. Niet aannemelijk is geworden dat zulks buiten een straal van 5 km rondom het winkelcentrum het geval zou zijn. Daar komt bij dat Nefertete niet gemotiveerd heeft gesteld dat en waarom Bogár met haar handelsnaam buiten genoemde straal ongerechtvaardigd voordeel trekt uit of afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk, zodat ook deze grondslag niet tot een verdere toewijzing kan leiden dan op basis van de handelsnaamrechtelijke grondslag reeds toewijsbaar is.

4.12. Datzelfde geldt ook de meer subsidiair ingeroepen grondslag onrechtmatige daad/oneerlijke mededinging in de zin van artikel 10bis Verdrag van Parijs.

Dictum: verbiedt Bógar om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis ieder gebruik als handelsnaam van de tekens Beauty Center Bogár en/of andere combinaties van de termen Beauty, Center en Bogár in het winkelcentrum In de Bogaard te Rijswijk (ZH) en een straal van 5 kilometer rondom dat winkelcentrum te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere overtreding van het verbod en voor iedere dag of gedeelte van een dag dat die overtreding voortduurt, met een maximum van € 500.000,00;

Lees de uitspraak hier (pdf)