DOSSIERS
Alle dossiers

Bewijs  

IEF 12330

Bewijslast en uitputting (in het merkenrecht)

P.G.F.A. Geerts, ‘Bewijslast en uitputting (in het merkenrecht)’, IER 2012/69, p. 571-576.

Een bijdrage van Paul Geerts, Universiteit Groningen.

In het Van Doren/Lifestyle-arrest heeft het Hof van Justitie beslist dat een nationale bewijsregel volgens welke de handelaar die zich op uitputting beroept moet bewijzen dat de door hem verkochte waren door de merkhouder zelf of met zijn toestemming in de EER in de handel zijn gebracht, in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht. (...)

Op de gedaagde derde rust een zware bewijslast. Hij zal slechts zelden kunnen bewijzen dat de door hem verkochte waren door of met toestemming van de merkhouder in de EER in de handel zijn gebracht dan wel dat er een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer hij het bewijs moet leveren dat de producten binnen de EER voor het eerst in het verkeer zijn gebracht. Maar is voor de gedagvaarde derde daarmee de kous af of kan zijn bewijspositie (onder omstandigheden) toch nog verlicht worden?

Ik zou willen verdedigen dat zijn bewijslast (onder omstandigheden) inderdaad verlicht kan worden en dat het Van Doren/Lifestyle-arrest in deze kwestie niet alles beslissend is.

Artikel is ingekort, lees het gehele artikel, inclusief verrijkte voetnoten, onder de link van de citeerwijze.

P.G.F.A. Geerts

IEF 12275

Gebruik van toxische verbindingen nog verder teruggedrongen

Vzr. Rechtbank Den Haag 24 januari 2013, zaaknummer C/09/432919 / KG ZA 12-1391 (Bayer Pharma AG tegen Sandoz B.V.)

In navolging van IEF 11499. Octrooirecht. Werkwijze of equivalente maatregel. Procesrecht, aanvullende producties. Afgewezen vordering.

Procesrecht. Kort voor de zitting heeft Bayer zowel Sandoz als de voorzieningenrechter op de hoogte gesteld van een uitspraak van de Italiaanse appelrechter die van belang zou zijn. Het verzoek tot inbrengen van deze productie wordt afgewezen vanwege het tijdstip en ontbreken van een vertaling.

Bayer is houdster van Europees octrooi EP1149840 voor “Drospirenon met minder dan 0,2% onzuiverheden” en van EP0918791 voor een ‘Verfahren zur Herstellung von Drospirenon und Zwischenprodukte davon’. Het octrooi houdt in gewijzigde vorm stand bij de Technische Kamer van Beroep (hier). In september 2011 heeft Sandoz een marktvergunning verkregen om generieke varianten van Yasmin in Nederland op de markt te brengen, onder meer onder de naam Ethinylestradiol/Drospirenon Sandoz. Dit product zou rechtstreeks verkregen zijn van de geoctrooieerde werkwijzen, dan wel is er sprake van een equivalente maatregel.

De inbreukvorderingen worden afgewezen. Ruthenium is een zwaar overgangsmetaal, TEMPO een organische verbinding. Bovendien heeft het gebruik van TEMPO voordelen ten opzichte van het gebruik van een rutheniumzout. Ruthenium is een kostbare en zeer giftige stof, waarvan het eindproduct slechts zeer geringe restanten mag bevatten, zodat een ingewikkelde en kostbare zuiveringstap moet worden toegepast. Voor TEMPO geldt dit niet.

De voorzieningenrechter hecht ook belang aan de niet bestreden voordelen van het gebruik van TEMPO boven een rutheniumzout, met name de geringere toxiciteit van TEMPO. Het ligt dan weinig voor de hand het gebruik van TEMPO, waarmee het gebruik van toxische verbindingen nog verder wordt teruggedrongen, als equivalent te beschouwen. Dit wijst eerder in de richting van een wezenlijk andere wijze van oxidatie (en/of een ander resultaat).

4.9. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan te nemen dat TEMPO niet alleen dezelfde functie vervult als het rutheniumzout en tot hetzelfde resultaat leidt, maar dat ook de oxidatie tot 5β-OH-DRSP op in wezen dezelfde wijze plaatsvindt als in de door Bayer geoctrooieerde werkwijze. Bayer geeft onvoldoende concreet inzicht in de wijze waarop in beide gevallen de oxidatie plaatsvindt en bestrijdt ook niet, althans niet gemotiveerd, dat TEMPO een selectievere katalysator is en tot minder bijproducten leidt. Dit wijst eerder in de richting van een afwijkende wijze van oxidatie (en mogelijk een wezenlijk ander resultaat).

4.11. Gezien het voorgaande moet vooralsnog worden geconcludeerd dat geen sprake is van een equivalente maatregel. De voorzieningenrechter ziet geen reden om, zoals door Bayer bepleit, gezien de belangrijke mate van vernieuwing die EP 791 zou hebben gebracht anders te oordelen.

4.14. Bayer heeft opgemerkt dat de waterafsplitsing door middel van een base niet is aan te merken als een geopenbaarde, maar niet geclaimde uitvoeringsvariant, omdat de TKB zou hebben geoordeeld dat er in de beschrijving geen basis is voor waterafsplitsing door middel van zuren of Lewiszuren en er dus ook geen basis is voor basische watereliminatie. Een dergelijk oordeel van de TKB is echter in de overgelegde beslissing niet te vinden, daargelaten wat daarvan de consequentie zou moeten zijn.

4.15. Sandoz wijst in dit verband verder terecht nog op het belang van de hiervoor onder 2.7. vermelde afgesplitste octrooiaanvraag EP 974 van Bayer, waarin zij juist bescherming claimt voor een werkwijze waarbij drospirenon wordt gevormd uit 5β-OH-DRSP door waterafsplitsing onder inwerking van een base bij hoge temperatuur. Tegen de achtergrond van het verbod op dubbele octrooiering, vinden derden ook hierin vooralsnog een aanwijzing dat geen sprake is van een equivalente maatregel als in de onderhavige procedure door Bayer bepleit, maar van een werkwijze die in de visie van de Bayer (uitsluitend) door EP 974 wordt beschermd. Dat Bayer, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, niet het voornemen heeft de aanvraag in de huidige vorm door te zetten, doet daaraan niet af.

4.9. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan te nemen dat TEMPO niet alleen dezelfde functie vervult als het rutheniumzout en tot hetzelfde resultaat leidt, maar dat ook de oxidatie tot 5β-OH-DRSP op in wezen dezelfde wijze plaatsvindt als in de door Bayer geoctrooieerde werkwijze. Bayer geeft onvoldoende concreet inzicht in de wijze waarop in beide gevallen de oxidatie plaatsvindt en bestrijdt ook niet, althans niet gemotiveerd, dat TEMPO een selectievere katalysator is en tot minder bijproducten leidt. Dit wijst eerder in de richting van een afwijkende wijze van oxidatie (en mogelijk een wezenlijk ander resultaat).

4.11. Gezien het voorgaande moet vooralsnog worden geconcludeerd dat geen sprake is van een equivalente maatregel. De voorzieningenrechter ziet geen reden om, zoals door Bayer bepleit, gezien de belangrijke mate van vernieuwing die EP 791 zou hebben gebracht anders te oordelen.

4.14. Bayer heeft opgemerkt dat de waterafsplitsing door middel van een base niet is aan te merken als een geopenbaarde, maar niet geclaimde uitvoeringsvariant, omdat de TKB zou hebben geoordeeld dat er in de beschrijving geen basis is voor waterafsplitsing door middel van zuren of Lewiszuren en er dus ook geen basis is voor basische watereliminatie. Een dergelijk oordeel van de TKB is echter in de overgelegde beslissing niet te vinden, daargelaten wat daarvan de consequentie zou moeten zijn.

4.15. Sandoz wijst in dit verband verder terecht nog op het belang van de hiervoor onder 2.7. vermelde afgesplitste octrooiaanvraag EP 974 van Bayer, waarin zij juist bescherming claimt voor een werkwijze waarbij drospirenon wordt gevormd uit 5β-OH-DRSP door waterafsplitsing onder inwerking van een base bij hoge temperatuur. Tegen de achtergrond van het verbod op dubbele octrooiering, vinden derden ook hierin vooralsnog een aanwijzing dat geen sprake is van een equivalente maatregel als in de onderhavige procedure door Bayer bepleit, maar van een werkwijze die in de visie van de Bayer (uitsluitend) door EP 974 wordt beschermd. Dat Bayer, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, niet het voornemen heeft de aanvraag in de huidige vorm door te zetten, doet daaraan niet af.

IEF 12268

Gronden niet binnen de niet-verlengbare termijn ingediend

OHIM Kamer van Beroep 8 november 2012, zaaknr. R168/2012-3 (ACV Manufacturing tegen AIC SA)

Gemeenschapsmodellenrecht. Nietigverklaring. Termijn. Niet-ontvankelijk.

ACV Manufacturing heeft een verzoek ingediend tot het nietigverklaring van het Gemeenschapsmodel 1203004-0001, 'warmtewisselaar'. De registratie van het Gemeenschapsmodel voldoet aan de vereiste van art 4(2) en 8 CDR, met als gevolg een afwijzing van het nietigheidsverzoek.

Op 14 december 2011 is ACV in kennis gesteld van de afwijzing. Pas op 24 januari 2012 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de bestreden beslissing, maar niet de gronden vermeld. Op grond van artikel 57 CDR moet binnen een niet-verlengbare termijn van vier maanden, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving van het bestreden besluit, een schriftelijke uiteenzetting van de gronden worden overlegd. Na een rappel op 27 januari dat er geen 'written statement of grounds' is ingediend en aangezien er geen schriftelijke uiteenzetting is ontvangen binnen vier maanden, dat wil zeggen voor 16 april 2012, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

2. By decision of 13 December 2011 (‘the contested decision’), the Cancellation Division concluded that the RCD fulfilled the requirements of protection within the meanings of Articles 4(2) and 8 CDR and rejected the application for a declaration of invalidity as unfounded and ordered the appellant to bear the costs.

5 On 27 January 2012 the Registry of the Boards of Appeal notified the appellant, that a written statement of grounds had to be filed within a non-extendable timelimit of four months counted from the date of notification of the contested decision, in accordance with Article 57 CDR.

6. On 27 April 2012, the Registry of the Boards of Appeal informed the appellant that since no written statement of grounds had been received within four months counted from the date of notification of the contested decision, i.e. by 16 April 2012, the appeal might be rejected as inadmissible. It invited the appellant to file comments and provide the Board with any upporting evidence regarding these findings within one month.

IEF 12224

Tegenbewijs tegen de stelling dat de notariële akte juist is, slaagt niet

Rechtbank Den Haag 9 januari 2012, zaaknr. 410156 / HA ZA 12-27 (Prominent c.s. tegen X en Velderhof Fauteuils B.V.)

In navolging van IEF 11705. Bewijs dat notariële akte juist is, terwijl onderdeel geschrapt was. Merkenrecht na faillissement. Vonnis geldt als overdrachtsakte van het merk VELDERHOF.

In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat X c.s.zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat de notariële akte de afspraken die zijn gemaakt tussen Velderhof en Prominent Comfort ten aanzien van het merk juist weergeeft. X c.s. heeft als bewijsmiddelen twee e-mailberichten overlegd. Uit geen van beide e-mailberichten kan worden afgeleid of partijen tijdens de onderhandelingen reeds overeenstemming hadden bereikt over de 18 maanden termijn en de bewoording daarvan als opgenomen in die conceptakte.

De rechtbank bepaalt bepaalt dat dit vonnis zal hebben te gelden als een in wettige vorm opgemaakte akte, waarbij [X] het Benelux woordmerk VELDERHOF overdraagt aan Prominent Comfort, zij die overdracht aanvaardt en dat [X] aan (de advocaat van) Prominent Comfort de uitdrukkelijke machtiging verleent om zodanige overdracht bij het BBIE te doen inschrijven. Verklaring voor recht dat onrechtmatig is gehandeld door VELDERHOF te gebruiken na faillissement.

2.11. De verklaringen van Harder en Russchen stroken met elkaar. Uit deze verklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat tijdens het doornemen van de notariële akte op 31 juli 2008 tussen Van Olst en [X] een discussie is ontstaan over de 18 maanden termijn die op dat moment was opgenomen in (het concept van) de te passeren notariële akte. Uit de verklaringen volgt ook dat Van Olst en [X] na overleg van zo’n 30 minuten overeenstemming hebben bereikt de 18 maanden termijn uit die akte te schrappen. De notariële akte is vervolgens na het schrappen van de 18 maanden termijn door partijen ondertekend.

2.18 (...) In aanvulling hierop overweegt de rechtbank dat zij begrijpt dat Prominent Comfort met haar onvoorwaardelijke vordering sub I (zie hiervoor vermeld in 2.1) bedoelt dat het vonnis zal hebben te gelden als een akte van overdracht van het merk VELDERHOF en tevens als een machtiging tot inschrijving van die overdracht in het desbetreffende merkenregister. De vordering sub I zal op die wijze worden toegewezen. Het onvoorwaardelijk sub II en III gevorderde wordt toegewezen als een verklaring voor recht dat onrechtmatig is gehandeld vanaf het faillissement van Velderhof omdat op die datum het merk weer eigendom van Prominent Comfort had moeten zijn, en als een veroordeling tot het vergoeden van de schade die daaruit voortvloeit nader op te maken bij staat.

dictum
3.4. bepaalt dat dit vonnis zal hebben te gelden als een in wettige vorm opgemaakte akte, waarbij [X] het Benelux woordmerk VELDERHOF met inschrijvingsnummer 0747259 gedeponeerd op 22 december 2003 overdraagt aan Prominent Comfort en Prominent Comfort die overdracht aanvaardt en bepaalt dat [X] aan Prominent Comfort en/of de advocaat van Prominent Comfort de uitdrukkelijke machtiging verleent om zodanige overdracht bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom te doen inschrijven;

3.5. verklaart voor recht dat gedaagden ieder voor zich onrechtmatig hebben gehandeld jegens Prominent Comfort door het Benelux woordmerk VELDERHOF met inschrijvingsnummer 0747259 gedeponeerd op 22 december 2003 na het faillissement van Velderhof nog te gebruiken;

3.6. veroordeelt gedaagden tot het vergoeden van de schade die voortvloeit uit het onrechtmatig handelen als bedoeld onder 3.5 nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

IEF 12196

Exclusieve sublicentie voor 'Bollywood'-films

Rechtbank Den Haag 2 januari 2013, LJN BZ1931 (X hodn Dasoptical tegen Govinda Tours c.s.)

Auteursrecht op bollywoodfilms. Contractenrecht (handhaven op eigen naam). Bewijs van exploitatierechten. Schadevergoeding en/of winstafdracht.

Dasoptical exploiteert geluids- en beelddragers met name op het gebied van de zogenaamde 'Bollywood'-films. DVD's zijn aan Govinda Videocentre geleverd in 2006 en 2007. X heeft een exclusieve sublicentie voor Europa (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk) om de auteursrechten te handhaven en in 2008 sommeert zij Govinda de verkoop van illegale DVD's te staken.

De rechtbank verwerpt het verweer dat [Y] uitsluitend in de hoedanigheid van vennoot van Govinda Tours is gedagvaard. [Y] is in persoon gedagvaard waarbij in de dagvaarding ter verduidelijking is vermeld dat hij vennoot is van Govinda Tours. Die vermelding heeft als zodanig geen rechtsgevolg.

Dat via de Berner Conventie het Nederlandse recht, waaronder 45d Aw, van toepassing is (vergelijk IEF 9335) en daarmee de producent van een film in beginsel als auteursrechthebbende is aan te merken, doet er niet aan af dat de overlegde documenten voldoende aantonen dat Dasoptical een rechtsgeldige licentie heeft en het recht heeft om op eigen naam de auteursrechten te handhaven. De rechtbank verwerpt het verweer van Govinda Tours c.s. dat uit deze akten niet zou blijken dat X gerechtigd is om op eigen naam schade te vorderen.

De rechtbank verwerpt het laatste verweer van Govinda dat zij de DVD's van Nuff Music in het Verenigd Koninkrijk heeft betrokken. Govinda kan dit echter niet onderbouwen met facturen, noch heeft zij onderbouwd dat Nuff Music over de exploitatierechten voor films in Nederland beschikt.

In het arrest van de Hoge Raad HBS/Danestyle ( LJN AA5519; IE-Klassieker) ligt besloten dat niet cumulatief zowel een vergoeding van schade (in de vorm van winstderving) als winstafdracht gevorderd kan worden (art. 27a lid 2 Aw), zodat de veroordeling in het dictum in de “en/of-vorm” zal worden gezet. De vordering tegen Govinda Tours worden afgewezen, omdat de videotheek niet door Govinda Tours (voor reizen) is voorgezet, maar door zoon Y. De vorderingen tegenover zoon Y worden toegewezen.

4.12. De rechtbank stelt voorop dat de vraag wie als originaire auteursrechthebbende van een film moet worden aangemerkt, op grond van artikel 5 lid 1 jo artikel 14bis lid 2 sub a van de Berner Conventie wordt beheerst door de lex loci protectionis, in casu dus door Nederlands recht.1 Gelet op het bepaalde in artikel 45d Auteurswet (hierna: Aw) is de producent van een film in beginsel als auteursrechthebbende aan te merken.

4.24. De rechtbank verwerpt voorts het verweer van Govinda Tours c.s. dat geen sprake is van inbreuk omdat [Y] de Govinda DVD’s zou hebben betrokken van Nuff Music Ltd. (hierna: Nuff Music) in het Verenigd Koninkrijk. Ook indien dit juist zou zijn, hetgeen door [X] gemotiveerd is betwist omdat er geen logo van Nuff Music op de DVD’s staat en Govinda Tours c.s. geen facturen heeft overgelegd, kan die stelling Govinda Tours c.s. niet baten. Gelet op de door [X] overgelegde documenten ter onderbouwing van zijn exclusieve rechten voor Nederland, had het op de weg van Govinda Tours c.s. gelegen onderbouwd te stellen dat en op welke grondslag Nuff Music beschikt over exploitatierechten ten aanzien van de films voor Nederland. De enkele stelling van Govinda Tours c.s. dat zij ervan uit ging dat Nuff Music de rechten had om de DVD’s te verkopen is hiervoor onvoldoende.

4.29. In artikel 27a lid lid 2 Aw is weliswaar bepaald dat [X] als licentienemer die dit recht bedongen heeft (zie hiervoor in 4.14 t/m 4.16) naast de door hem geleden schade winstafdracht kan vorderen en rekening en verantwoording dienaangaande. In het arrest HBS Trading/Danestyle (HR 14 april 2000, LJN AA5519) ligt echter besloten dat niet cumulatief zowel een vergoeding van schade (in de vorm van winstderving) als winstafdracht gevorderd kan worden, zodat de hierna te bespreken veroordeling in het dictum in “en/of-vorm” zal worden gezet.

Lees de uitspraak zaaknr. 421479 / HA ZA 12-744, LJN BZ1931.

IEF 12174

Een website 27% kopiëren, betekent nog geen auteursrechtinbreuk

Rechtbank Arnhem 28 november 2012, LJN BY6969 (WK Ontwerpers tegen gedaagde)

Bewijs. Stelplicht. Voorbeelden ter illustratie inbrengen is onvoldoende. Opdracht tot het ontwerpen en bouwen van een gebruiksklare website www.bronswerk.nl door WK Ontwerpers, de algemene voorwaarden van Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO) zijn van toepassing verklaard. De kern van de zaak gaat over het verzuimen van de betaling van facturen. Echter vordert WK Ontwerpers ook het staken van inbreuk op de auteursrechten op de afbeeldingen, de uiterlijke vormgeving, illustraties op en de broncode van de geleverde website.

Slechts in algemene bewoordingen is er gesteld dat WK Ontwerpers auteursrecht heeft op de door haar gemaakte werken en dat daarop inbreuk wordt gemaakt. Niet duidelijk is evenwel geworden wat zij precies bedoelt. Het enkele feit dat 27% van de website is gekopieerd en dat dit zoveel is dat toeval geheel is uitgesloten, betekent nog niet dat er sprake is van auteursrechtinbreuk. Ter illustratie zijn een aantal voorbeelden van inbreuken in het geding gebracht.

Daarbij had WK-Ontwerpers per onderdeel (zoals o.a. voor de filmpjes, animaties, foto’s, illustraties, teksten en vertalingen) dienen te stellen, te onderbouwen en meer nog moeten concretiseren dat en waarom deze zaken een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. De vorderingen worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de stelplicht ten aanzien van de auteursrechtinbreuk.

4.33.  WK-Ontwerpers stelt in haar akte vermeerdering c.q. verandering van eis in de eerste plaats meer in het algemeen dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van WK-Ontwerpers, aangezien zij de ontwerpen en/of afbeeldingen en/of (delen van) de uiterlijke vormgeving van WK-Ontwerpers, de ‘werken’, zonder toestemming heeft afgebeeld op haar website en/of zonder toestemming heeft gebruikt en/of verspreid en/of heeft gebruikt als huisstijl. Verder stelt zij dat zij auteursrecht heeft op de door haar voor [gedaagde] gemaakte werken, waaronder de grafische ontwerpen, website ontwerpen, lay-out ontwerpen, schetsen, concepten, illustraties en foto’s. WK-Ontwerpers stelt dat zij auteursrechtelijke bescherming geniet, nu de werken een eigen oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Ook stelt WK-Ontwerpers dat uit de compositie van het werk blijkt dat de huisstijl, de website en andere werken gemaakt zijn met het kennelijke doel de daarop afgebeelde objecten als kenmerkend en representatief voor de onderneming(en) van [gedaagde] weer te geven. Het is volgens WK-Ontwerpers evident dat [gedaagde] zich met behulp van het beeld heeft willen presenteren en onderscheiden. Door voormelde verveelvoudigingen en openbaarmakingen van dit werk zonder toestemming van WK-Ontwerpers, heeft [gedaagde] op grond van artikel 1 juncto artikel 12 en 13 Auteurswet (Aw) inbreuk op het auteursrecht van WK-Ontwerpers gemaakt. De vormgeving, lay-out, illustraties en animaties, foto’s, grafisch ontwerp en teksten inclusief vertalingen, waarvan WK-Ontwerpers alle rechten heeft en welke zij voor de website en de identiteit van [gedaagde] heeft gemaakt of laten maken, is auteursrechtelijk beschermd. Als productie 25 heeft WK-Ontwerpers, zoals zij stelt “ter illustratie”, een aantal voorbeelden van inbreuken in het geding gebracht, voorzien van commentaar. Voorts heeft zij nog een aantal andere producties in het geding gebracht, die toepassingen laten zien van door haar ontwikkelde werken (met name producties 28, 35 tot en met 38 en 41).

4.34.  Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat WK-Ontwerpers met de hiervoor weergegeven onderbouwing niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Zij heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat zij auteursrecht heeft op de door haar voor [gedaagde] gemaakte werken en dat [gedaagde] daarop inbreuk heeft gemaakt. Niet duidelijk is evenwel geworden wat zij precies bedoelt. Het enkele feit dat 27% van de website is gekopieerd en dat dit zoveel is dat toeval geheel is uitgesloten, betekent nog niet dat er sprake is van auteursrechtinbreuk. WK-Ontwerpers heeft in de eerste plaats onvoldoende geconcretiseerd welke specifieke, door of namens haar ontwikkelde/ontworpen ‘zaken’ kunnen worden beschouwd als een werk in de zin van artikel 1 juncto artikel 10 Aw. Daarbij had WK-Ontwerpers per onderdeel (zoals onder meer filmpjes, animaties, foto’s, illustraties, teksten en vertalingen) dienen te stellen en te onderbouwen dat en waarom deze zaken een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Meer in het bijzonder had zij nader moeten concretiseren waarom die zaken het resultaat zijn van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Daarenboven heeft WK-Ontwerpers onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van auteursrechtelijk relevante verveelvoudigingen/openbaarmakingen door [gedaagde]. In dit verband had het op de weg van WK-Ontwerpers gelegen om te stellen en te onderbouwen dat en waarom de beweerdelijk inbreukmakende werken van [gedaagde] in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van haar werken vertonen dat de totaalindrukken die de werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat de werken van [gedaagde] als zelfstandige werken kunnen worden aangemerkt. De in het geding gebrachte producties bieden geen soelaas, nu het slechts gaat om “een aantal voorbeelden”, die “ter illustratie” zijn overgelegd.

4.35.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van WK-Ontwerpers met een auteursrechtelijke grondslag (onder 3.1 sub 1 en 8) zullen worden afgewezen.

IEF 12167

Banden die onder douanetoezicht staan

Hof Amsterdam 18 december 2012, zaaknr. 200.112.438/01 SKG (D.I.F. Ltd tegen The Goodyear Tire & Rubber Company)

Uitspraak ingezonden door Hidde Koenraad, Vondst advocaten.

In navolging van IEF 11645. Procesrecht. Opheffing van het beslag. DIF vordert in conventie opheffing van het beslag en veroordeling van Goodyear tot betaling van schadevergoeding. In reconventie vordert Goodyear dat DIF wordt verboden inbreuk te maken op het merk GOODYEAR. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet aan het opheffingscriterium is voldaan. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Ingevolge artikel 700 lid 2 Rv staat er geen hogere voorziening open tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het beslagverlof op goede en toereikende gronden is verleend.

2.5 (...) Degene die opheffing van het beslag vordert dient, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. De voorzieningenrechter zal evenwel te beslissen hebben aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van wederzijds belangen.

Zolang niet is opgegeven wat er met de banden die onder douanetoezicht staan moet gebeuren, is de mogelijkheid nog open dat zij niet binnen de EER worden gebracht, te meer daar Goodyear niet heeft aangetoond dat deze bestemd zijn voor (parallel)import in de Europese ruimte. Het incidenteel appèl van Goodyear op grond van (dreigende) merkinbreuk wordt afgewezen.

IEF 12114

Bescherming van buitenlandse handelsnaam in Nederland

Beschikking Hof 's-Gravenhage 27 november 2012, LJN BY6175 (Main Freight Carriers B.V. tegen Mainfreight B.V.)

Uitspraak ingezonden door Richard Latten en Julian van de Velde, Smallegange.

Handelsnaamrecht. Procesrecht. Toelichting bij honderden ingebrachte stukken. In navolging van IEF 11376, waarin het verzoek ex artikel 6 Handelsnaamwet wordt afgewezen, nu niet is voldaan aan de stelplicht. De enkele inschrijving in het Handelsregister dient niet als onderbouwing van het feitelijke gebruik van de handelsnaam.

Rangorde van de gevoerde handelsnamen: Middels vrachtbrieven of cognossementen die door Main Freight Carriers zijn uitgegeven of waarbij zij partij, is voldoende onderbouwd dat de handelsnaam werd gevoerd nog voor de verweerster de handelsnaam in Nederland ging voeren. Voor bescherming van een buitenlandse handelsnaam in Nederland is niet nodig dat de onderneming in Nederland gevestigd is en de handelsnaam in Nederland wordt gevoerd. Voldoende is dat de naam in Nederland bij het in aanmerking komende publiek beschermenswaardige bekendheid geniet.

Procesrecht: Een toelichting bij de ingebrachte stukken is niet nodig - en het is zelfs niet wenselijk - dat de honderden overlegde stukken ieder afzonderlijk worden besproken.

Er zijn in 2006 en 2011 merkrechten aangevraagd/ gedeponeerd, derhalve toen de handelsnaam Main Freight Carriers reeds werd gevoerd door (de rechtsvoorgangster van) verzoekster. Dat brengt mee dat deze oudere handelsnaam niet in strijd met de merkrechten is gevoerd.

Het staat derden niet vrij om de combinatie van (beschrijvende) woorden te gebruiken, als daardoor verwarring tussen de ondernemingen te duchten is. Verzoekster stelt dat er daadwerkelijk verwarring heeft plaatsgevonden, met name bij klanten en bij vervoerders, die verweerster meedeelden dat voor verzoekster bestemde ladingen konden worden afgehaald en omgekeerd en die ladingen verkeerd afleverden. Het verzoek ex 6 Hnw wordt toegewezen onder last van een dwangsom van €5.000 per dag met een maximum tot €2.000.000,-.

De rangorde van de gevoerde handelsnamen: 
12. Verzoekster heeft gesteld dat SCR de handelsnaam Main Freight Carriers heeft gevoerd van 1997 tot juli 2008. In hoger beroep heeft verzoekster als productie 8 een groot aantal stukken overlegd betreffende gebruik van deze handelsnaam in de jaren 1997 tot en met 2012 door achtereenvolgens SCR en verzoekster. Het gaat daarbij (...) om vrachtbrieven of cognossementen die door Main Freight Carriers zijn uitgegeven of waarbij zij partij was en om facturen, correspondentie en bankafschriften, waarop de handelsnaam voorkomt. (...) Het hof is van oordeel dat de toelichting dat het gaat om vrachtbrieven, facturen, correspondentie en bankafschriften, waarop de handelsnaam Main Freight Carriers voorkomt, in dit geval, ook gelet op de aard van de stukken en hetgeen daarme bedoeld is aan te tonen - dat de handelsnaam daarop voorkomt- , voldoende is om de stelling dat de handelsnaam vanaf 1997 in Nederland is gebruikt te onderbouwen. Daarvoor is niet nodig - en zelfs niet wenselijk - dat de honderden overlegde stukken ieder afzonderlijk worden besproken. (...)

Aan het bovenstaande kunnen onvoldoende afdoen de stellingen van verweerster:
- dat geen reclame-uitingen zijn overlegd, (...)
- dat uit een, door verweerster als productie 13 in eerste aanleg overlegd marktonderzoek van Markenizer zou zijn gebleken dat Main Freight Carriers bij (ongeveer) 16 van 20 benaderde bedrijven en een aantal organisatie niet bekend was, alleen al omdat uit dat onderzoek juist de, ook in het rapportage van dit onderzoek vermelde, conclusie "op bais van bovenvermeld onderzoek kan het gebruik van de handelsnaam MAIN FREIGHT CARRIERS BV in Nederland worden bevestigd" valt te trekken. Daarvoor is niet nodig dat het gebruik bij iedereen in de "logistieke markt" bekend is. Overigens heeft verzoekster de juistheid van de onderzoeksmethode en de -resultaten betwist.

15. Voorts overweegt het hof over dit gestelde gebruik als volgt. Voor bescherming van een buitenlandse handelsnaam in Nederland is niet nodig dat de onderneming in Nederland gevestigd is en de handelsnaam in Nederland wordt gevoerd. Voldoende is dat de naam in Nederland bij het in aanmerking komende publiek beschermenswaardige bekendheid (zodanie bekendheid dat daardoor verwarring is te duchten) geniet. Ter onderbouwing van de gestelde bekendheid in Nederland heeft verweerster concreet gesteld dat er contacten met Nederlandse bedrijven en transporten via, van en naar Rotterdam en Amsterdam zijn geweest in de periode van 2000 tot en met 2007 en daarvan bewijsstukken zijn overlegd.

Verwarringsgevaar
20. Verzoeksters handelsnaam bestaat uit, ook voor het Nederlandse publiek, beschrijvende bestanddelen main (belangrijkste/ hoofd-), freight (vracht) en carriers (vervoerders). Dat brengt mee dat dei bestanddelen in beginsel ook door derden moeten kunnen worden gebruikt en de beschermingsomvang in zoverre beperkt is. Dat betekent echter niet dat het derden ook vrij staat eenzelfde combinatie van die woorden te gebruiken, als daardoor verwarring tussen de ondernemingen te duchten is.

22. Verzoekster stelt dat er daadwerkelijk verwarring heeft plaatsgevonden, met name bij klanten en bij vervoerders, die verweerster meedeelden dat voor verzoekster bestemde ladingen konden worden afgehaald en omgekeerd en die ladingen verkeerd afleverden. (...)

23. Gelet op de mate van overeenstemming tussen de handelsnamen en de omstandigheid dat partijen beide vanuit (de omgeving van) Rotterdam een expeditiebedrijf uitoefenen en zich daarbij deels op hetzelfde soort vervoer en dezelfde klanten richten, is het hof van oordeel dat bij het publiek tussen de ondernemingen van verzoekster en verweerster verwarring is te duchten. Dit geldt temeer nu reeds daadwerkelijke verwarring is opgetreden. Het hof is dan ook van oordeel dat verweerster de handelsnaam Mainfreight voert in strijd met het in artikel 5 Hnw vermelde verbod.

Lees een afschrift zaaknr. 200.107.660/01 of LJN BY6175.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Buitenlandse handelsnaam ook beschermd in Nederland)

IEF 12113

Duitsland: bewijslast dat het om originele waar gaat, ligt bij derde partij

OLG Stuttgart 4 december 2012, 17 O 714/08 (Converse Inc. tegen Mawa Sportswear GmbH)

Uitspraak ingezonden door Leonie Kroon en Niels Mulder, DLA Piper.

In de serie Converse-uitspraken. Duitsland. Bewijslastverdeling in het merkenrecht, waarin Bundesgerichthof [IEF 11252] anders oordeelt dan het OLG Stuttgart [IEF 9705] : het is aan de verweerder om te bewijzen dat het niet gaat om productvervalsingen, omdat regelmatig de toestemming van de merkenrechthouder ontbreekt. In uitzonderingsgevallen kan de merkenrechthouder hebben ingestemd met de nagemaakte waar, maar dat verandert niets aan de bewijslast die ook dan nog bij de inbreukmaker ligt. (onder 25).

Het in het verkeer brengen van door het merkenrecht beschermde waar door een persoon die daartoe niet gerechtigd is, levert een merkenrechtelijke inbreuk op, tenzij het originele waar is die van de merkenrechthebbende afkomstig is of met zijn toestemming in het verkeer is gebracht. De derde partij dient dan te bewijzen dat het om originele waar gaat of dat deze met toestemming van de rechthebbende in het verkeer is gebracht.

Er volgt geen omkeer van de bewijslast indien eiser niet bereid is om eigen bedrijfsgeheimen en de codering prijs te geven.

Onder D.1.b):

Daher muss die Beklagte grundsätzlich den Nachweis führen, dass es sich nicht um Produktfälschungen handelt, weil hier regelmäßig die Zustimmung des Markeninhabers im Sinne von par. 14 Abs. 2 MarkenG und art. 9 Abs 1 Satz 2 GMV fehlt. Zwar kann in Ausnahmefällen der Markeninhaber dem Vertrieb nachgeahmter Ware zugestimmt haben. Das ändert aber ebenfall nichts an der Beweislast des Dritten für das Voliegen der Zustimmun des Markeninhabers.
Etwas anderse gilt nur dann, wenn die Beweisführung ducht den in Anspruch genommenen Dritten es dem Markeninhaber emöglichen würde, die nationale Märkte abzuschotten. Die Erfordernisse des Schutzes des freien Warenverkehrs nach art. 34 und 36 AEUV gebieten allerdings einde Modifizierung dieser allgemeinen Beweisregel, wenn sie es einem Markeninhaber ermöglichen könnte, die nationale Märkte abzuschotten und damit die Beibehaltung von etwaigen Preisunterschieden zwischen den Mitgliedstaaten zu begünstigen.

c. Allerdings trifft den Markeninhaber, der - wie die Klägerin - eine Produktfälschung behauptet, regelmäßig einde sekundäre Darlegungslast, weil er ohne weiteres Aufklärung darüber leisten kann, aufgrund welcher Anhaltspunkte oder Umstände vom Vorliegen von Produktfälschungen auszugehen ist (...)

Nichts anderes, namentlich keine Beweislastumkehr, folgt daraus, dass die Klägerin sich nicht bereitgefunden hat, die firmeneigene Kodiering auf den Schuhen aufzudecken. Ihre sekundäre Darlegungslast gebietet ihr nicht, diese Betriebsgeheimnisse offenzulegen. Denn es steht schon nicht fest, dass die übrigen von Klägerin vorgetragenen Merkmale, aus denen sich eine Produktfälschung ergeben soll, keine Aufschluss hierüber brächten. Im Übrigen besteht die sekundäre Darlegungslast einer Partei nu im Rahmen des Zumutbaten, weshalb sie Betriebsgeheimnisse grundsätzlich nicht offenzulegenbraucht. (BGH)

IEF 12099

Effectieve handhaving en de rol van de douane

C. Shannon en E.J.V.T. van den Broek, 'Effectieven handhaving van IE-rechten en de rol van de douane' in De Bedrijfsjurist november 2012, nr. 5, p. 8-9.

Douane - Zoll - CustomsEen bijdrage ingezonden door Carreen Shannon en Gie van den Broek, Deterink.

Bescherming van intellectuele eigendom is voor veel bedrijven als de bescherming van de kroonjuwelen. Door een bedrijf ontwikkelde productnamen, logo's en designs, aanwezige innovaties en kennis vormen immers veelal de spil van het bedrijf. (...) In dit artikel gaan we in op de handhaving van deze intellectuele eigendomsrechten. Daarbij zoomen we in op de rol van de Douane, alsmede het probleem van de namaakgoederen aangetroffen in transit. We sluiten af met enkele Tips & Tricks.

Laat de Douane uw fort bewaken
(...) In toenemen de mate maken bedrijven gebruik van de mogelijkheid van toezicht door de Douane, door middel van het indienen van een artikel 5 verzoek op grond van Verordening 1383/2003 (hierna: de Douaneverordening). met een dergelijk verzoek vraagt de houder van een IE recht de Douane om op te treden tegen door haar aangetroffen goederen die vermoedelijk inbreuk maken. Dat optreden houdt meer specifiek in dat de Douane de vrijgave van die goederen opschort of ze vasthoudt, en de houder van het IE recht daarover informeert. De houder van het IE recht heeft vervolgens een bepaalde termijn om na te gaan of het ook daadwerkelijk om inbreukmakende goederen gaat en civielrechtelijk optreden houdt doorgaans in dat in eerste instantie een brief wordt verstuurd naar de geadresseerde en de houder van de goederen met het verzoek vrijwillig akkoord te gaan met vernietiging van de goederen, waarna bij geen gehoor een inbreukprocedure voor de rechter wordt gestart. (...)

Tips & Tricks

  • Zorg naast de bescherming van uw intellectuele eigendom in afzetlanden, ook voor deugdelijke bescherming in productielanden (waaronder China).
  • Dien een zo volledig en specifiek mogelijk gedocumenteerd artikel 5 verzoek in bij de Douane, met aanwijzing van alle Lidstaten waar u binnenkomst van inbreukmakende goederen verwacht, en zorg dat dit verzoek minstens een keer per jaar wordt geactualiseerd.
  • Overweeg gebruik van de IPM module ontwikkeld door de World Customs Organisation om de douaneautoriteiten binnen en buiten de EU makkelijker te maken inbreukmakende goederen te identificeren.
  • Vraag de Douane ten aanzien van verdachte transitgoederen die vanwege het ontbreken van een vermoeden van inbreuken in de EU niet kunnen worden tegengehouden, de douaneautoriteit van het land van bestemming te tippen over de aankomst van de verdachte zending. Dit zal de Douane overigens alleen doen indien met het land van bestemming een uitwisselingsverdrag voor dit soort informatie bestaat.
  • Treedt kordaat op tegen handelaren in producten die inbreuk maken op uw IE rechten en deins niet terug voor een rechtszaak na een deugdelijk onderzoek naar verhaalsmogelijkheden.
  • Schaam u niet voor het feit dat uw merk of product wordt nagemaakt; dat is de keerzijde van uw succes. Communiceer via uw website over namaak en stimuleer daarbij dat consumenten aangetroffen namaak bij u melden.
  • Het komt regelmatig voor dat het 'lek' bij de fabrikant van de authentieke producten zit. Zorg voor sluitende contracten met uw fabrikanten en leg daarbij vast dat u onaangekondigd controles mag uitvoeren bij de productie- en opslagfaciliteiten.