DOSSIERS
Alle dossiers

Kamerstukken & EU  

IEF 9925

Kamerbrief voortgang ACTA

Kamerbrief over de voortgang van het Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA)

Minister Verhagen (E L & I) en staatssecretaris Teeven (V & J) informeren de Tweede kamer over de huidige ontwikkelingen van het internationale verdrag ACTA. ACTA richt zich op internationale bestrijding van namaak en piraterij en inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten. Sinds mei 2011 staat het verdrag open ter ondertekening. Deze brief is vrij helder opgebouwd, als volgt:

1. Doel en achtergrond van ACTA
2. Overzicht van de ACTA-onderhandelingen
3. De inhoud van ACTA
4. Internetconsultatie: verslag hiervan en de reactie/inzet van Nederland
5. Afronding van ACTA

p. 2. ACTA heeft tot doel de wereldwijde handhaving van intellectueleeigendomsrechten in het algemeen en bestrijding van namaak en piraterij in het bijzonder te bevorderen en wil dit bereiken door:

1. internationale samenwerking: de samenwerking tussen de partijen is een belangrijk onderdeel van ACTA, waaronder ook wordt verstaan het delen van informatie en samenwerking tussen handhavingsinstanties,capaciteitsopbouw en verbetering van de technische bijstand bij de handhaving;

2. ‘best practices’: bestaande succesvolle handhavingpraktijken dienen niet alleen tussen de ACTA-deelnemers te worden uitgewisseld, maar ook met de rechthebbenden en andere belanghebbenden. Hieronder vallen onder andere ook het bevorderen van expertise binnen de rechtshandhavingsstructuren en het treffen van maatregelen voor het verhogen van het publieke bewustzijn over het belang van de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en de schadelijke effecten van inbreuken hierop;

3. wettelijk kader: door het vaststellen van moderne en samenhangende gemeenschappelijke normen kan effectief worden opgetreden tegen namakers en piraten. Het betreft normen op het gebied van civiele en strafrechtelijke handhaving, grensmaatregelen en de digitale omgeving.

Lees de gehele brief hier (link)

IEF 9906

Afschrijvingen (tweedehands) immateriële activa

Richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijk geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), COM(2011) 121 definitief, 2011/0058 (CNS)

Als randvermelding. Vennootschapsbelasting. Geconsolideerde heffingsgrondslag. Afschrijving van immateriële activa (zoals IE-rechten) lineair over hun gebruiksduur van wettelijke bescherming of 15 jaar. Tweede hands immateriële activatie afschrijving over 15 jaar.

Artikel 36 Afzonderlijk af te schrijven activa
1. Onverminderd lid 2 en de artikelen 39  en 40 worden vaste activa afzonderlijk en lineair over hun gebruiksduur afgeschreven.  De gebruiksduur van een vast actief wordt als volgt bepaald: 
a) gebouwen: 40 jaar;
b) duurzame materiële activa, andere dan gebouwen: 15 jaar;
c) immateriële activa; de periode gedurende welke het actief wettelijke bescherming geniet of gedurende welke  het recht is toegekend of, indien die periode niet kan worden bepaald, 15 jaar.

2. Tweedehands gebouwen, tweedehands duurzame materiële activa en tweedehands immateriële activa worden afgeschreven overeenkomstig de volgende regels:
c) een tweedehands immaterieel actief wordt over 15 jaar afgeschreven, tenzij de resterende periode gedurende welke het actief wettelijke bescherming geniet of gedurende welke het recht is toegekend, kan worden bepaald, in welk geval het over die periode wordt afgeschreven

Artikel 68 Zelf gegenereerde immateriële activa Wanneer een belastingplichtige, die de economische eigenaar is van een of meer zelf gegenereerde immateriële activa, de groep verlaat, wordt een bedrag dat gelijk is aan de voor die activa gemaakte kosten voor onderzoek, ontwikkeling, marketing en reclame in de voorgaande vijf jaar, bij de geconsolideerde belastinggrondslag van de overblijvende groepsmaatschappijen opgeteld. Het opgetelde bedrag mag evenwel de waarde van de activa op het tijdstip van uittreding van de belastingplichtige uit de groep niet te boven gaan. De kosten worden toegerekend aan de uittredende belastingplichtige en worden behandeld overeenkomstig het nationale vennootschapsbelastingrecht dat op hem van toepassing wordt of, indien hij de bij deze richtlijn ingestelde  regeling blijft toepassen, de regels van deze richtlijn.

Uit de considerans volgt:

(14) Vaste activa moeten voor belastingdoeleinden kunnen worden afgeschreven, behoudens enkele uitzonderingen. Duurzame materiële en immateriële activa moeten individueel kunnen worden afgeschreven, terwijl andere activa  in een pool moeten worden samengebracht. Afschrijving in een pool betekent een vereenvoudiging voor zowel de belastingdiensten als de belastingplichtigen, omdat dan niet langer een lijst van de verschillende soorten vaste activa  en de gebruiksduur ervan moet worden opgesteld en bijgehouden

(17) (...) De waarde van zelf gegenereerde immateriële activa moet worden bepaald aan de hand van een passende
maatstaf, namelijk de kosten van onderzoek en ontwikkeling, marketing en reclame gedurende een welomschreven periode

(21) De toerekeningsformule voor de geconsolideerde belastinggrondslag moet drie gelijk gewogen factoren (arbeid, activa en omzet) omvatten. De factor arbeid moet worden berekend op basis van de loonkosten en het aantal werknemers (waarbij elk element voor de helft telt). De factor activa moet alle materiële vaste activa omvatten.
Immateriële en financiële activa moeten buiten de formule blijven omdat zij mobiel zijn en het gevaar bestaat dat de regeling wordt omzeild. (...)

IEF 9904

Besluit (onder)mandaat en machtiging

Besluit mandaat en machtiging NL Octrooicentrum, Stcrt. 2011, 11 831.

Als randvermelding Artikel 1.Aan de functionarissen genoemd in de bijlage wordt, ieder voor zich, mandaat en machtiging verleend voor aangelegenheden zoals genoemd in de bijlage die gebaseerd zijn op de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ROW 1995), op de Wet van 28 oktober 1987, houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten (hierna: Chipswet) en op het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE).

Artikel 2 - Het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Octrooicentrum Nederland 2008 wordt hierbij ingetrokken.

Besluit ondermandaat en machtiging Directeur-Generaal van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom betreffende het verstrekken van gewaarmerkte afschriften van een merk, Stcrt. 2011, 12 015

Artikel 1 Aan de adjunct Directeuren-Generaal, aan de sectorhoofden procesondersteuning en aan het afdelingshoofd IT van het Benelux- Bureau voor de Intellectuele Eigendom wordt, ieder voor zich, mandaat en machtiging verleend voor het verstrekken van gewaarmerkte afschriften van een merk zoals genoemd in artikel 4, onderdelen c en d, van de Uitvoeringsregeling merken BES.

IEF 9878

Internetconsultatie verweesde werken

Internetconsultatie verweesde werken 2011

Leest u de uitkomsten van deze consultatie in ons overzichtsartikel IEF 10142. Op 24 mei 2011 heeft de Europese Commissie het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken (COM (2011) 289 definitief) gepresenteerd.

Doel van de regeling
Verweesde werken zijn boeken, kranten, films, etc die auteursrechtelijk zijn beschermd maar waarvan de rechthebbende niet bekend of onvindbaar is. Aangezien voor de openbaarmaking van een auteursrechtelijk beschermd werk toestemming van de rechthebbende noodzakelijk is, kan het werk niet rechtmatig ter beschikking worden gesteld van het publiek via internet. Voornaamste doelstelling van het voorstel is het creëren van een rechtskader om de rechtmatige en grensoverschrijdende online- toegang te verzekeren tot verweesde werken uit het oogpunt van publiek belang. Gedacht kan worden aan online digitale bibliotheken of archieven van de diverse in het voorstel gespecificeerde culturele instellingen.

Doelgroepen die door de regeling worden geraakt
Rechthebbenden op auteursrechtelijk beschermde werk
Culturele instellingen zoals bibliotheken, musea, onderwijsinstellingen, (film)archieven en publieke omroepen.
Andere belanghebbende personen en organisaties die te maken hebben met de problematiek van verweesde werken.

Verwachte effecten van de regeling
Voor de genoemde instellingen zal het mogelijk worden om verweesde werken:
a) beschikbaar te stellen in de zin van artikel 3 van de auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG. Dit houdt in mededeling van het werk aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van beschikbaarstelling op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn.
b) te reproduceren in de zin van artikel 2 van de richtlijn 2001/29/EG met als doel de werken te digitaliseren, beschikbaar te stellen, te indexeren, catalogiseren, behouden of restaureren.
De werken mogen niet worden gebruikt om andere dan taken van publiek belang te vervullen.
Het richtlijnvoorstel biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden bij nationale wet te bepalen dat ook voor andere doeleinden werken mogen worden gebruikt (via zogeheten 'extended collective licenses').

Doel van de consultatie
Het kabinet heeft het voorstel om te komen tot een oplossing voor de problematiek van verweesde werken positief ontvangen. Wij vernemen graag uw mening of de door de Commissie gekozen uitwerking naar uw mening werkbaar is. U wordt verzocht daarbij zo concreet mogelijk en met voorbeelden uw standpunt te onderbouwen. De reacties zullen worden gebruikt voor de standpuntbepaling van Nederland in de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel.

Op welke onderdelen van de regeling wordt een reactie gevraagd
U kunt reageren op ieder onderdeel van de regeling.

Publicatie reacties
Reacties worden gepubliceerd tijdens de loop van de consultatie. Alleen die reacties worden gepubliceerd waarvan is aangeven, door de inzender, dat deze openbaar mogen zijn. Voordat reacties gepubliceerd worden, worden deze eerst gecontroleerd op beledigende of aanstootgevende uitspraken. Deze controle kan enkele dagen duren.

Internetconsultatie verweesde werken 2011 (link)
Impact assessment richtlijnvoorstel verweesde werken (link)
EC Website verweesde werken (link) met de voorgestelde tekst van de richtlijn (link)

IEF 9875

Normale waarde

Kabinetsreactie op kenbaarheid van normen en normalisatie Kamerstukken II 2010/11, kenmerk: ETM/MC / 11080967

Octrooirecht en standaardisering. Auteursrecht op normen en normalisatie. Dwingende normen dienen kosteloos beschikbaar te zijn. NEN staat open mits compensatie (vanaf 2014).

Als er dwingend naar een norm wordt verwezen, is er geen vrije keuze meer de norm al dan niet toe te passen. De norm moet worden ingezien om aan de wet te kunnen voldoen. Daarom zal het kabinet er bij inhoudelijk nieuwe regelgeving die op of na 1 januari 2012 in werking treedt voor zorgen dat indien hierin dwingend naar nationale normen wordt verwezen, deze normen vanaf inwerkingtreding van die regelgeving kosteloos beschikbaar zijn. Het vraagt zorgvuldigheid en daarmee tijd om de, ten tijde van het uitbrengen van deze kabinetsreactie, reeds bestaande regelgeving door te lichten en eventuele overbodig geachte dwingende verwijzingen om te zetten in verwijzingen op basis van bewijsvermoeden.

(...) Ook voor deze normen geldt dat zij per 1 januari 2014 gratis ter beschikking worden gesteld. NEN heeft aangegeven, onder voorwaarden voor compensatie van gederfde inkomsten door de overheid, open te staan voor de kosteloze beschikbaarstelling van nationale normen waarvan NEN auteursrechthebbend is. Onderhandelingen met NEN zullen hierover worden gestart zodra inventarisatie heeft uitgewezen welke verwijzingen dwingend zijn en zullen blijven.

IEF 9845

Artikel 45d Aw

Beantwoording kamervragen over naburige rechten medewerkers en makers van film- en tv-producties (art. 45d Aw), Aanhangsel van de Handelingen II 2010/11, 2657, nr. 2011Z09683

In navolging van de Kamervragen (hier) en een kritisch stuk van Gerben Kor, 'Waarom verklaart de werkgever de filmmaker dood'' uit 2010. 

1. Kunt u ingaan op de kwestie dat in de aanpassing van artikel 45d van de Wet naburige rechten alleen rekening wordt gehouden met de positie van de producent en niet met de positie van de makers, zoals regisseurs en acteurs? Acht u dit redelijk, aangezien deze immers eveneens als cultureel ondernemers te kwalificeren zijn?

Antwoord: De regeling van artikel 45d Auteurswet tracht een balans te vinden tussen zowel de belangen van de makers als het belang van de producent van een filmwerk. De producent dient over de rechten te kunnen beschikken om het filmwerk te kunnen exploiteren. De maker heeft recht op een billijke vergoeding voor de exploitatie van zijn werk. Het juridische kader voor 45d Auteursrecht wordt onder meer gevormd door artikel 14bis van de Berner Conventie waarin is bepaald dat makers die zich verbonden hebben tot het leveren van bijdragen zich in beginsel niet kunnen verzetten tegen ‘de verveelvoudiging, het in omloop brengen, de openbare uitvoering of opvoering, de overbrenging per draad aan het publiek, de radiouitzending, de mededeling aan het publiek, het aanbrengen van ondertitels en het nasynchroniseren van de teksten’ van het filmwerk. Zie over de verschillende stelsels van rechtenoverdracht die te billijken zijn in het systeem van de Berner Conventie het antwoord op vraag 3.

In 2010 is over een voorontwerp van wet inzake het auteurscontractenrecht geconsulteerd. Naar aanleiding van de reacties op het voorontwerp is thans een wetsvoorstel auteurscontractenrecht in voorbereiding. Het versterken van de contractuele positie van de auteur en uitvoerende kunstenaar in de verhouding tot zijn exploitant heb ik als een van de speerpunten van mijn beleid aangemerkt. Zoals opgemerkt in de speerpuntenbrief van 11 april 2011 (TK 2010-2011, 29 838, nr 29) zal in de zomer een wetsvoorstel aan de ministerraad worden aangeboden.

2. Wat is uw reactie op klachten over de (hoogte van de) vergoeding die wordt betaald door producenten en omroepen aan makers in de film- en tv-sector, hoewel dit bij wet verplicht is? Acht u deze vergoeding redelijk?
 
Antwoord: Uit een onderzoek van het Instituut voor Informatierecht is gebleken dat makers zich ten opzichte van de exploitanten van hun werken in een structureel zwakkere onderhandelingspositie bevinden. Deze uitkomst is onlangs herbevestigd in het onderzoek ‘Wat er speelt’. De zwakkere onderhandelingspositie is voor mij reden geweest het wetsvoorstel auteurscontractenrecht voortvarend ter hand te nemen. Gelet op het privaatrechtelijke karakter van een exploitatieovereenkomst hecht ik eraan op te merken dat bij een geschil over de hoogte van de vergoeding het aan de rechter is om zich daarover uit te spreken en niet aan de staatssecretaris.

3. Kunt u ingaan op de stelling dat bijvoorbeeld acteurs in het onderhandelingsproces voor naburige rechten te zwak staan in Nederland, in vergelijking met het buitenland, bijvoorbeeld Duitsland?

Antwoord: Zoals onder 1 opgemerkt wordt ook in het internationaal juridisch kader onderkend dat de producent van een filmwerk over bepaalde rechten moet kunnen beschikken. Globaal genomen zijn er drie stelsels met betrekking tot rechtenoverdracht bij filmwerken. Het Verenigd Koninkrijk hanteert het stelsel van de ‘film copyright’ waarbij de producent als auteur van het filmwerk wordt beschouwd. Oostenrijk en Italië gaan uit van het stelsel van de ‘cessio legis’ op grond waarvan degene die een creatieve bijdrage hebben geleverd als medeauteurs worden beschouwd maar de uitoefening van het exploitatierecht van rechtswege aan de producent toekomt. Nederland hanteert evenals Duitsland en Frankrijk het stelsel van de ‘présomption de cession’ op grond waarvan het recht om het filmwerk te exploiteren wordt vermoed aan de producent overgedragen te zijn tenzij er sprake is van een andersluidend beding. Het stelsel van de ‘présomption de cession’ biedt de maker de meeste speelruimte om over zijn rechten te beschikken.

4. Hoe denkt u ervoor te zorgen dat deze schadelijke situatie voor eerdergenoemde makers zal veranderen en het eerder genoemde wettelijke recht in zowel letter als geest voortaan wel zal worden nageleefd?

5. Bent u bereid ervoor te zorgen dat de positie van acteurs, regisseurs, schrijvers en overige makers in de film- en tv-sector, indien de huidige wettelijke bescherming onvoldoende blijkt, deze wettelijke bescherming dan te regelen opdat oneigenlijke afkoop door omroepen/distributeurs of andere opdrachtgevers van audiovisuele media wordt tegengegaan?

Antwoord: In de beleidsbrief van 11 april 2011 heb ik het versterken van de contractuele positie van de auteurs en uitvoerende kunstenaars door middel van een wetsvoorstel auteurscontractenrecht aangemerkt als speerpunt van mijn auteursrechtbeleid. Hieronder valt ook het versterken van de positie van makers en uitvoerende kunstenaars in de film- en tv-sector. Het wetsvoorstel wordt deze zomer aan de ministerraad aangeboden.

Lees het antwoord op kamervragen hier (pdf).

IEF 9841

In de serie Topsectoren

In navolging van IEF 9832

Advies Topteam High Tech Systemen en Materialen (hier): Holland High Tech

p. 31 Opkomende markten zijn belangrijk voor de Nederlandse export…

In de opkomende markten spelen overheden een dominante rol. Dat maakt een actieve rol van de Nederlandse overheid onontkoombaar. Maar ook in de ons omringende landen en in de VS is internationaal ondernemen geen vanzelfsprekendheid. Handelsbarrières en het ontbreken van een level playing field vormen belemmeringen voor Nederlandse bedrijven. Daarin spelen (oneerlijke) douaneprocedures en (te hoge) importtarieven een rol, maar ook belemmeringen voor (R&D-)investeringen en de bescherming van intellectueel eigendom. MKB bedrijven hebben soms een beperkte kennis van de lokale marktpraktijken en marktmogelijkheden en een moeilijke toegang tot de juiste (lokale) partijen. Maar ook interne regelgeving, standaarden en certificatie, en taal- en cultuurverschillen werken belemmerend om efficiënt internationaal te kunnen ondernemen.

Advies Topsector Energie (hier): Energie in beweging

p.9 Inzet op versterken rol starters en snelle groeiers binnen het MKB.

Naast het op maat aanbieden en toegankelijk stellen van generieke faciliteiten die eerder zijn genoemd, heeft het innovatieve MKB behoefte aan beter en laagdrempeliger toegang tot met name de GTIs [red. Grote Technologisch Instituten]. Dit kan bijvoorbeeld door de benodigde papiermassa om toegang te krijgen tot cofinanciering meer op maat te maken en tenders niet af en toe maar semi-continu open te stellen. Daarnaast verdient het aanbeveling over te gaan tot het instellen van een onafhankelijke helpfaciliteit die het MKB ondersteunt bij onduidelijkheden over en moeilijkheden met Intellectual Property (IP). Hiermee kan worden voorkomen dat onderzoek vastloopt op onduidelijkheden rond IP positie of dat MKB-bedrijven de GTIs, waarmee in samenwerking onderzoek is verricht, later als concurrent tegenkomen. Dit zal naar verwachting bijdragen aan de samenwerking tussen GTIs en het MKB, omdat men nu uit angst voor dergelijke moeilijkheden soms juist de GTIs omzeilt.

IEF 9840

Uitwerking regeerakkoord onder media

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap informeert de Tweede Kamer over de uitwerking van het regeerakkoord op de onderdelen landelijke publieke omroep, Wereldomroep, regionale omroep en Muziekcentrum van de Omroep (hierna: MCO). Uitwerking regeerakkoord onder media, 17 juni 2011, referentie 309071.

Een realistische prijs ligt volgens het Commissariaat tussen 0,5 cent en 3,4 cent. De prijs van 14 cent die de NPO hanteerde in de recente onderhandelingen, vindt het Commissariaat niet realistisch.(...) Het Commissariaat stelt daarom voor uit te gaan van de gemiddelde waarde van 1,95 cent per papieren gids en deze waarde om de twee jaar te herberekenen.  (…) Het kabinet deelt de conclusies van het Commissariaat voor de Media. Het model dat uitgaat van de gemiddelde waarde biedt marktpartijen mogelijkheden om snel en tegen redelijke exploitatievoorwaarden aan de slag te gaan. (...) Bij de wettelijke uitwerking van het model zullen ook de voorstellen van het Commissariaat over elektronische en online programmagidsen betrokken worden. Ook voor die gidsen komen immers de programmagegevens beschikbaar. Het kabinet deelt de mening van het Commissariaat dat hiervoor andere (lagere) tarieven moeten gelden, die rekening houden met de aard van deze gidsen.

Auteursrecht makers, p. 7

Belang van de publieke omroep voor de audiovisuele productiesector De publieke omroep is in Nederland de belangrijkste producent van audiovisuele producties en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse audiovisuele creatieve industrie. Producties komen vaak tot stand in samenwerking met onafhankelijke producenten, maar zijn altijd vervaardigd door audiovisuele makers: zij zijn onmisbaar voor de taakuitoefening van de publieke omroep. Makers hebben naast hun honoraria recht op een redelijke auteursrechtelijke vergoeding bij verdere exploitatie van deze producties, maar de onderhandelingen over de vergoeding voor deze exploitatievormen verlopen moeizaam. Het zou goed zijn als beide partijen zich inzetten voor de totstandkoming van nieuwe exploitatiemodellen, al dan niet in samenwerking met derden, waarin makers op realistische wijze meedelen in de opbrengsten. Dit is in wederzijds belang, zeker gezien de komende bezuinigingen. Het kabinet roept beide partijen dan ook op om hiermee aan de slag te gaan. De overheid zal erop toezien dat deze exploitatiemodellen binnen de kaders van de Auteurswet blijven.

Programmagegevens, p. 25 
In het regeerakkoord is afgesproken dat de beschikbaarheid van programmagegevens zal worden verruimd. Ik heb tijdens het debat over de mediabegroting gezegd dat het kabinet een snelle, maar wel evenwichtige oplossing nastreeft, met als uitgangspunt de beschikbaarheid van programmagegevens tegen een marktconforme vergoeding. Daarvoor heb ik eerst de NPO de kans gegevens om in overleg met de uitgevers vóór 1 april 2011 tot een onderhandelingsresultaat te komen. Parallel hieraan heb ik het Commissariaat voor de Media verzocht te onderzoeken hoe de programmagegevens op een zorgvuldige en evenwichtige wijze beschikbaar gesteld kunnen worden. De NPO heeft inmiddels laten weten dat de onderhandelingen mislukt zijn. Het Commissariaat heeft op 17 mei 2011 zijn onderzoeksrapport aan mij uitgebracht, getiteld: Is er nog iets op de tv?, dat als bijlage bij deze brief is gevoegd. Het rapport bevat een gedegen analyse van de problematiek.

Een realistische prijs ligt volgens het Commissariaat tussen 0,5 cent en 3,4 cent. De prijs van 14 cent die de NPO hanteerde in de recente onderhandelingen, vindt het Commissariaat niet realistisch. Het Commissariaat vindt het niet verstandig de programmagegevens in één keer tegen de laagste prijs beschikbaar te stellen. Het Commissariaat stelt daarom voor uit te gaan van de gemiddelde waarde van 1,95 cent per papieren gids en deze waarde om de twee jaar te herberekenen. Overigens adviseert het Commissariaat niet de prijs tot nul te reduceren. In dat geval zullen namelijk de commerciële omroepen niet geneigd zijn hun prijzen te laten aansluiten bij die van de publieke omroep en is het niet mogelijk om alternatieve programmagidsen te exploiteren. Daarvoor zijn immers ook de gegevens van de commerciële omroepen noodzakelijk.

Het kabinet deelt de conclusies van het Commissariaat voor de Media. Het model dat uitgaat van de gemiddelde waarde biedt marktpartijen mogelijkheden om snel en tegen redelijke exploitatievoorwaarden aan de slag te gaan. Bovendien kan rekening gehouden worden met marktgedrag van partijen. Zo wordt op een evenwichtige manier ruimte gemaakt voor marktpartijen, kunnen de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de programmainformatie voor het publiek in stand blijven, en kan de schade voor de publieke omroep beperkt zijn. Bij de wettelijke uitwerking van het model zullen ook de voorstellen van het Commissariaat over elektronische en online programmagidsen betrokken worden. Ook voor die gidsen komen immers de programmagegevens beschikbaar. Het kabinet deelt de mening van het Commissariaat dat hiervoor andere (lagere) tarieven moeten gelden, die rekening houden met de aard van deze gidsen.

Meer lezen? Beleidsnota 'Is er nog iets op TV', Rapport 'Toekomstscenario's voor het Muziekcentrum van de omroep'

IEF 9839

Wisselwerking met mededingingsrecht

Rapport 'De Wisselwerking tussen Auteursrecht en Mededingingsrecht: Rechts- en economischwetenschappelijke bevindingen', Bijlage bij de Speerpuntenbrief Kamerstukken II 2010/11, 29 838, nr. 29.

Inhoudsopgave H4 Beantwoording van de onderzoeksvragen o.g.v. de juridische en economische beschouwingen

4.1 De positieve en negatieve gevolgen van het auteursrecht
4.2 De positieve en negatieve gevolgen van het bestaan van CBO’s
4.3 Het voorkomen en beperken van negatieve consequenties voor de mededinging en de rol van het mededingingsrecht
4.4 De aanpak in verschillende jurisdicties
4.4.1 Vooraf te beoordelen aspect: het vaststellen van een machtspositie
4.4.2 Licentieweigering/leveringsweigering 4.4.3 Tariefdifferentiatie/prijsdiscriminatie
4.4.4 Excessieve prijzen
4.4.5 Economische overwegingen die niet aan bod komen in de rechtspraktijk
4.4.6 Recapitulatie
4.5 De optimale vergoeding voor auteursrechthebbenden
4.6 De beperking van de mededinging door de uitoefening van het auteursrecht

Auteursrecht. p. 105 De mogelijke positieve en negatieve gevolgen van auteursrecht overziend komen wij tot de conclusie dat het ondenkbaar is dat een economie op langere termijn efficiënt kan opereren zonder het bestaan van een vorm van auteursrecht. De economische groei van een land hangt nauw samen met de mate van innovatie en hoewel er gevallen zijn waarbij de financiële prikkels die het auteursrecht mogelijk maakt niet tot meer innovatie leiden, zal het over het algemeen zo zijn dat er veel minder goederen geproduceerd worden die nu door het auteursrecht beschermd worden als dat recht er niet meer zou zijn. Ook is het zo dat het mededingingsrecht er in voorziet dat de belangrijkste potentiële negatieve gevolgen van het bestaan van auteursrecht worden opgeheven of aangepakt. Verder kan getracht worden eventueel nog overblijvende negatieve gevolgen van het bestaan van auteursrecht aan te pakken door naar de vormgeving te kijken die aan het auteursrecht is gegeven (waarover hieronder meer).

CBO's p.107 De mogelijke positieve en negatieve gevolgen van het bestaan van CBO’s overziend komen wij tot de conclusie dat over het algemeen de positieve effecten zullen overheersen. In veel sectoren zal het zo zijn dat het auteursrecht als zodanig weinig beschermend werkt indien individuele auteurs dan wel hun eigen werk kunnen beschermen, maar concurrentie tussen auteurs van soortgelijke producten er toe leidt dat het moeilijk, zo niet onmogelijk, is de hoge vaste kosten die met het maken van informatiegoederen verbonden zijn terug te verdienen. Ook zijn de transactiekosten verbonden aan het heffen door individuele auteurs van royalties prohibitief. Daarnaast is het zeker ook ten aanzien van CBO’s zo dat de meer pregnante negatieve gevolgen van hun bestaan effectief door het mededingingsrecht kunnen worden aangepast. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat het mededingingsrecht alle mogelijke negatieve economische gevolgen het hoofd kan bieden. Beleid moet er op gericht zijn dat de rechtsposities van CBO’s dusdanig vormgegeven zijn dat mogelijk negatieve gevolgen zo veel mogelijk voorkomen worden.

Rol mededingingsrecht, p. 111 Samenvattend kan men ten aanzien van de rol van het mededingingsrecht stellen, dat het weliswaar een rol kan vervullen bij het wegnemen van de mogelijk negatieve gevolgen van CBO’s, maar dat deze rol beperkt is. Excessieve prijszetting kan bij mededingingsrechtelijk toezicht worden beteugeld, doch enkel voor zover het overdreven karakter van de prijzen manifest duidelijk is. Voor wat betreft de twee andere mechanismen waarmee de mogelijk negatieve gevolgen van CBO’s kunnen worden getemperd, te weten het beperken van hun taak tot de inning van royalties, of het creëren van concurrentie tussen CBO’s per sector, biedt het mededingingsrecht geen geëigend middel.

Laatste (samenvattende) paragraaf over beperking van de mededinging door de uitoefening van het auteursrecht is te uitgebreidt om rechtmatig gebruik te maken van citaten: v.a. pagina 123. Lees hier (pdf)

Meer lezen? S. van Loon, Licentieweigering als misbruik van machtspositie, deLex: Amsterdam 2008 

IEF 9835

Octrooirecht op patenten

Open standaarden en opensourcesoftware bij de Rijksoverheid, Kamerstukken II, 2010-11, 32 679, nr. 5. 

31 Zijn er meer voordelen van opensourcesoftware te noemen, die niet vallen onder het criterium «vaak genoemde voordelen» van de Algemene Rekenkamer? Bijvoorbeeld dat het gebruik van opensourcesoftware de concurrentie bevordert in een markt die gedomineerd wordt door gesloten software, wat leidt tot betere producten en lagere prijzen? Bijvoorbeeld dat bij zakelijk gebruik van opensourcesoftware werknemers thuis kosteloos en legaal dezelfde software kunnen gebruiken, wat het risico van malware voor organisaties vermindert?

De «vaak genoemde voordelen» die het rapport in § 3.3.5 vermeldt zijn niet bedoeld als limitatieve opsomming en er kunnen ook andere voordelen verbonden zijn aan opensourcesoftware. Inderdaad kan opensourcesoftware de concurrentie bevorderen (zie ook ons antwoord op de vragen 19 en 20). In het marktsegment van de contentmanagementsystemen voor websites hebben verschillende softwareleveranciers de markt betreden op basis van opensourcesoftware. In dat marksegment kan nu gekozen worden tussen diverse leveranciers van open en gesloten softwareproducten. Concurrentie bevordert in het algemeen een gunstiger prijs-kwaliteitverhouding. Wij zijn niet nagegaan of dat in dit marktsegment het geval is, maar zien wel dat vaak gekozen wordt voor een opensourcevariant, zoals Hippo (geleverd door het gelijknamige Nederlandse bedrijf), Drupal, Typo3 of Joomla! Nog een ander potentieel voordeel kan zijn een verminderde leveranciersonafhankelijkheid bij onderhoud van software doordat het bij opensourcesoftware in principe eenvoudiger is om het onderhoud bij een andere partij onder te brengen. Bij closedsourcesoftware kan dat lastiger zijn in verband met auteursrecht op broncode en octrooirecht op patenten. Voorwaarde is wel dat er meer opensourceleveranciers zijn die deze diensten kunnen verlenen, omdat anders alsnog een vendor lock-in kan ontstaan. Ook hiervoor geldt dus dat dit mogelijke voordeel zich niet automatisch voordoet bij alle opensourcesoftware. In ons rapport merkten we dit meer in het algemeen op voor vaak genoemde voordelen (§ 3.3.5).

Over het risico van malware merken we het volgende op. Afhankelijk van het door de werkgever afgesloten softwarecontract brengt het thuisgebruik van software wel of niet in substantiële mate extra kosten met zich mee. Wat het in de vraag vermelde risico van malware betreft nemen wij aan dat bedoeld is dat een werknemer minder snel geneigd zal zijn om cracks (gekraakte versies) te installeren als deze thuis gratis legale software ter beschikking heeft. Dat is een plausibele veronderstelling, maar het installeren van cracks is zeker niet de enige en volgens ons ook niet de belangrijkste weg waarlangs een computer thuis besmet kan raken. Het risico van malware is altijd aanwezig en organisaties moeten daarom zowel bij closedsource- als bij opensourcesoftware maatregelen treffen om malware te weren.

Lees verder hier (link)