DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 984

Bewijs het maar eens.. (Hoog van de toren 2)

Met dank aan Marc van Wijngaarden, Arnold & Siedsmavoor het aanleveren van het vonnis: Rechtbank Haarlem, 23 september 2005, KG ZA 05-495. Pharmachemie tegen Merck. Sharp & Dohme. Vergelijkende reclame in octrooitwist.

De farmaceuten Merck Sharp & Dohme (MSD) en Pharmachemie zijn inmiddels goede bekenden bij de rechtbank. Sinds de registratie door Pharmachemie van generieke Fosamax (een veel verkocht merkgeneesmiddel van MSD voor de behandeling van osteoporose) zijn partijen op meerdere fronten verwikkeld in een juridisch gevecht. MSD is van mening dat de generieke registraties van Pharmachemie inbreuk maken op haar octrooirechten en dat de registraties niet hadden mogen worden verleend omdat zij niet "in wezen gelijkwaardig zijn" aan Fosamax (zoals vereist voor generieke registraties op grond van artikel artikel 10, lid 1, aanhef en onderdeel A (iii) van Richtlijn 2001/83/EG).

In een kort geding waarin door de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem op 12 juli 2005 vonnis is gewezen, werd beslist dat MSD onrechtmatig had gehandeld jegens Pharmachemie door het versturen van de brieven aan groothandels en apothekers waarin zij hen wees op de octrooirechten van MSD voor Fosamax zónder in die brieven te vermelden dat door de rechtbank Den Haag in een eerder kort geding was geoordeeld dat er een gerede kans bestaat dat de octrooirechten van MSD in de bodemprocedure nietig zullen worden geoordeeld.

Op 16 september stonden partijen weer tegenover elkaar bij de voorzieningenrechter in Haarlem in verband met brieven die door MSD waren verstuurd aan groothandels, artsen en apothekers.

In die brieven maakt MSD melding van "recente generieke varianten van Fosamax" (zonder daarbij de naam of de producten van Pharmachemie te noemen) en wijst zij op bepaalde mogelijk nadelige verschillen met Fosamax. In de brieven wordt onder meer gesuggereerd dat het effectiviteit- en veiligheidsprofiel van de generieke varianten mogelijk niet gelijkwaardig is aan Fosamax en gesteld dat MSD bezwaar heeft aangetekend tegen generieke registraties bij het College Beoordeling Geneesmiddelen (CBG).

Bij vonnis van 23 september oordeelt de voorzieningenrechter dat de brieven van MSD te beschouwen zijn als vergelijkende reclame en dat de brieven van MSD op een aantal punten misleidend zijn, met name wegens gebrek aan voldoende onderbouwing van de juistheid van de stellingen of suggesties van MSD in de brieven. Van de voorzieningenrechter mag MSD best vergelijken, zo lijkt het, mits zij de juistheid van die vergelijkingen maar voldoende kan onderbouwen. Daarvoor zijn verwijzingen naar wetenschappelijke studies kennelijk niet noodzakelijkerwijs voldoende.

De poging van Pharmachemie om MSD te laten veroordelen tot een rectificatie waarin ook de prijzen van Fosamax en de generieke producten van Pharmachemie worden vermeld, strandt. Zoals de voorzieningenrechter terecht opmerkt, is het niet de bedoeling van een rectificatie om (vergelijkende) reclame te maken. Zij veroordeelt MSD daarom tot een rectificatie die door haar wel redelijk wordt geacht. Lees hier het vonnis van 23 september. Lees hier het bericht dat eerder op IEForum verscheen over het vonnis van 12 juli 2005.

IEF 982

het probleem van het wapperen

Met dank aan De Brauw Blackstone Westbroek: Rechtbank 's-Gravenhage, 28 september 2005, KG 05/1010. Agripa Holdings Limited tegen Roland International B.V. EP betreffende een werkwijze en inrichting voor het afbeelden van reclame op een voertuig. Directe inbreuk aangenomen.

Octrooi-vonnis met de inmiddels gebruikelijke grensoverschreidende-bevoegdheidsalinea: "Nu gedaagde een in Nederland gevestigde vennootschap is, is de voorzieningenrechter bevoegd van de vorderingen kennis te nemen. In het kader van een voorlopige voorziening is er ook bevoegdheid om zonodig een grensoverschrijdend verbod op te leggen, zelfs nu de nietigheid van het octrooi (tevens) naar buitenlands recht wordt ingeroepen. Hiertoe hoeft de rechtbank immers geen definitief oordeel te vellen over het geldigheidsverweer, maar slechts een inschatting te maken hoe de betreffende buitenlandse rechter daarover in voorkomend geval zal oordelen"

Agripa is houdster van een Europees octrooi betreffende een verwisselbaar reclamevlak op de zijkant van een vrachtwagen met toepassing van een reclameboodschap welke is aangebracht op flexibel materiaal dat losmaakbaar is bevestigd op de vrachtwagen. Octrooi is nieuw en inventief. De veelheid van octrooien op het gebied van het aanbrengen van verwisselbare reclame op de zijkant van een vrachtwagen geeft aan dat het hier gaat om een product dat, als er een praktisch toepasbare vorm voor zou worden gevonden, aan een duidelijke marktbehoefte voldoet. Niettegenstaande die vraag is de oplossing om tot een praktisch toepasbare vorm (eentje die niet flappert in de wind)  te komen niet eerder gevonden. Ook hierom is de uitvinding inventief.

Roland erkent dat haar reclamepanelen bestaan uit maasmateriaal in de zin van conclusie 1 van het octrooi. Zij betwist evenwel inbreuk te maken omdat zij het voordeel van het octrooi niet dáárdoor verwezenlijkt, maar door de wijze waarop zij de panelen plaatst op de zijwand van een vrachtwagen. Bij de Rolabanner is het maasmateriaal over de gehele omtrek daarvan dicht tegen de zijwand van het voertuig aangebracht, zodat de rijwind geen kans krijgt om het doek op te doen bollen. De toepassing van maasmateriaal vloeit volgens Roland voort uit andere overwegingen zoals het lichte gewicht, flexibiliteit en betere bedrukbaarheid.

Daargelaten nog dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat een doek zonder mazen de door Roland geroemde eigenschappen zou ontberen, heeft Roland geheel niet inzichtelijk gemaakt dat een gesloten reclamedoek zonder mazen niet zou flapperen indien dit wordt gemonteerd met een rondom doorlopend montagesysteem.

Door reclamepanelen met dat maasmateriaal aan te bieden maakt zij directe inbreuk op het octrooi. Voor zover Agripa zou bedoelen dat Roland indirecte inbreuk zou maken door zijwanden van vrachtwagens te voorzien van een bevestigingssysteem voor een verwisselbaar reclamedoek, geldt dat naar voorlopig oordeel zo’n bevestigingssysteem ook gebruikt kan worden voor een niet inbreukmakend reclamepaneel zonder mazen. Van indirecte inbreuk in deze zin is dan geen sprake.

Er zijn voldoende aanwijzingen dat Roland voornemens is de inbreukmakende reclamepanelen ook aan te bieden in andere landen dan Nederland of dat reeds gedaan heeft. Er zijn geen aanwijzingen dat de Nederlandse danwel de bevoegde buitenlandse rechter van de andere gedesigneerde landen hier anders over zou oordelen. De voorzieningenrechter ziet dan ook grond om Roland te verbieden inbreuk te maken op het octrooi voor alle gedesigneerde landen. Lees vonnis hier.

IEF 954

Bepaalde bescheiden

Vzngr. Rechtbank Den Haag, 21 september 2005, KG 05/845. Wijbenga Machines tegen Eisenkolb. In dit kort geding doet eiseres, Wijbenga Machines, een verrassend en succesvol beroep op artikel 843a Rv (de exhibitieplicht). Gedaagden, Eisenkolb en Inprotec, hebben een Europees octrooi ingeroepen tegen Wijbenga waarover door Eisenkolb en Inprotec in het recente verleden een procedure is gevoerd tegen hun eigen octrooigemachtigde.

Inzet van die procedure, waarin op 28 april 2004 vonnis is gewezen, was de aansprakelijkheid van de octrooigemachtigde voor de aan Eisenkolb en Inprotec toegebrachte schade tengevolge van de mogelijke nietigheid van het Octrooi. Door de publicatie van het modeldepot voor het geoctrooieerde product vóór de prioriteitsdatum, en ook nog eens door terinzagelegging van een eerder Nederlands octrooi voor dezelfde uitvinding, zou de nieuwheid van het octrooi van Eisenkolb en Inprotec zijn geschaad.

Wijbenga stelt nu dat Eisenkolb en Inprotec onrechtmatig handelen door een octrooi tegen haar in te roepen waarvan al in de eerdere procedure tegen de octrooigemachtigde (nota bene ook door Eisenkolb en Inprotec zelf!) is aangenomen dat het nietig is, en vordert afgifte van een kopie van alle processtukken uit deze eerdere procedure.

Het verzoek van Wijbenga is succesvol. De voorzieningenrechter volgt Wijbenga in haar stelling dat een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad een rechtsbetrekking is in de zin van artikel 843a Rv en dat het inroepen van een octrooi in de wetenschap dat dit octrooi (waarschijnlijk) nietig is een onrechtmatige daad is. Bovendien is volgens de voorzieningenrechter geen sprake van de 'fishing expedition, omdat het verzoek voldoende bepaald is.

Lees het vonnisLees het vonnis

IEF 898

nawerking van de row 1910

Hoge Raad 9 september 2005, LJN: AT3135, C04/085HR, Navcom tegen Philips. Concurrerende routeplanners voeren de Hoge Raad terug in de tijd.
 
Het betwiste EP octrooi van Navcom betreft  'a vehicle guidance system', een navigatiesysteem voor automobilisten. Philips heeft, ondermeer in Nederland en Duitsland en Nederland, onder de naam 'Carin' een navigatiesysteem geïntroduceerd dat, anders dan dat van Navcom, op GPS is gebaseerd. Philips vordert in deze procedure nietigverklaring van het Nederlandse gedeelte van het octrooi van Navcom wegens gebrek aan inventiviteit, onvoldoende openbaarmaking en ongeoorloofde uitbreiding.

Rechtbank en hof oordeelden eerder tot nietigverklaring van het Nederlandse deel van het octrooi van Navcom, omdat "de gemiddelde vakman niet in staat is de daarin beschreven uitvinding na te werken en het daarom niet strekt tot verkrijging van enige uitkomst op het gebied van de nijverheid, zodat het octrooi niet had behoren te worden verleend." 
Philips voert in het incidentele beroep een uit twee onderdelen bestaand middel aan. Het eerste onderdeel betreft het overgangsrecht, het tweede de uitlegging van de ROW 1910 (het octrooi is in 1983 verleend). Onderdeel 1 strekt ertoe dat, hoewel de wetgeving die gold tijdens de looptijd van het onderhavige octrooi (waarvan de geldigheidsduur is verstreken op 6 januari 1999) niet de mogelijkheid kende tot nietigverklaring of vernietiging van het Nederlandse gedeelte van een Europees octrooi, zulks met ingang van 15 maart 2003 alsnog anders is, op grond van de op die datum van kracht geworden wijziging van art. 103 lid 1 ROW 1995. 
 
Dit betoog is in strijd met het grondbeginsel van overgangsrecht dat wanneer een nieuwe wet van toepassing wordt, dit niet tot gevolg heeft dat alsdan iemand een vermogensrecht verliest dat hij onder het tevoren geldende recht rechtsgeldig had verkregen. Zulks klemt in het onderhavige geval temeer nu die toepasselijkheid zou meebrengen dat een octrooi dat gedurende de gehele looptijd daarvan rechtsgeldig is geweest, alsnog zou worden vernietigd krachtens een bepaling die pas na het verstrijken van de geldigheidsduur van dat octrooi in werking is getreden.  
 
Het tweede onderdeel houdt kort gezegd in dat het hof het octrooi ten onrechte niet heeft nietig verklaard op grond van gebrek aan inventiviteit. Het hof had dit wel behoren te doen, zo betoogt Philips, omdat art. 51 lid 1 ROW 1910, zoals dat vóór 1987 luidde, de eis van inventiviteit stelde, Philips op het ontbreken van inventiviteit een beroep heeft gedaan, en de uitvinding niet zodanig in de oorspronkelijke stukken is beschreven dat de gemiddelde vakman in staat is deze na te werken. Dit onderdeel faalt, aldus de Hoge Raad, "omdat het uitgaat van de onjuiste opvatting dat de eis van inventiviteit besloten ligt in de eis van nawerkbaarheid. De eis van inventiviteit heeft immers blijkens de artikelen 2 en 2A van de ROW 1910 zelfstandige betekenis, ook ten opzichte van de eis van nawerkbaarheid, omdat enerzijds een uitvinding niet-inventief kan zijn maar wel nawerkbaar kan zijn beschreven, terwijl anderzijds een uitvinding die aan de eis van inventiviteit voldoet, in het octrooischrift zodanig kan zijn beschreven, dat zij niet aan de eis van nawerkbaarheid voldoet."
 
Het principale beroep houdt samengevat weergegeven in dat het hof zijn oordeel, dat de onderhavige uitvinding in de oorspronkelijke stukken van het Navcom-octrooi niet zodanig is beschreven dat de gemiddelde vakman in staat is deze na te werken, ten onrechte zonder voorafgaande deskundige voorlichting heeft gevormd.  Als uitgangspunt bij de beoordeling van de onderdelen dient dat het aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt, is overgelaten of hij behoefte heeft aan deskundige voorlichting en dat de wijze waarop hij van die vrijheid gebruikmaakt, in cassatie niet kan worden getoetst. De enkele omstandigheid dat de Technische kamer van beroep het octrooi in gewijzigde vorm in stand heeft doen houden, brengt daarin geen wijziging (waarbij valt op te merken dat het Duitse Bundespatentgericht in een tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp in Duitsland aanhangig gemaakte zaak tot hetzelfde oordeel is gekomen als rechtbank en hof in deze zaak). Het hof is daarnaast ook niet in zijn motiveringsplicht tekortgeschoten door te overwegen dat de onderhavige uitvinding in de oorspronkelijke stukken van het Navcom-octrooi niet zodanig is beschreven dat de gemiddelde vakman in staat is deze na te werken.  
 
De Hoge Raad vernietigt het eindarrest van het hof te 's-Gravenhage en verwijst het geding naar dat hof  ter verdere behandeling en beslissing. Lees hier het arrest en de conclusie van AG Huydecoper, die de uitkomst van zijn door de HR overgenomen conclusie zelf ‘als weinig bevredigend’ ervaart.
IEF 890

Eerst even voor jezelf lezen

Hoge Raad, 9 september 2005, LJN: AT3135, Nr. C04/085HR. Vennootschap naar Antilliaans recht Navcom tegen Philips Nederland.  Bespreking volgt. Interessante uitspraak (octrooirecht), onder meer over overgangsrecht en de verschillen tussen de vereisten van nawerkbaarheid, industriële toepasbaarheid en inventiviteit.  Lees arrest hier.

IEF 888

Grensoverschrijdend verstekvonnis

Met dank aan Bird & Bird, Den Haag: Rechtbank Den Haag, 7 september 2005, rol nr 05/2474 Ericsson tegen Sendo (verstekvonnis). Ericsson - verkoper van mobiele systemen - vordert een meervoudig en grensoverschrijdend inbreukverbod o.g.v. haar octrooien met betrekking tot de mede door haar in ETSI-verband ontwikkelde GSM standaard.

Daar tegen gedaagde verstek is verleend wijst de rechtbank direct eindvonnis en wijst al het in de dagvaarding gevorderde (met uitzondering van de provisionele vordering) toe. Het inbreukverbod wordt toegewezen voor alle gedesigneerde landen, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Lees vonnis

IEF 877

tardief voor deze instantie

Rechtbank Den Haag, 7 september 2005, zaak 04/2636, Vlastuin en D-Tec tegen Broshuis. Vlastuin is (na overdracht) houdster van Europees octrooi EP 0 649 772 B1, verleend op 6 maart 1996 voor "Oplegger, in het bijzonder voor vervoer van ISO-norm containers". Broshuis houdt zich onder meer bezig met ontwikkeling en verkoop van containerchassis. Zij brengt onder de aanduiding Broshuis 2 CONNect-combitrailer een gelede oplegger op de markt in Europa. Vlastuin vordert een grensoverschrijdend inbreukverbod. De rechtbank overweegt op dit punt: 

"De bevoegdheid van deze rechtbank jegens Broshuis, gevestigd in Nederland, is volgens vaste rechtspraak in beginsel grensoverschrijdend. Nu echter bij antwoord de geldigheid van het octrooi in de overige gedesigneerde landen uitdrukkelijk is betwist, waarop bij gelegenheid van pleidooi door Vlastuin slechts met de niet met stukken onderbouwde stelling is gereageerd dat van validatie in de betreffende landen wel sprake is, heeft dat te gelden als niet vaststaand en alleen al op die grond wordt elk grensoverschrijdend verbod afgewezen. Het ten pleidooie gedane aanbod van Vlastuin zulks alsnog met stukken te onderbouwen wordt als tardief voor deze instantie verworpen".

Met betrekking tot de geldigheid van het octrooi oordeelt de rechtbank "dat het octrooi (net) voldoende inventief te achten is". De oplegger van Broshuis maakt echter geen inbreuk.

Bij het octrooi van Vlastuin gaat het om een verstelbare koppeling die, eenmaal versteld in een bepaalde stand, vervolgens zelf star en niet flexibel is, met een vrouwelijk, niet uitstekend koppelingselement op het voortse chassis en een mannelijk, wel uitstekend koppelingselement op het achterste chassis.

Uit de stand van de techniek zijn twee koppelingswijzen voor trekkers en trailers en trailers onderling bekend. Naast die in het octooi beschreven, bestaat de koppelingsschotel. Echter, uit geen van de in het geding gebrachte octrooien is sprake van een samenstel zoals omschreven in het octrooi van Vlastuin.

Naar het oordeel van de rechtbank maakt Broshuis geen inbreuk op EP '772. De 2 Connect bevat wel een lengteverstelbaar met elkaar te koppelen chassis uit twee delen, maar de verstelbaarheid zit in een koppelschotel/kingpin constructie. Terecht heeft Broshuis aangevoerd dat zij daarmee de stand van de techniek toepast en niet het octrooi van Vlastuin.

Het beroep van Vlastuin op equivalentie gaat niet op:
In de visie van Vlastuin moet de koppelschotel met schuifraam van Broshuis worden aangemerkt als een female coupling element in de zin van EP '772 en het uitstekende deel met kingpin van het achterchassis als male coupling element, maar dat wordt onjuist geacht. Met accommodating sleeve uit het octrooi is een koker of huls bedoeld en duidelijk geen uit de stand van de techniek (over)bekende koppelschotel, wat een principieel andere wijze van koppelen behelst. Consequentie van de stellingname van Vlastuin is dat het uitstekende deel van het achterste chassis van de 2 Connect, de koppelschotel en het schuifraam tezamen het mannelijk koppelingselement zouden vormen en de schuifgeleiding waarin het schuifraam beweegt het vrouwelijk koppelingselement. Nog ervan afziend dat dan een substantieel deel van het mannelijk koppelingselement niet op het achterchassis, maar op het voorchassis zou zitten, is dit iets waar de gemiddelde vakman niet op behoeft te rekenen. De rechtszekerheid van derden is daarmee bepaald in het geding. Nog daargelaten dat in ieder geval de wijze waarop met de 2-
Connect de chassisdelen gekoppeld worden kenmerkend verschilt, valt hiermee tevens het doek voor het beroep van Vlastuin op bescherming in het equivalentiebereik.

Lees vonnis
IEF 869

bevel tot uitsturen

Rechtbank 's-Gravenhage 7 september 2005, Atlas Copco Airpower N.V. - Jorc Industrial B.V.

Atlas is houder van een Europees octrooi met betrekking tot een 'scheidingsapparaat en scheidingsmethode' voor het scheiden van vloeibare componenten met verschillende dichtheden. Jorc heeft tegen de verlening oppositie gevoerd bij het EOB, dat het octrooi nieuw en inventief achtte. Atlas vordert een verbod op inbreuk van Jorc met een aantal nevenvorderingen. Jorc stelt dat het octrooi nietig is, omdat het de vereiste inventiviteit mist en voorts dat er geen sprake is van inbreuk. In reconventie vordert Jorc vernietiging van het octrooi en onder meer een (grensoverschrijdend) bevel tot het uitsturen van een rectificatie.

Voor de beoordeling van de inventiviteit gaat de rechtbank uit van een olie/waterscheider van Rossbach als de meest nabije stand van de techniek.

In conventie komt de rechtbank tot de volgende slotsom: "Anders dan de Oppositieafdeling van het EOB, is de rechtbank er geenszins van overtuigd geraakt [...] dat een vakman niet direct tot de oplossing van het octrooi zou komen maar daarvoor een 'purposeful choice' zou moeten maken. [...] Conclusie 1 is nietig wegens gebrek aan inventiviteit. Atlas heeft geen specifiek verweer gevoerd tegen de gemotiveerde stellingen van Jorc dat met conclusie 1 ook de volgconclusies niet inventief zijn, zodat het octrooi in zijn geheel voor nietig moet worden gehouden. Bij deze stand van zaken is een schorsing hangende de uitspraak van de Technische Kamer van beroep van het EOB niet opportuun. Van inbreuk kan zodoende geen sprake zijn, waarmee het in conventie gevorderde moet worden afgewezen".

Nu het octrooi nietig is, kan het in reconventie door Jorc gevorderde voor Nederland worden toegewezen. Echter, door de nietigheid "valt niet in te zien welk belang Jorc nog zou hebben bij een verklaring voor recht van niet-inbreuk daarop voorzover dit Nederland betreft". Wederom wordt wat betreft de overige gedesigneerde landen de zaak aangehouden tot de uitspraak in GAT/LuK van het Hof van Justitie.

"Het ongewijzigd in stand houden van het inmiddels onjuist gebleken beeld dat Jorc in Nederland inbreuk zou maken op het octrooi, welk beeld is ontstaan als gevolg van door Atlas gedane mededelingen, zou ongerechtvaardigd zijn. Aldus is [...] toewijsbaar dat de sub B gevorderde verzending van een rectificatiebrief [...]".

Tot slot de vordering tot het versturen van een rectificatiebrief aan afnemers buiten Nederland: "Het is duidelijk dat de eventuele toewijsbaarheid van die vordering dient te worden beoordeeld aan de hand van het toepasselijke buitenlandse recht. Vooropgesteld wordt dat de Nederlandse rechter weliswaar ambtshalve buitenlands recht dient toe te passen, doch dat dit niet wegneemt dat op een eisende partij die haar vorderingen naar vreemd recht toegewezen wil zien, een informatieplicht rust ten aanzien van de inhoud van dat vreemde recht wanneer niet evident is dat het desbetreffende rechtsstelsel de door haar ingeroepen rechtsfiguur of sanctie niet kent. [...] Bij gebreke voorts van enige informatie hieromtrent van de zijde van Jorc dient zodoende afwijzing van die vordering te volgen".

Lees hier het vonnis.

IEF 868

uitdrukkelijk en gemotiveerd

Rechtbank 's-Gravenhage 7 september 2005, zaaknummer 219804, River Hopper tegen Stichting Sangria. 

Sangria is houdster van een Nederlands octrooi betreffende een 'inrichting voor het opslaan van voorwerpen, in het bijzonder beladen pallets, in een schip en voor het laden en lossen van die voorwerpen.' In het door River Hopper gevraagde nietigheidsadvies heeft het Bureau voor de Industriële Eigendom als zijn oordeel uitgesproken dat de conclusies van het octrooi, zoals verleend, niet inventief zijn te achten.

Tijdens de adviesprocedure voor het Bureau heeft Sangria een hulpverzoek, inhoudende herziene conclusies, overgelegd. Partijen zijn overeengekomen dat het Bureau zijn advies ook tot die hulpconclusies zou uitstrekken. Het advies van het Bureau daaromtrent luidt, dat het octrooi in stand kan blijven indien de uitsluitende rechten worden beperkt tot de conclusies volgens het hulpverzoek, op voorwaarde dat die beperkingen toelaatbaar worden geacht. Sangria heeft daarop aan het Bureau een akte van afstand van het octrooi conform het hulpverzoek aangeboden, onder de voorwaarde dat de rechtbank het octrooi nietig zou achten.

De rechtbank verenigt zich met het advies van het Bureau Dat betekent dat het rechtbank met het Bureau van oordeel is dat het octrooi, zoals verleend, wegens gebrek aan inventiviteit dient te worden vernietigd, op basis van de combinatie van de rapporten D2 en D4 van het advies, indien D2 althans behoort tot de stand van de techniek. Dat laatste wordt echter uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist door Sangria. De rechtbank legt daarom de bewijslast van de stelling dat D2 destijds tot de stand van de techniek behoorde bij River Hopper en houdt iedere verdere beslissing aan. Lees vonnis hier.