DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 6203

Eerst even voor jezelf lezen

1- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 29 mei 2008, LJN: BD2718, Acousticon B.V. tegen de Benelux-organisatie voor de intellectuele eigendom en haar orgaan het Benelux-bureau voor de intellectuele eigendom

Weigering woordmerk. Geen onderscheidend vermogen of inburgering. “15. Uit deze producties blijkt dat het teken BETER HOREN door de jaren heen is gebruikt als handelsnaam ter aanduiding van ondernemingen die zich bezig houden met audiologische dienstverlening. Bedoelde stukken geven geen steun aan de stelling van Acousticon dat het teken tevens als woordmerk, ter onderscheiding van waren en diensten, is ingeburgerd. Dat een enkele keer wordt gesproken over “Beter Horen Hoortoestellen” (productie 7 bij het verzoekschrift) doet daaraan niet af, te meer niet nu de advocaat van Acousticon ter zitting van het hof desgevraagd heeft aangegeven dat de hoortoestellen van allerlei verschillende merken zijn en niet het teken BETER HOREN dragen. Ook de als productie 1 bij de brief van 4 april 2008 overgelegde verklaring van de Gezamenlijke Audiologische Industrieën Nederland (GAIN), inhoudend dat Beter Horen op 1 januari 1998 alom bekend was als merk in Nederland, is daartoe onvoldoende, evenals het feit dat het teken BETER HOREN als beeldmerk is gedeponeerd.”

Lees het arrest hier

2- Rechtbank Zwolle, 2 juni 2008, LJN: BD2938, CNV Dienstenbond tegen Aldi Ommen B.V. & Aldi Groenlo B.V.

Nakoming overeenkomst. Onrechtmatige uitlatingen. Merkenrecht. “6.4.7.  Overigens merkt de voorzieningenrechter nog op dat het onder 2. gevorderde strekt tot het geven van een algemeen verbod voor de toekomst tot het plegen van merkinbreuk door het staken en gestaakt houden van het gebruik van het merk “ALDI” en het merk “HET ALDI-PRINCIPE HOGE KWALITEIT LAGE PRIJS”. Een vordering van een dergelijk vergaande en algemene strekking komt in beginsel niet voor toewijzing in aanmerking. Daarvoor kan slechts in uitzonderingsgevallen plaats zijn, bijvoorbeeld wanneer sprake is van het herhaaldelijk maken van inbreuk. Dat CNV zich eerder jegens Aldi c.s. aan merkinbreuk schuldig heeft gemaakt is gesteld noch gebleken. Niet op voorhand kunnen immers met voldoende mate van zekerheid de grenzen van (on)toelaatbare merkvermelding worden getrokken. Een bij wijze van voorlopige voorziening te geven gebod voor de toekomst met een dergelijk ruime strekking onder verbeurte van een dwangsom kan tot onaanvaardbare executiegeschillen aanleiding geven en is in beginsel reeds op die grond niet toewijsbaar.”

Lees het vonnis hier

3- Hoge Raad, 30 mei 2008, LJN: BD2820, Eisers tegen TMF Financial Services B.V.

Onrechtmatige daad. Misleidende mededelingen bij het aanbieden van effecten in brochure; (art. 6:194 BW); maatstaf; vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument tot wie de brochure zich richt of die zij bereikt; optreden als effectenbemiddelaar zonder de vergunning als bedoeld in art. 7 Wte 95; eigen schuld (art. 6:101 BW).

Lees het arrest hier

4- Rechtbank Alkmaar, 21 mei 2008, LJN: BD2570, Stichting Baas In Eigen Huis tegen Plazacasa B.V.

Bijzondere exhibitieplicht ex art. 843a Rv; vordering afgewezen. “In de onderhavige zaak maakt de Stichting melding van de door de Stichting aan de makelaars verstuurde brieven van 9 juli en 14 december 2007. Voor deze brieven geldt naar het oordeel van de rechtbank mutatis mutandis voorshands hetzelfde als hetgeen door de voorzieningenrechter is overwogen ten aanzien van de brieven van Funda. De makelaars worden met deze brieven geïnformeerd over de activiteiten van de Stichting en over de vermeende inbreuk op hun auteursrechten, maar aan hen wordt vervolgens de vrije keuze gelaten om daar, al dan niet in het verband van de Stichting, tegen op te treden, dan wel er mee in te stemmen. De rechtbank kan hierin geen oproep tot een boycot van Plazacasa zien, noch een in het licht van het mededingingsrecht onrechtmatige aanmoediging van NVM-leden om de dienstverlening van Plazacasa te verhinderen of te bemoeilijken.”

Lees het vonnis hier.

5- Rechtbank Arnhem, 21 mei 2008, LJN: BD2531, Oasis Telecom Holding B.V. c.s. tegen Sinfox B.V. c.s

“De slotsom is dat Sinfox c.s. ten aanzien van het gebruik van de Quant.lib niet is tekort geschoten in de nakoming van de overnameovereenkomst maar uitsluitend onrechtmatig heeft gehandeld, althans het auteursrecht van Rozis op de Quant.lib heeft geschonden door deze te gebruiken zonder recht of titel.”

Lees het vonnis hier.  

6- HvJ EG,  22 mei 2008, Conclusie A-G D. Ruiz-Jarabo Colomer in zaak C-240/07, Sony Music Entertainment (Germany) GmbH tegen Falcon Neue Medien Vertrieb GmbH

Auteursrecht en naburige rechten, rechten van rechthebbenden uit landen buiten de Gemeenschap, bepalingen van TRIPs-Overeenkomst.

“73. Op grond van het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Bundesgerichtshof als volgt te beantwoorden:

1) De beschermingstermijn van richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, is onder de voorwaarden van artikel 10, lid 2, ervan ook van toepassing wanneer het betrokken voorwerp nooit eerder was beschermd in de lidstaat waarin bescherming wordt gezocht, onverminderd het bepaalde in artikel 10, lid 3.

2) Onder het begrip nationale wetgeving in de zin van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2006/116/EG valt niet de wetgeving van de lidstaten betreffende de bescherming van rechthebbenden die geen onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap zijn.

3) Het staat aan de nationale rechter om overeenkomstig artikel 7, lid 2, van richtlijn 2006/116/EG en de internationale verdragen die bindend zijn voor zijn rechtsorde, na te gaan of de termijn van artikel 10, lid 2, van deze richtlijn voor voorwerpen die op 1 juli 1995 voldeden aan de beschermingscriteria van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, geldt voor rechthebbenden die geen onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap zijn.”

Lees het arrest hier.

7- GvEA, 22 mei 2008, T-205/06, NewSoft Technology Corp tegen OHIM / Soft SA(nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Nietigheidsactie tegen CTM Presto! BizCard Reader o.g..v oudere nationale beeldmerken Presto.

 “Die maßgeblichen Verkehrskreise werden nämlich den prägenden Bestandteil der älteren Marken in Erinnerung behalten und werden, wenn sie durch die Gemeinschaftsmarke gekennzeichnete identische oder ähnliche Waren und Dienstleistungen sehen oder wenn auf diese mündlich durch die Gemeinschaftsmarke Bezug genommen wird, ungeachtet dessen, dass sie beim Erwerb bestimmter dieser Waren und Dienstleistungen manchmal aufmerksamer und sachkundiger sein mögen, die fraglichen Waren möglicherweise derselben betrieblichen Herkunft zuordnen. Selbst wenn die maßgeblichen Verkehrskreise also in der Lage sind, bestimmte Unterschiede zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen zu erkennen, ist die Gefahr, dass eine Verbindung zwischen den Marken hergestellt wird, sehr real (vgl. in diesem Sinne Urteil Fifties, Randnr. 48).”

Lees het vonnis hier

8- GvEA, 22 mei 2008, T-254/06, Radio Regenbogen Hörfunk tegen OHIM(nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Weigering inschrijving als Gemeenschapsmerk van het woordteken RadioCom. 

“49. Was die Dienstleistungen der Klasse 38 angeht, insbesondere die Dienstleistungen „Ausstrahlung von Rundfunkprogrammen; Internet-Dienste“, hat die Beschwerdekammer in Randnr. 20 der angefochtenen Entscheidung zu Recht ausgeführt, dass der Ausdruck „Radiocom“ es den maßgeblichen Verkehrskreisen erlaube, sofort und ohne weiteres Nachdenken einen unmittelbaren Zusammenhang zwischen der Anmeldemarke und den genannten Dienstleistungen, nicht nur in Bezug auf die Ausstrahlung von Rundfunkprogrammen, sondern auch in Bezug auf die anderen beanspruchten Internet-Dienste in derselben Klasse herzustellen. Die Beschwerdekammer hat somit zu Recht angenommen, dass die maßgeblichen Verkehrskreise das in Rede stehende Zeichen als Hinweis auf eine über das Internet übertragende Radiostation auffassen würde.”

Lees het arrest hier.

9- GvEA, 21 mei 2008, zaak T-329/06, Enercon GmbH tegen OHIM(nog geen Nederlandse versie beschikbaar)

Weigering inschrijving als Gemeenschapsmerk van de letter E.

“29. Aus diesen Randnummern der angefochtenen Entscheidung geht hervor, dass die Beschwerdekammer den Zusammenhang zwischen der Wortmarke E und den Waren, für die die Anmeldung zurückgewiesen wurde, konkret geprüft hat. Mit ihren Hinweisen auf u. a. eine Internetseite, der zufolge der Buchstabe „E“ die gängigste Abkürzung für den Begriff „Energie“ sei, sowie auf verschiedene wissenschaftliche physikalische Formeln, in denen die Abkürzung „E“ für Energie stehe, hat die Beschwerdekammer überdies genügende Nachweise dafür angeführt, dass zwischen der Wortmarke E und den in Frage stehenden Waren ein hinreichend direkter und konkreter Zusammenhang besteht.

30      Damit ist festzustellen, dass die Wortmarke E zumindest in einer ihrer Bedeutungen ein Merkmal der fraglichen Waren bezeichnet. Die Beschwerdekammer hat die Wortmarke daher zu Recht als beschreibend beurteilt.

Lees het arrest hier.

10- HvJ EG, 15 mei 2008, C-341/07, Commissie EU tegen het Koninkrijk Zweden.

Implementatie handhavingsrichtlijn

“1) En n’ayant pas adopté, dans le délai prescrit, toutes les dispositions législatives, réglementaires et administratives nécessaires pour se conformer à la directive 2004/48/CE du Parlement européen et du Conseil, du 29 avril 2004, relative au respect des droits de propriété intellectuelle, le Royaume de Suède a manqué aux obligations qui lui incombent en vertu de cette directive.

2) Le Royaume de Suède est condamné aux dépens.

Lees het arrest hier.

11- Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 juni 2008, KG ZA 08-508, Vletter & Den Haan Beheer B.V. c.s. tegen Koninklijke Van ZantenB.V. c.s.

Kwekersrecht. “De voorzieningenrechter: veroordeelt gedaagde sub 1 om binnen één maand na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden het bedrijfsmatig en voor handelsdoeleinden voortbrengen, verder vermeerderen, ten behoeve van de vermeerdering behandelen, te koop aanbieden, in het verkeer brengen, verder verhandelen, uit- of invoeren, en voor een van deze handelsdoeleinden in voorraad hebben van materiaal van het ras Sorbonne, volledige planten, plantedelen alsmede geoogst materiaal daaronder begrepen, dan wel die handelingen door derden te doen verrichten.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6003

Vers van het Hof

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 april 2008, KG 06-372, Adviesbureau Weststreek C.V. c.s. tegen ZO Verzekeringen(met dank aan Susan Kaak, Ventoux).

Handelsnaamrecht, merkenrecht. “De door ZV gebruikte tekens 'Zo Verzekeringen' en 'www.zo.verzekeringen.nl ' zijn (nagenoeg) identiek aan het merk ZO VERZEKERINGEN van Weststreek C.S. en worden in het economisch verkeer gebruikt (namelijk in stukken voor zakelijk gebruik, reclame en dergelijke, zie artikel 2.20 lid 2.d BVIE) ter onderscheiding vandiensten (dus als merk), te weten verzekeringsdiensten, waarvoor dat merk isingeschreven. Derhalve pleegt ZV door dit gebruik merkinbreuk als bedoeld inartikel 2.20 lid l ,onder a BVIE, althans artikel 2.20 lid l ,onder b BVIE.”

Lees het arrest hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 10 april 2008,  04/4030, Atlas Copco Airpower N.V. tegen Jorc Industrial N.V.(met dank aan Marjanka Vermunt, Brinkhof).

Octrooirecht. Geen ontoelaatbare uitbreiding, geen vergelijkende reclame, geen inbreuk. “Daarbij komt nog, dat, indien inderdaad bij de "nieuwe" PURO het filterelement drijft, zodat de bovenkant tot dicht onder de bovenrand van de houder reikt (rapport van Atlas Copco, productie40), het filterelement zich voor een belangrijk deel boven de inlaat bevindt, zodat,evenals bij de "oude" PURO niet voldaan is aan het voorschrift "zodat het mengsel door het adsorberende scheidingsorgaan naar beneden beweegt en, wanneer het van de inlaat naar de uitlaat stroomt, gedwongen wordt met het scheidingsorgaan in aanraking te komen". Ook daarom kan in dat geval van inbreuk geen sprake zijn.”

Lees het arrest hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 april 2008, 05/2653, Nike International Ltd. Tegen Rico Sport B.V. (met dank aan Maarten Schut, Kennedy Van der Laan).

Merkenrecht. “Rico heeft nog gesteld dat haar geen verwijt van de inbreuk valt te maken nu het om vervalsingen van goede kwaliteit gaat en door de (uiteindelijke) leveranciers van de goederen is verklaard dat het om met toestemming van Nike in de Gemeenschap in het verkeergebrachte goederen ging. Voor toewijzing van het inbreukverbod kan in het midden blijven of Rico een verwijt treft, nu schuld daarvoor geen vereiste is. Mede in aanmerking nemende dat het ook gaat om inbreuk op Gemeenschapsmerken en gelet op de uitspraak van het Hof van justitie van 14 december 2006, C-3 14/05 inzake Nokia/Wärdell zai het hof het inbreukverbod op straffe van verbeurte van een dwangsom (als beperkt in het dictum )toewijzen. Het hof ziet, de belangen over en weer afwegende, onvoldoende reden Rico te verbieden gebruik van de merken van Nike te maken, tenzij zij bewijst dat Nike daarvoor toestemming heeft verleend, daar dit Rico te zeer zou beperken in de uitoefening van haar bedrijf en op haar, gelet op de dwangsom, een onevenredig bewijsrisico zou leggen. Zij zal Rico verbieden inbreuk op de Nike merken te maken. Het bestreden vonnis zal dan ook worden vernietigd, met veroordeling van Rico in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep”

Lees het arrest hier

IEF 5898

Zaken die wezenlijk anders zijn

Vzr. Rechtbank Haarlam, 21 maart 2008, KG ZA 08-121, Vodafone Liberel B.V. tegen Telfort B.V. (met dank aan Richard van Oerle, NautaDutilh)

Telecom-reclamezaak met aardige aanvullingen voor het Handboek Rectificatie. Een bundel voor bellen en sms’en is niet hetzelfde  als een bundel waarmee uitsluitend gebeld kan worden en “dat betekent dat de vergelijking die Telfort in haar reclame maakt [‘Bellen met Telfort is tot €117,- per jaar goedkoper dan bellen met Vodafone’ – IEF] is gebaseerd op zaken die wezenlijk anders zijn. De door Telfort gemaakte vergelijking voldoet op dit punt niet aan de voorwaarden gesteld in artikel 6:194a BW.” (r.o. 4.5). 

Telfort dient te rectificeren via hetzelfde medium als waarmee de reclame is geuit en dat voor een aantal keren / gelijke duur dat de reclame is vertoond. De voorzieningenrechter acht het echter disproportioneel om voor wat betreft de televisie een aantal rectificaties te gelasten dat gelijk staat aan het aantal keren dat de reclame daarop is uitgezonden,  “Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat rectificaties op televisie van een televisiecommercial niet vaak voorkomen. Alleen al vanwege die omstandigheid zal een dergelijke rectificatie een grotere impact hebben dan de televisiecommercial die gerectificeerd moet worden zelf had.”

Maar, omdat een van de reclames, na de toezegging tot staken, is uitgezonden rond de veelbekeken finales van Idols en Boer Zoekt Vrouw moet Telfort wel middels een televisiecommercial rectificeren rondom televisieprogramma’s waarbij dezelfde tarieven gelden, en waarbij dus hetzelfde aantal kijkers verwacht wordt, als bij Boer Zoekt Vrouw en Idols.

Om executiegeschillen te voorkomen bepaalt de voorzieningenrechter dat bij de rectificatie op internet moet worden uitgegaan van een rectificatie op de website bij normale browserinstellingen en uitgaande van een 17” beeldscherm met een resolutie van 1024x768 pixels.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5846

Commercieel gezien zelfmoord

upc.gifGerechtshof Amsterdam, 6 maart 2008, LJN: BC6546, V/Consyst Participaties B.V. c.s. tegen  Liberty Global Europe N.V.

Wel gemeld nog niet besproken. Hof bekrachtigt vonnissen rechtbank. Niet-gebruik van merk UPC door appellant wegens de slechte reputatie van het merk UPC van wederpartij is geen geldige reden. Advisering en verkoop van soft- en hardware respectievelijk (tele)communicatie-diensten  zijn niet soortgelijk. Kwade trouw stuit af op niet-soortgelijke waren of diensten.

Appelanten V/Consyst  en Vadain (meerderheidsaandeelhoudster in V/Consyst) zijn houdster resp. licentiehoudster van het Benelux-woordmerk “UPC”, ingeschreven in 1990 voor, kort gezegd, advisering en verkoop van soft- en hardware. Het depot werd verricht door de V.O.F. UPC Unique Personal Consultancy. Deze V.O.F. is inmiddels overgenomen, gekocht, door Vadain.

V/Consyst c.s. vorderen in deze zaak de nietigverklaring en doorhaling van tien merkdepots van geïntimeerde UPC (het kabelbedrijf), alsmede veroordeling, op straffe van een dwangsom, tot staking van ieder gebruik van een merk en/of handelsnaam waarvan de aanduiding “UPC” deel uitmaakt. In reconventie vordert UPC vervallenverklaring en doorhaling van het merk van appelant wegens niet-gebruik.

Omdat zij normaal gebruik van haar merk niet had aangetoond, heeft de rechtbank in eerste instantie de vorderingen van V/Consyst c.s. afgewezen en de vordering in reconventie van UPC toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Normaal gebruik is niet aangetoond en de genoemde reden is op zijn minst aardig gevonden maar kan niet worden aangemerkt als een geldige reden voor non usus, zeker nu de waren en diensten niet soortgelijk zijn.

“4.8. Met grief III bestrijden V/Consyst c.s. de verwerping door de rechtbank van hun (subsidiaire) stellingname dat zij een geldige reden hebben gehad voor het niet-gebruik van hun merk. In dat verband hebben V/Consyst c.s. aangevoerd dat rond en vanaf het moment dat zij hun merkgebruik (“tijdelijk”) hebben beperkt er sprake was van een stroom aan negatieve berichtgeving en klachten over UPC en dat het daarom, gelet op de grote naamsbekendheid van UPC en haar merken, commercieel gezien “zelfmoord” zou zijn als V/Consyst c.s. het gebruik van het merk “UPC” hadden voortgezet.

4.9. Een geldige reden voor het niet-gebruiken van een merk als bedoeld in artikel 5 lid 2 sub a BMW (thans artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE) doet zich voor bij belemmeringen die een rechtstreeks verband houden met dit merk en het gebruik van dit merk onmogelijk of onredelijk maken, en die zich buiten de wil van de houder van dit merk voordoen (vgl. HvJ EG 14 juni 2007, nr. C-246/05; HR 11 januari 2008, LJN BB5077). Met het woord “onredelijk” wordt hier bedoeld dat de belemmeringen zodanig zijn dat van de merkhouder in redelijkheid niet kan worden verlangd het merk te gebruiken. Een zodanige geldige reden doet zich in het onderhavige geval niet voor.

Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de door V/Consyst c.s. onderscheidenlijk door UPC aangeboden diensten – advisering en verkoop van soft- en hardware respectievelijk (tele)communicatie-diensten – niet soortgelijk zijn, nu zij naar hun aard gericht zijn op verschillende en wel te onderscheiden segmenten van de markt. Bovendien is niet dan wel onvoldoende bestreden dat voor zover UPC computerdiensten (internet en ondersteuning daarvoor) levert, deze aan het publiek worden aangeboden niet onder de naam “UPC” maar onder de naam “Chello”. Onder deze omstandigheden acht het hof de bedoelde negatieve berichtgeving over UPC, wat daar verder van zij, voor V/Consyst c.s. niet zodanig zwaarwegend dat om die reden in redelijkheid niet van haar kon worden verlangd dat zij gebruik bleef maken van haar merk “UPC”. Grief III faalt derhalve. Of de bedoelde negatieve publiciteit zich medio 1999 al voordeed, zoals V/Consyst c.s. te bewijzen hebben aangeboden, doet dan ook niet ter zake.”

Ook van kwade trouw is geen sprake, de niet-soortgelijke waren of diensten van partijen sluiten dit uit.

“4.10. Met grief I bestrijden V/Consyst c.s. de verwerping door de rechtbank van hun stelling, dat de merkdepots van UPC te kwader trouw zijn verricht als bedoeld in artikel 4 lid 6 sub a BMW (thans artikel 2.4 sub f BVIE). Deze grief stuit reeds af op de omstandigheid dat, zoals uit het vooroverwogene volgt, niet kan worden aangenomen dat V/Consyst c.s. hun merk “UPC” voor soortgelijke waren of diensten hebben gebruikt zoals de wet hier vereist.

Het hof bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep. Omdat de appeldagvaarding is uitgebracht vóór 29 april 2006, de implementatiedatum van handhavingsrichtlijn, begroot het hof de kosten volgens het liquidatietarief.

Lees het arrest hier.

IEF 5804

Publiciteit inzake tandverzorging

gebit.gifHvJ EG, 13 maart 2008, in zaak C-446/05, prejudiciële vragen in de Belgische strafzaak tegen Ioannis Doulamis.

Artikel 81 EG, gelezen in samenhang met de artikelen 3, lid 1, sub g, EG en 10, tweede alinea, EG, staat niet in de weg aan een nationale wet die reclame inzake tandverzorging verbiedt.

Doulamis wordt vervolgd onder meer omdat hij in een telefoongids reclame heeft gemaakt voor het Tandheelkundige laboratorium Jean DOULAMIS en voor de Tandheelkundige kliniek Jean DOULAMIS, wat de Belgische wet van 15 april 1958 verbiedt. De reclameadvertenties zijn respectievelijk in de pagina’s betreffende tandheelkundige laboratoria en in die betreffende tandheelkundige klinieken geplaatst. Deze advertenties bevatten objectieve informatie, zoals de aangeboden diensten, het adres, het telefoonnummer en de openingsuren van de twee praktijken.

Volgens de verwijzende rechter is het niet uitgesloten dat de bepalingen van de wet van 15 april 1958 het vrije handelsverkeer tussen de lidstaten kunnen belemmeren, voor zover zij de verwezenlijking van de doelstellingen van een eenheidsmarkt tussen de staten in gevaar kunnen brengen. Het Hof oordeelt anders.

Uit niets blijkt dat de wet van 15 april 1958 een mededingingsregeling of een besluit van ondernemingen bevoordeelt, begunstigt of vastlegt. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt evenmin dat de betrokken lidstaat de verantwoordelijkheid voor het nemen van besluiten tot interventie op economisch gebied aan particuliere marktdeelnemers zou hebben gedelegeerd in plaats van zijn eigen regels te laten gelden.

Zelfs in de veronderstelling ten slotte dat Doulamis, als eigenaar van een tandheelkundige kliniek, kan worden gekwalificeerd als „onderneming” in de zin van artikel 81 EG (…), blijkt uit de verwijzingsbeslissing niet dat er in casu sprake is van een overeenkomst tussen ondernemingen, een besluit van een ondernemersvereniging, of een onderling afgestemde feitelijke gedraging die de handel tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en die ertoe strekt of ten gevolge heeft dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

Het Hof verklaart voor recht : “Artikel 81 EG, gelezen in samenhang met de artikelen 3, lid 1, sub g, EG en 10, tweede alinea, EG, staat niet in de weg aan een nationale wet, zoals de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging, die eenieder en tandverzorgers verbiedt in het kader van een vrij beroep of een praktijk voor tandverzorging op welke wijze ook reclame inzake tandverzorging te maken.”

Lees het arrest hier.

IEF 5559

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Amsterdam, 7 februari 2008, KG ZA 07-2481 WT/PvV, IRDA tegen Norma & Sena. (met dank aan Marcel Bunders, Hellingman Bunders Advocaten).

“”4.9. Gelet op het voorgaande moet het belang van IRDA om in de concurrentie om de gunst van de deelnemende kunstenaars gevrijwaard te blijven van onjuiste en onrechtmatige berichtgeving over IRDA, haar posities en prestaties zwaarder wegen dan het belang van Norma en Sena bij hun aanspraak op vrijheid van meningsuiting. De vordering tot het doen staken van de hiervoor als onrechtmatig geoordeelde mededelingen zal worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 februari 2008, LJN: BC3893, de vennootschap onder firma [X] tegen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport).

Samenvatting Rechtspraak.nl: Eisers exploiteren een bedrijf in de verkoop van elektronische sigaretten De IGZ (Inspectie voor de gezondheidszorg) heeft eisers meegedeeld dat de minister van Volksgezondheid de elektronische sigaret op de Europese agenda wil zetten om de status van de elektronische sigaret in de EU-landen goed onderling af te stemmen. Tot die tijd mag, voorlopig uitgaande van de veronderstelling dat het om een geneesmiddel gaat waarvoor geen handelsvergunning is afgegeven, voor de elektronische sigaret geen enkele vorm van reclame meer worden gemaakt. Ter beoordeling is of gedaagde onrechtmatig handelt door eisers te verbieden reclame te maken voor hun product. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat niet kan worden geoordeeld dat gedaagde niet in redelijkheid kon beslissen dat eisers hun reclameactiviteiten moeten staken.  

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Amsterdam, 6 februari 2008,  LJN: BC3781, Koninklijke hoogheden tegen Audax B.V. cs.

Samenvatting Rechtspraak.nl: Plaatsing in weekblad Party van foto's van Prinses Maxima en twee van haar dochters op een openbaar strand onrechtmatig bevonden. Niet in alle situaties is toestemming van betrokkenen of de Rijksvoorlichtingsdienst nodig. In dit geval leverden de foto's echter geen bijdrage aan enig publiek debat. Privacy-belangen wegen hier zwaarder dan het recht op vrije meningsuiting. Dit ook nu de foto's op een openbaar strand zijn genomen; het betrof namelijk een privé-activiteit van Prinses Maxima en twee van haar dochters. Wegens inbreuk op portretrecht immateriële schadevergoeding van € 3.000,- toegewezen. Echter geen sprake van veelvuldige inbreuken op het privéleven; verbod voor de toekomst daarom niet aan de orde.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5553

De betekenis van voordeel

sun50.gifRechtbank Amsterdam, 10 januari 2008, LJN: BC1642, Reckitt Benckiser (The Netherlands) B.V. tegen Unilever Nederland B.V.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Misleidende reclame. 50% meer of 1/3 minder? “+50% gratis ” kan ook betekenen dat “van de totale hoeveelheid tabletten (39 of 24) er 13 (of 8) gratis zijn, wat 50% is van de resterende hoeveelheid, te weten van 26 (16) tabletten”.

Calgonit wordt al enige tijd te koop aangeboden met 50% extra tabletten in de verpakking. De vaatwastabletten worden verkocht tegen dezelfde prijs als voorheen. Reckitt, de producent van Colgonit, gebruikt de claim “+50% gratis” op haar verpakking.

Unilever springt daar op in: zij brengt ook een verpakking van haar vaatwasmiddel, Sun, op de markt met de tekst “+50% gratis”. Maar in plaats van 50% extra tabletten in de verpakking te doen, heeft Unilever het aantal tabletten “deelbaar door drie gemaakt en de prijs voor de standaardhoeveelheid tabletten verminderd met ongeveer een derde. Concreet betekent dat, dat zij voor de Sun tabletten Hydrofilm het aantal tabletten per verpakking heeft verlaagd van 40 naar 39 en de prijs van  € 5,79 naar € 3,79.” Het prijsvoordeel voor de consument is in beide gevallen hetzelfde, namelijk dat ongeveer 2/3 van de oude prijs per tablet wordt betaald.

Volgens Reckitt is er sprake van misleidende reclame. De rechter is echter van mening dat er geen sprake is van misleidende reclame, omdat het prijsvoordeel bij beide partijen gelijk is en omdat  “+ 50% gratis” volgens de rechter niet hoeft te betekenen dat aan de oude hoeveelheid tabletten 50% is toegevoegd.

“4.4. (…) Echter, “+50% gratis” hoeft, anders dan Reckitt heeft betoogd, niet per definitie te betekenen dat er 50% aan de oude voorraad is toegevoegd. De consument kan de aanbieding ook zo begrijpen als Unilever het heeft weergegeven, namelijk dat van de totale hoeveelheid tabletten (39 of 24) er 13 (of 8) gratis zijn, wat 50% is van de resterende hoeveelheid, te weten van 26 (16) tabletten. In die zin is de claim van Unilever niet minder waar dan die van Reckitt en levert deze geen misleiding op. Het teken “+” wordt in dat geval opgevat in de eveneens voor dat teken gebruikelijke betekenis van “voordeel”. (…)”

Daarnaast heeft Reckitt vooralsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de actie van Unilever schade heeft geleden in de vorm van omzetverlies. Integendeel zelfs, uit de in het geding gebrachte grafieken blijkt veeleer dat het marktaandeel van Reckitt, ondanks de introductie van de Dreft vaatwasmachinetabletten, ten opzichte van begin 2007 is toegenomen, terwijl dat van Unilever licht is gedaald. Van de weergegeven omzetschommelingen in de loop van 2007 is niet op voorhand komen vast te staan dat deze samenhangen met de Sun actie, mede gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door Unilever.

Unilever hoeft het gebruik van de claim “+50% gratis” voor Sun vaatwasmachinetabletten niet te staken.

Lees het vonnis hier.

IEF 5526

Een vergissing

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 januari 2008, LJN: BC2420 (Stichting Postwanorder tegen Otto B.V.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Reclamerecht. Overeenkomstenrecht. Geen geldig aanbod te koop aangeboden lcd tv voor 99 euro. Ontvangstbevestiging is geen opdrachtbevestiging. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (lees dat vonnis hier).

Otto heeft naar voorlopig oordeel van het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een vergissing (oneigenlijke dwaling) en in dat verband genoegzaam aangetoond dat door een fout in haar computersysteem de bij de wandsteun behorende prijs abusievelijk als koopprijs bij de lcd tv is vermeld (r.o. 4.9).

Het verzenden van een opdrachtbevestiging betekent niet dat Otto haar wil heeft bevestigd. Het betreft hier geen ‘opdrachtbevestiging’ doch enkel een ontvangstbevestiging (r.o. 4.11). Daardoor heeft Otto ook niet afstand gedaan van haar recht op zich op artikel 3:33 BW te beroepen of dat sprake is van rechtsverwerking (r.o. 4.12). Daarnaast is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Otto zich beroept op 3:33 BW (r.o. 4.13). Er is geen koopovereenkomst tot stand gekomen op grond van artikel 3:33 omdat aannemelijk is dat de verklaring van Otto niet in overeenstemming is met haar wil.

Bij de vraag of consumenten gerechtvaardigd mochten vertrouwen op de verklaring van Otto (3:35 BW) dient te worden uitgegaan van de gemiddeld geïnformeerde consument, waarvan verwacht mag worden dat hij zich tevoren globaal heeft georiënteerd op de prijzen van lcd tv’s. Door de wijze van aanbieden van de lcd tv moet de consument begrijpen dat sprake is van een vergissing, omdat hij weet, althans behoort te weten dat prijzen van vergelijkbare lcd tv’s variëren van ca. € 700,00 tot ongeveer € 1.300,00 (r.o. 4.16).

Het verschil in prijs is volgens het Hof zo aanzienlijk dat er in ieder geval reden is tot twijfel. Ingeval van twijfel omtrent de juistheid van de prijs dient de consument dienaangaande nader onderzoek te verrichten (artikel 3:11 BW). Een dergelijk onderzoek is niet bezwaarlijk. Een van de voordelen van internet is nu juist dat de consument betrekkelijk eenvoudig, want vanachter de pc, kan achterhalen welke prijzen voor dezelfde of vergelijkbare lcd tv’s door andere dienstverleners worden gehanteerd. Ook een eenvoudig telefoontje naar de klantenservice van Otto zou hebben volstaan. Kortom: ook bij twijfel hadden de consumenten kunnen én moeten weten dat de door Otto vermelde prijs een vergissing was (r.o. 4.17). Daarbij is niet van belang dat Otto de lcd tv gedurende zeven dagen aanvankelijk voor een prijs van € 99,90, na drie dagen gewijzigd in een prijs van € 99,00, op haar website te koop heeft laten staan (4.18) noch dat tot tweemaal toe een bevestiging is verstuurd (r.o. 4.19).

De voorlopige conclusie van het hof is dat de aanvaarding van het aanbod bij gebreke van een met de verklaring overeenstemmende wil en bij gebreke van gerechtvaardigd vertrouwen aan de kant van de consumenten niet leidt tot gebondenheid van Otto.

Lees het arrest hier.

 

IEF 5491

Welke medicijnen u moet slikken

Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 december 2007, KG 07/1490, Vereniging Zorgverzekeraars Nederland c.s. tegen Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmachemie.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Vereniging Zorgverzekeraars Nederland is de brancheorganisatie van alle zorgverzekeraars in Nederland. KNMP is de overkoepelende beroeps- en brancheorganisatie van apothekers.

De KNMP heeft in meerdere media door middel van een campagne haar ongenoegen kenbaar gemaakt met betrekking tot het preferentiebeleid van sommige zorgverzekeraars. Naar haar mening gaan sommige zorgverzekeraars op de stoel van de arts en apotheker zitten door uit oogpunt van kostenbesparing voor te schrijven welke medicijnen wel en welke niet vergoed worden. Consumenten worden door de KNMP verwezen naar zorgverzekeraars die er volgens haar dit beleid er niet op nahouden.

De Vereniging voor Zorgverzekeraars c.s. eisen in kort geding een verbod op de voorlichtingcampagne van de KNMP. Het is volgens eiseressen niet de taak van de KNMP om consumenten te adviseren over verzekeringen. Bovendien wordt door middel van deze campagne volgens eiseres onjuiste en misleidende informatie verstrekt, hetgeen onrechtmatig is jegens eiseressen.

De Voorzieningenrechter overweegt dat ter beoordeling is of de KNMP bij het voeren van voormelde campagne onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen, meer in het bijzonder of de reclmae-uitingen van gedaagde kunnen worden beschouwd als misleidend in de zin van artikel 6:194 BW. De KNMP heeft niet betwist dat het hier gaat om een vorm van reclame die in de uitoefening van een beroep of bedrijf is gedaan. Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt volgens de Voorzieningenrechter dat het ingevolgde artikel 6:195 BW aan de KNMP is om de juistheid van de in de uiting vervatte stellingen of suggesties aannemelijk te maken.

De Voorzieningenrechter gaat mee in de stelling van eiseressen dat van de tekst ”Deze zorgverzekeraars schrijven niet voor welke medicijnen u moet slikken” een onjuist en misleidend beeld uitgaat, namelijk dat de andere zorgverzekeraars dat wel doen, terwijl alleen artsen medicijnen voorschrijven en niet de zorgverzekeraars. Gedaagde heeft het misleidende karakter van deze uiting niet kunnen weerleggen, aldus de Voorzieningenrechter.  Bovendien oordeelt de Voorzieningenrechter dat de informatie in de campagne niet volledig is nu (onder meer) niet wordt gesproken over het feit dat ook de verzekeraars met een preferentiebeleid de door de arts voorgeschreven medicijnen vergoeden. Per werkzame stof vergoeden zij echter alleen een beperkt aantal producten. Die informatie ontbreekt in de campagne. Ook is (onder meer) de suggestie onjuist dat per 1 januari 2008 ten aanzien van de vergoedingen iets zal veranderen onjuist, omdat het preferentiebeleid al sinds juli 2005 wordt uitgevoerd.

De onjuiste en onvolledige informatie aangevuld met het advies om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar is naar voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter misleidend. De vorderingen van eiseressen (een verbod en rectificatie) worden grotendeels toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5490

De werkzame stof

Vzr. Rechtbank Maastricht, 10 januari 2008, KG ZA 07-481, Sanofi Aventis Netherlands B.V. tegen Pharmachemie B.V. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Overtreding geneesmiddelenregelgeving door concurrent. Correctie Langemeijer wordt niet aangenomen.

Sanofa is een onderneming die zich bezighoudt met onder meer de verhandeling en distributie van geneesmiddelen. Pharmachemie als onderdeel van het wereldwijde Teva-concern is een producent van generieke geneesmiddelen en een rechtstreekse concurrent van Sanofa.

Sanofa heeft geconstateerd dat Pharmachemie zonder registratie voor geneesmiddelen met de werkzame stof oxaliplatine aan de in inkoopgroepen georganiseerde ziekenhuisapotheken offertes heeft uitgebracht voor geneesmiddelen met de werkzame stof oxaliplatine. Pharmachemie handelt aldus Sanofa hierdoor in strijd met de wet- en regelgeving voor geneesmiddelen en geneesmiddelenreclame en eveneens onzorgvuldig en onrechtmatig jegens Sanofa door op deze wijze een onrechtmatige commerciële voorsprong ten opzichte van Sanofa te verkrijgen.

Als meest verstrekkende verweer voert Pharmachemie aan dat de norm waarvan Sanofa beweert dat die is geschonden niet strekt tot bescherming tegen schade die zij als concurrent meen te hebben geleden. Met andere woorden, volgens Pharmachemie is niet voldaan aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW. 

De Voorzieningenrechter volgt Pharmachemie in haar verweer. Onder verwijzing naar HR 10 november 2006, LJN: AY9317 (AstraZeneca/Menzis), een arrest van het Hof Amsterdam van 21 september 2006, de wetsgeschiedenis en Richtlijn 2001/83 oordeelt de Voorzieningenrechter dat artikel 40 en 84 van de Geneesmiddelenwet waarop Sanofa zich beroept dienen ter bescherming van de volksgezondheid en niet ter bescherming van een (monopolie)positie op de markt voor geneesmiddelen. Deze bepalingen strekken niet tot voorkoming van de door Sanofa beweerdelijk geleden schade.

Volgens de Voorzieningenrechter kan er alleen sprake zijn van aansprakelijkheid van Pharmachemie als de schending van de regels door Pharmachemie bijdraagt tot het oordeel dat een zorgvuldigheidsnorm is geschonden die wel bescherming biedt tegen de beweerdelijke schade van Sanofa (zie r.o. 3.4 van het reeds aangehaald arrest van de Hoge Raad van 10 november 2006). Echter, Sanofa heeft geen concrete omstandigheden genoemd op grond waarvan de Voorzieningenrechter gehouden zou zijn aansprakelijkheid aan de zijde van Pharmachemie aan te nemen op basis van de correctie Langemeijer. De enkele stelling dat er schade is, is daartoe onvoldoende.

Lees het vonnis hier.