IEF 22289
9 oktober 2024
Artikel

Lustrum Beneluxvereniging voor Merken- en Modellenrecht

 
IEF 22288
9 oktober 2024
Uitspraak

Partijen krijgen allebei deels gelijk in zaak over al dan niet onrechtmatige uitingen

 
IEF 22287
9 oktober 2024
Uitspraak

Merkinbreuk door handel in vervalste zegels voor gasflessen

 
IEF 7758

Het modelleren van struik- of boomgewas

Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 maart 2009, KG ZA 09-102, Vastgoedmaatschappij Gebr. Ezendam B.V. tegen Lommers-Van Eijken Tuinbouwmachines B.V.

Octrooirecht. Kort geding. Octrooi-inbreuk op een Europees octrooi voor een snijkooieenheid geschikt voor het modelleren van struik- of boomgewas. Nietigheidsverweer van Lommers verworpen. Inbreuk aangenomen. Grensoverschrijdend inbreukverbod – ondanks het nietigheidsverweer van Lommers – plus alle nevenvorderingen (behalve afgifte en vernietiging) toegewezen. 1019h proceskosten: €25.461,98.

Ezendam is een bedrijf dat zich richt op onder meer de productie en verkoop van machines voor de land-, tuin- en bosbouw. Ezendam is houdster van een Europees octrooi voor een snijkooieenheid geschikt voor het modelleren van struik- of boomgewas.

Lommers is een onderneming die zich bezig houdt met het ontwikkelen, produceren en in de handel brengen van tuinbouwmachines. Zij brengt een snoei-inrichting op de markt waarvan Ezendam stelt dat dit octrooi-inbreuk oplevert. Ezendam vordert uitvoerbaar bij voorraad – kort samengevat – een inbreukverbod voor Nederland en Duitsland, opgave van gegevens, een recall, afgifte en vernietiging, alles op straffe van een dwangsom.

Lommers voert verweer. Zij stelt geen inbreuk te maken omdat de door haar vervaardigde inrichting niet voldoet aan alle kenmerken van de conclusies van het octrooi. Daarnaast voert zij aan dat het octrooi nietig is vanwege gebrek aan nieuwheid en/of inventiviteit.

De Voorzieningenrechter gaat aan de geldigheidsaanval van Lommers voorbij. Geen van de door Lommers aangevoerde geldigheidsbezwaren kan de conclusie rechtvaardigen dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans is dat het octrooi in een bodemprocedure vernietigd zal worden.

Ook de inbreukverweren van Lommers worden verworpen. De voorzieningenrechter stelt voorshands vast dat de inrichting van Lommers voldoet aan alle kenmerken van conclusie 2 en derhlave inbreuk maakt op het octrooi. Of Lommers eveneens direct of indirect inbreuk maakt op een van de andere conclusies behoeft geen bespreking, nu de vorderingen reeds toewijsbaar zijn op grond van conclusie 2 en niet gesteld of gebleken is dat Ezendam enig belang heeft bij afzonderlijke vaststelling van directe of indirecte inbreuk op een van de andere conclusies.

Het gevorderde inbreukverbod komt voor toewijzing in aanmerking. Lommers heeft bestreden dat de voorzieningenrechter bevoegd zou zijn over het voor Duitsland gevorderde verbod te oordelen. De voorzieningenrechter verwerpt dat verweer. Lommers is een Nederlandse gedaagde en zij heeft niet bestreden dat zij de inbreukmakende inrichting ook in Duitsland aanbiedt. Het door Lommers aangehaalde arrest GAT/LuK (Hof van Justitie EG van 13 juli 2006) staat niet aan de bevoegdheid van de voorzieningenrechter krachtens artikel 2 EEX Verordening in de weg. De stelling dat de nietigheidsverweren ook zien op het Duitse deel van het octrooi maakt dat niet anders. De voorzieningenrechter geeft immers slechts een voorlopig oordeel in de vorm van een inschatting van de kansen van de gevoerde nietigheidsverweren, waaraan artikel 22 lid 4 EEX niet in de weg staat. (zie ook voorzieningenrechter rechtbank ’s-Gravenhage, 21 september 2006 (Bettacare/H3).

Ook de overige nevenvordering (behalve afgifte en vernietiging) worden toegewezen. De toegewezen proceskosten bedragen €25.461,98.

Lees het vonnis hier.

IEF 7757

Verwarringsgevaar in de Benelux.

HvJ EG, 26 maart 2009, zaak C-21/08 P, Sunplus Technology Co. Tegen OHIM / Sun Microsystems, Inc

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Oudere nationale (Benelux) woordmerken SUN tegen aanvraag woord/beeldmerk SUNPLUS. De oppositie betreft klasse 9, kort gezegd computers & software. Oppositie toegewezen. Hof constateert dat het Gerecht van Eerste Aanleg geen juridische fouten heeft gemaakt bij de feitelijke constatering dat Benelux computergebruikers het relevante publiek vormen en in verwarring kunnen raken.

37. Next, as regards the third part of the first ground of appeal, it must be held that, by deciding, in paragraph 44 of the judgment under appeal, that, in view of the very high degree of similarity, or even identity, of the goods covered by the earlier trade mark and by the trade mark, registration of which is sought, as well as the phonetic and conceptual similarities between the two marks, OHIM’s Fourth Board of Appeal was fully entitled to find that there was, in the present case, a genuine risk that the relevant public, notwithstanding the fact that it may be particularly attentive, might believe that the goods covered by those two marks have the same commercial origin, the Court of First Instance made no error of law in the application of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94.

(…) 39. In the present case, it must be noted that, in order to reach the conclusion in paragraph 44 of the judgment under appeal, the Court of First Instance carried out an analysis fully within the process intended to determine the overall impression produced by the opposing marks and to apply a global assessment to the likelihood of confusion between them, by taking into consideration all the relevant factors of the case. In that regard, contrary to Sunplus Technology’s submission, the Court of First Instance, after analysing successively the visual, phonetic and conceptual comparisons of the opposing marks, took into account both the type of goods concerned and of the public likely to buy them.

Lees het arrest hier.

IEF 7756

Kroontjes, telkens met drie van bolletjes voorziene punten

Gerechtshof Arnhem, 24 februari 2009, LJN: BH7545, Style & Concepts Company B.V. tegen Atelier 49 Nederland B.V. h.o.d.n. Bébé-Jou,

Auteursrecht. Gebruik van beschermd dessin op babyartikelen. Geen licentieovereenkomst.
 
10. De conclusie luidt dat de vordering in beginsel slechts toewijsbaar is voor zover deze is gebaseerd op na 23 december 2003 gepleegde inbreuken. Dat brengt het hof op de vraag wat de omvang is van het auteursrecht. Ook daarover bestaat tussen partijen verschil van mening. Het hof neemt met beide partijen tot uitgangspunt de tekeningen zoals die door S&C als productie 27 zijn overgelegd, zowel als geheel als ook met betrekking tot de onderscheiden onderdelen daarvan. Kenmerkend onderdeel van deze tekeningen zijn de daarin voorkomende kroontjes, telkens met drie van bolletjes voorziene punten, en in enkele gevallen een rand aan de onderzijde. De discussie heeft zich na de comparitie toegespitst op die kroontjes. Het hof zal daarop hierna ingaan en ten aanzien van productie 27 spreken over 'de kern van het ontwerp'.

De kroontjes op kunststof producten (series Royal Magic en Canopy).

11. Bébé-Jou heeft thans bij akte van 14 oktober 2008 voor het eerst het verweer gevoerd dat de kroontjes uit de lijn van Royal Magic (overwegend kunststof producten) geen enkele gelijkenis vertonen met de kroontjes van S&C (het dessin). Naar aanleiding van het dispuut over de kroontjes heeft E&S foto's overgelegd van het behangboek (de stoffencollectie) waarin meer en andere tekeningen zijn opgenomen dan uitsluitend die van de kern van het ontwerp (het 'totale ontwerp'). Dat alle onderdelen van dit totale ontwerp tot het dessin moeten worden gerekend, heeft Bébé-Jou niet bestreden. Het hof kan haar om die reden in het verweer niet volgen: de kroontjes op de kunststofproducten komen nauwkeurig overeen met de diverse (varianten van) de kroontjes in het uitgebreide ontwerp. Nu een verduidelijking van het verweer niet is gegeven, faalt het.

12. Een nieuw verweer is ook, dat de kroontjes een onvoldoende oorspronkelijk karakter hebben om voor bescherming in aanmerking te komen. Ook dat verweer faalt: het design (het totale ontwerp) is een samenhangend geheel van tekeningen waarin de eerder beschreven kroon telkens terugkeert, soms met gesloten bolletjes op de punten, soms met bolletjes in de vorm van krullen; soms ook met bolletjes in de rand van de kroon. Naar het oordeel van het hof getuigt het dessin in zodanige mate van een eigen oorspronkelijk stempel van de maker, dat het werk daarmee voldoet aan het daaromtrent te stellen oorspronkelijkheidsvereiste. De auteursrechtelijke bescherming strekt zich krachtens artikel 13 Auteurswet 1912 uit tot al deze samenhangende onderdelen.

De kroontjes op houten meubels (series Royal Magic en Canopy).

13. In de loop van dit hoger beroep heeft Bébé-Jou voorts ten verwere aangevoerd dat de kroontjes die zijn afgedrukt op de door haar verkochte houten kasten en dergelijke - zowel van de serie Royal Magic als (en zelfs met name) van de serie Canopy - geen inbreuk vormen op het auteursrecht op het dessin. Verwezen wordt naar productie 39 van S&C. Naar aanleiding van dit nieuwe verweer heeft S&C haar eis in die zin gewijzigd dat zij thans (subsidiair) ook een vordering baseert op de stelling dat sprake is van slaafse nabootsing op andere dan kunststofproducten van Bébé-Jou. Bébé-Jou heeft vervolgens betoogd dat ook deze kroontjes niet een voldoende oorspronkelijk karakter hebben om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen.

14. Het hof oordeelt met betrekking tot de kroontjes op de houten meubels uit de serie Royal Magic van Bébé-You zelf, dat deze ogen als een gestileerde versie van de kroontjes van het dessin, met licht gebogen lijnen waar de lijnen van de kroontjes op het dessin recht zijn. De dominante vorm is er evenwel een van een kroon met een onderrand en drie van bolletjes voorziene punten. Deze kroontjes zijn om die reden naar het oordeel van het hof te beschouwen als (gedeeltelijke) nabootsing in gewijzigde vorm in de zin van artikel 13 Auteurswet 1912, en daarmee als verveelvoudiging van het dessin.

15. Met betrekking tot de eveneens gestileerde kroontjes op de houten meubels uit de serie Canopy komt het hof tot een ander oordeel. Bij deze kroontjes ontbreken de genoemde kenmerken goeddeels. Het ontwerp loopt (anders dan bij het dessin) naar buiten uit, heeft de drie punten niet op gelijke hoogte, kent geen rand en geen bolletjes. Er is daarom hoogstens sprake van een globale gelijkenis, zoals die in het algemeen bestaat bij getekende kroontjes. Van verveelvoudiging in de zin van artikel 13 Auteurswet 1912 is geen sprake. Dat de kroontjes samen met het dessin zijn opgenomen in een en dezelfde lijn (Canopy), en daarmee om die reden met het dessin associaties oproepen, doet aan die constatering niet af. In het licht van het voorgaande ontbreekt het de vordering op dit punt aan een deugdelijke onderbouwing voor zover een beroep wordt gedaan op het leerstuk van de onrechtmatige daad (slaafse navolging).

De overige grieven en het bewijsaanbod

16. Gelet op het voorgaande behoeven de principale grieven 1 en 2, die betrekking hebben op de licentieovereenkomst, bij gebrek aan belang geen verdere bespreking meer. Hetzelfde geldt voor het door S&C gedane bewijsaanbod. Principale grief 5 heeft betrekking op de proceskosten en ontbeert naast de overige grieven zelfstandige betekenis. Ook principale grief 6 heeft naast het voorgaande geen betekenis.

Lees het arrest hier

IEF 7755

Personalia

Met ingang van 1 april treedt Hendrik de Lange in dienst bij Arnold en Siedsma Hij wordt als octrooigemachtigde verantwoordelijk voor de vestiging Enschede. Voorheen heeft hij als octrooigemachtigde bij Vereenigde in den Haag en als examiner bij het Europees octrooibureau in München gewerkt.

 

 

Per 1 mei a.s. treedt Rutger Kleemans toe als partner van Freshfields Bruckhaus Deringer Rutger is sinds 2000 in de Amsterdamse vestiging werkzaam in de praktijkgroep Intellectual Property/Information Technology. Rutger is gespecialiseerd in octrooigeschillen met een focus op complexe farmaceutische, biochemische en elektrotechnische zaken in internationaal verband.

 

IEF 7754

Via het kopje ´Is de naam nog vrij?´

Vzr.Rechtbank Arnhem, 23 februari 2009, LJN: BH7477, Eiser tegen The Bubbles Factory C.V.

Executiegeschil. Handelsnaamrecht.De vraag of eiser dwangsommen heeft verbeurd door nog niet te voldoen aan de veroordeling in het eerdere kortgedingvonnis (verbod tot gebruik domeinnaam) wordt ontkennend beantwoord. Geen handelsnaamgebruik waardoor verwarring te vrezen valt.

 2.1.  Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van 29 september 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem op vordering van TBF [eiser] verboden om, na de betekening aan hem van dat vonnis, de domeinnaam www.[naam].nl te gebruiken.

2.2.  Blijkens de door TBF overgelegde aktes van constatering van 6 oktober, 10 oktober, 14 oktober, 16 oktober, 27 oktober, 10 november, 20 november en 27 november 2008 heeft de door hem benaderde toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder op die data door raadpleging van de website van de Stichting Internet Domeinnaam Registratie (SIDN), via het kopje ‘Is de naam nog vrij?’, geconstateerd dat ‘[naam].nl’ op dat moment de status ‘actief’ had en dat [eiser] nog steeds als houder daarvan stond geregistreerd. De betekenis van de status ‘actief’ wordt door de SIDN op haar site als volgt uitgelegd: ‘de .nl-domeinnaam is reeds geregistreerd’
 
4.3.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de enkele registratie, tot 8 december 2008, bij de SIDN van de domeinnaam ‘[naam].nl’ als digitaal internetadres op naam van [eiser] niet worden gekwalificeerd als handelsnaamgebruik waardoor verwarring te vrezen valt in de zin van artikel 5 Hnw. Daarvoor is blijkens vaste rechtspraak méér vereist, te weten dat [eiser] zijn onderneming en bedrijfsactiviteiten op de onder die naam te vinden website aan het publiek presenteert. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraak van het Hof Amsterdam van 19 oktober 2006, BIE 2007, 116 (Quikprint).

Dat [eiser] vanaf 3 oktober 2008 zijn onderneming nog op de website met de domeinnaam www.[naam].nl heeft gepresenteerd, zoals TBF betoogt, is in dit kort geding nergens uit gebleken. De door TBF overgelegde aktes waarin via de website van de SIDN wordt geconstateerd dat [eiser] nog steeds houder is van de domeinnaam en dat de status van de domeinnaam ‘actief’ is rechtvaardigen voorshands deze conclusie van TBF niet. Voor het overige heeft TBF geen enkel bewijs overgelegd van gebruik door [eiser], na betekening van het vonnis, van de domeinnaam ‘[naam].nl’ als handelsnaam in de zin van artikel 5 Hnw. Nu dwangsommen alleen worden verbeurd voor gedragingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, een overtreding op dat verbod opleveren (vgl. HR 5 april 2002, RvdW 2002, 66, Euromedica/Merck), zal de vraag of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd in dit kort geding ontkennend worden beantwoord. Daarmee komt de grondslag te ontvallen aan het door TBF gelegde executoriale beslag en zal de vordering onder 3.1 a) worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7753

Naar analogie van de vaatwasdoseerinstallatie

Rechtbank Almelo, 23 maart 2009, LJN: BH7563, Eiseres tegen Gedaagde

Bedrijfsgeheimen. Indirect pleidooi voor octrooiregistratie. Nadat gedaagde door eiseres was ontslagen, is gedaagde voor zichzelf begonnen. Daarbij heeft hij echter niet het geheimhoudingsbeding geschonden als opgenomen in de arbeidsovereenkomst die gedaagde met eiseres had. Vordering(en) eiseres afgewezen.

“Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat eiseres heeft nagelaten het door haar ontwikkelde product door middel van octrooi te beschermen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7752

In de herkansing

GvEA 25 maart 2009, T-402/07, Kaul GmbH tegen OHIM/Bayer AG.

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder gemeenschapsmerk CAPOL van Kaul tegen aanvrage CTM woordmerk ARCOL. Gerecht verwerpt beroep van Kaul. Feit dat ouder merk groot onderscheidend vermogen heeft verkregen is irrelevant wanneer wordt geconcludeerd dat dit oudere merk niet overeenstemt met aangevraagde merk in de zin van art. 8 lid 2 GMVo.

Minder spectaculair vervolg (en vermoedelijk einde) van 13 jaar oud geschil tussen Bayer en Kaul, dat bekendheid kreeg door de omweg langs het HvJ. Dat besliste in 2007 dat het OHIM rekening mag houden met nieuwe feiten en bewijzen die pas voor het eerst bij de Kamer van Beroep van het OHIM worden aangedragen (zie C-29/05 P).

Nadat in 2000 het OHIM de oppositie van Kaul had verworpen, betoogde Kaul in beroep voor het eerst dat haar oudere merk een groot onderscheidend vermogen had verkregen ten gevolge van het gebruik ervan. De Kamer van beroep nam dit argument echter bij haar beoordeling van de oppositie niet mee, aangezien zij met een beroep op haar discretionaire bevoegdheid neergelegd in art. 74 lid 2 GMVo kon oordelen dat dit bewijs te laat was ingebracht. Hiertegen kwam Kaul in beroep, wat leidde tot het eerdergenoemde HvJ arrest.

Het feit dat het bewijs van Kaul inzake de bekendheid van haar merk nu wel in aanmerking kon worden genomen, baat Kaul niet:

"44. In elk geval kan verzoeksters grief inzake schending van artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 niet slagen. Aangezien de tweede kamer van beroep had geconcludeerd dat het aangevraagde merk en het oudere merk niet overeenstemden, moest zij immers geen rekening houden met de beweerde algemene bekendheid van het oudere merk, daar zij op goede gronden kon concluderen dat er geen enkel verwarringsgevaar bestond, hoe groot het onderscheidend vermogen van het oudere merk ook was [zie, in die zin, arrest Gerecht van 25 juni 2008, Otto/BHIM – L’Altra Moda (l’Altra Moda), T-224/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 50]."

Kaul stelt draagt voorts vergeefs aan dat het arrest van het HvJ een nieuw juridisch gegeven was waarover zij diende te worden gehoord voor de vaststelling van de bestreden feiten (61):

"65. Aangezien volgens de in punt 55 supra aangehaalde rechtspraak het recht om te worden gehoord, dat in artikel 73 van verordening nr. 40/94 is geformuleerd, onder meer betrekking heeft op de juridische gegevens op basis waarvan de beslissing wordt genomen, was de tweede kamer van beroep niet verplicht om verzoekster te horen met betrekking tot de toepassing van artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94. De feiten en bewijzen inzake de algemene bekendheid van het oudere merk die in het kader van laatstgenoemde bepaling worden aangevoerd, zijn immers geen gegevens op basis waarvan de bestreden beslissing is genomen."

Tot slot gaat het GvEA uitvoerig in op de door de Kamer van Beroep gemaakte vergelijking tussen CAPOL en ARCOL (r.o. 79-91), waarbij de conclusie dat de merken zowel auditief, visueel als begripsmatig duidelijk van elkaar verschillen, wordt bevestigd.

Het beroep van Kaul wordt verworpen.

Lees het arrest hier.

IEF 7750

Dat er een scala aan varianten mogelijk is

Klik op afbeelding voor vergrotingVzr Rechtbank Alkmaar, 26 maart 2009,  LJN: BH8021, Tierlantijn B.V. tegen K.S. Verlichting B.V. (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. De buitenlampen (klik op afbeelding voor vergroting) zijn weliswaar auteursrechtelijk beschermde werken, maar de vordering op basis van schending van het auteursrecht afgewezen, omdat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat eiseres de auteursrechthebbende is. De vordering op basis van slaafse nabootsing wordt wel toegewezen. Aangenomen wordt dat KS de door Tierlantijn op de markt gebrachte lampen heeft nagebootst, nu KS weliswaar gesteld heeft dat haar lampen eerder verkrijgbaar waren dan die van Tierlantijn maar dat zij er niet in is geslaagd de juistheid van haar standpunt voldoende aannemelijk te maken. Liquidatietarief.

Tierlantijn verkoopt onder meer lampen van het type "Lucce" en stelt dat de lampen 7248 Bordeaux (met schuin staande kap) en 7244 Provence (met horizontale kap) van gedaagde KS inbreuk maken op het aan haar toekomende auteursrecht.  De voorzieningenrechter stelt vast dat de lamp inderdaad een werk is, maar dat onvoldoende zeker is dat eiser Tierlantijn de auteursrechthebbende is.

Auteursrecht: 4.4 (…) Niet wordt weersproken dat Tierlantijn haar lampen sinds 2002 op de markt brengt. Tierlantijn heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat er diverse lampen zijn die vergelijkbare, klassieke stijlkenmerken in zich hebben en dat zij niet de bescherming van die stijl als zodanig inroept. Uit de door KS overgelegde producties, in het bijzonder productie 1, blijkt evenwel dat de door Tierlantijn op de markt gebrachte lampen een eigen, afzonderlijke plek op de markt van de klassieke buitenlampen innemen. Uit de desbetreffende productie blijkt immers dat er een scala aan varianten mogelijk is op de diverse onderdelen van een lamp. Zo kan en wordt er gevarieerd met het uiterlijk en vorm van de rozet, de beugel en de lampenkap. Hierdoor ontstaan er vele verschillende lampen met van elkaar verschillende totaalindrukken.

Op basis van het voorgaande moet worden aangenomen dat de keuzes die Tierlantijn stelt gemaakt te hebben ten aanzien van de diverse onderdelen van de lampen, berusten op persoonlijke, creatieve keuzes, in het bijzonder ten aanzien van het rozet en de lampenkap, vooral daar waar de arm in de kap "verdwijnt"(de verbinding aan de kap). Aldus kunnen beide lampen van Tierlantijn worden aangemerkt als werken met een voldoende eigen, persoonlijk karakter die daarenboven het persoonlijk stempel van de maker dragen. Dit brengt met zich dat de lampen als auteursrechtelijk beschermde werken in de zin van de Auteurswet moeten worden aangemerkt.

4.5 Het verweer van KS, inhoudende dat alle onderdelen van de lampen vrij verkrijgbaar zijn, doet aan het voorgaande niet af. Het gaat immers om de totaalindruk van de lamp en niet om de onderdelen afzonderlijk. Bovendien ontstaat juist door de persoonlijke keuzes ten aanzien van die onderdelen oorspronkelijk, voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komende, lampen.

Auteursrechthebbende: 4.7 (…) Vooropgesteld wordt dat niet gesteld of gebleken is dat Tierlantijn op de lampen zelf als maker wordt aangeduid. Dat Tierlantijn bij de openbaarmaking van de lampen als maker wordt aangeduid, is evenmin komen vast te staan. Of Tierlantijn op basis van voormeld artikel als maker en auteursrechthebbende moet worden aangemerkt, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld.
Daar staat tegenover dat KS vooralsnog niet kan worden geacht te zijn geslaagd in het aannemelijk maken van het tegendeel. KS betoogt dat het auteursrecht bij haar leverancier uit Polen berust en wijst in dit verband op de door haar als productie 2 overgelegde verklaring van Casting K.S. Poland. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt die verklaring onvoldoende steun voor die stelling. Dat de bewuste lamp reeds in 1998 door Casting K.S. Poland zou zijn gemaakt wordt immers op geen enkele wijze nader onderbouwd.

4.8 Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij de auteursrechthebbende is, heeft Tierlantijn verder verwezen naar de door haar overgelegde ontwerptekening van de lamp met de schuine kap en de vermelding 'eigen ontwerp' op haar website. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan hieruit niet worden afgeleid dat het auteursrecht daadwerkelijk bij Tierlantijn berust, nu op de tekening de naam van Tierlantijn niet voorkomt, noch enige verwijzing naar Tierlantijn. Ter zitting heeft Tierlantijn (aanvullend) gesteld dat zij een schets van de lamp heeft gemaakt en dat een aan haar gerelateerde onderneming in Tsjechië er vervolgens de in het geding gebrachte ontwerptekening van heeft gemaakt. Bij gebreke van een nadere onderbouwing wordt die stelling evenwel buiten beschouwing gelaten. Verder heeft zij aangevoerd dat de onderdelen van de lampen eveneens in Tsjechie worden vervaardigd en dat de assemblage in Nederland plaatsvindt. Ter onderbouwing van haar betoog wijst Tierlantijn op de door haar als productie 9 overgelegde verklaring van [werknemer 1], werkzaam bij Amplius.
Deze verklaring kan Tierlantijn evenwel niet baten. KS heeft gemotiveerd betwist dat Amplius over een eigen fabriek beschikt. Op grond hiervan kan de juistheid van de desbetreffende verklaring in dit kort geding niet worden vastgesteld.

4.9 Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het beroep van Tierlantijn op artikel 4 Aw niet en kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat Tierlantijn daadwerkelijk als auteursrechthebbende op de lampen moet worden aangemerkt. Daarom moeten haar vorderingen, voor zover gebaseerd op een inbreuk op het auteursrecht, worden afgewezen.

Slaafse nabootsing: 4.10 (…) Op basis van de ter zitting getoonde lampen is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat de lamp van KS nagenoeg identiek is aan die van Tierlantijn. (…) De verschillen waarop KS wijst, zijn van zodanig ondergeschikt belang voor het totaalbeeld van de lampen, dat niet aannemelijk is dat die verschillen door de gemiddelde consument worden opgemerkt.
Weliswaar verschillen de kleuren van de lampen, maar de kleur is in deze - in tegenstelling tot de vormgeving van de lampen - niet van doorslaggevend belang. Daarbij komt dat Tierlantijn gesteld heeft dat haar lampen dezelfde kleur als de lampen van KS krijgen, indien de lampen enige tijd buiten worden opgehangen. Dit is door KS onvoldoende gemotiveerd bestreden.

Op basis van het voorgaande faalt het verweer van KS. Bovendien moet worden aangenomen dat KS de door Tierlantijn op de markt gebrachte lampen heeft nagebootst, nu KS weliswaar gesteld heeft dat haar lampen eerder verkrijgbaar waren dan die van Tierlantijn maar dat zij er niet in is geslaagd de juistheid van haar standpunt voldoende aannemelijk te maken.

4.11 Bij de verdere beoordeling van de vraag of er sprake is van slaafse nabootsing, staat voorop dat de nabootsing in beginsel dan ongeoorloofd is, indien KS zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de lampen af te doen, op bepaalde onderdelen met haar lampen een andere weg had kunnen inslaan. Op KS rust voorts de verplichting om alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door de gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring te duchten is.

Zoals hiervoor onder 4.4. reeds werd overwogen, zijn er diverse lampen op de markt verkrijgbaar die bestaan uit dezelfde basiscomponenten maar die wat de vormgeving betreft wezenlijk afwijken van de lampen van Tierlantijn. KS heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij die lampen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk is gedaan. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk was om een andere lamp op de markt te brengen, zonder aan voormelde deugdelijkheid en bruikbaarheid af te doen.
Verder is van belang dat Tierlantijn, anders dan KS heeft betoogd, gesteld heeft dat er als gevolg van de slaafse nabootsing verwarring bij het publiek te duchten is. Zij heeft ter zitting verklaard dat die verwarring niet enkel te duchten is, maar dat die verwarring zich ook daadwerkelijk bij een van haar klanten heeft voorgedaan. Hiertegen heeft KS onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd.

4.12 Op grond van het voorgaande is in het kader van dit kort geding genoegzaam komen vast te staan dat het nabootsen van de lampen door KS ongeoorloofd en dus onrechtmatig jegens Tierlantijn is. De subsidiaire vordering van Tierlantijn is derhalve toewijsbaar, in die zin dat het KS verboden zal worden om de vormgeving van de onder 2.3. genoemde lampen van Tierlantijn na te bootsen en naar de voorzieningenrechter begrijpt: te (doen) verkopen. Aan KS zal na te melden termijn worden gegund om aan deze veroordeling te voldoen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7749

Door het tijdelijk wegvallen van deze AMvB

Persbericht Stichting Sont: “Thuiskopieheffingen blijven gelijk. Uit perspublicaties blijkt dat enige onduidelijkheid is ontstaan door het feit dat de Algemene Maatregel van Bestuur waarin de Thuiskopieheffingen voor het jaar 2009 waren vastgelegd (“bevroren”) achteraf niet rechtsgeldig tot stand blijkt te zijn gekomen.

Door het – tijdelijk – wegvallen van deze AMvB geldt voor informatiedragers waarop een heffing rust (o.a. CD en DVD) het in november 2006 genomen besluit van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding (SONT). De bedragen in dit besluit zijn identiek aan de  bedragen die in de AMvB waren opgenomen, zodat er voor deze dragers niets verandert. Dat geldt ook voor MP3 speler en DVD recorder met harde schijf waarvoor de heffing nihil is.

In de laatst gehouden vergadering van de SONT op 27 februari 2009 is door betalingsplichtigen en rechthebbenden een route uitgezet die zou moeten leiden tot nadere besluitvorming omtrent de situatie na 1 januari 2010. Op dat moment zal immers de looptijd van de “bevriezings-AMvB” zijn afgelopen, hetgeen zowel geldt voor de thans ongeldige AMvB,  als voor de komende reparatie-AMvB. Het ligt, in het zicht van de komende reparatie-AMvB en de gemaakte afspraken niet voor de hand dat partijen in het SONT-overleg op korte termijn andere tarieven zouden willen invoeren dan thans gelden.
De voorzitter van de SONT heeft op korte termijn een vergadering van de SONT bijeengeroepen om de thans ontstane situatie te bespreken.

IEF 7748

Spatherapie

GvEA, 25 maart 2009,  zaak T-109/07, L’Oréal SA tegen OHIM / Spa Monopole, compagnie fermière de Spa SA/NV

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder Beneluxwoordmerk SPA (van Spa Monopole) tegen aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SPA THERAPY (van L’Oréal). Gerecht verwerpt het beroep van L’Oréal. Gevaar voor verwarring in de zin van artikel 8, lid 1 sub b, van verordening nr. 40/94; ouder nationaal woordmerk SPA.

Ter ondersteuning van haar oppositie voert Spa Monopole met name aan dat er verwarringsgevaar bestaat ten aanzien van haar oudere woordmerk SPA, dat sinds 1981 in de Benelux is ingeschreven voor cosmetica (klasse 3). Het gerecht overweegt dat het oudere merk SPA binnen het aangevraagde merk SPA THERAPY een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt, zonder dat het het dominerende bestanddeel ervan vormt. Het aangevraagde merk bestaat uit twee duidelijk van elkaar gescheiden woorden “spa” en “therapy”. Het woord “spa”, dat zowel het oudere merk als het gemeenschappelijk element van beide merken vormt, bezit een normaal onderscheidend vermogen voor cosmetica (punten 22-24).

L’Oréal betoogt tevergeefs dat het woord “spa” beschrijvend of algemeen is voor cosmetica. Het gerecht neemt aan dat de term “spa” eventueel een beschrijvende en algemene aanduiding vormt voor waterkuuroorden, zoals Turkse baden of sauna’s, doch niet voor cosmetica. Het gegeven dat cosmetica worden gebruikt in het kader van waterkuuroorden doet daar niets aan af (punten 25, 26 en 28).

“33. Uit al het voorgaande volgt dat de verschillen tussen de tekens, doordat het woord „therapy” voorkomt in het aangevraagde merk, niet kunnen opwegen tegen de hoge mate van overeenstemming van de conflicterende tekens, doordat het oudere merk aan het begin van het aangevraagde merk voorkomt en daarin een zelfstandige onderscheidende plaats inneemt. Aangezien de door de conflicterende merken aangeduide waren dezelfde zijn, dient bovendien te worden geconcludeerd dat het relevante publiek zal aannemen dat deze minstens van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn.”

Het gerecht oordeelt dat er sprake is van gevaar voor verwarring en verwerpt het beroep.

Lees het arrest hier.