IEF 22286
11 oktober 2024
Uitspraak

Schorsing octrooigeschil in afwachting van uitspraak TKB

 
IEF 22292
10 oktober 2024
Artikel

Nog een paar plekken voor de Midnight Marauders tour tijdens ADE

 
IEF 22282
10 oktober 2024
Uitspraak

Conclusie A-G: strafvermindering in zaak waarbij opzettelijk inbreuk werd gemaakt op auteursrecht

 
IEF 7334

Surfkaartje

GvEA, 25 novembre 2008, T-325/07, Caisse fédérale du Crédit mutuel Centre-Est Europe (CFCMCEE) tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerkenrecht. Weigering van OHIM tot inschrijving gesteld beschrijvend woordmerk SURFCARD (creditcards) wordt gedeeltelijk ongedaan gemaakt, weigering is terecht voor creditcards, maar  gaat niet op voor alle gegevensdragers en  creditcarddiensten.

"(…) La décision de la première chambre de recours est annulée dans la mesure où elle refuse l'enregistrement comme marque communautaire du signe verbal SURFCARD pour les « supports de données magnétiques, support de données optiques » relevant de la classe 9 ainsi que les « services de cartes de crédit, services de cartes de débit » relevant de la classe 36 au sens de l'arrangement de Nice (…)"

Lees het arrest hier.

IEF 7333

Veelal flessen met inhoud

Rechtbank Rotterdam (rechter-plaatsvervanger mr. Chr. A.J.F.M. Hensen), 19 november 2008, HA ZA 07-0158, Bacardi & Company Ltd. c.s. tegen Mevi Internationaal Expeditiebedrijf

Merkenrecht. Parallelimport. Flescode. T1 opslag. Opslag ‘achter de douane’ doet niet af aan de conflictenrechterlijke relevantie van de locatie van de producten. 1019h-proceskosten alleen voor gedeelte parallelimport. Beslissing aangehouden.

“4.1. Bacardi verwijt Mevi kort gezegd, actieve betrokkenheid bij ongeautoriseerde parallelimporten van haar producten. Zij beroept zich daartoe op haar Benelux merken.

(…) 4.6. De rechtbank betwijfelt of het wettelijk voorschrift dat de fles traceerbaar moet zijn aan de hand van een flescode beperkt is tot de landen van de EER. Dat gegeven is in dit geval ook niet bijzonder relevant. Van de flessen in opslag staat immers nog niet vast wat het bestemmingsland is. Reeds daarom kan het recht van het bestemmingsland niet gelden als aanknopingspunt voor het toepasselijk recht. (…) Opslag ‘achter de douane’ doet niet af aan de conflictenrechterlijke relevantie van de locatie van de producten. Het is onmiskenbaar de bedoeling dat de flessen in opslag hier te lande bestemd zijn om waar dan ook voor menselijke consumptie in het verkeer te worden gebracht. Het zou in strijd zijn met regels van het maatschappelijk verkeer indien Bacardi zou toelaten dat flessen, door haar geproduceerd en onder haar merk, zonder mogelijkheid van recall dreigen te worden verhandeld. Dat is ook onrechtmatig indien vast zou staan dat de flessen een bestemming hebben naar een land waar niet voorzien is in regelgeving die dat verbiedt.

(…) 4.11. Bacardi erkent dat ongeoorloofde parallelimport in beginsel niet aan de orde is indien en zolang de flessen zich nog achter de douane onder T1-verband bevinden. De flessen kunnen dan nog worden vervoerd naar buiten de EER en aldaar in het verkeer worden gebracht.

4.13. Dat in Europa een aantal flessen is opgedoken met flesnummers waaruit blijkt dat deze zonder toestemming van Bacardi in de EER in het verkeer zijn gebracht en dat deze flessen op grond van de flescode kunnen worden gerekend tot partijen die bij Mevi in opslag staan is onvoldoende deugdelijk weersproken. Een voorshands naar omvang beperkte inbreuk op rechten van Bacardi en een betrokkenheid van Mevi, in elk geval als opslagnemer, staat daarmee vast. 

(…) 4.15. Tezamen, met het in de opslag hebben van gedecodeerde flessen, is dit voldoende om te concluderen tot betrokkenheid van Mevi bij ten minste enige inbreuk op rechten van Bacardi. Dit brengt met zich dat Bacardi recht en belang heeft bij haar vorderingen die zien op de vaststelling van de omvang van de inbreuk, de betrokkenheid van Mevi daarbij en de betrokkenheid van anderen (leveranciers en afnemers) daarbij.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7332

Geen gebruik maken van deze theoretische mogelijkheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, Rolbeschikking van 26 november 2008, HA ZA 08-2507, Abbott Cardiovascular Systems Inc. tegen Medtronic B.V. c.s.

Op 16 juni 2008 heeft Abbott bij de rechtbank in Maastricht een verzoek tot het leggen van een zogenaamd conservatoir bewijs- en beschrijvend beslag ingediend op grond beweerdelijke octrooi-inbreuk. Het verzoek is als verzocht toegewezen.

Medtronic heeft vervolgens bij de voorzieningenrechter in kort geding gevorderd dat Abbott zal worden verboden om inzage te krijgen in de beslagen bewijsstukken. De voorzieningenrechter is met Medtronic van oordeel dat het bewijsbeslag uitsluitend dient voor het veiligstellen van bewijs en niet om dat te vergaren en verbiedt Abbott van het vergaarde bewijs kennis te nemen.

In de aanhangige hoofdzaak heeft Abbott conclusie van antwoord in reconventie, tevens inhoudende een incidentele vordering ex. artikel 843a juncto art. 1019a Rv genomen. Abbott heeft voorts bij brief verzocht om van de regeling versneld regime in octrooizaken af te wijken in zoverre dat in het incident direct vonnis zal worden gewezen.
In de rolbeslissing van de rechtbank is uitsluitend aan de orde de vraag of en met name wanneer de rechtbank zal beslissen op het verzoek in het incident ex de artt. 1019a jo. 843a Rv.

“3.11. In het nu voorliggende geval is er een theoretische mogelijkheid (…) op korte termijn een mondelinge behandeling van het incident te bepalen en daarna op zo korte termijn te beslissen, dat Abbott (…)  tijdig van het bewijs kan kennis nemen en dit nog voor de behandeling op 6 februari 2009 in geding zou kunnen brengen. (…)"

"3.12. De rechtbank zal evenwel geen gebruik maken van deze theoretische mogelijkheid. Redengevend hiervoor is de omstandigheid, welke ook door de voorzieningenrechter te Maastricht in het vonnis van 29 juli 2008 onder 3.15 is gesignaleerd, dat het bewijs waarvan Abbott kennis wil nemen de omvang van schade en inbreuk betreft en niet het bestaan van de inbreuk. Abbott heeft niet bestreden dat zij de toegang tot het bewijs niet van node heeft ter onderbouwing van het bestaan van de inbreuk. Onder die omstandigheid heeft Abbott geen voldoende zwaarwegend en spoedeisend belang bij voortijdige toegang tot het bewijs en is bovendien de behandeling van de hoofdzaak een meer geëigend moment voor de beoordeling van het incident. (…)”

Lees de rolbeschikking hier.

IEF 7331

Op een buitensporig hoog niveau

HvJ EG, 27 november 2008, conclusie A-G Mengozzi in zaak C-425/07 P AEPI (Elliniki Etaireia pros Prostasian tis Pnevmatikis Idioktisias AE) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Mededinging. Auteursrecht. Auteursrechtenorganisaties. Afwijzing van klacht door Commissie wegens gebrek aan communautair belang.

Het Griekse AEPI, belast met het gezamenlijk beheer van auteursrechten op muziek, heeft bij de Commissie een klacht ingediend tegen de Helleense Republiek en tegen drie Griekse organisaties voor het gezamenlijk beheer van de naburige rechten van zangers, musici en producenten van geluids- en/of beelddragers. In deze klacht heeft AEPI aangevoerd dat deze organisaties de artikelen 81 EG en 82 EG hadden geschonden door de vergoeding voor de naburige rechten op een buitensporig hoog niveau, tot 5 % van de bruto-inkomsten van de Griekse radio- en televisiestations, vast te stellen, en dat de Helleense Republiek artikel 81 EG had geschonden door hun de mogelijkheid te bieden dienaangaande overeenkomsten te sluiten en deel te nemen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Doordat de ondernemingen die muziekwerken gebruiken, buitensporige lasten dienen te dragen, hebben zij de auteursrechten die AEPI van hen wilde innen, niet kunnen betalen.

A-G Mendozzi stelt voor het arrest van het GvEA te vernietigen en de beschikking van de Commissie waarin de klacht van AEPPi wordt afgewezen nietig te verklaren.

“74. Ook al zouden de gevolgen van de gelaakte inbreuk op het grondgebied van andere lidstaten – zoals de Commissie in haar verweerschrift in eerste aanleg heeft gesteld – miniem zijn, waarvan overigens mijn inziens niet kan worden uitgegaan op basis van het loutere feit dat de organisaties waartegen rekwirantes klacht is gericht, slechts bevoegd zijn in Griekenland, zou dit niets afdoen aan het feit dat bovengenoemde vaststelling kennelijk onjuist is en dus, om de hierboven in de punten 63 tot en met 66 uiteengezette redenen, aan de onwettigheid van de litigieuze beschikking.”

Lees de conclusie hier.

IEF 7330

Een slechte reputatie

Logo AktueelRechtbank Amsterdam, 26 november 2008, HA ZA 08-532, Eiser tegen Audax Publishing (met dank aan  Annemieke Kappert, Kennedy Van der Laan)

Portretrecht en reputatie van een veroordeelde seriemoordenaar. “Weliswaar heeft (…)  een slechte reputatie gezien diens veroordeling tot levenslang voor de moord op een aantal vrouwen, maar dit neemt niet weg dat het mogelijk is om de reputatie van iemand die reeds een slechte reputatie geniet, verder aan te tasten."

“4.9. De publicatie van het portret van (…) vergroot voorts diens herkenbaarheid in de gevangenis in relatie tot de aantijgingen in het artikel. Dat zijn portret in de gevangenis bekend kan worden verondersteld, doet daaraan niet af. Het door Audax gestelde belang bij publicatie van de foto, inhoudende dat deze meer zeggingskracht aan het artikel geeft, weegt, gezien de aankleding en presentatie van het artikel, minder zwaar dan het belang van (…) om niet afgebeeld te worden in relatie tot de aantijgingen in het artikel.

4.10. In het licht van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het recht op persoonlijke levenssfeer van (…) zwaarder weegt dan het recht van Audax op uitingsvrijheid zodat de publicatie onrechtmatig is jegens (…)”

Lees het vonnis hier.

IEF 7329

De materie van het basisoctrooi

Octrooicentrum Nederland, beschikking op bezwaar van 13 november 2008, inzake de afwijzing van een ABC van Stallergenes. (met dank aan Sascha Schalkwijk, Bird & Bird

Beslissing op bezwaar tegen weigering afgifte aanvullend beschermingscertificaat voor timoteegrasextract. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard.

Aanvraagster Stallergenes heeft haar verzoek tot afgifte gebaseerd op het aan haar toekomende Europese octrooi EP 278 877 en de marktvergunningen RVG 33788 en SE21278 voor het geneesmiddel Grazax. Deze marktvergunningen komen toe aan de in deze procedure als belanghebbende optredende derde partij ALK-Abelló.
 
Het OCNL is in de eerste plaats van oordeel dat RVG 33788 niet de eerste marktvergunning is in de zin van artikel 3(d) ABC-verordening, omdat er in Nederland een eerdere marktvergunning is afgegeven voor het geneesmiddel Alutard,  dat dezelfde werkzame stof als Grazax bevat (timoteegras). Het betoog van Stallergenes dat Alutard een combinatie van werkzame stoffen bevat, namelijk ook aluminiumhydroxide, wordt gepasseerd, aangezien aluminiumhydroxide een hulpstof is en geen werkzame stof.

 Voorts oordeelt het OCNL dat SE 21278 niet de eerste vergunning is voor het in de handel brengen van het product in de Gemeenschap, maar – wederom – een vergunning voor Alutard, in dit geval de Deense. Deze Deense vergunning is verleend op 4 maart 1982, derhalve vóórdat Richtlijn 65/65/EEG van toepassing werd verklaard op allergeenproducten en –vaccins. Toch is het OCNL van oordeel dat deze Deense vergunning onder de werkingssfeer van de ABC-verordening valt, omdat uit een verklaring van een Deense advocaat blijkt dat deze vergunning is afgegeven na controle van de veiligheid, kwaliteit en het nut van de stof die analoog is aan de door de Richtlijn vereiste controle. Het gevolg van de aanname dat de Deeense vergunning voor Alutard moet worden beschouwd als eerste EG-vergunning is dat geen certificaat kan worden afgegeven, omdat dit uitsluitend mogelijk is voor producten waarvoor de eerste EG-vergunning is afgegeven na 1 januari 1985 (artikel 19 ABC-verordening).

Bovendien is er nog een derde grond waarop de afgifte van het ABC dient te worden geweigerd. Het OCNL is van oordeel dat het product van Grazax niet wordt beschermd door het basisoctrooi EP 278 877. In conclusie 1 van dit octrooi wordt onder meer vereist dat sprake is van “désensibilisation progressive”. Naar het oordeel van het OCNL zal de vakman uit de beschrijving van het octrooi opmaken dat onder deze term wordt verstaan een desensibilisatie met toenemende doseringen. Dit betekent dat het product van Grazax, dat mono-doseringen van timotheegras betreft, niet tot de materie van het basisoctrooi hoort. OCNL ziet deze zienswijze bevestigd door de beslissing van de Kamer van Beroep T 0341/00 die het basisoctrooi in de huidige vorm heeft geaccepteerd en in een brief van de rechtsvoorganger van Stallergenes die destijds houder was van het octrooi.

Ten slotte wordt het verweer van ALK-Abelló dat het onderhavige octrooi geen geschikt basisoctrooi is, omdat het is verleend voor een specifieke toedieningsvorm, verworpen: “Naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland zijn de conclusies van het octrooi toepassingsconclusies van het type tweede medische indicatie en geen productconclusies voor een toedieningsvorm. Een dergelijk octrooi valt zonder meer onder de definitie van het begrip basisoctrooi in artikel 1(c) als zijnde een octrooi dat een toepassing van een product beschermt.”

Leed de beschikking hier.

IEF 7328

30 jaar Commercieel portretrecht

Televisie Album Schaep met de vijf pooten - VNU 1970Op maandag 19 januari 2009 is het precies dertig jaar geleden dat de Hoge Raad arrest wees in de zaak ‘'t Schaep met de vijf pooten’, (afbeelding: omslag van het litigieuze televisie- album) waarmee het commerciële portretrecht voor het eerst op het hoogste niveau in de Nederlandse rechtspraak werd erkend.

Om stil te staan bij dit heugelijke feit zal op die dag, maandag 19 januari 2009, van 15 tot 19 uur door het Leidse PAO in Leiden een studiebijeenkomst worden georganiseerd over commercieel portretrecht én zal er een bundel verschijnen over dat onderwerp, waaraan tal van prominente wetenschappers en praktijkjuristen inmiddels hun medewerking hebben toegezegd.

Enkele onderwerpen waarover gesproken zal worden:

- Privacy als commercieel (eigendoms) recht door prof. mr E.J. Dommering
- Alles wat goodwill draagt moet beschermd zijn door jhr. mr J.L.R.A. Huydecoper
- Portretrecht moet volledig overdraagbaar zijn door prof. mr Th.C.J.A. van Engelen

Klik hier  voor het volledige programma.

 

IEF 7327

Wat is een verband?

HvJEG, 27 november 2008,zaak C-252/07, Intel Corporation Inc. tegen CPM United Kingdom Ltd (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Court of Appeal (Verenigd Koninkrijk).

Merkenrecht. (Intel/Intelmark) Verwatering. Richtlijn 89/104/EEG. Artikel 4, lid 4, sub a. Bekende merken. Bescherming tegen gebruik van gelijk of overeenstemmend jonger merk. Gebruik waardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt of zou worden getrokken uit of afbreuk wordt of zou worden gedaan aan onderscheidend vermogen of reputatie van ouder merk.

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 4, lid 4, sub a, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat het bestaan van een verband, in de zin van het arrest van 23 oktober 2003, Adidas-Salomon en Adidas Benelux (C+408/01), tussen het bekende oudere merk en het jongere merk globaal dient te worden beoordeeld met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval.

2) De omstandigheid dat het jongere merk het bekende oudere merk in gedachten oproept bij de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument, staat gelijk met het bestaan van een verband, in de zin van het reeds aangehaalde arrest Adidas-Salomon en Adidas Benelux, tussen de conflicterende merken.

3) De omstandigheid dat:

– het oudere merk zeer bekend is voor bepaalde specifieke soorten van waren of diensten, en

– deze waren of diensten en de waren of diensten waarvoor het jongere merk is ingeschreven, niet soortgelijk zijn of in hoge mate niet soortgelijk zijn, en

- het oudere merk uniek is voor welke waren of diensten ook,

impliceert niet noodzakelijk het bestaan van een verband, in de zin van het reeds aangehaalde arrest Adidas-Salomon en Adidas-Benelux, tussen de conflicterende merken.

4) Artikel 4, lid 4, sub a, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat het bestaan van een gebruik van het jongere merk waardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt of zou worden getrokken uit of afbreuk wordt of zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk, globaal dient te worden beoordeeld met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval.

5)      De omstandigheid dat:

– het oudere merk zeer bekend is voor bepaalde specifieke soorten van waren of diensten, en

– deze waren of diensten en de waren of diensten waarvoor het jongere merk is ingeschreven, niet soortgelijk zijn of in hoge mate niet soortgelijk zijn, en

– het oudere merk uniek is voor welke waren of diensten ook, en

– het jongere merk het bekende oudere merk in gedachten oproept bij de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument,

volstaat niet als bewijs dat door het gebruik van het jongere merk ongerechtvaardigd voordeel wordt of zou worden getrokken uit of afbreuk wordt of zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk in de zin van artikel 4, lid 4, sub a, van richtlijn 89/104.

6)      Artikel 4, lid 4, sub a, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat:

– door het gebruik van het jongere merk afbreuk kan worden gedaan aan het onderscheidend vermogen van het bekende oudere merk, ook al is laatstgenoemd merk niet uniek;

– een eerste gebruik van het jongere merk kan volstaan om aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk afbreuk te doen;

– het bewijs dat door het gebruik van het jongere merk afbreuk wordt of zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk, veronderstelt dat is aangetoond dat het economische gedrag van de gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven, is gewijzigd als gevolg van het gebruik van het jongere merk of dat er een grote kans bestaat dat dit gedrag in de toekomst wijzigt.

Lees het arrest hier.

IEF 7326

De hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding

Kamerstukken II 2008/09, 29838, nr. 12. Auteursrechtbeleid; Brief minister over verschijning in Staatsblad 2008, 468, van het Besluit tot wijziging van het Besluit van 5 november 2007, houdende aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet 1912

"Overeenkomstig artikel 17d van de Auteurswet bericht ik u dat het Besluit van 7 november 2008 houdende wijziging van het Besluit van 5 november 2007, houdende aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet 1912, en tot vaststelling van nadere regels over de hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet 1912, is verschenen in het Staatsblad 2008, 468."

Lees de brief hier

IEF 7325

De dagbladuitgevers klagen

Kamerstukken II 2008/09, 31777, nr. 1. Persbeleid; Brief minister Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 

"De dagbladuitgevers klagen erover dat anderen op de loop gaan met hun content: dat geldt zowel voor knipselkranten als voor nieuwsaanbieders op het internet. Zodra journalistieke informatie op het internet verschijnt, lijkt het alsof deze informatie door een ieder vrij te gebruiken is. Het klassieke auteursrecht, ontworpen in de analoge wereld, lijkt hier tekort te schieten. Zij pleiten daarom voor een betere bescherming van het auteursrecht en databankenrecht op internet."

Lees de brief hier