DOSSIERS
Alle dossiers

Bewijs  

IEF 13815

Leverancier, tevens ex-werknemer, van gedaagde is partijdig

HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1067 (eiser tegen Hallmark Cards)
Deskundigenbericht. Eiser is ontwerper/uitvinder van een BLACK BOX waarin wenskaarten en andere voorwerpen kunnen worden opgeborgen. Nu vordert eiser schadevordering uit hoofde van nakoming inspanningsverplichting door rechthebbende na overdracht van rechten uit octrooi en Benelux merkdepot. De Hoge Raad oordeelt dat eiser de melding van onpartijdigheid van de deskundige tijdig was gedaan: in het eerste gedingstuk na deponering deskundigenrapport. De deskundige heeft tot en met 1993 bij Hallmarks rechtsvoorganger gewerkt en is nu internationaal leverancier voor Hallmark (artt. 194 en 198 lid 1 Rv). Hof heeft ten onrechte deels het deskundigenrapport aan zijn oordeel ten grondslag gelegd en het arrest wordt vernietigd.

3.2.3 (...) [eiser] stelt dat de deskundige tot en met 1993 bij Hallmark’s rechtsvoorgangster heeft gewerkt en dat Hallmark internationaal afnemer is van het bedrijf van de deskundige. Naar het oordeel van het hof is bedoeld dienstverband zo lang geleden geëindigd dat dat op zichzelf onvoldoende is om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de deskundige. Wel gaat het hof, als onvoldoende betwist, ervan uit dat vanuit het Amerikaanse Hallmark-concern zaken zijn gedaan met het bedrijf van de deskundige. Het hof acht deze zakelijke relatie, zeker in combinatie met eerdergenoemd dienstverband, niet gelukkig. Het hof laat de laatste zin van pagina 14 en de pagina’s 16 tot en met 19 van het deskundigenrapport, die volgens [eiser] suggestief zijn, buiten beschouwing, maar ziet onvoldoende reden om ook de pagina’s 1 tot en met 15, behoudens de laatste zin van pagina 14, buiten beschouwing te laten. Blijkens zijn eigen stellingen is [eiser] tijdens de bespreking met de deskundige, dus voordat het rapport werd opgesteld, reeds op de hoogte gekomen van voormelde zakelijke relatie, maar hij heeft toen niet verzocht een andere deskundige te benoemen. Voorts heeft [eiser] wat betreft de pagina’s 1 tot en met 15 van het deskundigenrapport niet concreet gesteld dat deze getuigen van partijdigheid. (rov. 10)
3.3.2. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn twijfel aan de onpartijdigheid van de deskundige onder meer gewezen op het hiervoor genoemde dienstverband van de deskundige en op de hiervoor vermelde zakelijke relatie. Daarmee heeft hij voldoende omstandigheden gesteld die, objectief beschouwd, twijfel kunnen rechtvaardigen aan de onpartijdigheid van de deskundige in de zin van art. 198 lid 1 Rv. Door te oordelen dat [eiser] bovendien concreet diende aan te geven dat de door het hof bedoelde passages van het rapport getuigen van partijdigheid van de deskundige, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de terzake op een partij rustende stelplicht. Veelal is immers niet naar buiten kenbaar op welke plaatsen of op welke wijze het rapport van een deskundige is beïnvloed door diens (gestelde) partijdigheid. Het hof diende dus te beoordelen of voormelde twijfel gerechtvaardigd was, alvorens (onderdelen van) het deskundigenrapport aan zijn oordeel ten grondslag te leggen. Nu van die beoordeling uit de bestreden uitspraak niet blijkt, slaagt het onderdeel.

Lees eerdere uitspraken hier:
ECLI:NL:GHSGR:2010:5377
ECLI:NL:GHSGR:2011:3041
ECLI:NL:GHDHA:2013:5332
ECLI:NL:HR:2014:1067

IEF 13794

Overeenstemming in functionaliteit CAD-programma's onvoldoende, wel bewijsafgifte in China

Vzr. Rechtbank Den Haag 7 april 2014, IEF 13794 (Autodesk tegen Zwcad)
Uitspraak mede ingezonden door Lisette Bieleveld en Marc Elshof, Boekel De Nerée. Auteursrecht. Broncode. Bedrijfsgeheim. Afgifte in China. CAD-programma's stellen een ontwerper in staat met een computer te tekenen en ontwerpen. Autodesk behandelt de broncode van AutoCAD als een bedrijfsgeheim. ZwCAD+ is doorontwikkeld en tekeningen zijn met AutoCAD uitwisselbaar. De punten van overeenstemming in de functionaliteit van ZWCAD+ en AutoCAD zijn onvoldoende om de gestelde auteursrechtinbreuk en schending van bedrijfsgeheimen aannemelijk te achten. De drempel voor toewijzing van het bevel tot afgifte van bewijsmateriaal ligt lager dan de drempel voor toewijzing van een verbod op inbreuk. Voor de edities van 2012 en 2014 dient de broncode te worden afgegeven aan een bewaarder in China.

De artikelen 843a, 1019a en 853 e.v. Rv verzetten zich niet tegen toewijzing van een bevel tot afgifte van bewijsmateriaal dat zich in China bevindt aan een bewaarder in China.

4.7. De punten van overeenstemming in de functionaliteit van ZWCAD+ en AutoCAD die Autodesk aanhaalt, zijn in dit geval onvoldoende om de gestelde inbreuk en schending van bedrijfsgeheimen voorshands aannemelijk te achten. Autodesk wijst primair op een aantal fouten in de functionaliteit van AutoCAD 2008, die ook in ZWCAD+ voorkomen. (...)

4.8. Ook de overige punten van overeenstemming tussen ZWCAD+ en AutoCAD 2008 die Autodesk aanhaalt, zijn onvoldoende om voorshands een inbreuk of schending van bedrijfsgeheimen te kunnen aannemen. Voor elk van die punten is namelijk in een door gedaagden aangehaald rapport (productie 10 van ZWSoft c.s.) een verklaring gegeven die de gestelde ontlening ontkracht. Hoewel niet elke verklaring even overtuigend is en de combinatie van de vele punten van overeenstemming tussen ZWCAD+ en AutoCAD 2008 vragen oproept, kan in het licht van die verklaringen niet zonder nadere bewijslevering, waarvoor dit kort geding geen ruimte biedt, een verbod worden opgelegd.
4.9. Ten slotte moet het betoog van Autodesk dat ZWCAD+ wel moet zijn ontleend aan AutoCAD omdat ZWCAD+ in een veel kortere tijd is ontwikkeld dan AutoCAD, naar voorlopig oordeel worden verworpen. Daargelaten dat niet duidelijk is hoe lang de ontwikkeling van ZWCAD+ heeft geduurd, zijn er vele andere verklaringen voor de relatief snelle ontwikkeling van ZWCAD+ denkbaar dan het overnemen van delen van de broncode van AutoCAD 2008.
auteursrecht op dialoogvensters
4.10. Ter zitting heeft Autodesk nog betoogd dat gedaagden ook inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht van Autodesk omdat (onderdelen van) dialoogvensters uit AutoCAD zijn overgenomen in ZWCAD+. Die stelling moet worden gepasseerd omdat die (onderdelen van) dialoogvensters naar voorlopig oordeel niet zijn aan te merken als een eigen intellectuele schepping van Autodesk en dus niet in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming. Autodesk heeft ook niet gesteld dat, laat staan voldoende toegelicht waarom, de vormgeving of inhoud van die vensters origineel is.

4.12. Het door Autodesk aangevoerde belang bij de inbewaringgeving, te weten het veiligstellen van bewijsmateriaal ten behoeve van een bodemprocedure, is spoedeisend en naar voorlopig oordeel ook een rechtmatig belang in de zin van de artikelen 843a en 1019a Rv. Ook aan de overige eisen die deze bepalingen stellen aan de afgifte van bewijsmateriaal is naar voorlopig oordeel voldaan, waaronder de vereiste onderbouwing van de inbreuk. De hierboven in het kader van de beoordeling van de verbodsvordering getrokken conclusie over het gebrek aan onderbouwing van de gestelde inbreuk staat daaraan niet in de weg. De drempel voor de toewijzing van een bevel tot afgifte van bewijsmateriaal ligt namelijk lager dan de drempel voor de toewijzing van een verbod op inbreuk. Het bewijsmateriaal waarvan de afgifte wordt gevorderd moet immers kunnen wordt gebruikt bij de onderbouwing van de gestelde inbreuk in een procedure waarin een verbod wordt gevorderd. Daar komt bij dat de toewijzing van het gevorderde verbod veel ingrijpender is voor gedaagden dan een toewijzing van het gevorderde bevel tot afgifte van de broncode, zeker nu Autodesk geen afgifte aan haarzelf vordert, maar afgifte aan een bewaarder. Voor de toewijzing van een bevel tot afgifte van bewijsmateriaal volstaan daarom concrete feiten en omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden van de inbreuk kan volgen (vgl. hof Den Haag, 29 oktober 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3941, Real Networks). Naar voorlopig oordeel voldoen de door Autodesk aangedragen, en met redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal onderbouwde aanwijzingen aan die maatstaf. Het feit dat vele functies van AutoCAD 2008 die geen voor de gebruiker zinvolle bijdrage leveren aan de werking van het systeem of die zelfs als fouten kunnen worden gekwalificeerd, terugkomen in ZWCAD+ biedt naar voorlopig oordeel voldoende grond voor toewijzing van de gevorderde maatregel, wat er ook zij van de verklaringen die gedaagden hebben gegeven voor die overeenkomsten.

4.14. Naar voorlopig oordeel verzetten de artikelen 843a, 1019a en 853 e.v. Rv zich ook niet tegen toewijzing van een bevel tot afgifte van bewijsmateriaal dat zich in China bevindt aan een bewaarder in China (gedaagden hebben dat ook niet betoogd). De artikelen 843a en 1019a Rv vereisen slechts dat het af te geven bewijsmateriaal zich in de macht van de wederpartij bevindt en dat is – voor ZWSoft c.s. – onweersproken het geval (zie voor RTOC hierna r.o. 4.18). Wat betreft de bewaarder bepaalt artikel 854 Rv dat “iedere daartoe geschikte persoon” tot bewaarder kan worden benoemd. Het artikel vermeldt niet dat die persoon zich in Nederland moet bevinden en in dit geval is een bewaarder in China volgens partijen kennelijk geschikt.

4.16. Ter zitting heeft Autodesk toegelicht dat zij afgifte vordert van de broncode, inclusief de build en mastering scripts, third party binary components en libraries. Die componenten zijn – zoals Autodesk onbestreden heeft aangevoerd – nodig om te kunnen controleren of de aangeleverde broncode overeenstemt met de broncode van de in de handel verkrijgbare versies van ZWCAD+ 2012 en ZWCAD+ 2014. Voor de duidelijkheid zullen deze componenten expliciet worden vermeld in het bevel.

4.17. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat gelet op de artikelen 843a lid 1 en 857 Rv de kosten van de bewaarder aan wie de kopie van de broncodes dient te worden verstrekt, voor rekening van Autodesk komen.

Lees de uitspraak hier:
IEF 13794 (pdf)
IEF 13794 (link)

IEF 13787

Misleidende advertentie "Rots-Vast Groep wordt DOMICA"

Rechtbank Oost-Brabant 23 april 2014, IEF 13787 (Vereniging Professionele Woningbemiddelaars tegen Domica c.s.)
Uitspraak ingezonden door Wim Maas en Eelco Bergsma, Deterink. Franchise. Geen merkinbreuk. Misleidende mededeling. VPW is houdster van woordmerk Rots-Vast Groep en exploiteert een franchiseformule. Tot het vonnis van de Rechtbank Amsterdam waren de franchisenemers gerechtigd tot gebruik van dit merk. Gedaagden hebben hun best gedaan om alles van internet te verwijderen en hebben, gelet op hun investeringen in de nieuwe naam, geen belang meer bij gebruik van het teken, aldus Domica c.s. Er is geen sprake van inbreuk. Met de advertentie "Rots-Vast Groep wordt DOMICA" heeft de vestiging in Amsterdam een misleidende mededeling gedaan in de zin van artikel 6:194 BW.

4.13. (...) De rechtbank begrijpt waarom Amsterdam zich genoodzaakt zag te reageren op de onjuiste mededeling die vanuit de Rots-Vast Groep is verzonden aan alle makelaars in Amsterdam, maar zij had vervolgens niet op haar beurt ook een onjuiste mededeling mogen doen. Amsterdam had moeten uitleggen dat zij vanaf hetzelfde adres haar activiteiten zou blijven uitvoeren, maar dan vanwege het feit dat zij de franchiseketen Rots-Vast had verlaten onder een nieuwe naam. Nu de advertentie onjuiste informatie bevat en daardoor de suggestie wekt dat de Rots-Vast Groep in zijn geheel onderdeel is geworden van Domica, rechtvaardigt de eerdere onjuiste mededeling vanuit Rots-Vast Groep deze advertentie niet.

Lees de uitspraak hier:
IEF 13787 (pdf)

ECLI:NL:RBOBR:2014:3081 (link)

IEF 13781

Geen belang voorlopig getuigenverhoor na einduitspraak

Beschikking Rechtbank Amsterdam 17 april 2014, IEF 13781 (Ryan Air tegen KRO)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Ryanair verzoekt om een voorlopig getuigenverhoor. In de einduitspraak [IEF 13761] is geoordeeld dat de beweringen voldoende steun vinden in het beschikbare (feiten)materiaal, hiermee is het belang van Ryanair bij het horen van getuigen komen te ontvallen. Feiten en omstandigheden die mogelijk achteraf komen vast te staan kunnen namelijk aan de rechtmatigheid van de uitzendingen niet afdoen.

4.3. (...) De rechtbank overweegt daarbij, dat niet behoefde en hoeft te worden vastgesteld wat de feiten en omstandigheden zijn omtrent de onderwerpen waarover Ryanair getuigen wenst te doen horen. Feiten en omstandigheden die mogelijk achteraf komen vast te staan kunnen namelijk aan de rechtmatigheid van de uitzendingen en de vooraankondigingen niet afdoen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen wegens onvoldoende belang.
IEF 13668

Beroep op Gemeenschapsmerk is reconventionele vordering in inbreukprocedure

Rechtbank Den Haag 19 maart 2014, HA ZA 13-76 (Majestic Products tegen ATG Gloves)
Uitspraak ingezonden door Martin Hemmer, AKD. Tussenvonnis. De rechtbank Rotterdam verklaarde zich onbevoegd kennis te nemen van een reconventionele vordering tot nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk MAXIFLEX voor flexibele werkhandschoenen. ATG vordert thans in reconventie staking inbreuk op het merk Maxiflex. De uitbreiding van de eis in conventie wordt als eis in reconventie als bedoeld in de Gemeenschapsmerkenverordening beschouwd.

Zaak wordt aangehouden voor het nemen van aktes over vordering tot nietigverklaring MAXIFLEX en het feit dat ATG geen merkhouder is.

Bevoegdheid:
3.9 Met betrekking tot de bevoegdheid van de rechtbank in conventie werpt ATG de vraag op of Majestic een vermeerdering van eis mocht indienen in de fase van de procedure waarin deze zich op dat moment bevond met een beroep op artikel 99 GMVo. ATG stelt dat de situaties zoals bepaalt in artikel 99 lid 3 GMVo niet aan de orde zijn en dat Majestic een zelfstandige vordering had kunnen en moeten instellen bij de volgens haar bevoegde rechtbank.

3.11 In artikel 52 lid 1 GMVo is bepaald dat het Gemeenschapsmerk op de door Majestic bedoelde gronden op vordering bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig kan worden verklaard. Artikel 96 GMVo bepaalt dat de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk bij uitsluiting bevoegd zijn te oordelen over een reconventionele vordering tot nietigverklaring en dat is in Nederland de rechtbank Den Haag.

3.13 In een procedure voor een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk moet aldus eerst een vordering tot merkinbreuk zijn ingesteld, alvorens er een beroep op nietigheid van het Gemeenschapsmerk kan worden gedaan. Op grond van de GMVo is er dan sprake van een “reconventionele vordering in een inbreukprocedure”. In dit geval is feitelijk in conventie sprake van zo’n “reconventionele vordering in een inbreukprocedure”. De (conventionele) vordering van Majestic is immers een verweer tegen de (reconventionele) vordering van ATG strekkende tot verklaring voor recht dat Majestic inbreuk heeft gemaakt op het merk MAXIFLEX. Gelet hierop oordeelt de rechtbank derhalve dat de vordering van Majestic tot nietigverklaring van het merk moet worden beschouwd als een “reconventionele vordering in een inbreukprocedure” zoals is bedoeld in de GMVo (vgl. IEPT20101027, Rb Den Haag, Bonnie Doon v Angro, rov. 4.2).

3.14 Anders dan ATG heeft aangevoerd staat artikel 99 GMVo gelet op het voorgaande derhalve niet in de weg aan de beoordeling van de door Majestic aangevoerde gronden voor nietigheid van het merk MAXIFLEX. De rechtbank is bevoegd uit hoofde van de artikelen 95 lid 1, 96 aanhef en onder d en 97 lid 2 GMVo (juncto artikel 3 van de Uitvoeringswet GMVo) aangezien ATG niet is gevestigd in een van de lidstaten en Majestic in Nederland is gevestigd.

3.20 De rechtbank constateert dat ATG als procespartij niet de merkhouder is van het merk MAXIFLEX maar licentiehouder en dat zij de op het merk gebaseerde vorderingen in reconventie heeft ingesteld op grond van een procesvolmacht van de merkhouder.
In het licht van artikel 100 lid 3 GMVo worden beide partijen daarom eveneens in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de gevolgen die dit heeft voor de ingestelde nietigheidsvordering.

IEF 13660

Omvangrijke schadestaatprocedure met herbegroting van vordering waarvoor beslag

Hof Den Haag 18 maart 2014, zaaknr. 200.126.944/01 (Inno Nautic tegen Cuckoo Company)
Uitspraak ingezonden door Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals. Het hof bekrachtigt het vonnis gewezen in conventie IEF 12513, maar vernietigt het vonnis in reconventie en herbegroot de vordering waarvoor beslag wordt gelegd van €850.000 tot €80.000. Een voorschot op schadevergoeding wordt geheel afgewezen. Een omvangrijke schadestaatprocedure, waarbij de betwisting valt te reduceren tot de volgende drie algemene verweren:

I stelling dat de tank een commercieel succes zou zijn geworden en met de verkoop daarvan (grote) winst zou zijn behaald;
II het causaal verband tussen het niet overdragen van de octrooiaanvrage in maart 2007 en een aantal schadeposten;
III een deel van de gestelde schade is geleden door Inno Nautic.

ad I: onvoldoende aannemelijk
ad II: niet aannemelijk
ad III: niet voldoende aannemelijk

24. Het hof deelt voorts het oordeel van de voorzieningenrechter dat er, gelet op de zeer moeizame liquiditeitspositie van INH, een aanzienlijk restitutierisico bestaat, hetgeen ertoe leidt dat de belangen van Cuckoo bij afwijzing dienen te prevaleren boven de belangen van INH bij toewijzing. De stelling van INH dat de financiële situatie en daarmee het restitutierisico het directe gevolg zijn van de schade die INH heeft geleden ten gevolge van het tekortschieten van Cuckoo acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende aannemelijk gemaakt, nog daargelaten dat in deze zaak geen schade aan de orde is die door INH (maar door Inno Nautic) is geleden. Ook in zoverre falen de principale grieven.
IEF 13656

Verklaring "Ik verkoop alleen originele kleding" onvoldoende bewijs

Rechtbank Den Haag 12 maart 2014, HA ZA 13-808 (Burberry c.s. tegen X)
Tussenvonnis. Bewijsopdracht. Gedaagde verkoopt, ook na onthoudingsverklaring met finale kwijting voor inbreuk van vóór die datum, kleding via marktkramen in Amsterdam. Het beroep op uitputting slaagt niet. De verklaring van de eigenaar van de groothandel “ik verkoop alleen originele kleding” is onvoldoende bewijs. Van inbreuk ex 2.20 lid 1 sub a BVIE is geen sprake nu door de uitvergroting van de strepen en de plaatsing op de schoen, het kenmerkende bestanddeel van het ruitmotief, het Burberry beeldmerk niet voorkomt, noch een Burberry naam of logo.

Wel wordt vastgesteld dat gedaagde op enig moment inbreukmakende voorraad had. Burberry c.s. krijgt een bewijsopdracht.

4.3. [X] betwist de gestelde merkinbreuk en heeft daartoe allereerst aangevoerd dat hem met het ondertekenen van de onthoudingsverklaring van 2 juli 2012 (hiervoor vermeld in 2.16) finale kwijting is verleend voor inbreuken die zouden zijn gemaakt vóór die datum en de ingestelde vorderingen derhalve slechts kunnen zien op handelingen verricht na die datum. Nu Burberry c.s. dit niet heeft weersproken, zal de rechtbank daarvan uit gaan.

 4.6. De rechtbank verwerpt het betoog van [X] dat de op 26 april 2013 in beslag genomen waren, waarvan één product voorzien was van een G-Star merk en vier van een Adidas merk, geen inbreuk maken op de merkrechten van Burberry c.s. omdat het zou gaan om originele van de merkhouders afkomstige waren die hij legaal heeft gekocht bij een groothandel in Voorburg. De rechtbank begrijpt dat [X] hiermee een beroep doet op uitputting van de merkrechten van Burberry c.s. als bedoeld in artikel 13 lid 1 GMVo en artikel 2.23 lid 3 BVIE. Ook indien [X] de in beslag genomen waren daadwerkelijk zou hebben ingekocht bij voornoemde groothandel, hetgeen niet uit de door [X] overgelegde stukken (een ongedateerde handgeschreven factuur en een bankafschrift van 31 juli 2012) blijkt, dient het beroep op uitputting te worden verworpen. Ten eerste omdat [X] onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van originele van de merkhouder afkomstige waren. De verklaring van de eigenaar van de groothandel “ik verkoop alleen originele kleding” is daartoe in ieder geval onvoldoende. En ten tweede omdat [X] niet gemotiveerd heeft gesteld dat de betreffende waren door of met toestemming van Burberry c.s. in de EER in het verkeer zijn gebracht. [X] heeft ter zitting nog aangeboden nader bewijs over te leggen bestaande uit informatie uit de boekhouding van hemzelf dan wel van de groothandel. De rechtbank gaat aan dit bewijsaanbod voorbij omdat [X] verzuimd heeft de bedoelde stukken uit de administratie over te leggen en hij geen bewijs aanbiedt door getuigen. De rechtbank is niet verplicht om een aanbod tot overlegging van stukken te honoreren; zulke stukken kan een partij immers uit eigener beweging overleggen (vgl. Hoge Raad 19 maart 1999, NJ 1999, 496).

4.7. (...) Door de uitvergroting van de strepen en de plaatsing daarvan over de gehele schoen komt daarin het ruitmotief van het Burberry beeldmerk als zodanig echter niet voor. Dit ruitmotief is een kenmerkend bestanddeel van het Burberry beeldmerk. Nu niet alle bestanddelen van het Burberry beeldmerk in de print op de schoenen voorkomen is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan voornoemde maatstaf en is de print niet gelijk aan het ingeroepen Burberry beeldmerk. Van inbreuk in de zin van artikel 9 lid 1 sub a dan wel 2.20 lid 1 sub a BVIE is dan ook geen sprake. Burberry c.s. heeft niet aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat (subsidiair) sprake is van merkinbreuk op andere gronden.

4.9. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [X] op 24 april 2013 waren voorzien van een G-star merk en/of van een Adidas merk in voorraad had en op 18 december 2013 waren voorzien van een Burberry merk. Daarmee heeft [X] inbreuk gemaakt op de Gemeenschapsmerken van de betreffende merkhouders op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMVo en op de Beneluxmerken, althans de internationale merken met gelding in de Benelux, op grond van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE.

Lees de uitspraak:
HA ZA 13-808 (pdf)

IEF 13650

Rechtbank acht zich vrij zelf een deskundige aan te wijzen

Rechtbank Gelderland 2 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:6444 (Jager aannemingsbedrijf tegen Jager Holding)
Procesrecht. Bij tussenvonnis is besloten dat partijen zich kunnen uitlaten over een te benoemen deskundige. Er is echter geen eensluidend voorstel tot deskundige gedaan door partijen. De rechtbank acht zich vrij zelf een deskundige aan te wijzen.

2.2. Partijen hebben met betrekking tot de persoon van de deskundige geen eensluidend voorstel gedaan. Jager Holding en [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] menen dat te benoemen deskundige een registeraccountant zou moeten zijn die werkzaam is op een gerenommeerd accountantskantoor zoals PricewaterhouseCoopers, KPMG of Ernst & Young omdat Jager Aannemingsbedrijf in het verleden altijd is bijgestaan door de grotere kantoren BDO en Deloitte. De curator stelt, zonder enige verdere toelichting, voor om te benoemen [naam] van Grip Accountants te Duiven. De rechtbank acht zich vrij nu zelf een deskundige aan te wijzen en wel een register accountant die reeds bij de rechtbank als deskundige bekend is. De rechtbank heeft vervolgens contact gehad met [naam], werkzaam bij Ons Accountants te Elst. Nu hij zich in staat en bereid heeft verklaard een benoeming als deskundige te aanvaarden, zal hij als zodanig worden benoemd.

2.3. Aan de deskundige worden de in het dictum geformuleerde vragen gesteld. Hierbij is uitgangspunt de vragen waaromtrent tussen partijen overeenstemming is bereikt.
IEF 13642

Bewijsopdracht vormgevingserfgoed Smart Little Bag met spiegel

Rechtbank Den Haag 12 maart 2014, HA ZA 12-1399 (By Lou Lou tegen Beernink & Beernink)

Modellenrecht. Auteursrecht. Vormgevingserfgoed. [A] is ontwerpster van portemonnees en tassen, die door By Lou Lou onder de naam 'Smart Little Bag' op de markt worden gebracht. Beernink stelt dat haar portemonnee met klittenband rondom een spiegel in het voorvak (de Bear 1) eerder aan het publiek ter beschikking is gesteld dan de SLB, zodat de modellen tot het vormgevingserfgoed behoren. De rechtbank draagt Beernink op haar stellingen te bewijzen en de zaak wordt aangehouden.

3.29. [A] c.s. heeft gemotiveerd betwist dat de Bear 1 al bestond vóór creatie van de SLB, dan wel vóór de terbeschikkingstelling aan het publiek. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.

3.30. Voor zover de stelling van Beernink, dat de Bear 1 al vóór februari 2010 voorhanden was, juist is, volgt daaruit dat de Bear 1 niet kan zijn ontleend aan de SLB en van auteursrechtinbreuk dus geen sprake is. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de Bear 1 vrijwel identiek is aan de SLB dan wel dezelfde totaalindruk maakt. Als juist is dat de Bear 1 vóór februari 2010, althans vóór 22 november 2010, voor het publiek in de EU beschikbaar is gesteld, volgt daaruit eveneens dat de Bear 1 behoort tot het vormgevingserfgoed en dat de (niet-) ingeschreven modellen niet nieuw zijn dan wel geen eigen karakter bezitten nu ook niet in geschil is dat de Bear 1 vrijwel identiek is aan dan wel in grote mate overeenstemt met en dezelfde algemene indruk wekt als de (niet-)ingeschreven modelrechten. Van modelrechtinbreuk is dan geen sprake. In dat geval kan ook geen slaafse nabootsing worden aangenomen.
 
3.31. Omdat de stellingen van Beernink enerzijds door Beernink met stukken zijn onderbouwd en anderzijds door [A] c.s. gemotiveerd zijn weersproken, kan de rechtbank op dit moment niet vaststellen of Beerninks stellingen feitelijk juist zijn. Daarom zal de rechtbank Beernink, op wie op dit punt de bewijslast rust, opdragen haar stellingen te bewijzen. Beernink heeft daartoe ook een concreet bewijsaanbod gedaan.

Lees de uitspraak:
HA ZA 12-1399 (pdf)

IEF 13591

Verzoek komt neer op fishing expedition

Hof Den Haag 4 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:131 (Van Oers c.s. tegen Waterschap Hollandse Delta)

Als randvermelding. Verzoek ex artikel 843a Rv. Exhibitie-incident. Fishing expedition. Van Oers c.s. vorderen afgifte van telefoonspecificaties door het Waterschap, een lijst van de reparaties van het litigieuze gemaal en contracten en akten die betrekking hebben op de overdracht daarvan. Het hof wijst de vordering op alle punten af en overweegt daartoe dat onvoldoende is onderbouwd waarom zij daarbij voldoende rechtmatig belang zouden hebben.

Er is onvoldoende naar voren hebben gebracht dat het Waterschap zo een lijst onder zich heeft en zij hebben niet gesteld noch onderbouwd dat het Waterschap en de vorige eigenaar van het gemaal in de onderhavige zaak rechtens relevante afspraken hebben gemaakt. Dit verzoek komt daarom neer op een ‘fishing expedition’ en wordt afgewezen.

3. Met betrekking tot de in rechtsoverweging 1, onder a, bedoelde telefoonspecificaties heeft het Waterschap naar voren gebracht dat het alle informatie die het heeft over inkomende gesprekken op 25 juli 2007, al in het geding heeft gebracht en dat het niet beschikt noch kan beschikken over verdere telefoonspecificaties dan wel specificaties waarin de laatste 3 of 4 cijfers niet zijn afgeschermd. Van Oers c.s. hebben niets naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het Waterschap zodanige bescheiden onder zich heeft of zou kunnen verkrijgen. Ten aanzien van de inkomende telefoongesprekken op 26 juli 2007 geldt dat Van Oers c.s. onvoldoende hebben onderbouwd waarom zij daarbij voldoende rechtmatig belang zouden hebben, nu zij wensen aan te tonen dat op 25 juli 2007 een telefonische melding is gedaan. Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.

4. Ter zake van de in rechtsoverweging 1, onder b, bedoelde lijst van reparaties heeft het Waterschap erop gewezen dat het in eerste aanleg reeds een uitdraai van het logboek – waarin alle storingen, meldingen, defecten en controlewerkzaamheden zijn weergegeven – betreffende het gemaal in het geding heeft gebracht en dat Van Oers c.s. al over de gevraagde informatie beschikken. Het heeft voorts betwist dat er (naast genoemd logboek) zo’n lijst is en aangevoerd dat Van Oers c.s. onvoldoende naar voren hebben gebracht om het tegendeel aan te kunnen tonen. Het heeft nog wel een afschrift van de door haar medewerker […] vervaardigde digitale versie van een deel van het logboek als productie ingebracht. Van Oers c.s. hebben onvoldoende naar voren gebracht om de conclusie te rechtvaardigen dat het Waterschap (naast het logboek) een lijst als in het petitum onder b bedoeld onder zich heeft. De vordering zal ook in zoverre worden afgewezen.

5. Voor zover al kan worden aangenomen dat tevens is gevorderd de afgifte van de in rechtsoverweging 1, onder c, bedoelde contracten en akten, heeft te gelden dat deze de rechtsbetrekking tussen het Waterschap en de voormalige eigenaar van het gemaal betreffen. Van Oers c.s. hebben aangevoerd dat zij van die stukken kennis willen nemen om te zien wat partijen over “de verantwoordelijkheid ten aanzien van het gemaal, het bezit en het bedrijfsmatig gebruik van het gemaal” en “het te verrichten beheer en onderhoud aan het gemaal” hebben afgesproken. Zij hebben niet gesteld, laat staan in enigerlei mate onderbouwd, dat het Waterschap en de vorige eigenaar over (met name) beheer en onderhoud van het gemaal voor hen in de onderhavige zaak rechtens relevante afspraken hebben gemaakt. Dit verzoek komt daarom neer op een ‘fishing expedition’. Ook als moet worden aangenomen dat de afgifte van bedoelde contracten en akten onderdeel uitmaakt van hetgeen is gevorderd, zal de vordering in zoverre reeds daarom moeten worden afgewezen.

Lees hier de uitspraak:
ECLI:NL:GHDHA:2014:131
(link)
ECLI:NL:GHDHA:2014:131 (pdf)