Octrooirecht  

IEF 9713

Gerecht van Eerste Aanleg van Aruba 27 april 2011, LJN BQ6331 (Eiser tegen Fundacion Lotto Pa Deporte - FLPD)

Arubaanse overeenkomst onder druk

Aruba. Auteursrecht. Merkenrecht. Octrooirecht. Exploitatieovereenkomst onder druk gesloten.

Eiser is de maker van het auteurswerk 'Bingo5' en is een overeenkomst aangegaan waarbij Stichting FLPD het in duur onbeperkte exclusieve exploitatierecht voor Arube krijgt, zonder enige vergoeding . Eiser heeft tijdens werktijd en op kosten van FLPD het project Bingo5 opgezet. Op grond van octrooi- of merkenrecht vordert hij twee jaar later alsnog betaling. Overeenkomst is onder bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand gekomen en vernietigbaar. Het Gerecht volgt dit niet en wijst het gevorderde af. Wederzijdse proceskostenveroordeling, voor de eiser begroot op nihil.

4.2.1 Allereerst stelt [eiser] dat de overeenkomst onder druk van FLPD is veranderd. Voorzover [eiser] aldus beoogt te stellen dat de overeenkomst onder bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen in de zin van artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en daarom vernietigbaar is, wordt deze stelling gepasseerd. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling de niet ondertekende conceptovereenkomst van 18 juli 2006 overgelegd waarin is opgenomen dat FLPD het exclusieve recht krijgt op exploitatie van Bingo5 ‘tegen nader overeen te komen bepalingen tussen partijen’ (zie 2.1). Gesteld noch gebleken is echter dat deze conceptovereenkomst tot overeenstemming heeft geleid, nog daargelaten dat [eiser] ook niets heeft gesteld over wat de ‘ander te bepalen voorwaarden’ dan zouden moeten behelzen of dat over de essentialia daaromtrent overeenstemming was bereikt.

4.3.2 Bij de beoordeling volgens voormelde maatstaf acht het gerecht onder andere de volgende omstandigheden van belang. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat de conceptovereenkomst op aandringen van FLPD is gewijzigd in de overeenkomst en dat die zeven maanden later door partijen is ondertekend. Hoewel ondertekening van de overeenkomst pas in februari 2007 heeft plaatsgevonden, was dus al in juli 2006 sprake van wilsovereenstemming. Op dat moment was sprake van een auteursrechtelijke registratie bij het BIE – die voor het ontstaan van het auteursrecht overigens geen voorwaarde is, maar wel bewijsrechtelijke waarde kan hebben – van het spel Bingo5, maar nog niet van een aanvraag voor een Amerikaans of Arubaans Octrooi (daarvan was eerst sprake in mei 2007, respectievelijk mei 2009) of van een merkdepot (oktober 2008). Veder is van belang dat in de overeenkomst niet staat dat FLPD een exclusieve auteursrechtlicentie krijgt voor exploitatie van het auteurswerk Bingo5, maar dat de bewoordingen algemener zijn, doordat er staat dat FLPD exclusieve rechten krijgt voor exploitatie van het auteurswerk Bingo5. Van belang is voorts dat het bij het BIE geregistreerde werk volgens het certificaat van die registratie omvat het spel Bingo5 (en dus ook de titel of naam) met een exacte beschrijving van het unieke systeem van dit spel. Verder is ook nog van belang dat FLPD het spel voor uitzending op de Arubaanse televisie op haar kosten verder heeft laten ontwikkelen en produceren, zodat [eiser] zelf die kosten niet heeft hoeven maken, terwijl hij wel het recht heeft behouden op internationale exploitatie van het spel Bingo5. Bij die exploitatie kan hij de in Aruba uitgezonden versie gebruiken (bijvoorbeeld ter promotie), zo begrijpt het gerecht de stelling van FLPD dat met het spel is deelgenomen aan een expo in Panama, hetgeen door [eiser] niet is betwist.

4.3.3 Onder andere gelet op deze omstandigheden brengt een redelijke uitleg van artikel 2 van de overeenkomst mee dat partijen met de overeenkomst hebben beoogd dat FLPD zonder enige vergoeding verschuldigd te zijn het recht kreeg het spel Bingo5 te exploiteren in Aruba, door het op de nationale televisie uit te zenden of in enige andere vorm. Deze uitleg brengt mee dat een later beroep van [eiser] op andere intellectuele eigendomsrechten (wat daar ook van zij) in strijd is met de strekking van de overeenkomst. De door [eiser] voorgestane uitleg van de overeenkomst, dat die slechts betrekking heeft op het auteursrecht en niets af doet aan de mogelijkheid een vergoeding te vragen in verband met een merken- en octrooirecht, zou immers meebrengen dat de overeenkomst voor FLPD geen enkele waarde of betekenis zou hebben. Bij deze uitleg van de overeenkomst zou zij het spel immers niet kunnen exploiteren, in weerwil van de auteursrechtlicentie die deze exploitatie nu juist expliciet mogelijk beoogt te maken. Naar het oordeel van het gerecht volgt hieruit dat de octrooi- en merkenrechtelijke aanspraken van [eiser] jegens FLPD in strijd zijn met de strekking van de overeenkomst. Dit brengt met dat ook de merkenrechtelijke aanspraken van [eiser] verder onbesproken kunnen blijven en dat [eiser]’s vorderingen zullen worden afgewezen, nu die, naast het merken- en octrooirecht, geen andere grondslag hebben.

Lees de uitspraak hier (link / pdf)

IEF 9710

Rechtbank Breda 22 april 2011, LJN BQ6128 (belanghebbende tegen Belastinginspecteur)

Terugbetaling octrooilicentie aftrekbaar?

Octrooirecht. Licentieovereenkomst. Dwaling over faillissement. Terugbetaling ten laste van resultaat 2005.

Licentieovereenkomst lumpsum van €100.000 en managementovereenkomst waardoor €28.840 is betaald voor werkzaamheden. Nu wordt door Rechtbank 's-Hertogenbosch overeenkomsten vernietigd o.g.v. verzwijgen (naderende) faillissementen en opvoeren onrechte referenties, oftewel dwaling. Kan octrooilicentievergoeding en vergoeding ten laste van resultaat worden gebracht?

Naar goedkoopmanschap relevante feiten en omstandigheden vóór balansdatum in ogenschouw nemen. Oftewel geschil begin februari 2006 geen feit zoals deze op balansdatum 31 december 2005 was en kan onverschuldigd betaalde octrooilicentie en managementvergoeding niet ten laste van resultaat worden gebracht. Geen beroep op art. 3:53 BW.

2.5.[onderneming E] B.V. i.o., rechtsgeldig vertegenwoordigd door belanghebbende, sluit per [datum] 2005 met[onderneming D] een licentieovereenkomst in verband met het octrooirecht om de [machine] te produceren. Hiervoor ontvangt belanghebbende een lumpsum ten bedrage van€ 100.000 exclusief omzetbelasting. Dit bedrag is in het onderhavige jaar als opbrengst, zijnde een licentiefee, in de winst- en verliesrekening in de eenmanszaak van belanghebbende verantwoord.

2.7.In de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2006 heeft belanghebbende management werkzaamheden verricht voor [onderneming D] en daarvoor heeft [onderneming D] aan belanghebbende € 28.840 betaald.

2.10.Ingevolge goedkoopmansgebruik kunnen dan wel moeten relevante feiten en omstandigheden die zich vóór balansdatum hebben voorgedaan maar pas na het opmaken van de fiscale balans aan het licht komen nog in aanmerking worden genomen (vergelijk Hoge Raad 18 juni 1943, B. 7687). Nu belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat het geschil tussen hem en [onderneming C] en [onderneming D] begin februari 2006 is ontstaan, vormt dit geen feit of omstandigheid die een licht werpt op de situatie zoals deze op balansdatum, 31 december 2005, was. Per balansdatum was immers nog geen sprake van een geschil. Dit geldt zowel voor de waardering van de deelneming als voor de terugbetaling van de licentiefee. Derhalve kan ter zake van de vernietigde overeenkomsten in het onderhavige jaar geen bedrag ten laste van het resultaat worden gebracht.

2.11.Belanghebbendes beroep op artikel 3:53 van het Burgerlijk Wetboek kan hem niet baten. In het fiscale recht dient namelijk uit te worden gegaan van de werkelijke feiten en omstandigheden op balansdatum. Derhalve wordt geen rekening gehouden met het achteraf optredende civielrechtelijke gevolg van de terugwerkende kracht van de vernietiging van de rechtshandeling.

Lees de uitspraak hier (link en pdf)
Artikel 3:53 BW

IEF 9707

Rechtbank Amsterdam 25 mei 2011, HA ZA 10-2385 (Sandoz B.V. tegen Nycomed GmbH)

Een bittere pil voor Nycomed

Met dank aan Kurt Stöpetie, Brinkhof advocaten.

Merkenrecht. Vormmerken. Geneesmiddelen. Verstreken octrooirechtelijke exclusiviteit van werkzame stof pantroprazol, Pantozol (maagzuurremmer) wordt van UR- naar 'Over the counter' (OTC-)geneesmiddel.

Sandoz vordert de nietigverklaring van een aantal Benelux en internationale merkinschrijvingen met betrekking tot de pilvorm van door gedaagde Nycomed aangeboden geneesmiddel op basis van 2.28 lid 1 BVIE. De elementen (vorm, kleur en opdruk) en de totaalindruk van de pilvormige merken missen onderscheidend vermogen. Beroep op inburgering slaagt niet nu Vorderingen worden toegewezen. 1019h Rv proceskostenveroordeling.

4.8 Om te beoordelen of een merk onderscheidend vermogen heeft, dient de door dit merk opgeroepen totaalindruk te worden onderzocht. (...) Het kan immers nuttig zijn om tijdens de globale beoordeling elk bestanddeel van het betrokken merk te onderzoeken. De rechtbank zal bij de beoordeling derhalve eerste de verschillende bestanddelen van de uiterlijke verschijningsvorm, te weten de vorm en kleur van de table alsmede de kleur en het lettertype van de opdruk 'P20/P40', en daarna de totaalindruk onderzoeken (HvJ EG 29 april 2004, Henkel/OHIM, C-144/06, par 39 en 41 (LJN: BF6671)).

4.10 de vorm en kleur van de tablet (...) stelt de rechtbank vast dat de ovale vorm en de gele kleur van de table gangbaar en gebruikelijk zijn. In zoverre is geen sprake van een significante afwijking.

4.11. de kleur bruin van de opdruk (...) De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van een donkere kleur als opdruk op een gele tablet zodanig voor de hand ligt ten behoeve van voldoende zichtbaarheid van die opdruk, dat het enkele gebruik van de kleur bruin niet kan worden beschouwd als significante afwijking van hetgeen gebruikelijk en gangbaar is in de relevante sector als hierboven omschreven, maar als een voor de hand liggende variatie daarop. De rechtbank neemt daabij in overweging dat ter bewerkstelliging van een contrast met de kleur geel van de tablet de keuzemogelijkheden beperkt zijn.

4.12. de opdruk 'P20/P40' (...) dat het in de farmaceutische industrie gebruikelijk is om op tabletten de werkzame stof aan te duiden met haar beginletter, gevolgd door cijfers die zien op de hoeveelheid verwerkte werkzame stof. Deze toegevoegde grafische elementen zijn dus niet onderscheidend als bedoeld in 2.28 lid 1 sub b BVIE, aldus Sandoz.

4.18 Hiertoe is redengevend dat de totaalindruk van de gele kleur, de ovale vorm en de bruine opdruk P20/P40 in onderlinge samenhang bezien, niet zodanig significant afwijken van hetgeen in de relevante sector gangbaar en gebruikelijk is, dat dit ertoe leidt dat men deze tablet ziet als een herkomstaanduiding als bedoeld in artikel 2.28 lid 1 b BVIE. Er zijn geen concrete aanwijzingen, zoals de wijze waarop de verschillende bestanddelen zijn gecombineerd, die erop duiden dat het samengestelde merk, in zijn geheel beschouwd, méér weergeeft dan de som van de bestanddelen ervan.

4.23 (...) daaronder zijn immers ook de consumenten/eindgebruikers te verstaan. Met betrekking tot de consument/eindgebruiker stelt Nycomed niet meer dan dat sprake is van langdurig en exclusief gebruik. Dit is onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van inburgering.

Lees de uitspraak hier (pdf)

IEF 9706

Europese Commissie, A Single Market for Intellectual Property Rights, COM/2011/278 (provisional version)

Uitgewerkt voorstel Europese Commissie

In (korte) navolging van aangekondigde Douaneverordening IEF 9701 en Blauwdruk IE-Rechten IEF 9695.

Een voorlopige uitwerking van IE-herziening. "A Single Market for Intellectual Property Rights Boosting creativity and innovation to provide economic growth, high quality jobs and first class products and services in Europe". Wat onder meer wordt vermeld: Uniforme octrooibescherming, modernisering van het merkenrechtsysteem, EU auteursrechtbeheer, technologie, user generated content, privékopie, bedrijfsgeheimen, maar ook public awareness en bi- en mulitilaterale verdragen.

Lees voorlopige uitwerking hier (link en pdf)

Inhoudsopgave
1. INTRODUCTION

2. OPPORTUNITIES AND CHALLENGES FOR A SINGLE MARKET FOR IPR

3. KEY POLICY INITIATIVES TO MEET THE CHALLENGES AHEAD
3.1. Reform of the patent system in Europe and accompanying measures
3.1.1. A unitary patent protection
3.1.2. A unified patent litigation system
3.1.3. An IPR valorisation instrument
3.2. Modernisation of the trade mark system in Europe
3.3. Creation of a comprehensive framework for copyright in the digital single market
3.3.1. European copyright governance and management
3.3.2. Technology and database management
3.3.3. User-generated content
3.3.4. Private copying levies
3.3.5. Access to Europe's cultural heritage and fostering media plurality
3.3.6. Performers' rights
3.3.7. Audiovisual works
3.3.8. Artists' resale right
3.4. The issue of complementary protection of intangible assets
3.4.1. Trade secrets and parasitic copies
3.4.2. Non-agricultural geographical indications
3.5. Enhanced fight against counterfeiting and piracy
3.5.1. Public awareness
3.5.2. A more sustainable structure for the European Observatory on Counterfeiting and
Piracy and new tasks
3.5.3. A review of the IPR Enforcement Directive
3.6. The international dimension of IPR
3.6.1. Multilateral initiatives, including co-ordination with international organisations
3.6.2. Bilateral negotiation and co-operation on IP protection with third countries
3.6.3. Enhanced IPR protection and enforcement at the EU border 

4. CONCLUSIONS

Lees voorlopige uitwerking hier (link en pdf)

IEF 9682

Rechtbank Amsterdam 24 maart 2011, LJN BQ5075, [A] stichting, [B] en Zarah B.V. tegen [C], Zist B.V, Expolin B.V. en EAS ANTI SEPSIS B.V.)

Aandeelhouders niet bevoegd op te treden

Octrooirecht. Stukgelopen samenwerking. Financiering van onderzoek, behandeling van groot aantal (ernstige) ziekten. Geschil over de constructie rondom octrooibeheer.  Overdracht van "patenten, vergunningen, know-how, en intellectuele en industriële eigendomsrechten" aan nog op te richten vennootschap, nu Biotempt B.V.. Vordering is afgewezen omdat slechts het bestuur bevoegd is octrooirechtelijke vorderingen in te stellen en niet aandeelhouders. Ook onrechtmatig handelen afgewezen, nader onderbouwing behoeft volgens de rechtbank niet gezien de talloze stukken en de uitgebreide behandeling.

4.9. de vorderingen onder 3.1.4.c. en 3.1.4.d. die neerkomen op een verbod aan EAS om inbreuk te maken op de aan Biotempt toebehorende patenten en om gebruik te maken van de aan Biotempt toebehorende technologie en know how.

4.9.a. [B] c.s. legt aan deze vorderingen het volgende ten grondslag. [C] heeft toegestaan dat EBI op basis van informatie van EAS met het radiatie octrooi en de uitvinding op het gebied van nierfalen (renal failure) aan de haal is gegaan, terwijl dit niet binnen de licentieovereenkomst valt. EAS en EBI maken met hun onderzoek en hun publiciteit op internet inbreuk op de door Biotempt gehouden octrooien. [C] dient als bestuurder van Biotempt op te treden tegen deze inbreuk. De op de octrooien inbreuk makende activiteiten van EBI op basis van informatie van EAS brengen schade toe aan Biotempt, zodat [B] c.s. als aandeelhouder van Biotempt belang heeft bij het gevorderde verbod.

4.9.b. Het is aan het bestuur van Biotempt en niet aan [B] c.s. als aandeelhouder van Biotempt om dergelijke vorderingen in te stellen. Die vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

4.10. de vordering onder 3.1.5. te verklaren voor recht dat [C], Zist, Expolin en/of EAS onrechtmatig hebben gehandeld

Uit de beoordeling van alle hiervoor besproken vorderingen van [B] c.s. volgt dat van onrechtmatig handelen van [C], Zist, Expolin en EAS niet is gebleken. Gezien de talloze stukken en de uitgebreide behandeling in deze zaak gaat het ook verder niet aan om zonder enige nadere onderbouwing, die ontbreekt, [C], Zist, Expolin en/of EAS onrechtmatig handelen te verwijten. Deze vordering zal dan ook als te vaag en te algemeen worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9680

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie, Kamerstukken II 2010/11, 22 112, nr. 1169

Unitaire octrooibescherming en vertaalregelingen

De staatssecretaris van Buitenlandse zaken heeft de Kamer Fiches toegezonden, waaronder één over Verordening versterkte samenwerking voor unitaire octrooibescherming en vertaalregelingen.

Beide voorstellen strekken ertoe invulling te geven aan de wens van de Raad om versterkte samenwerking tot stand te brengen voor unitaire octrooibescherming in de Europese Unie. Het voorstel onder A behelst een verordening waarmee die unitaire octrooibescherming wordt geëffectueerd. Met het voorstel onder B wordt het daarop betrekking hebbende
vertalingenregime vastgesteld.

  • Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
    Subsidiariteit: positief
    Proportionaliteit: positief
  • Risico’s / implicaties/ kansen
    Nederlandse bedrijven vragen jaarlijks veel octrooien aan. Het huidige voorstel
    biedt kans op een flinke kostenbesparing en verbetering van de rechtszekerheid
    voor het Nederlandse bedrijfsleven.
  • Nederlandse positie en eventuele acties
    Nederland hecht sterk aan vooruitgang in het octrooidossier en heeft om die
    reden een leidende rol gespeeld bij de totstandkoming van de versterkte
    samenwerking. Ook met betrekking tot de onderhavige voorstellen neemt
    Nederland een positieve houding aan.

Lees kamerstuk hier (link)

IEF 9676

Rechtbank ’s-Gravenhage 18 mei 2011, HA ZA 10-3198 (Rovi Corporation c.s. tegen Ziggo B.V. c.s.)

Elektronische televisiegids

Rechtbank ’s-Gravenhage 18 mei 2011, LN BW0833 (Rovi Corporation c.s. tegen Ziggo B.V. c.s.)

Met gelijktijdige dank aan John Allen, NautaDutilh N.V..

Octrooirecht. Europees Octrooi voor de "werkwijze en inrichting voor het toegang nemen tot informatie over televisieprogramma’s"., elektronische programma gidsen (EPG). EP 300 is voortgekomen uit een wat partijen noemen “vierde generatie” afgesplitste aanvrage van de oorspronkelijke PCT-aanvrage.

EP wordt vernietigd voor Nederland wegens toevoeging van materie en op een nietig octrooi kan geen inbreuk worden gemaakt.

4.8. De rechtbank volgt Ziggo in deze toegevoegde materie kwestie. Van verboden toegevoegde materie is sprake, wanneer de gemiddelde vakman als gevolg van de wijziging informatie verschaft wordt, die niet rechtstreeks en ondubbelzinnig uit de aanvraaginformatie kan worden afgeleid, waarbij rekening wordt gehouden met materie die de vakman impliciet bekend is. Er is sprake van veralgemenisering door in de conclusie op te nemen dat  “a” gebruikersinvoer volstaat. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat daarvoor geen voldoende basis in de vierde generatie, die op een specifieke gebruikersinvoer (op een afstandsbediening) ziet. De rechtbank passeert het betoog van Rovi de gemiddelde vakman in figuur 11 zelf al een algemenere user input zou zien, omdat hij deze zal bestuderen in samenhang met de beschrijving en dan is er voor de vakman naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om daarin iets anders te zien dan het drukken op een knop. Dat de betreffende “veralgemenisering” de vakman al impliciet zou zijn geopenbaard in de aanvrage vanwege de omstandigheid dat de vakman dat als consumentenelektronicaproducent zou inzien, is naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt.

4.9. Dat sprake is van toegevoegde materie wordt duidelijk bij toepassing van de “nieuwheidstest” in deze context. (…) Toepassing van deze test leert in de onderhavige zaak dat eveneens in strijd is gehandeld met art. 123(2) EOV 2000. Immers, een hypothetisch kenmerk (d1)/2c: any user input not being a select key zou geanticipeerd zijn door een conclusiekenmerk a user input zoals nu opgenomen in de onafhankelijke conclusies 1 en 6 van EP 300, maar niet door een kenmerk select key, zoals de vakman geopenbaard wordt in de vierde generatie (en ook de eerdere) aanvrage(n). Zodoende is sprake van toegevoegde materie in de zin van art. 75(1)(c) ROW 1995 en art. 123(2) EOV 2000.

4.10. Anders benaderd: Er is in feite sprake van veralgemenisering door het in de conclusies opnemen van een in de aanvrage niet geopenbaarde technisch ruimere equivalente maatregel. (…) In de onderhavige zaak is het indrukken van een (naar de vakman, zo is tussen partijen in confesso, zal begrijpen: willekeurige) toets op de afstandsbediening op vergelijkbare wijze veralgemeniseerd tot welke gebruikersinvoer dan ook. Dat de gemiddelde vakman op zichzelf begrijpt dat eenzelfde invoer op een equivalente andere wijze kan geschieden, is hier op overeenkomstige wijze niet behulpzaam, gelet op de toe te passen “nieuwheidstest” bij de vraag of sprake is van toegevoegde materie.

4.13. Aan de voorts aangedragen nietigheidsargumentatie op grond van andere vormen van toegevoegde materie, van van octrooieerbaarheid uitgesloten materie (geen technisch effect, presentatie van gegevens als zodanig, computerprogramma als zodanig) en van niet nieuwheid en gebreke van inventiviteit, komt de rechtbank niet toe. Datzelfde geldt voor de inhoudelijke vraag naar directe en indirecte inbreuk, omdat op een nietig octrooi geen inbreuk mogelijk is.

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 10-3198, LJN BW0833)
Regeling EOV 2000

IEF 9674

Rechtbank 's-Gravenhage 18 mei 2011 HA ZA 10-3583 (Welvaarts weegsystemen B.V. tegen D-tec B.V. & Kersten Integrated Weighing B.V.)

Optreden met mondelinge procesvolmacht

Octrooirecht. EP 0 744 598 betreft een weegsysteem. Welvaarts is niet de houder van het octrooi waarop eiser zich beroep (op naam van de heer P.W.M. Welvaarts). Gedaagden stellen dit bij pleidooi. Eiser krijgt bewijsopdracht. Er is sprake van een mondelinge procesvolmacht, moet worden bevestigd bij schriftelijk akte. Rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.3. Het late stadium waarin D-Tec en Kersten het verweer naar voren hebben gebracht, brengt wel mee dat Welvaarts in de gelegenheid moet worden gesteld om de door haar in reactie op het betreffende verweer gestelde mondelinge “procesvolmacht” bij akte te onderbouwen met een schriftelijke bevestiging daarvan en om die “procesvolmacht” nader toe te lichten. De schriftelijke bevestiging is nodig omdat D-Tec en Kersten het bestaan van de mondelinge “procesvolmacht” hebben betwist. De nadere toelichting is nodig omdat, zoals D-Tec en Kersten hebben aangevoerd, onvoldoende duidelijk is wat de gestelde “procesvolmacht” inhoudt. In dit verband is het de rechtbank met name niet duidelijk of Welvaarts doelt op een volmacht in de zin van artikel 3:60 van het Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen een bevoegdheid om in naam van de octrooihouder te procederen (onmiddellijke vertegenwoordiging), dan wel op een plicht of bevoegdheid van Welvaarts om op eigen naam te procederen ten behoeve van de octrooihouder (middellijke vertegenwoordiging).

3.6. Voor de duidelijkheid wijst de rechtbank erop dat voor alle partijen geldt dat de aktes die zij mogen nemen uitsluitend mogen gaan over de door Welvaarts gestelde “procesvolmacht” en de met die aktes verband houdende proceskosten. Als een partij zijn akte gebruikt om zich (ook) over andere onderwerpen uit te laten, kan de rechtbank besluiten het processtuk geheel of gedeeltelijk te weigeren.

3.7. Iedere verdere beslissing, waaronder de beslissing over de vraag of Welvaarts de gestelde “procesvolmacht” nog in dit stadium van de procedure naar voren kan brengen, wordt aangehouden.

in reconventie
3.8. Gelet op hetgeen is overwogen in conventie, kan nog niet worden vastgesteld of is voldaan aan de voorwaarde waaronder Kersten haar vordering in reconventie heeft ingesteld. De rechtbank zal daarom ook iedere beslissing in reconventie aanhouden

Lees de uitspraak hier (pdf)

IEF 9673

Rechtbank 's-Gravenhage 18 mei 2011 HA ZA 10-3321 (Rademaker B.V. tegen Fritsch GmbH)

Dwarsrollers en hulpverzoeken

Rechtbank 's-Gravenhage 18 mei 2011 HA ZA 10-3321 (Rademaker B.V. tegen Fritsch GmbH)

met gelijktijdige dank aan Peter Claassen en Eliëtte Vaal, AKD advocaten & notarissen

Octrooirecht. Rademaker en fritsch houden zich bezig met ontwerpen en bouwen van bakkerijmachines. Rademaker vordert nietigverklaring van het Nederlandse deel van EP 255, met veroordeling van Fritsch in de proceskosten overeenkomstig artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Aan haar vordering legt Rademaker ten grondslag dat EP 255 niet inventief is. Vorderingen toegewezen. Het betoog van Rademaker dat de in EP 255 geclaimde uitvinding op voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek, slaagt. Dat zal hierna worden toegelicht aan de hand van de zogeheten problem-and-solution-approach die beide partijen ook hebben gehanteerd in hun argumentatie.  Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het betoog dat ook het hulpverzoek niet inventief is, slaagt. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat een octrooi dat geen probleem oplost, niet kan beschikken over de vereiste inventiviteit.

4.16. Het verweer van Fritsch dat de in EP 225 geclaimde uitvinding niet voor de hand ligt omdat de vakman op grond van ervaringsregels “in beginsel” zou kiezen voor de toepassing van een ketting en tandheugel in een dwarsrolinrichting, moet worden gepasseerd. Fritsch heeft niet gesteld dat die ervaringsregels de vakman ervan zouden hebben weerhouden om tandriemen toe te passen als hij daartoe wordt aangezet door het probleem met het onderhoud van de ketting en tandheugel. Voor zover Fritsch dat wel bedoeld heeft te stellen, moet die stelling worden verworpen omdat Rademaker gemotiveerd heeft bestreden dat de genoemde ervaringsregels wegwijzen van toepassing van tandriemen in een dwarsrolinrichting zoals de Dwarsroller 1979 en Fritsch daar niet op heeft gereageerd.

4.21. Fritsch heeft niet steekhoudend weersproken dat haar weergave van het krachtenspel inderdaad incompleet is. Fritsch heeft alleen aangevoerd dat ook in dat geval er ten gevolge van onder meer wrijving een kracht op de deegroller zal werken in de richting tegengesteld aan de richting van voortbeweging (de rechte rode pijl). Dat mag zo zijn, maar laat onverlet dat er ook een kracht op de roller werkt ten gevolge van de aandrijving van de deegroller. Die kracht beweegt de deegroller voort en trekt samen de voorstuwende kracht van het aandrijfmechanisme (15) (rechte blauwe pijl) de slede voort. Fritsch heeft niet gesteld, laat staan voldoende toegelicht dat ook als die kracht wordt meegenomen, het gestelde voordeel ten opzichte van de stand van de techniek (minder wrikkende draaibelasting bij de lineaire geleiding) zich voordoet.

4.22. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het betoog dat ook het hulpverzoek niet inventief is, slaagt. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat een octrooi dat geen probleem oplost, niet kan beschikken over de vereiste inventiviteit.

Lees het vonnis hier (pdf)

IEF 9611

OHIM en EPO

OHIM en EPO werken samen

OHIM en het European Patent Office (EPO) hebben een uitgebreide overeenkomst tot nauwere samenwerking getekend. Dit voor een verbeterde efficiëntie van Europese en wereldwijde IP systemen, zoals bijvoorbeeld ook met het European Patent Netwerk (EPN) gebeurt. Al eerder hebben deze organisaties samengewerkt in internationale projecten in China en de Balkans.

De "Memorandum of Understanding" omvat:

  • Training and interchange of human resources
  • Awareness-raising and promotion of the industrial property system
  • Information Technology systems

Lees meer op OHIM en EPO-site.