Rechtspraak  

IEF 4805

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 oktober 2007, KG ZA 07-976, Velopa B.V. tegen GTV Tools.  (met dank aan Theo Bosboom, Dirkzwager)

“Velopa vordert - samengevat - een Gemeenschapsmodelinbreukverbod, een auteursrechtinbreukverbod, alsmede een verbod tot slaafse nabootsing en diverse nevenvorderingen, te weten een registeraccountantsgerectificeerd bevel van het aantal geproduceerde, ingekochte, verkochte. geleverde, voorradig of bestelde inbreukmakende pannadoeltjes, van professionele afnemers daarvan, alsmede van de daarmee behaalde bruto- en nettowinst, alles op straffe van dwangsommen, waarbij aanspraak wordt gemaakt op een
proceskostenveroordeling volgens art.  1019h Rv.”

Lees het vonnis hier. 'Schone' versie Rechtbank Den Haag hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 20 september 2007, rolnr. 06/50, Bonar Technical Fabrics N.V. tegen Ludvig Svensson International B.V.(met dank aan Wilfred Steenbruggen en Gertjan Kuipers, De Brauw Blackstone Westbroek).

“Slotsom van het vorenstaande is dat de vordering van Bonar tot vernietiging van het octrooi van LSI afgewezen dient te worden en dat de grieven in het principale beroep falen, wat er ook zij van de overwegingen van de rechtbank. In het principale beroep zal het vonnis mitsdien worden bekrachtigd en Bonar als na te meiden worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van LSI gevallen.”

Lees het arrest hier. Eerder bericht + vonnis rechtbank: IEF 1184).

IEF 4626

Opsporing verzocht

stoel.gifGerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-08-2007, LJN: BB3151, Eiser tegen gedaagde.

In dit vandaag op rechtspraak.nl gepubliceerde arrest zijn partijen en objecten onherkenbaar gemaakt. Wie het meubilair kent en/of beschikt over afbeeldingen, of iemand in zijn of haar omgeving heeft die beschikt over afbeeldingen, wordt verzocht contact op te nemen. Recht zonder plaatjes is tenslotte nauwelijks recht te noemen.

"[Appellante] ontwerpt, produceert en verhandelt eveneens stoelen, waaronder [type stoel 6], [type stoel 7], [type stoel 8], [type stoel 9] en [type stoel 10]. [bedrijf 1] treedt op als handelsagent voor [appellante]. Voor de stoel [type stoel 9] heeft [appellante] een Benelux-modeldepot verricht. c) De stoel [type stoel 2] is een kleinere en overigens identieke uitvoering van de [type stoel 1]. Deze stoelen zijn eerder op de markt gebracht dan de daarmee vergeleken stoelen [type stoel 6] en [type stoel 7] van [appellante]. De stoel [type stoel 4] is eerder op de markt gebracht dan [type stoel 8] en [type stoel 3] en [type stoel 5] eerder dan [type stoel 9] en [type stoel 10].

Alle genoemde stoelen, en nog enkele andere, zijn bij het pleidooi getoond. d) Op verzoek van [geïntimeerde c.s.] heeft prof.ing. [deskundige 1] twee deskundigenverklaringen d.d. 2 november 2004 opgesteld, één met betrekking tot enerzijds de [type stoel 1] en [type stoel 2] van [geïntimeerde c.s.] en anderzijds de [type stoel 6] en [type stoel 7] van [appellante] en één met betrekking tot enerzijds de [type stoel 4], [type stoel 3] en [type stoel 5] van [geïntimeerde c.s.] en anderzijds de [type stoel 8], [type stoel 9] en [type stoel 10] van [appellante] (prod. 24 a/b akte [geïntimeerde c.s.] 24 november 2004)."

Lees het arrest hier.

IEF 4331

Niet-gedeponeerde modellen

Benelux Gerechtshof, 22 juni 2007, A 2006/3/13. Electrolux Home Products B.V. tegen Sofam CVBA.

Antwoord op prejudiciële vragen aan het BenGH met betrekking tot het een model beursstand. De opdrachtgever wordt i.c. niet beschouwd als de ontwerper van een tekening of model in de zin van artikel 6, lid 2 BTMW. Artikel 6 BMTW (3.8 BVIE) heeft, anders dan de A-G meende, ook betrekking op niet-gedeponeerde modellen of tekeningen.

De zaak betreft een geschil tussen de SOFAM (het Belgische Beeldrecht), namens de ontwerper van een beursstand, en diens voormalige opdrachtgever Electrolux. Na enkele jaren samenwerking laat Electrolux zelf een stand maken. Volgends SOFAM lijkt deze stand sterk op het ontwerp van de ontwerper  van het jaar daarvoor.

De vragen betreffen de uitleg artikel 6.2 BTMW, dat bepaalt: “Indien een tekening of model op bestelling is ontworpen, wordt, behoudens andersluidend beding, degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper beschouwd, mits de bestelling is gedaan met het oog op een gebruik in handel of nijverheid van het voortbrengsel waarin de tekening of het model is belichaamd”.

Omdat de stand eenmalig is gebruikt, wil de verwijzende rechter in het bijzonder weten of het model dat wordt verhuurd voor eenmalig gebruik, wat uitsluit dat het model wordt ontworpen met het oog op vervaardiging of verhandeling ervan door de opdrachtgever, beschouwd kan worden als een model ontworpen met het oog op gebruik in handel en nijverheid. Het BenGH vindt van niet.

Het Hof stelt eerst vast dat artikel 6 BMTW ook betrekking heeft op niet-gedeponeerde modellen of tekeningen:

“11. (…)  Anders zou de BTMW verhinderen dat die ander, de opdrachtgever of de werkgever, reeds voor het depot - thans de inschrijving van het depot - tot de uitvoering van het voortbrengsel overeenkomstig het model zou kunnen overgaan. Zonder het bepaalde in artikel 6, lid 2, van de BTMW, zou deze ander immers jegens de werkelijke ontwerper de bevoegdheid missen tot het deponeren van een nog niet gedeponeerd model of tekening.”

Vervolgens concludeert het BenGH dat enkel de opdrachtgever die van plan is een voortbrengsel naar het model te vervaardigen en vervolgens te verhandelen, als ontwerper moet worden beschouwd. Een model dat is belichaamd in een voortbrengsel dat door de ontwerper wordt verhuurd voor eenmalig gebruik en niet is ontworpen met het oog op vervaardiging of verhandeling ervan door de opdrachtgever, wordt niet beschouwd als een model ontworpen met het oog op gebruik in handel en nijverheid.

“22. De opdrachtgever wordt niet beschouwd als de ontwerper van een tekening of model, in de zin van artikel 6, lid 2, van de BTMW, als een model of tekening in opdracht wordt ontworpen, met het oog op gebruik in handel of nijverheid, zonder dat een voortbrengsel waarin dit model of deze tekening is belichaamd, het voorwerp is van verhandeling door de opdrachtgever.  Een model dat is belichaamd in een voortbrengsel dat door de ontwerper wordt verhuurd voor eenmalig gebruik en niet is ontworpen met het oog op vervaardiging of verhandeling ervan door de opdrachtgever, wordt niet beschouwd als een model ontworpen met het oog op gebruik in handel en nijverheid.”

Lees het arrest hier. Conclusie A-G hier.

IEF 4298

Floris-lijn (HB)

floris1.gifGerechtshof Amsterdam, 28 juni 2007, 1989/06 SKG en 1987/06 KG. Schoenfabriek Wed. J.P. van Bommel BV tegen La Nuova Adelchi S.P.A. & Van Woensel B.V. (met dank aan Peter Kits, Holland Van Gijzen).

Wel gemeld, nog niet besproken. Hoger beroep, waarin het eerdere, enigzins geruchtmakende, oordeel van de rechtbank dat het feitencomplex te ingewikkeld is voor een kort geding, wordt vernietigd. Adelchi heeft onvoldoende aangetoond dat zij haar schoenmodellen eerder dan Van Bommel zou hebben ontworpen.

Het gaat in dit hoger beroep om de vraag of Van Bommel dan wel Adelchi als de maker van de schoenmodellen is aan te merken. Naar het voorlopig oordeel van het hof kunnen zoveel “vraagtekens worden gezet bij hetgeen door Adelchi is aangevoerd ter ondersteuning van haar stelling dat haar modellen eerder zijn verschenen dan de modellen van Van Bommel dat die stelling moet worden verworpen.”

“De bedragen op de facturen zijn evenwel niet nader gespecificeerd, zo bevatten zijn geen verwijzing naar de vier op 29 april 2004 ontworpen modellen, terwijl evenmin de betalingsbewijzen zijn overgelegd.” (...) “Door Adelchi is een verklaring overgelegd van Luc Wolfs, de handelsagent van Adelchi in de Benelux, inhoudende onder meer dat hij het model WN32-6103 op de stand van Adelchi op de Riva Schoenenbeurs in juni 2004 heeft gezien. Adelchi licht evenwel niet toe waarom Wolfs niet vermeldt dat hij de overige voor die beurs ontworpen modellen aldaar heeft waargenomen dan wel waarom die modellen toe niet aanwezig waren. Daarnaast heeft Adelchi zich beroepen op de verklaring van schoenhandelaar Michèle Mataresse. Door Adelchi wordt evenwel niet duidelijk gemaakt waarom de factuur van Adelchi slechts betrekking heeft op de drie omstreden modellen, terwijl die modellen onderdeel zouden uitmaken van een zeer omvangrijke order.”

Indien juist zou zijn dat de modellen van Adelchi eerder zijn ontworpen dan Van Bommel zou er meer en overtuigender bewijsmateriaal voorhanden moeten zijn, aldus het hof. Het hof oordeelt dat Van Bommel als maker van de modellen is aan te merken. Volgens het hof heeft Van Bommel nog slechts voldoende spoedeisend belang erbij dat door Adelchi en Van Woensel geen restvoorraden van de omstreden modellen worden verhandeld. Het hof komt tot dit voorlopig oordeel nu niet is betwist dat Adelchi de schoenen niet meer in de collectie heeft en Van Bommel heeft betoogd dat zij 1 van de 3 schoenmodellen nog verkoopt.

Het hof veroordeelt Adelchi tot staking van de verhandeling van de schoenen en tot terugbetaling van de door Van Bommel aan haar en Van Woensel betaalde proceskosten. De hoogte van de proceskosten, zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter komt in hoger beroep niet aan bod, nu daartegen geen grief is gericht. Volgt een proceskostenveroordeling in hoger beroep van 20.000 euro.

Het hof verbiedt Van Woensel de restvoorraad te verkopen. In de vrijwaringprocedure is Adelchi veroordeeld in de kosten van Van Woensel in beide instanties.

Lees het arrest hier. Vonnis rechtbank Amsterdam, 26 oktober 2006: IEF 2810 (27 oktober 2006).

IEF 4291

Uitgefreesd

frodofreedom.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 21 juni 2007, Rolnr. 06/47. Karel Mintjens N.V. tegen V.D.V. Meubelen B.V. (Met dank aan Kris Dehing, Brants, Vervliet & Dehing, Antwerpen)

Modellenrecht. Auteursrecht. Hoger beroep, waarin het eerdere oordeel van de Rechtbank Middelburg dat de Freedom/Fortuna meubellijn geen inbreuk zou maken op de Frodo Meubellijn van eiser Mintjes wordt vernietigd voorzover het de dressoirs betreft. Het lijnenspel is gezichtsbepalend.

Eiser Mintjens heeft in de loop van 2004 een meubellijn ontwikkeld onder de naam ‘Frodo’. VDV verhandelt meubelen onder de naam Fortuna. Volgens Mintjens zijn de meubelen uit de Frodo-meubelljn auteursrechtelijk beschermde werken. Mintjens heeft onder meer de dressoirkast uit de Frodo-meubelljn als gemeenschapsmodel laten registreren. Mintjens stelt zich op het standpunt dat VDV inbreuk maakt op haar auteurs- en modelrechten en dat tevens sprake is van slaafse nabootsing. In hoger beroep heeft Mintjens haar vordering beperkt tot een verbod om inbreuk te maken op haar auteurs- en modelrechten op het dressoir uit de Frodo-meubellijn.

“(…) Het hof is van oordeel dat de totaalindruk van het dressoir ‘Frodo’[ afbeelding boven - IEF]  vooral wordt bepaald door de uitgefreesde blokjes en het daardoor ontstane lijnenspel en beschouwt deze auteursrechtelijk beschermde trek dan ook als de gezichtsbepalende trek. De uitgeholde poten springen minder in het oog; door de dikte van de poten wordt in de eerste plaats de ‘blokvorm’ benadrukt.” (7)

“In de hoeken van de kaders van de deuren [ van het dressoir ‘Freedom’ van VDV, afbeelding onder – IEF] zijn horizontale en verticale groeven gefreesd waardoor het lijkt alsof de hoeken van de kaders uit ‘losse’ blokjes (rechthoekjes) bestaan en waardoor een lijnenspel ontstaat dat vergelijkbaar is met dat bij het dressoir ‘Frodo’. Het dressoir ‘Freedom’ vertoont derhalve de auteursrechtelijk beschermde trek van het dressoir ‘Frodo’ die gezichtsbepalend is. Naar het oordeel van het hof komt de totaalindruk van het dressoir ‘Freedom’ daardoor zodanig overeen met die van het dressoir ‘Frodo’, dat sprake is van inbreuk op het auteursrecht van Mintjens.”(8)

“Wegens gebrek aan belang kan in het midden blijven of VDV tevens in breuk maakt op het modelrecht van Mintjens. De grieven zijn gegrond, Het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd en het gevorderde inbreukverbod zal alsnog worden toegewezen met betrekking tot het dressoir. VDV zal in de proceskosten van beide instanties worden verwezen.” (9.10). “(…) zowel de procedure in eerste aanleg als die in appel is aanhangig gemaakt vóór 29 april 2006, zodat voor beide instanties geldt dat er geen aanleiding bestaat voor richtlijnconforme toepassing van artikel 14. Handhavingsrichtlijn.

Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank Middelburg, 8 maart 2006: IEF 2877, 2 november 2007.

IEF 4265

Eerst even voor jezelf lezen

1- Gerechtshof Amsterdam, 28 juni 2007, 1989/06 SKG en 1987/06 KG. Schoenfabriek Wed. J.P. van Bommerl B.V/ tegen La Nuova Alelchi S.P.A. & Van Woensel B.V. (met dank aan Peter Kits, Holland Van Gijzen).

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. “Ter zitting heeft het hof geconstateerd dat de schoenen weliswaar niet ídentiek’ zijn (…) doch wel een gelijkenis vertonen die te treffend is om nog toevallig te zijn.” (…) “Dit betekent dat in dit geding voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de omstreden modellen als eerste door Van Bommel op de markt zijn gebracht.

Lees het arrest hier.

2- Benelux Gerechtshof, 28 juni 2007, A 2005/1/16. Bovemij Verzekeringen tegen BMB(met dank aan Pieter Veeze, BBIE).

“Het bepaalde in artikel 13, C, lid 1, BMW (thans artikel 2.20, lid 4, BVIE) brengt niet mee dat voor het verkrijgen van onderscheidend vermogen van een uit één of meer woorden van een officiële taal binnen het Beneluxgebied bestaand teken door het gebruik daarvan, als bedoeld in artikel 3, lid 3, van de Richtlijn, vereist is dat ook de vertaling van dat teken in de andere in het Beneluxgebied gesproken officiële talen in de gebieden waar die talen worden gesproken, door het in aanmerking komende publiek als merk wordt opgevat.”

Lees het arrest hier.

3- Rechtbank Zutphen, 6 juni 2007, HA ZA 06-1254. Kwang Yang Motor Co. Ltd. C.s. tegen Rozendaal Sports on Wheels V.O.F. c.s. (met dank aan Jan-Kees Govers, GoversVanZoest).

“Nu de “Filly”, “Top Boy” en “Cobra”-scooter zich ieder voor hun in hun uiterlijke verschijningsvorm niet van een aantal in de handel zijnde scooters, die niet afkomstig zijn van Kymco, aanmerkelijk onderscheidt en die modellen van Kymco op de scootermarkt derhalve geen eigen plaats innemen, handelt Rozzendaat niet onrechtmatig jegens Kymco en Kybe door de “KB 50”-scooter en de “KB 50 Rally”-scooter in Nederland in het verkeer te brengen en te verhandelen. “

Lees het vonnis hier.

4- Rechtbank Zwolle, 28 juni 2007, KG ZA 07-259. 1850 B.V. c.s. tegen KPN B.V.(met dank aan Michael Kellogg, KPN).

“Het door KPN B.V. in haar hoedanigheid van exploitant van een netwerk verwijzen naar het eigen informatienummer schendt in die omstandigheid dan ook de op haar rustende en jegens 1850 B.V. c.s. in acht te nemen zorgplicht (…) Dit leidt echter niet tot toewijzing van (een van) de vorderingen. De gevraagde voorzieningen zijn daarvoor –nu net van het gestelde opzettelijk handelen van KPN B.V. c.s. kan worden uitgegaan, niet gebleken is van de gesteld onrechtmatige wijze van oplossen en afhandelen van de klachten – te verstrekkend dan wel kan er niet van uit worden gegaan dat zij feitelijk uitvoerbaar zijn.”

Lees het vonnis hier.

5- Rechtbank Leeuwarden, 27 juni 2007, HA ZA 06-364. Lucky Locked Limited tegen Van der Meulen Sneek B.V. (met dank aan Evert van Gelderen, De Gier & Stam)

3e Leeuwarder Jurkjeszaak. “Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt immers genoegzaam dat het auteursrecht mede bedoeld is om het uiterlijk van producten met een gebruiksfunctie te beschermen.” (…) “De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de Dragonfly auteursrechtelijk beschermd is en dat dit auteursrecht aan Lucky Locket toekomt.”

Lees het vonnis hier.

6- Nederlanse Mededingingsautoriteit, 10 mei 2007. Fresh FM tegen Buma (met dank aan Anja Kroeze, Buma/Stemra).

“Het verzoek van Fresh FM dat de Raad verklaart dat Buma misbruik maakt van haar economische machtspositie door het hanteren van prijsdiscriminatie tussen verschillende radio-omroepinstellingen en/of een excessief tarief zou hanteren ten opzichte van Fresh FM wordt derhalve afgewezen.”

Lees het besluit hier.

7- Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 12 juni 2007, AWB 06/4910 OCT95. Hollandsche Beton Groep N.V. c.s.  tegen  Octrooicentrum Nederland / Janssen de Jong Infra B.V.

“De conclusie uit het vorenstaande is dat verweerder, gezien de door de derde partij ingestelde nietigheidsactie, de inschrijving daarvan in het octrooiregister en het ontbreken van toestemming van de derde partij tot de afstand, het verzoek tot inschrijving van de akte van gedeeltelijke afstand terecht heeft geweigerd”

Lees de uitspraak  hier.

8 - HvJ EG, 28 juni 2007, zaak C-20/05. Conclusie A-G Verica Trstenjak. Pubblico Ministero tegen Karl Josef Wilhelm Schwibbert.

Voorstel voor prejudiciële beslissing over de navolgende vragen: “Is het aanbrengen van het teken SIAE verenigbaar met richtlijn 92/100/EEG1 van de Raad betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, alsmede met artikel 3 van het Verdrag en de artikelen 23 tot en met 27 van het EG-Verdrag. Is het eveneens verenigbaar met de richtlijnen 83/189/EEG2 en 88/182/EEG3 van de Raad?”

Lees de conclusie hier.

IEF 4263

Parkeerhulpen voor caravans

caravanmover.gifRechtbank ’s-Gravenhage 28 juni 2007, Carmo B.V. en Sora GmbH tegen Reich GmbH

Kort geding modellenrecht. Beschermingsomvang van het Gemeenschapsmodel is beperkt, aangezien de technische functie in belangrijke mate de vormgeving bepaalt. De algemene indruk is niet hetzelfde. Geen inbreuk op het Gemeenschapsmodel. Geen auteursrechtinbreuk en geen slaafse nabootsing.

Deze zaak tussen Carmo c.s. en Reich gaat over caravan movers; parkeerhulpen voor caravans. Plaatsing van twee caravan movers onder een caravan maakt het mogelijk om een van de auto losgekoppelde caravan zelfstandig te laten rijden. Sora heeft een Gemeenschapsmodel voor haar caravan mover; de SimPark. Carmo is door Sora aangesteld als de exclusieve distributeur van de SimPark voor de Benelux.

Reich is later ook met een caravan mover op de markt gekomen. Saillant detail is dat Reich eerst met Carmo heeft onderhandeld over een overname door Reich van de SimPark. Deze onderhandelingen zijn zonder resultaat gebleven.

De rechter oordeelt dat ingevolge artikel 8 van de Gemeenschapsmodellenverordening de uiterlijke kenmerken van de SimPark, die uitsluitend worden bepaald door de technische functie, niet worden beschermd door het modelrecht. In dit geding is door Reich aannemelijk gemaakt dat de technische functie van de SimPark in belangrijke mate de vormgeving bepaalt. Hier komt bij dat, naar Reich ook aannemelijk heeft gemaakt, een aantal elementen van het model algemeen bekend zijn in het vormgevingserfgoed. De rechtbank concludeert dan ook dat de beschermingsomvang van het modelrecht van Sora beperkt is.

Voorts overweegt de rechter dat het beoordelingscriterium is of de caravan mover van Reich bij de geïnformeerde gebruiker, tegen de bovengenoemde achtergrond, geen andere algemene indruk wekt dan het gedeponeerde model van de SimPark. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter wekt de caravan mover van Reich een duidelijk ander indruk. Er is dan ook volgens de rechter geen sprake van inbreuk op het modelrecht.

De Voorzieningenrechter is op grond van dezelfde argumenten ook van oordeel dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk (voor zover er überhaupt sprake zou zijn van een auteursrechtelijk beschermd werk). Tot slot wordt ook de vordering van Carmo op grond van slaafse nabootsing om dezelfde redenen afgewezen.

Eisers Carmo en Sora worden in de proceskosten van gedaagde Reich veroordeeld., € 20.005,00, waarvan € 5.000,00 kosten van het deskundigenrapport.

Lees het vonnis hier.

IEF 4262

Een strik met karakter

aktek.gifRechtbank 's-Gravenhage, 27 juni 2007, KG ZA 05-2906. Starform B.V. tegen Time Out Holland V.O.F. c.s.

De al eerder kort besproken zaak met de simpele akte van overdracht. Naast auteursrecht ook gemeenschapsmodellenrecht (uitleg art. 85 GMVO) en slaafse nabootsing. Bodemprocedure over geschil over de vraag wie de sterkste rechten heeft op stickervellen met strikjes en puzzelstukken en stickervellen met geometrische rastervormen ('rasterstickers'). Bij de rasterstickers en strikjesstickers is sprake van ontlening, m.b.t. het puzzelstickervel mag nog nader bewijs geleverd worden. 

Eiser Starform heeft stickervellen op de markt gebracht, voordat gedaagde Time Out nagenoeg identieke stickervellen als gemeenschapsmodel heeft laten inschrijven. Starform beschikt echter niet-ingeschreven modelrechten, die rechtsgeldig zijn omdat de stickervellen volgens de rechtbank nieuw waren en een eigen karakter hebben. De stickervellen van Time Out zijn derhalve niet nieuw met als gevolg dat de gemeenschapsmodellen van Time Out nietig worden verklaard.

Time-out heeft op grond van art. 85 Gem.Mod.Vo nog aangevoerd dat in deze procedure moet worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid van haar gemeenschapsmodellen. Starform kan volgens Time Out niet ontvankelijk verklaard worden in haar vordering tot nietigverklaring van de modellen, omdat de rechtsgeldigheid van de modellen slechts zou kunnen worden aangevochten bij wege van een reconventionele vordering tot nietigverklaring en derhalve niet, zoals Starform heeft gedaan, bij vermeerdering van eis in conventie. De rechtbank geeft uitleg aan art. 85 Gem.Mod.Vo:

"4.11 Het in de derde volzin van art. 85 lid 1 Gem.Mod.Vo. gemaakte onderscheid tussen het bij wege van reconventionele rechtsvordering en het anders dan bij wege van reconventionele rechtsvordering opwerpen van de nietigheid ziet op enerzijds het bij wege van verweer vorderen van de nietigverklaring en anderzijds het enkele verweer (zonder vordering tot nietigverklaring) dat van inbreuk geen sprake kan zijn omdat er gronden zijn voor nietigverklaring. Dit laatste verweer is alleen dan ontvankelijk indien wordt gesteld dat de vermeende inbreukmaker een ouder nationaal modelrecht heeft, op grond waarvan het geregistreerde model nietig verklaard zou kunnen worden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Engelse en Duitse taalversies van de Verordening (…). De woorden "reconventionele vordering" dienen dan ook niet strikt tekstueel en naar de betekenis die daaraan in het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegekend te worden uitgelegd, maar in de hiervoor bedoelde zin."

De akte waarmee de rechten op de afbeelding zijn overgedragen (zie afbeelding) acht de rechter toereikend. “4.21 De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de rechten op de strik aan Starform zijn overgedragen. Time Out betwist dat de onder 2.3. getoonde akte toereikend is om een overdracht van auteursrecht te bewerkstelligen, nu alle gegevens omtrent de ontwerper ontbreken. Dit verweer van Time Out gaat niet op. Blijkens art. 2 lid 2 Aw geschiedt de levering, vereist voor de overdracht van het auteursrecht, door een daartoe bestemde akte. De onder 2.3. getoonde akte, waarbij het ontwerp van de strik is afgebeeld, is gelet op het bepaalde in art. 2 Aw toereikend. Time Out heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat de handtekening op die akte van Tamis is. Het is derhalve duidelijk dat de akte is ondertekend door de maker, die blijkens de akte alle rechten op de strik heeft overgedragen aan Starform. Het auteursrecht op de (stickervellen met) strik(jes) komt gelet hierop Starform toe.”

Voor wat betreft de gestelde slaafse nabootsing van de rasterstickervellen overweegt de rechtbank dat Time Out zich daaraan schuldig heeft gemaakt ( 4.17). Ten aanzien van de stickervellen met strikjes concludeert de rechtbank dat daarop auteursrecht rust: "(…) De door Time Out overgelegde voorbeelden van strikjes tonen dat er voor de auteur van een strik in ieder geval enige ruimte is om een zekere mate van creativiteit te tonen. Die beperkte ruimte is door de maker van de bedoelde strik benut. De rechtbank wijst in dit verband bijvoorbeeld op de wijze waarop de knoop van de strik vorm is gegeven (middels een u-vorm), de uitsteeksels aan de binnenzijde van de strik en de punten van de banen. De strik heeft een eigen karakter en draagt het persoonlijk stempel van de maker (…)." ( 4.19)
De rechtbank merkt op dat puzzelstukken op zich niet (meer) auteursrechtelijk beschermd zijn. Maar omdat het hier gaat om stickervellen met puzzelstukken is het anders. De stickervellen van Starform hebben volgens de rechtbank "(…) een eigen stijl en vormgeving, die de stickervellen een eigen karakter geven. De stickervellen zijn transparant en de puzzelstukken hebben een opvallende gouden rand. De ruimte om aan stickervellen met puzzelstukken een eigen en oorspronkelijk karakter te geven is wellicht beperkt, maar dat laat onverlet dat sprake is van een werk als bedoeld in de zin van de Aw. Starform komt derhalve auteursrecht toe op haar stickervellen met puzzelstukken, al moet de beschermingsomvang daarvan beperkt worden geacht.(…)" ( 4.32) Omdat Time Out heeft gesteld dat haar puzzelstickervel een eigen ontwerp, althans een ontwerp van de zoon van een van de gedaagden,  is, laat de rechtbank haar toe dat bewijs te leveren.

De nevenvorderingen worden beperkt tot Nederland c.q. de Benelux. “4.35. (…) Voor de overige lid-staten kan niet zonder meer worden aangenomen dat het nationale recht de mogelijkheid van het opleggen van de sancties toelaat. De lid-staten dienden vóór 29 april 2006 de nationale wetgeving aan de Handhavingsrichtlijn aan te passen. Het is echter niet eenvoudig vast te stellen welke lidstaten de richtlijn inmiddels daadwerkelijk hebben geïmplementeerd en, wanneer zulks nog niet het geval is, in welke
lidstaten de sancties niettemin (eventueel middels richtlijnconforme interpretatie) kunnen worden opgelegd. Starform heeft een en ander ook niet nader toegelicht. Onder deze omstandigheden zijn de vorderingen slechts toewijsbaar voor de Benelux.

Lees het vonnis hier.

IEF 4208

Waren die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen

ecnt.gifPolitierechter Amsterdam, 22 mei 2007, parketnummer 13/993260-05. Verkort vonnis in Stafzaak tegen L.L. (met dank aan Marlou van de Braak, De Brauw Blackstone Westbroek)

Waarschijnlijk een zeldzaam soort procedure: een modelrechtelijke strafzaak. SNB-React (Stichting Namaakbestrijding) neemt 1244 Eurocontainers in beslag, die ‘valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als het beschermde industriële model ‘Euro Container’.

Naar het oordeel van de politierechter zowel de valsheid als de inbreuk op het modelrecht van de rechthebbende (Container Centralen) voldoende aannemelijk geworden. De opzet van verdachte mag blijken uit de tijdens het verhoor gegeven verklaring: “Ik heb de eurocontainers gekocht. Als ik ze koop in België, koop ik niet de originele eurocontainers.”

L. wordt strafrechtelijk veroordeeld wegens het opzettelijk doen invoeren en doen afleveren van waren die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een model waarop Container Centralen recht heeft. Het gaat om Benelux modelrechten die Container Centralen heeft op onderdelen van een bepaald type container, de zogeheten Eurocontainer.

L. krijgt een taakstraf opgelegd van 180 uur (waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar), met bevel, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 90 dagen. Verder worden de 1244 inbeslaggenomen inbreukmakende containers aan het verkeer onttrokken en wordt een deel van de schadevordering toegewezen (de rekening van SNB React voor het op het spoor komen van de lading namaakcontainers).

Lees het vonnis hier.

IEF 4101

De ondersteuning van het mannelijk geslachtsorgaan

obroek.gifRechtbank Amsterdam, 30 mei 2007, HA ZA 05-2339. N.V. Agerti S.A. tegen Itcon B.V. & Odda Finance International S.A. (met dank Paul Steinhauser, Steinhauser Hoogenraad).  

Onderbroeken, modelrecht en licentievergoedingen. Nietigverklaring model betekent i.c. niet dat er sprake is van onverschuldigd betaalde licentievergoedingen. Rechtbank houdt de oude BTMW artikelen aan.

Gedaagde Odda is eigenaar van een internationale modelregistratie voor een boxershort, “ook wel comfort support boxershort genoemd". Het Franse basisdepot van deze i.r. is in 2001 nietig verklaard door de Franse rechter en Agerti eist in het onderhavige kort geding dat ook de i.r. nietig wordt verklaard voor wat betreft de Benelux.  De licentieovereenkomst van Agerti met gedaagde Itcon zou dan eveneens (ab initio) nietig verklaard moeten worden en Itcon zou de aldus onverschuldigd betaalde licentievergoedingen aan Agerti terug moeten betalen.

De rechtbank stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat het Franse depot nietig is verklaard, nog niet betekent dat het Benelux deel van de i.r. ook nietig verklaard dient te worden. Dit moet zelfstandig worden getoetst.

Nietigheid

Met betrekking tot de gestelde nietigheid komt de rechtbank tot het oordeel dat (nagenoeg) alle voor het uiterlijk kenmerkende elementen van het model als technisch bepaald moeten worden aangemerkt en dat voor de voor de vormgeving van de door Itcon c.s. gekozen oplossingen geen reële alternatieven mogelijk zijn.

“Het uiterlijk van deze factoren wordt louter gedicteerd door de functionaliteit van het model en is noodzakelijk en onmisbaar voor de verkrijging van het technische effect, te weten de ondersteuning van het mannelijk geslachtsorgaan en het op die wijze vergroten van het draagcomfort. Het vorenstaande heeft hooguit niet te gelden voor de vorm van de onderkant van het verstevigingstuk, en daarmee de vorm van het min of meer driehoekige stukje stof in zijn geheel. Blijkens de gedeponeerde boxershort voorzien van het teken ‘ARTHUR CLUB’ is een kleine afwijking van deze driehoekige vorm mogelijk. Dit betreft echter zulke ondergeschikte, niet zo zeer voor het uiterlijk kenmerkende afwijkingen, waarbij de mogelijkheden om af te wijken slechts beperkt zijn zonder afbreuk te doen aan het beoogde draagcomfort, dat deze verwaarloosbaar worden geacht. “ (4.9)

De rechtbank verklaart het model derhalve nietig en beveelt de doorhaling (niet uitvoerbaar bij voorraad).

De licentieovereenkomst

De rechtbank ziet geen aanleiding de overeenkomst te vernietigen op grond van dwaling, dan wel de gevolgen van de overeenkomst op grond van dwaling te wijzigen in de zin van artikel 6:230 lid 2 BW. Dat er sprake zou zijn geweest van een onjuiste voorstelling van zaken is onvoldoende toegelicht en de dwaling kan evenmin worden geacht voort te vloeien uit een schending van een op Itcon c.s. rustende mededelingsplicht voorafgaand aan het tot stand komen van de overeenkomst. Ook het beroep op wederzijdse dwaling faalt. De mogelijkheid van nietigverklaring betreft wel degelijk een ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst uitsluitend toekomstige omstandigheid zoals bedoeld in artikel 6:228 lid 2 BW.

Ook het door Agerti gedane beroep op ontbinding van de overeenkomst op grond van wanprestatie kan niet leiden tot terugbetaling van alle reeds door haar betaalde royaltybedragen. De ontbinding heeft geen terugwerkende kracht.

Het beroep op onvoorziene omstandigheden slaagt echter (deels) wel. De rechtbank is van oordeel dat de nietigverklaring van het Franse model een voor partijen onvoorziene omstandigheid oplevert.

“Met de nietigverklaring van het Franse model op 22 oktober 2001, is de noodzaak om een licentieovereenkomst voor Frankrijk te sluiten voor Agerti komen te vervallen, welke omstandigheid van dien aard wordt geacht dat Itcon c.s. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst per die datum niet mocht verwachten. De rechtbank ziet hierin aanleiding de overeenkomst te wijzigen, doch uitsluitend ten aanzien van het Franse deel van de overeenkomst.

De rechtbank ziet echter onvoldoende reden terugwerkende kracht aan deze wijziging te verlenen voor de periode voorafgaand aan 22 oktober 2001. Voorop wordt gesteld dat de rechter terughoudend dient te zijn bij de toepassing van artikel 6:258 BW, hetgeen temeer geldt voor het verlenen van terugwerkende kracht aan de ontbinding of wijziging van de overeenkomst.”

(…) De omstandigheid dat het model ook hier voor de Benelux en voorts in andere landen mogelijk in de toekomst nietig zal worden verklaard, is voorts onvoldoende om de inmiddels reeds geëindigde overeenkomst (met terugwerkende kracht) op grond van onvoorziene omstandigheden te ontbinden of de gevolgen ervan te wijzigen.” (4.18)

De rechter wijzigt de overeenkomst in die zin dat de na vernietiging van het Franse model betaalde licentievergoeding wordt verminderd met 20%, het aandeel van de omzet van Agerti in Frankrijk.

Lees het vonnis hier.