Alle rechtspraak  

IEF 5431

Les Pages Jaunes

pjcom.gifGvEA, 13 december 2007, zaak T-134/06, Xentral LLC tegen OHIM / Pages jaunes SA.

Wel gemeld maar nog niet besproken. Geschil draait o.a. om de vraag of een oudere domeinnaam van geopponeerde aanvrager kan worden ingeroepen tegen jongere nationale merkregistratie van opposant. Nee, oordeelt het GvEA. Daarnaast kunnen weinig onderscheidende woordelementen in een woord/beeldmerk wel het dominerend bestanddeel binnen dat merk vormen.

Xentral heeft in 2000 een aanvraag ingedien voor het woordmerk 'pagesjaunes.com'. Pages Jaunes s.a. stelt oppositie in op grond van haar oudere handelsnaam en nationale registratie van het woord/beeldmerk PAGES JAUNES. Xentral werpt hiertegen in dat haar domeinnaam pagesjaunes.com weer dateert van vóór de door Pages Jaunes s.a. ingeroepen rechten. Xentral verwees hierbij ook naar een UDRP uitspraak waarin de rechten op de domeinnaam pagesjaunes.com van Xentral SA prevaleerden boven de rechten op het beeldmerk van Pauges Jaunes s.a.

Het GvEA verwerpt het verweer van de Xentral. Zonder op de vraag in te gaan of er aan de domeinnaam uberhaupt rechten kleven, stelt het Gerecht dat het niet de bevoegdheid heeft om over de geldigheid van het nationale merk te oordelen:

37. Zolang het oudere gemeenschapsmerk daadwerkelijk wordt beschermd, is het bestaan van een nationale inschrijving die of een ander recht dat ouder is dan dit merk bijgevolg niet relevant in het kader van een tegen een gemeenschapsmerkaanvraag ingestelde oppositie, ook al is het aangevraagde gemeenschapsmerk gelijk aan een ouder nationaal merk van verzoekster of een ander recht dat ouder is dan het nationale merk waarop de oppositie is gebaseerd [zie in die zin arrest Gerecht van 1 maart 2005, Fusco/BHIM – Fusco International (ENZO FUSCO), T-185/03, Jurispr. blz. II-715, punt 63]. Zelfs als ervan zou worden uitgegaan dat rechten op een domeinnaam kunnen worden gelijkgeschakeld aan een oudere nationale inschrijving, kan het Gerecht dus hoe dan ook geen uitspraak doen over een conflict tussen een ouder nationaal merk en oudere rechten op domeinnamen, nu dit niet onder zijn bevoegdheid valt.

38. In de onderhavige zaak heeft verzoekster daadwerkelijk op basis van haar domeinnaam „pagesjaunes.com” bij de bevoegde nationale autoriteiten de nietigverklaring van de verschillende PAGES JAUNES-merken waarvan interveniënte houdster is, trachten te verkrijgen. Haar verzoek om nietigverklaring is evenwel bij beslissingen van het Tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) van 14 mei 2003 en de Cour d’appel de Paris (Frankrijk) van 30 maart 2005 verworpen. Daar in beide beslissingen bovendien niet de geldigheid van het in de onderhavige zaak aangevoerde oudere merk is onderzocht, maar van andere PAGES JAUNES-merken waarvan interveniënte houdster is, zijn deze beslissingen hoe dan ook niet van belang voor de onderhavige zaak, nu het oudere merk nog steeds geldig is.

Het gerecht gaat vervolgens in op de vraag of er overeenstemming is tussen het aangevraagde merk pagesjaunes.com en het oudere woord/beeldmerk PAGES JAUNES, waarbij eerst wordt stilgestaan bij het onderscheidend karakter van het woord/beeldmerk:

53.  In de onderhavige zaak is de uitdrukking „pages jaunes” het dominerende bestanddeel van het oudere merk. Zij steekt immers duidelijk af tegen het oudere merk in zijn geheel door de grootte van de letters waarin zij is geschreven en de omvang ervan ten opzichte van het merk. Zoals het BHIM terecht heeft vastgesteld, ontbeert de grafische voorstelling van de woorden „les pages jaunes”, geschreven in witte letters tegen een zwarte achtergrond, daarenboven originaliteit en moet zij dus, anders dan verzoekster betoogt, als een verwaarloosbaar element in de visuele perceptie van dat merk worden beschouwd. Bovendien is het lidwoord „les” geschreven in een kleiner lettertype, wat het visuele belang ervan verkleint. Bijgevolg wordt de visuele indruk van het oudere merk gedomineerd door het woordbestanddeel „pages jaunes”, aangezien de overige bestanddelen van dit merk verwaarloosbaar zijn.

54.  Aan deze conclusie wordt geen afbreuk gedaan door verzoeksters argument dat de uitdrukking „pages jaunes” geen onderscheidend vermogen heeft omdat zij omschrijvend en gebruikelijk is en een soortnaam vormt. Het eventuele zwakke onderscheidende vermogen van een bestanddeel van een samengesteld merk betekent immers niet noodzakelijkerwijs dat dit geen dominerend bestanddeel kan zijn, daar het immers met name vanwege zijn positie binnen het teken of zijn afmetingen in het oog kan springen van de consument en in zijn geheugen kan blijven hangen [arrest Afbeelding van koeienhuid, reeds aangehaald, punt 32; zie in die zin ook arrest Gerecht van 13 juli 2004, AVEX/BHIM – Ahlers (a), T-115/02, Jurispr. blz. II-2907, punt 20].

De merken worden overeenstemmend geacht en het beroep van Xentral wordt verworpen.

Lees het arrest hier.

 

IEF 5430

Safety 1st / Bauhaus / Specialsauce / SENA / Plazacasa / BREIN / Aventis / Chick on a mission / Alfa Romeo

1- GvEA, 24 January 2008, zaak T-88/06, Dorel Juvenile Group, Inc tegen OHIM.

Weigering woordmerk SAFETY 1st. “It follows, as the Board of Appeal correctly found, that the relevant English-speaking public’s overall perception of the mark applied for will not be as an indication of the commercial origin of the goods which that mark covers; therefore, for the public in question, that mark is devoid of any distinctive character in respect of those goods. The plea in law alleging infringement of Article 7(1)(b) of Regulation No 40/94 must therefore be rejected.”

Lees het arrest hier(geen Nederlandse versie beschikbaar).

2- GvEA, 23 januari 2008, zaak T-106/06, Demp BV tegen OHIM / BAU HOW GmbH.

Oppositie BAUHAUS tegem BAU HOW. “In Anbetracht der erheblichen Unterschiede zwischen den Zeichen in visueller Hinsicht, des geringeren Gewichts ihrer klanglichen Ähnlichkeit und der Tatsache, dass die Zeichen entweder für einen begrifflichen Vergleich ungeeignet sind oder einige wahrnehmbare begriffliche Unterschiede aufweisen, ist im Ergebnis festzustellen, dass die Beschwerdekammer fehlerfrei entschieden hat, dass eine Verwechslungsgefahr im Sinne von Art. 8 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 40/94, auch wenn die von den Zeichen erfassten Waren identisch oder ähnlich sind, ausscheidet.“

Lees het arrest hier(geen Nederlandse versie beschikbaar). 

3- Rechtbank Amsterdam, 9 januari 2008, LJN: BC2660, Specialsauce B.V. tegen Proud Design B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Inbreuk auteursrecht voor het gebruik van een foto, auteursrechtelijk beschermd werk De rechtbank komt tot het oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van het gebruik van de diensten van de fotograaf voor een reclamecampagne, nu partijen geen overeenstemming hadden bereikt over de rechten op foto’s en dit als wezenlijk onderdeel van de overeenkomst kan worden beschouwd. Ook is geen sprake van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen. Wel wordt aansprakelijkheid aangenomen voor inbreuk op het auteursrecht voor gebruik van een foto in een reclamecampagne die op wezenlijke onderdelen overeenstemt met de foto gemaakt door de fotograaf in het kader van een proefserie. De wezenlijke kenmerken stemmen overeen. Het verweer dat geen sprake was van een auteursrechtelijk beschermd werk omdat het een productfoto betrof en deze iedere originaliteit ontbeert, wordt verworpen.”

Lees het vonnis hier

4- Rechtbank Amsterdam , 31 oktober 2007, LJN: BC2662. Eisers tegen Stichting Ter Exploitatie Van Naburige Rechten.

Samenvatting rechtspraak.nl: Aanspraak op uitkering op grond van de Wet op de Naburige rechten? Zijn eisers aan te merken als fonogrammenproducent? Zijn eisers aan te merken als uitvoerend kunstenaars? Voornemen om vragen te stellen aan het HvJ EG Artikel 1 sub a en d WNR Aan de orde is onder meer de vraag of eisers sub 7 tot en met 10 zijn aan te merken als producent van fonogrammen, welke vraag uiteindelijk in negatieve zin wordt beantwoord. Ook is aan de orde de vraag of eisers sub 7 tot en met 10 kunnen worden aangemerkt als uitvoerend kunstenaars in de zin van artikel 1 sub a WNR.

De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de producer - anders dan de dirigent, orkestleider of regisseur – in wet noch verdrag, noch de totstandkomingsgeschiedenis daarvan als uitvoerend kunstenaar wordt genoemd, een aanwijzing dat de producer niet als zodanig gekwalificeerd behoort te worden. Alvorens de vorderingen af te wijzen, en nu de rechtbank van oordeel is dat het begrip uitvoerend kunstenaar een autonoom gemeenschapsrechtelijk begrip is dat binnen de Europese Gemeenschappen uniform moet worden uitgelegd en dit begrip in de Richtlijn niet nader wordt toegelicht en de betekenis ervan ook niet anderszins uit de Richtlijn blijkt, ziet de rechtbank aanleiding om het HvJ EG te vragen of een lidstaat in strijd handelt met het doel en de strekking van de Richtlijn, indien hij oordeelt dat de producer die betrokken is bij het maken van de arrangementen voor een op te nemen werk en voorts de instrumenten en sessiemuzikanten uitkiest, speelinstructies en zanginstructies geeft, het tempo, de dynamiek, de frasering, de timing en de klankkeuze van het op te nemen werk bepaalt en zijn invloed op de verschillende deelopnamen en de mixage daarvan uitoefent, niet onder het begrip uitvoerend kunstenaar in de zin van artikel 8 van de Richtlijn 2006/115/EG kan worden gebracht. Alvorens deze vraag aan het HvJ EG voor te leggen zullen genoemde eisers en SENA in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte over de geformuleerde vraag uit te laten. 

Lees het vonnis hier.

5- Vzr. Rechtbank Alkmaar, 24 januari 2008, LJN: BC2614, Stichting Baas In Eigen Huis tegen  Plazacasa B.V.

Jaap II. Collectieve actie. “4.10 Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de stichting niet voldaan heeft aan de door het Gerechtshof gestelde voorwaarden, nu zij nog altijd onvoldoende onderscheid maakt tussen voor- en tegenstanders van de handelwijze van Plazacasa. Dit brengt mee dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de stichting gelijksoortige belangen behartigt en dat zij dientengevolge niet in haar vordering kan worden ontvangen.”

Lees het vonnis hier.  

6- Rechtbank Amsterdam, 24 januari 2008, KG ZA 07-2249 P/TF, Stichting Brein tegen M. (met dank aan Ruber Brouwer, Hocker).

“5.1. Beveelt M. om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden ieder onrechtmatig handelen jegens de rechthebbenden wier belang Brein vertegenwoordigt, door te bevorderen dat auteurs- en nabuurrechtelijke inbreuken plaatshebben door het ter beschikking stellen  met behulp van de domeinnaam “Shareconnector.com” of anderszins van hashcodes of links, al dan niet via andere netwerken, naar auteursrechtelijk of nabuurrechtelijk beschermde werken, die zonder toestemming van de rechthebbenden zijn openbaar gemaakt, alsmede het doen of laten verrichten van zodanige handelingen en het daarbij direct of indirect betrokken zijn.”

Lees het vonnis hier.

7- Rechtbank Maastricht, 23 janurai 2008, HA ZA 06-1003, Private Limited Company Ofpact Ltd. tegen Vandenhof c.s. (met dank aan Kees Berendsen, Croon Davidovich).

3.6 De rechtbank is van oordeel dat de werking die Cyborg geeft aan het geciteerde arrest verder gaat dan de uitzondering die op basis ervan kan worden aangenomen. Ten eerste hebben de stills het primaire doel om reclame te maken voor de eigen, tegen betaling te raadplegen, website en worden zij niet rechtstreeks getoond in verband met de verkoop van de film zelf. Ten tweede beperkt Cyborg zich kennelijk niet tol het tonen van de verpakking of voorzijde van de betreffende DVD's, maaroont zij er fragmenten uit, hetgeen veel verder gaat dan voor de aanprijzing van het product nodig is.”

Lees het vonnis hier

8- Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 januari 2008, HA ZA 03-39, Dr. O.K. Wack Chemie Gmbh tegen Brookside Imports Specialties inc.

“4.9. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat BIS het merk S100 te kwader trouw heeft gedeponeerd. Het betoog van BIS dat de toepassing van het begrip “te kwader trouw” in artikel 3 lid 2 sub d van de merkenrechtrichtlijn (…) beperkt is tot gevallen van misbruik door de deposant, kan niet leiden tot een ander oordeel. Het deponeren van een merk wetende op grond van een rechtstreekse betrekking dat een ander het merk al jaren buiten de Benelux gebruikt, moet immers, behoudens bijzondere omstandigheden, worden gezien als misbruik. Juist daarom is die situatie in het BVIE opgenomen als voorbeeld van een depot te kwader trouw. (…)”

Lees het vonnis hier.

9- Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 januari 2008, KG ZA 07-1439, Aventis tegen Apothecon.

“3.1. Aventis vordert, uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd, een verbod op inbreuk in Nederland door Apothecon en Ratiopharm op EP 976, met name door verkoop of verhandeling van een geneesmiddel bevattende fexofenadine.

Lees het vonnis hier

10- Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 22 januari 2008, KG C0601411, Chick on a Mission tegen Christine Le Duc (met dank aan Paul Steinhauser, Steinhauser Heezius Rijsdijk).

“4-18 Voorts speelt een rol de mate van aandacht en inzicht die in dit geval aan het relevante publiek kan worden toegeschreven. Beide partijen rekenen vrouwen tot hun doelgroep, zodat in zoverre een zekere overeenstemming bestaat. Echter, aan de doelgroep van CoaM zoals deze door CoaM wordt omschreven mag een kritische instelling, een meer dan gemiddeld inzicht in de ontwikkeling van de mode en wat daarmee samenhangt en enige kennis van het winkelaanbod worden toegeschreven. Deze doelgroep zal niet snel een verband zien tussen de gewenste exclusieve mode en de producten in de erotische/seksuele sfeer die ClD aanbiedt.”

Lees het arrest hier.

11- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 januari 2008, KG ZA 06/20, Alfa Romeo Nederland B.V. tegen Houthuijzen c.s. (met dank aan Simone Davina, Boekel De Neree).

“De verordening (Verordening (EG) Nr. 1400/2002 betreffende de toepassing van artikel 81 lid 3 EG op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector) bevat geen regels ten aanzien van het handelen van derden die geen partij zijn bij een distributieovereenkomst. Meer in het bijzonder staat de verordening er niet aan in de weg dat een marktdeelnemer, die noch een erkend wederverkoper is, noch een gevolmachtigd tussenpersoon, zich bezig houdt met de parallelimport van nieuwe voertuigen van het merk en deze vervolgens als onafhankelijk wederverkoper verkoopt."

Lees het arrest hier.

IEF 5419

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Amsterdam, 10 januari 2008, KG ZA 07-2166 OdC/MV, ACS Filtertechniek tegen Group Air Cooling Services B.V.(met dank aan Annelies van Zoest, GoversVanZoest). 

“4.7 Group Air Cooling Services zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Hierbij worden de volledige kosten als bedoeld in artikel 1019h Rv toegewezen, aangezien hier sprake is van inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van ACS, Aan het verweer dat het hier een andersoortig geschil betreft, te weten een geschil over een vaststellingsovereenkomst, zal worden voorbijgegaan aangezien de kern van die overeenkomst bestaat uit bescherming van de intellectuele eigendomsrechten van ACS.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Amsterdam, 22 januari 2008, KG ZA 07-2504 OdC/BB, Amstel Brouwerij B.V., Heineken Nederland B.V. tegen One and Only Productions B.V. (met dank aan Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).

“4.2. Amstel c.s. wordt gevolgd in haar standpunt dat uit dit artikel volgt dat in het geval Amstel c.s. haar right of first refusal niet wenst uit te oefenen, en zij dus niet wenst deel te nemen aan een ander door One and Only te organiseren evenement, One and Only voor het evenement geen gebruik mag maken van de merken van Amstel. De door One and Only aan dit artikel gegeven interpretatie dat de passage (NB: onder een gewijzigde naam in verband met de rechten van Amstel op het merk Amstel en de rechten van Amstel op het woordmerk “De Vrienden Van Amstel LIVE!”) uitsluitend betrekking heeft op 'een soortgelijk  evenement' en niet op 'hetzelfde evenement' komt de voorzieningenrechter niet aannemelijk voor.”

Lees het vonnis hier

IEF 5411

Andere tijden

autorent.gifVzr. Rechtbank Maastricht, 7 januari 2008, KG ZA 07-471, Autorent Europa Service Franchise B.V. tegen Autorent 4 You c.s.( met dank aan Meta Kuyvenhoven, Versteeg Wigman Sprey).

Wel gemeld. Nog niet besproken. Handelsnaam- en merkenrecht. Onderscheidend vermogen. Dreiging tot verwording soortnaam. Verouderde wetsartikelen. Artikel 260 Rv en 13A BMW doen het nog in Maastricht. Artikel 2:162 BW?

Autorent Europe Services Franchise (Autorent) is een landelijk opererende franchiseketen met zevenendertig autoverhuurbedrijven met gezamenlijk meer dan vijftig vestigingen in Nederland. De vestigingen beheren samen meer dan 5.500 auto’s. Autorent is houdster van het woord- en beeldmerk ‘AutoRent’ welke woord- en beeldmerk sedert respectievelijk 1985 en 1989 zijn gedeponeerd in het Benelux Merkenregister. Alle franchisenemers handelen onder de naam Autorent niet daaraan gekoppeld een aanduiding zoals een plaatsnaam of een eigen naam. Op deze wijze gebruikt Autorent vanaf 1974 het teken AutoRent’ als handelsnaam voor zowel haarzelf als voor haar franchisenemers.

Autorent 4 You (Autorent4You) is sedert 2006 begonnen als eenmanszaak en in 2007 verder gegaan als vennootschap onder firma. Autorent4You verhuurt personenauto’s, bedrijfswagens en toebehoren. Daarnaast maakt Autorent4You reclame door middel van het opdrukken van de bedrijfsnaam op de auto’s die zij verhuurt. Aiitorent4You is geen franchisenemer van Autorent.

Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of door het gebruik van het teken ‘Autorent’ door Autorent4You in haar handelsnaam en op haar bedrijfsauto’s, inbreuk wordt gemaakt op het merk- en handelsnaamrecht van Autorent.

De Voorzieningenrechter bespreekt onder 3.3.1. en 3.3.2. van zijn vonnis de relevante wetsartikelen. Daarbij wordt verwezen naar artikel 5 Handelsnaamwet en het alom bekende, maar verouderde, artikel 13A BMW. Ook wordt (in 3.5) overwogen dat Autorent4You onder meer betwist dat er sprake is van anderszins onrechtmatig handelen ‘in de zin van artikel 162 van boek 2 van het Burgerlijk wetboek’.

Het merk “Autorent” is volgens de Voorzieningenrechter niet gebruikelijk en beschrijvend en heeft onderscheidend vermogen, maar dat Autorent wel al een soortnaam dreigt te worden: De voorzieningenrechter overweegt denaangaande dat het woord ‘Autorent’ in haar geheel niet voorkomt m het woordenboek. ‘Autorent’ is Nederlands-Engels, een combinatie van het Nederlandse woord ‘auto’ en het Engelse woord voor ‘huren’. Dat het woord ‘Autorent’ dan ook de status van algemeen geldende term heeft, wordt door Autorent4You onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het feit dat er meerdere bedrijven met in hun naam ‘Autorent’ op de markt zijn, is daarvoor onvoldoende. Autorent heeft immers onweersproken gesteld dat van de thans bestaande bedrijven met ‘Autorent’ in hun naam, het merendeel toebehoort tot haar franchiseorganisatie en dat de overigen op verzoek van Autorent zijn gestopt met het gebruik van het woord ‘Autorent’ in hun handelsnaam, danwel dat daar thans een procedure tegen loopt om het gebruik van die naam te staken. Het woord ‘Autorent’ is derhalve noch gebruikelijk noch beschrijvend. Daarnaast heeft Autorent onbetwist gesteld dat zij heeft opgetreden en nog steeds optreedt, tegen alle gebruikers van het woord ‘Autorent’. Dit brengt mee dat het woord ‘Autorent’ thans al een soortnaam dreigt te worden voor de door Autorent geboden diensten. Het verweer dat ‘Autorent’ een algemeen gebruikelijk en gebezigd woord is en niet onderscheidend is, wordt dan ook verworpen.

De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat op de woordcombinatie ‘Autorent’ de nadruk ligt en dat ook hierin het verwarringsgevaar schuilt. Het standpunt dat de woordcombinatie ‘Autorent’ wordt gevolgd door ‘4You’danwel door een eigennaam of plaatsnaam van een franchisenemer van Autorent en daardoor niet verwarrend zou zijn, deelt de voorzieningenrechter dan ook niet. De (nadruk op de) woordcombinatie van en Autorent én Autorent4You stemmen auditief zoveel met elkaar overeen, althans wijken slechts in geringe mate van elkaar af, dat verwarring valt te duchten. Weliswaar vertonen de tekens/handelsnamen in visueel opzicht enige verschillen, maar - gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen- acht de voorzieningenrechter de verschillende schrijfwijzen van ondergeschikt belang. Ook dit verweer zal worden verworpen.

Gelet op de grote overeenkomst/geringe afwijking tussen de handelsnamen/tekens Autorent en Autorent4You en het opereren van beide ondernemingen binnen dezelfde markt en binnen dezelfde sectoren en in dezelfde plaats is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat sprake is van verwarring- danwel associatiegevaar bij tenminste een deel van het relevante publiek van partijen, in die zin dat dit publiek zal aannemen dat de diensten dezelfde herkomst hebben (directe verwarring), dan wel dat tussen de ondernemingen van partijen enig verband aanwezig is.

Autorent had een termijn verzocht op het (eveneens) verouderde en inmiddels vervallen artikel 260 Rv. De Voorzieningenrechter bepaalt desalniettemin een termijn “als bedoeld in art. 260 Wetboek van rechtsvordering”.

Lees het vonnis hier.

IEF 5394

Met dank aan NautaDutilh

Gerechtshof Amsterdam, 15 januari 2008, rolnr. 2007.00680, Thuisbezorgd.nl tegen Jolide VOF.

“Geen rechtsregel eist dat een handelsnaam onderscheidend vermogen heeft.”

Lees het arrest hier.

Vzr. Rechtbank Breda, 3 januari 2008, KG ZA 07-689, VND Infra B.V. tegen Van Den Noort en Zonen B.V.

“3.8. Ook indien VDN door C.J. van den Noort B.V. en Van den Noort Akkerbouw B.V, niet ah handelsnaam zou worden gebruikt, geldt dat door het langdurige, intensieve en herkenbare gebruik van de lettercombinatie VDN op de bedrijfsbestelauto, VDN en Van den Noort begripsmatig zodanige gelijkenis vertonen dat het publiek de onderneming van VDN B.V. zal verwarren met die van C.J. van den Noort B.V. en Van den Noort Akkerbouw B.V. en in ieder geval een band zal veronderstellen tussen de ondernemingen.

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 9 januari 2008, HA ZA 07-144,  Ivan Vos Holding B.V. tegen Dainesse S.P.A.

“Verklaart voor recht dat Dainesse SPA zich niet meer kan verzetten tegen liet gebruik in de
Benelux door REV’IT! c.s. van haar in dit vonis als "?REV’IT!" aangeduide merk, zulks
op grond van het in de vijf opeenvolgende jaren van 1996 tot en met 2000 door Dainesse
SPA bewust gedoogd hebben m dat merk als bedoeld in artikel 14bis van de Eenvormige Benelux-wet op de Merken.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5381

Eerst even voor jezelf lezen

1- GvEA, 16 januari 2008, 16 January 2008, zaak T-112/06, Inter-Ikea Systems BV, established in Delft (Netherlands), represented by J. Gulliksson and J. Olsson, lawyers tegen OHIM

Merkenrecht, nietigheidsprocedure. Woord/beeldmerk IKEA tegen word/beeldmerk ‘idea’. “84 Second, while there is settled case-law that the greater the distinctiveness of the earlier mark, the greater the likelihood of confusion (Case T-85/02 Díaz v OHIM – GranjasCastelló(CASTILLO) [2003] ECR II-4835, paragraph 44; see also, by analogy, SABEL, paragraph 25 above, paragraph 24), it must be made clear that a likelihood of confusion presupposes that the marks in question are identical or similar. Thus, although for the purposes of assessing whether there is sufficient similarity between the signs or between the goods and services to give rise to a likelihood of confusion, account must be taken of the fact that a mark is well known or has a reputation, that fact has no bearing on the assessment of the likelihood of confusion where the marks at issue are globally different (see, to that effect, HUBERT, paragraph 48 above, paragraph 65; see also, to that effect and by analogy, Canon, paragraph 23 above, paragraph 19).”

Lees het arrest hier.

2- Rechtbank ‘s-Gravenhage, 16 januari 2008, HA ZA 07-81, Carbonell tegen Van Veldhuizen B.V.

Merken-/handelsnaamrecht. "4.15. Conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen eveneens kunnen worden toegewezen, voor zover deze erop zien Van Veldhuisen c.s. te bevelen het gebruik te staken en gestaakt te houden van handelsnamen welke bestaan uit de afkorting AMC, dan wel de afkorting AMC bevatten (waaronder tevens de genoemde domeinnamen zijn te verstaan), alsmede het gebruik te staken en gestaakt te houden van het dienstmerk AMC, dan wel te verbieden enige naam waarvan de afkorting AMC deel uitmaakt te gaan voeren."

Lees het vonnis hier.

3- Vzr. Rechtbank Arnhem, 15 januari 2008, LJN: BC1837, The Pipes And Drums Of The Royal British Legion, Netherlands.

Embleemrecht. "4.3.  Het verweer van [gedaagde] dat het uniform en de drum weliswaar door
The Pipes and Drums in bruikleen zijn gegeven maar dat die eigendom zijn van RBL en/of RBL Amsterdam omdat die spullen zijn aangekocht met gelden die verkregen zijn door gebruik te maken van de naam en het merk van RBL slaagt niet. Het valt niet in te zien hoe RBL en/of RBL Amsterdam op grond van het handelsnaam- en merkrecht de eigendom kan verwerven van zaken waarop haar naam, merktekens en embleem staat."

Lees het vonnis hier.

4- Rechtbank ‘s-Gravenhage, 16 januari 2008, HA ZA 07-1473, Aloys Wobben tegen Vestas Wind Systems A/S c.s.

Octrooirecht. “ 4.14. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat alle conclusies van EP 564 en EP 691 tenminste gedeeltelijk niet nieuw zijn of niet worden gedekt door de oorspronkelijke aanvrage en in zoverre vernietigbaar zijn. Wobben heeft niet gesteld dat de octrooien in gewijzigde vorm in stand gelaten kunnen worden bij vernietiging op deze gronden. Voor zover hij dat wel heeft bedoeld te stellen, had het op zijn weg gelegen een voorstel voor gewijzigde conclusies te formuleren. Dat heeft Wobben echter nagelaten, ook nadat Vestas hem daar onder meer bij pleidooi uitdrukkelijk op had gewezen. Wobben heeft zelfs in het geheel niet gereageerd op het expliciete verzoek van Vestas aan de rechtbank om, in verband met de afwezigheid van voorstellen voor alternatieve conclusies, de octrooien volledig te vernietigen. Gelet hierop zal de rechtbank, overeenkomstig dat verzoek handelen en de octrooien volledig vernietigen.”  (Proceskosten  € 175.000,00).

Lees het vonnis hier.

5- Rechtbank ‘s-Gravenhage, 16 januari 2008, HA ZA 07-1794, Stichting De Thuiskopie tegen Gedaagde.

Auteursrecht. “4.3. Anders dan gedaagde heeft betoogd, toont de door hem overgelegde factuur niet aan dat de thuiskopievergoeding door Le Group, althans door de fabrikant of importeur, is betaald. De op de factuur afzonderlijk in rekening gebrachte “ copyright heffing ” suggereert enkel dat dit het geval. Dat acht de rechtbank onvoldoende (…).”

Lees het vonnis hier.

6- Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, AWB 06/6520 OCT95, inzake het geding tussenAHP Manufacturing B.V., en het Het Bureau voor de Industriële Eigendom, tevens handelende onder de naam Octrooicentrum Nederland.

Octrooirecht. “1.6. Na afloop van de zitting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat aanleiding bestaat het onderzoek te heropenen teneinde prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitievan de Europese Gemeenschappen te Luxemburg.” (zie ook IEF 5346)

Lees het vonnis hier.

7- Vzr. Rechtbank Arnhem, 10 januari 2008, KG ZA 07-798, D-Sign Denemarkn B.V. tegen StiosSV B.V.

Auteursrecht. “1.1. verbiedt StudioSV om, na betekening van dit vonnis, op de wijze zoals zij op haar website  (in elk geval) van 26 november 2007 tot en met 14 december 2007 heeft gedaan, in het bijzonder door onder de kop ‘De originele -sinds 1976- Trollbeads’ en het tussenkopje ‘Trollbeads is unique jewellery’  de geschiedenis van het merk Trollbeads weer te geven met informatie over en foto’s van de ontwerpers van de Trollbeads (onder vermelding van de tekst ‘Meet the Trollbeads designers, click here’), of anderszins in Nederland bij het publiek de indruk te wekken dat zij behoort tot het distributienet van D-sign Denemarken c.s. althans dat zij een bijzondere commerciële band heeft met D-sign Denemarken c.s.”

Lees het vonnis hier.

8- Rechtbank Maastricht, 7 januari 2008, KG ZA 07-471, Autorent Europa Service Francise B.V. tegen Autorent 4 You c.s.( met dank aan Meta Kuyvenhoven, Versteeg Wigman Sprey).

Handelsnaamrecht. "3.5.3 Gelet op hiervoor in rechtsoverweging 3.5 genoemde grote overeenkomst/geringe afwijking tassen de handelsnamen/tekens Autorent en Autorent4You en het opereren van beide ondernemingen binnen dezelfde markt en binnen dezelfde sectoren en in dezelfde plaats is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat sprake is van verwarring- danwel associatiegevaar bij tenminste een deel van het relevante publiek van partijen, in die zin dat dit publiek zal aannemen dat de diensten dezelfde herkomst hebben (directe verwarring), dan wel dat tussen de ondernemingen van partijen enig verband aanwezig is (indirecte verwarring)."

Lees het vonnis hier.

9- (Ex Parte) beschikking van de voorzieningenrechter Rechtbank ’S-Gravenhage, 9 januari 2008, KG 08/0022, Safretti B.V. tegen Van der Meulen en Wolters.

“Beveelt Van der Meulen en Wolters, ieder afzonderlijk, onmiddellijk na betekening van deze beschikking ieder verkopen, aanbieden (waaronder begrepen via Internet), distribueren, exporteren of anderszins naar de lidstaten van de Europese Gemeenschap (doen) vervoeren, importeren, marketen, of anderszins in het verkeer brengen van op Gemeenschapsmodel nummer 000646385-0001 inbreukmakende sfeerhaarden, te staken en gestaakt te houden.”

Lees de beschikking hier.

IEF 5376

Eerst even voor jezelf lezen

HvJ EG, 6 januari 2008, conclusie A-G Dámaso Ruiz-Jarabo Colomer in zaak C-102/07, Adidas AG en Adidas Benelux BV tegen Marca Mode CV, C&A Nederland, H&M Hennes & Mauritz Netherlands BV en Vendex KBB Nederland BV.

Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing. De A-G concludeert:

“85. Gelet op het voorgaande, geef ik het Hof in overweging om de vragen van de Hoge Raad te beantwoorden als volgt:

„Bij de bepaling van de beschermingsomvang van een merk dat wordt gevormd door een aanduiding die beantwoordt aan de omschrijving in artikel 3, lid 1, sub c, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, maar door het gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen en is ingeschreven, moet rekening worden gehouden met het algemene belang, dat de beschikbaarheid van bepaalde tekens niet ongerechtvaardigd wordt beperkt voor de andere marktdeelnemers die soortgelijke waren of diensten aanbieden.

Wanneer ditzelfde teken daarentegen geen intrinsiek onderscheidend vermogen bezit, maar later onderscheidend vermogen heeft verkregen als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, kunnen de rechten van de merkhouder niet aan de vrijhoudingsbehoefte worden getoetst.”

Lees de conclusie hier.

IEF 5372

Nawerken

pdes.gifVzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 21 december 2007, zaaknummer / rolnummer: 298334 / KG ZA 07-1346, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen Kers en Van Beek

Wel gemeld, nog niet samengevat. Merkenrecht, domeinnamen. Inbreuk op Benelux merk van Philips. Nawerking eerder gebruikte inbreukmakende teken vergroot verwarring.

Philips is houdster van onder meer het Benelux merk PHILIPS. Ook voert zij al jaren de handelsnamen Philips en Philips Design. Kers heeft een internetbedrijf in webdesign, e-commerce en internetmarketing. Hij voert dit bedrijf via de website www.philip-design.nl. Op die website gebruikt Kers ook het teken Philip Design. Voordat Kers zijn diensten via de website philip-design.nl ging aanbieden, heeft hij eerst geruime tijd de domeinnaam www.philips-design.nl in gebruik gehad. Na te zijn gesommeerd door Philips heeft Kers deze laatste domeinnaam overgedragen. Vervolgens heeft Kers zijn activiteiten voortgezet onder de naam Philip Design, dus zonder “s”. Echter. Kers gebruikt het oude teken nog altijd op zijn briefpapier.

Philips heeft Kers wederom aangesproken. Vanwege het volharden in het inbreukmakende gebruik van het teken Philip(s) Design heeft Philips Kers gedagvaard in kort geding. Philips vordert kort gezegd op basis van haar merk en handelsnamen een verbod en een gebod tot overdracht van de domeinnaam www.philip-design.nl.

De Voorzieningenrechter oordeelt dat Kers merkinbreuk pleegt door het teken Philip Design te gebruiken voor soortgelijke diensten als die door Philips worden aangeboden. Het verschil tussen het teken Philip Design en het Benelux merk PHILIPS is gelegen in de toevoeging van het beschrijvende “Design” en het weglaten van de letter “s”. Naar het voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter zal het publiek dat kennisneemt van het teken philip daar gegeven de onbetwiste bekendheid van het merk PHILIPS wel haast automatisch de letter “s” bij denken en in elk geval tussen merk en teken verband veronderstellen. De toevoeging design doet daar niets aan af. Het verstrekt de verwarring eerder omdat Philips ook met haar ontwerpafdeling ‘Philips Design’ een zekere bekendheid heeft verworven. Het eerdere gebruik van het teken Philips Design vergroot daarnaast ook nog eens het gevaar voor verwarring.

Philips’ beroep op de handelsnamen en onrechtmatige daad wordt vanwege het slagen van de primaire grondslag niet besproken.

Lees het vonnis hier.

IEF 5345

Unzumutbar

boss.JPGHoge Raad, 11 januari 2008, LJN: BB5077, Hugo Boss A.G. tegen Reemtsma Cigarettenfabriken Gmbh (met conclusie A-G Langemeijer).

Merkenrecht. Vervallenverklaring van merkrechten Hugo Boss wegens uitblijven van normaal gebruik gedurende een onafgebroken tijdvak van vijf jaar. Richtlijnconforme uitleg van het begrip ‘geldige reden’ voor de periode vanaf 1 januari 1993.

In deze zaak, waarin vervallenverklaring van een merk wegens non usus is gevorderd, gaat het om de vraag of de merkhouder in de wettelijke beperking van tabaksreclame een geldige reden heeft om het merk niet te gebruiken. Reemstra is houdster van o.a. het woordmerk BOSS en enkele beeldmerken met het woordelement BOSS voor klasse 34, kort gezegd tabaksproducten. Reemstra vordert in dit geding een verklaring voor recht dat diversen merken van Hugo Boss voor klasse 34 vervallen zijn wegens het uitblijven van normaal gebruik van die merken (non-usus).

Het Gerechtshof Den Haag heeft (bij arrest van 4 augustus 2005) vastgesteld dat Hugo Boss gedurende een ononderbroken tijdvak van ten minste vijf jaren de gedeponeerde merken niet normaal heeft gebruikt in de Benelux voor waren in klasse 34 (tabaksproducten). Het hof verwierp  het verweer van Hugo Boss dat zij een geldige reden had voor het niet-gebruik van deze merken, omdat zij rekening moest houden met (destijds te verwachten) nationale en internationale regelgeving ter beperking van reclame voor tabaksproducten. Volgens het hof kunnen de door Hugo Boss gestelde feiten en omstandigheden niet worden aangemerkt als buiten de macht van Hugo Boss liggende en niet tot haar normale ondernemersrisico behorende omstandigheden die een normaal gebruik van het merk onmogelijk, althans zo bezwaarlijk maken dat het gebruik daarvan naar in het economische verkeer gebruikelijke maatstaven in redelijkheid niet van Hugo Boss kon worden verwacht.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof. Niet alleen omdat het hof de maatstaf van het BenGH heeft toegepast, waar zij voor de periode van 1 januari 1993 tot 1 januari 1996 al, richtlijnconform, de maatstaf van de Merkenrichtlijn had moeten toepassen, maar ook omdat het de maatstaf van het BenGH voor de eerdere periode onjuist heeft toegepast.

3.4.1 “(…) Geklaagd wordt dat aan de uitdrukking 'geldige reden' in art. 10 en 12 van de Richtlijn een andere betekenis toekomt dan het hof, in het voetspoor van het Benelux-Gerechtshof in zijn evenbedoelde arrest, daaraan heeft gegeven, en dat van een geldige reden alleen dan geen sprake is, wanneer het uitblijven van normaal gebruik te wijten is aan een eigen toedoen van de merkhouder, of afhankelijk is van diens wil, terwijl het hof ten onrechte als eis heeft gesteld dat sprake moet zijn van omstandigheden die niet tot het normale ondernemersrisico van de merkhouder behoren.

3.4.2 In zijn - na de bestreden uitspraak en de stukkenwisseling in cassatie gewezen - arrest van 14 juni 2007, nr. C-246/05 (Häupl/Lidl), heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen beslist:  "Artikel 12, lid 1 van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat sprake is van een "geldige reden [...] voor het niet-gebruiken" van een merk bij belemmeringen die een rechtstreeks verband houden met dit merk en het gebruik van dit merk onmogelijk of onredelijk maken, en die zich buiten de wil van de houder van dit merk voordoen. Het staat aan de verwijzende rechter, de feiten van het hoofdgeding tegen de achtergrond van deze aanwijzingen te beoordelen."

Gelet op hetgeen het Hof van Justitie in rov. 53 heeft overwogen, is met het woord 'onredelijk' - in de procestaal Duits: unzumutbar - hier bedoeld dat de belemmeringen zodanig zijn dat van de merkhouder in redelijkheid niet kan worden verlangd het merk te gebruiken.
Aldus heeft het Hof van Justitie een uitleg aan art. 12 lid 1 van de Richtlijn gegeven - welke, blijkens hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, ook moet gelden voor art. 5 lid 2 BMW, art. 2.26 lid 2 BVIE, alsmede voor art. 5 lid 3 (oud) BMW, te rekenen vanaf 1 januari 1993 - die enerzijds enger is dan de in de rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof gehanteerde, waar het geldt het vereiste dat de belemmering rechtstreeks verband houdt met het merk, doch anderzijds ruimer, nu het Hof van Justitie niet eist dat de belemmering niet is gelegen in omstandigheden die tot het normale ondernemersrisico van de merkhouder behoren. De klachten zijn in zoverre gegrond.

3.5 Voor het tijdvak tot 1 januari 1993 heeft het hof terecht de maatstaf, zoals geformuleerd in het hiervoor in 3.4.1 vermelde arrest van het Benelux-Gerechtshof van 27 januari 1981 toegepast. Onderdeel I.11 klaagt dat 's hofs oordeel (rov. 8) dat (ook in dat tijdvak) geen sprake is van een geldige reden voor het niet-normale gebruik van de merken onbegrijpelijk is in het licht van de omstandigheden waarop Hugo Boss zich in de feitelijke instanties heeft beroepen, zoals opgesomd in de cassatiedagvaarding onder 3 tot en met 15 en onderdeel I.9. Deze klacht treft doel. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom die omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als liggende buiten de macht van Hugo Boss en als niet behorende tot haar normale ondernemersrisico, noch waarom die het gebruik van de merken niet zo bezwaarlijk maken dat dat gebruik, naar in het economisch verkeer gebruikelijke maatstaven, niet van haar kan worden verwacht.

3.6  Het bestreden arrest kan dus niet in stand blijven en de overige onderdelen behoeven geen behandeling. Het verwijzingshof [Amsterdam – IEF] zal, te rekenen vanaf 1 januari 1993, de door het Hof van Justitie geformuleerde maatstaf dienen aan te leggen en, op de voet van hetgeen het Hof van Justitie in rov. 54 van zijn arrest heeft overwogen, moeten onderzoeken of het mogelijk is, dan wel van Hugo Boss in redelijkheid kan worden gevergd, dat zij haar ondernemingsbeleid zodanig wijzigt dat de door haar aangevoerde belemmering zich niet langer doet gevoelen. Voor de periode voorafgaand aan 1 januari 1993 zal dit onderzoek moeten geschieden aan de hand van de maatstaf, geformuleerd in het meergenoemde arrest van het Benelux-Gerechtshof van 27 januari 1981.

Lees het arrest hier. Arrest Hof Den Haag hier.