IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 11619

Bescherming tegen 'namaak' in de meubelbranche

Een bijdrage van Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom Advocaten.
Tevens gepubliceerd op Intellectueel Eigendomsrecht.nl.

De meubelbranche is een goed voorbeeld van een branche waarin veel producten voor auteursrechtbescherming of modelbescherming in aanmerking komen. In ieder geval wordt over deze producten genoeg discussie gevoerd of deze inderdaad zo oorspronkelijk zijn zoals de ontwerper hoopt en daarnaast of een ander meubelstuk er teveel op lijkt, waardoor er sprake is van inbreuk.

In dit artikel zullen wij de diverse producten waarover de afgelopen tijd deze discussie is gevoerd wat nader bestuderen. Daarbij zullen wij bespreken welke voorwaarden er gelden voor de bescherming van een product en wanneer er sprake is van inbreuk.

Auteursrecht

In artikel 1 van de Auteurswet 1912 (“Aw”) wordt het auteursrecht als volgt omschreven:

“Het auteursrecht is het uitsluitend recht van den maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld”.

Vereist voor het ontstaan van het auteursrecht is dat het werk een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt[1]. De eis dat het product het persoonlijk stempel van de maker moet dragen, betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus voortbrengsel is van de menselijke geest. Functionele elementen vallen daarbuiten.

Een auteursrechthebbende beschikt over het uitsluitend recht om een werk openbaar te maken en te verveelvoudigen. Bij de beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake is van niet toegestane verveelvoudiging zal worden gekeken of auteursrechtelijk beschermde elementen zijn overgenomen, waarbij moet worden gelet op de totaalindruk van het auteursrechtelijk beschermde werk en het mogelijk inbreukmakend product[2].

Modelrecht

Een product kan als Gemeenschaps- of als Beneluxmodel worden beschermd voor zover het nieuw is en een eigen karakter heeft[3]. Een model wordt als nieuw beschouwd, indien geen identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld voor de datum van indiening van de aanvraag. Een model wordt geacht een eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die voor de datum van aanvraag aan het publiek beschikbaar zijn gesteld. Registratie van een model is in beginsel vereist. Producten waarvan de uiterlijke kenmerken uitsluitend worden bepaald door de technische functie zijn van modelbescherming uitgesloten.

De houder van een model kan optreden tegen iedere partij die een product gebruikt met hetzelfde uiterlijk of met een uiterlijk dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk achterlaat. Daarbij dient – net als in het auteursrecht – uit te worden gegaan van de totaalindrukken van beide producten[4].

Inbreukmakend product?

Kindermeubel

In het geval een product op de markt komt dat qua uiterlijk lijkt op een al bestaand product, zal – om te beoordelen of er sprake is van inbreuk – allereerst vastgesteld moeten worden of het bestaande product auteursrechtelijke of modelrechtelijke bescherming geniet en waar de bescherming uit bestaat. Immers alleen in het geval beschermde elementen zijn overgenomen, zal er van inbreuk sprake zijn.

Onlangs heeft de rechtbank ’s-Gravenhage zich uitgelaten over de bescherming van het ontwerp van een kindermeubel[5]. Het betrof een meubel bestaand uit een tafel met twee bankjes, waarvan de bovenbladen middels scharnieren kunnen worden opengeklapt, zodat er een opbergruimte vrij komt te liggen. De ontwerper kwam bij Wehkamp een kindertafel tegen die uiterlijk overeenstemming vertoonde met zijn ontwerp.

De rechtbank oordeelt dat hoewel bepaalde kenmerken van het ontwerp terugkomen in de tafel van Wehkamp, er geen sprake is van inbreuk op het modelrecht van de ontwerper. Voor zover kenmerken van het Gemeenschapsmodel terugkomen, gaat het voornamelijk om kenmerken die uitsluitend door een technische functie zijn bepaald. Voor dergelijke kenmerken geldt het recht op een Gemeenschapsmodel niet, omdat technische innovatie niet mag worden gehinderd door modelbescherming. Functionele eigenschappen kunnen niet via het modelrecht worden gemonopoliseerd. Andere – wel creatieve – kenmerken waren juist niet overgenomen, waardoor de rechter oordeelde dat er geen sprake was van inbreuk op de modelrechten of auteursrechten van de ontwerper.

Tuinmeubel

Bij veel meubelstukken is het lastig aan te geven waar de grens ligt tussen functioneel en creatief. Immers zullen er aan veel meubelstukken functionele elementen ten grondslag liggen. Als juist deze elementen door een derde worden overgenomen, zal het in het algemeen lastig worden om daartegen op te treden. Dienen deze elementen ook een esthetisch doel, dan bestaat die mogelijkheid weer wel. Een voorbeeld van dit laatste is een tuinmeubel welke door de rechtbank ‘s-Gravenhage inbreukmakend werd geoordeeld[6].

In deze procedure betrof het een inklapbare tuinstoel gemaakt in een combinatie van hout en aluminium. De rechtbank overwoog dat de tuinstoel weliswaar was opgebouwd uit bekende stijlelementen, maar het samenbrengen van deze verschillende stijlelementen in één stoel en de specifieke vormgeving van ieder van deze elementen zorgen er toch voor dat de stoel over een nieuw en eigen karakter beschikt en er daarmee een succesvol beroep op een modelrecht gedaan kan worden. De gedaagde partij beroept zich in deze procedure ook op de technisch bepaalde elementen voor wat betreft met name de welving van de stoel, maar daar gaat de rechtbank niet in mee. De rechtbank overweegt dat gelet op de verschillend vormgegeven zittingen en rugleuningen uit het vormgevingserfgoed niet valt in te zien dat de welving van de stoel ingegeven zou zijn door de anatomie van de mens. Bovendien overweegt de rechtbank dat zelfs als deze elementen functioneel zouden zijn, deze niet in hoge mate bijdragen aan de overeenstemmende algemene indruk. In dit geval waren juist de creatief vormgegeven elementen overgenomen, waardoor er sprake is van inbreuk op het model.

Kinderstoel

Veel wordt er ook geprocedeerd over de zogenaamde Tripp Trapp stoel van Stokke. Afgelopen jaar maakte het Hof Amsterdam[7] nog uit dat de in overwegende mate technisch en functioneel bepaalde kenmerken van de Tripp Trapp stoel, hoe vernieuwend die ten tijde van het ontwerp ook waren, onvoldoende zijn terug te voeren op creatieve keuzes van de maker en dat de auteursrechtelijke bescherming daarop geen betrekking kan hebben. De stoel ontleent zijn bruikbaarheid aan het feit dat de stoel is voorzien van een zit- en een voetenplankje die verstelbaar zijn op de lengte van de gebruiker en de hoogte van de tafel, hetgeen mogelijk is gemaakt door technische elementen.

Indien vervolgens deze functionele, technische elementen niet worden meegewogen, dan blijft over een strakke cursieve L-vorm van het frame van de stoel. Het strakke karakter van de vormgeving is aan te merken als creatieve inbreng van de maker. In deze procedure was een kinderstoel in het geding die wel over dezelfde functionele kenmerken beschikte als de Tripp Trapp stoel, maar voor wat betreft de strakke creatieve vormgeving geen overeenstemming vertoonde. Om die reden wijkt het totaalbeeld van deze stoel zo zeer af van dat van het door auteursrechtelijk beschermde trekken bepaalde totaalbeeld van de Tripp Trapp stoel dat van een relevante overeenstemming geen sprake is. Van auteursrechtinbreuk is volgens het Hof dan ook geen sprake.

De praktijk

In de praktijk leeft vaak de gedachte dat producten kunnen worden nagemaakt, mits er zeven verschillen in een product worden aangebracht. Helaas is dit geen juridische methode om al dan niet inbreuk te kunnen vaststellen. Niet alleen geldt dat een rechter op basis van vaste jurisprudentie de totaalindruk van een model c.q. auteursrechtelijk beschermd werk dient te vergelijken met de totaalindruk van een mogelijk inbreukmakend product[8], waardoor het aantal verschillen feitelijk geen rol speelt, maar daarnaast geldt dat ook nog moet worden gekeken naar het soort elementen dat is overgenomen. Indien er verschillen worden aangebracht, welke uitsluitend op functionele elementen betrekking hebben, maar de creatieve keuzes zijn gelijk, dan is er nog steeds sprake van inbreuk. Indien juist functionele elementen worden overgenomen en een in het oog springend kenmerkend creatief onderdeel is anders, dan ligt het voor de hand dat er geen sprake is van inbreuk.

Al met al is het dus van groot belang om zowel naar de totaalindruk van een product te kijken als naar de functie van de diverse onderdelen. Een en ander heeft immers invloed op de beschermingsomvang van een product en op de vraag of er al dan niet sprake is van inbreuk.

IEF 11618

Beweerdelijk totstandkoming octrooilicentie

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 26 juli 2012, zaaknr. 420938/KG ZA 12-594 (Azourite Ventures Limited tegen W.A. Sanders Papierfabriek 'Coldenhove' B.V.)

Uitspraak ingezonden door Arvid van Oorschot, Freshfields Bruckhaus Deringer.

Octrooirecht. Coldenhove is houdster van Europees octrooi EP 1 102 682, welke onder meer geldt in Spanje en Nederland. Tussen Grafko-Caspar, een aan Azourite gelieerde vennootschap, en Coldenhove is een licentieovereenkomst tot stand gekomen. Deze overeenkomst is nadien overgegaan op de vennootschap Kaspar Papir. Deze laatste overeenkomst is door Coldenhove in mei 2011 beëindigd. Er is een geschil ontstaan over (beweerdelijke) totstandkoming van een licentieovereenkomst en (beweerdelijke) misleidende mededelingen op de website van Coldenhove. Azourite vordert in hoedanigheid van beweerdelijk licentienemer een gebod tot gehengen en gedogen door Coldenhove van voorbehouden handelingen door Azourite onder het octrooirecht. Daarnaast vordert Azourite verbod en rectificatie van beweerdelijke misleidende mededelingen, omtrent ontbreken van licentie, en aldus (dreiging van) inbreuk op de website van Coldenhove.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af en veroordeelt Azourite in de proceskosten. Artikel 1019h Rv wordt niet van toepassing geacht.

4.5. De voorzieningenrechter hecht met Coldenhove bijzonder belang aan het hiervoor weergegeven artikel 8.1. Naar Coldenhove onweersproken heeft gesteld was deze bepaling al opgenomen in het eerste concept dat Coldenhove aan Grafko-Caspar heeft gezondin en is het geen punt van discussie geweest. Het is kennelijk ongewijzigd overgenomen in d conceptovereenkomst tussen Coldenhove en Azourite. Coldenhove heeft daarmee, krnelijk omwille van de gewenste rechtszekerheid, het aanbod tot het aangaan van een licentieovereenkomst respectievelijk de aanvaarding van een aanbod van Azourite afhankelijk gemaakt van ondertekening van de schriftelijke overeenkomst door beide, partijen. In zijn e-mail van 24 april 2009 benadrukt Herder dat hij een door de bevoegde personen getekend exemplaar van de overeenkomst terugverwacht. Ook hieruit had Azourite moeten afleiden dat Coldenhove uitsluitend schriftelijke een overeenkomst wilde aangaan.

4.6. Al om deze reden moet vooralsnog de stelling van Azourite worden verworpen dat al tijdens de bespreking van 23 april 2009 mondeling een overeenkomst tot stand is gekomen. Ook om andere redenen is dat niet aannemelijk geworden. Coldenhove wist er terecht op dat tijdens de bespreking met alle hiervoor onder 2.1.3 genoemde personen Azourite als contractspartij niet in beeld was en dat niets er op wijst dat tijdens de bespreking tussen alleen Herder en Jakovina volledige overeenstemming over een licentieovereenkomst is bereikt. In de door Coldenhove overgelegde schriftelijke verfclaring van Herder wordt dat ontkend en in de verklaring van Jakovina is hiervoor geen aanwijzing te vinden. Het vereiste van ondertekening door beide partijen staat er tevens aan in de weg aan te nemen dat de overeenkomst tot stand is gekomen toen deze uitsluitend door Herder was ondertekend.

4.12 Ter zitting heeft Azourite desgevraagd verklaard dat - ook al moet vooraIsnog worden aangenomen dat geen licentieovereenkomst tussen partijen bestaat en Colderahove zich dus terecht op het standpunt stelt dat van de kant van Azourite inbreuk op het octrooi dreigt - in ieder geval de mededeling op de website van Coldenhove over de procedure in Spanje misleidend is. In de dagvaarding heeft Azourite op dat punt meer concreet gesteld dat de mededelingen op de website de misleidende indruk wekken dat de rechter in panje (en Duitsland) zijn beslissing heeft genomen na kennisneming van de verweren van Azourite terwijl het om een ex parte beslissingen gaat. Coldenhove voert echter tereht aan dat deze stelling feitelijk onjuist is omdat op de website integendeel is aangegeven dat de beslissing van de Spaanse rechter ex parte is gegeven. Van onrechtmatige misleiding door Coldenhove blijkt dus niet.

4.13. De gevorderde voorzieningen dienen gezien het voorgaande te worden afgelfezen met veroordeling van Azourite in de proceskosten. Voorshands wordt met partijen geoordeeld dat artikel 1019h Rv in de deze procedure niet van toepassing is nu het togendeel niet is bepleit en derhalve daarvoor geen overtuigende argumenten zijn aangevoerd.

IEF 11617

Geen auteursrechtinbreuk op Babykadobon

Rechtbank Amsterdam 25 juli 2012, LJN BX8750, zaaknr. 504642/HA ZA 11-2760 (Eiser tegen Sanoma Media Netherlands B.V. c.s.)

Uitspraak ingezonden door  Josine van den Berg & Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap.

Auteursrecht. Eiser voert een eenmanszaak die zich bezighoudt met de ontwikkeling van product- en marktconcepten. In 2007 heeft hij zich tot Sanoma gewend met het concept voor een Babykadobon, waarmee ouders zelf hun (baby)cadeau kunnen uitzoeken bij verschillende winkels en webshops. Sanoma houdt zich (onder meer) bezig met het uitgeven en exploiteren van bladen en tijdschriften. Partijen hebben een geheimhoudingsovereenkomst getekend. Sinds het voorjaar van 2011 brengt Sanoma de Babygiftcard op de markt. Eiser vordert primair te verklaren voor recht dat Sanoma inbreuk maakt op zijn auteursrechten.

De rechtbank oordeelt dat de Babygiftcard van Sanoma uiterlijk geheel verschilt van de Babykadobon van eiser. Er is gebruik gemaakt van heel andere kleuren en vormgevingselementen. Eiser heeft bovendien niet gesteld dat inbreuk is gemaakt op de vormgeving, maar op het concept en de 'businesscase' van de Babykadokaart. Er is volgens de rechtbank dus geen sprake van auteursrechtinbreuk door Sanoma. Met betrekking tot de geheimhoudingsovereenkomst oordeelt de rechtbank dat Sanoma niet in strijd met deze overeenkomst heeft gehandeld. De termijn van anderhalf jaar (zoals bepaald in artikel 7 van de overeenkomst) was namelijk verstreken toen Sanoma met de ontwikkeling van de Babygiftcard aan de slag ging.

De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt eiser in de proceskosten.

Auteursrechtinbreuk? 4.6. De door Sanoma op de markt gebrachte Babygiftcard verschilt uiterlijk echter geheel van de Babykadobon, zoals die in het concept van Buijs is vormgegeven. Er is gebruik gemaakt van heel andere kleuren en vorragevingseleraenten. De Babygiftcard wordt niet standaard raet een wenskaart verkocht. Buijs heeft bovendien niet gesteld dat inbreuk is gemaakt op de vormgeving, maar zich expliciet beroepen op inbreuk op het concept en de 'businesscase' van de Babykadokaart.

4.7. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van inbreuk op (mede)auteursrechten van Buijs, zodat de primaire vordering zal worden afgewezen.

Wanprestatie? 4.11. Er bestond voor Sanoma geen (juridische) verplichting om Buijs over de voorgenomen exploitatie van de Babygiftcard te informeren. Het anti concurrentiebeding in artikel 7 van de Geheimhoudingsovereenkomst beperkte partijen in die zin dat het hen gedurende anderhalfjaar na de ingangsdatum van de geheimhoudingsovereenkomst niet was toegestaan activiteiten/producten te ontwikkelen, verkopen of aan derden aan te bieden, welke identiek zijn aan het door ImageNation gepresenteerde concept Babykadobon. Sanoma heeft - door Buijs onvoldoende betwist - gesteld dat de termijn van anderhalfjaar was verstreken toen zij met de ontwikkeling van de Babygiftcard aan de slag ging. Van handelen in strijd met (het anti concurrentiebeding in) de geheimhoudingsovereenkomst is dan ook geen sprake. De rechtbank zal het subsidiair gevorderde dan ook afwijzen.

Lees de grosse HA ZA 11-2760 en LJN BX8750.

IEF 11616

Onderzoek van deskundige moet auteursrechtinbreuk uitwijzen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 25 juli 2012, zaaknr. 519034/KG ZA 12-801 HJ/MB (Massxess B.V. tegen MCXess B.V. c.s.)

Uitspraak ingezonden door John Allen, NautaDutilh N.V..

Auteursrecht. Software. Massxess is gespecialiseerd in dienstverlening op het gebied van voice response- en routeringsdiensten. Voor deze dienstverlening wordt een eigen technisch platform aangeboden en hanteert Massxess speciale software, de zogenoemde 'IVR-Manager'. MCXess is een reseller van Massxess. MCXess heeft op 13 april 2012 een SMS gezonden aan Massxess, waarin zij aankondigt haar klanten te zullen migreren naar een ander platform, de zogenoemde MCIN software. Massxess vordert een voorlopige voorziening tot onder meer veroordeling van MCXess tot het gedogen dat Massxess inzage krijgt in de Beslagobjecten (genoemd in r.o. 2.10).

De voorzieningenrechter stelt vast dat Massxess als maker van de IVR-Manager kan worden aangemerkt en dus als auteursrechthebbende. Naar oordeel van de voorzieningenrechter is het rapport van de partijdeskundige van MCXess een indicatie dat de software van MCXess door haar zelf is ontwikkeld en dat deze een andere architectuur heeft en van andere standaarden gebruik maakt. Dit staat echter nog niet vast. Een onderzoek door een onafhankelijke deskundige moet dat uitwijzen.

De voorzieningenrechter bepaalt in conventie dat partijen zich nog dienen uit te laten over bepaalde vragen (r.o. 5.15) en weigert de gevraagde voorziening.

Inbreuk
5.12 MCXess stelt dat uit een onderzoek door haar partijdeskundige [derde] blijkt dat MCIN geen inbreuk maakt op het auteursrecht van Massxess op IVR-Manager. Alleen al om die reden zal het verzoek om de broncode te mogen onderzoeken moeten worden afgewezen, aldus MSXess. Het rapport van [derde] wordt betwist door Massxess en is naar het oordeel van de voorzieningenrechter weliswaar een indicatie dat de software van MCXess door haar zelf is ontwikkeld en dat deze een andere architectuur heeft en van andere standaarden gebruik maakt, maat dat staat, mede gelet op de rapporten van TNO en van Spoor, waarop Massxess zich beroept, nog niet vast en sluit bovendien niet uit dat er in de software ontleningen aan software van Massxess aanwezig zouden kunnen zijn. Een onderzoek door een onafhankelijke deskundige kan dat uitwijzen.

Vragen deskundige
5.15 (...) De voorzieningenrechter wijst daaron een tussenvonnis. Partijen zullen namen mogen noemen van volgens hen geschikte deskundigen, -niet zijnde (partij-) deskundigen die bij het onderhavige geschil reeds betrokken zijn- waarbij ht de voorkeur heeft dat partijen gezamenlijk een deskundige kiezen. Ook kunnen partijen zich uitlaten over de volgende concept vragen.

'(...) Vragen:
1. Hoe zijn de programma's opgebouwd, wat is de architectuur?
2. Van welke protocollen, standaarden en programmeertalen maken de programma's gebruik?
3. Zijn er tussen de broncode van de beide programma's overeenkomsten die erop wijzen dat MCIN geheel of gedeeltelijk aan IVR-Manager is ontleend? Zo ja, welke overeenkomsten ziet u?
4. In hoeverre zijn de overeenkomsten tussen de gebruikersinterface van IVR-Manager en MCIN technisch noodzakelijk om te komen tot het door MCXess gewenste mogelijkheid dat in haar programma MCIN scripts van klanten die draaiden onder IVR-Manager moesten kunnen worden overgenomen?'

(...)

IEF 11615

Belangrijk een wederpartij te sommeren

Rechtbank 's-Gravenhage 25 juli 2012, zaaknr. 405170/HA ZA 11-2545 (Actavis Group PTC EHF tegen Astrazeneca AB)

Uitspraak ingestuurd door Claudia Zeri en Willem Hoyng, Hoyng Monegier LLP.

Octrooirecht. Veroordeling proceskosten. Actavis vordert vernietiging van de Nederlandse delen van octrooien EP 1 124 539 en EP 0 984 773, welke aan Astrazeneca zijn verleend. Astrazeneca heeft volledig afstand gedaan van de octrooirechten.

De rechtbank stelt vast dat de vraag zich voordoet welk belang Actavis bij haar vorderingen heeft nu door Astrazeneca volledig afstand van de octrooirechten is gedaan en dit in het octrooiregister is ingeschreven. De bezwaren die Actavis aanvoert ter rechtvaardiging van het achterwege laten van een sommatie slaagt niet. Volgens de rechtbank hadden de proceskosten vermeden kunnen worden. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding bestaat tot veroordeling van Astrazeneca in de proceskosten.

De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt Actavis in de proceskosten.

3.2 Afwijzing van de vorderingen brengt met zich dat Actavis in beginsel veroordeeld dient te worden in de proceskosten. Er zou aanleiding kunnen bestaan deze kosten ten laste van Astrazeneca te brengen omdat Astrazeneca pas tijdens deze procedure afstand van haar octrooirechten heeft gedaan. Astrazeneca voert echter terecht aan dat zij niet in de gelegenheid is geweest vrijwillig te voldoen aan de vorderingen van Actavis. Ter vermijding van nodeloze procedures mag van Actavis worden verwacht dat zij Astrazeneca tenminste op de hoogte stelt van haar standpunt dat (ook) de Nederlandse delen van EP 539 en EP 773 ongeldig zijn en verzoekt daarvan afstand te doen zodat Astrazeneca gelegenheid heeft vrijwillig aan dit verzoek te voldoen.

3.3 Dat bij Actavis de verwachting bestond dat Astrazeneca zich tegen dit standpunt zou verweren doet daar niet aan af. Die verwachting is overigens onjuist gebleken. Evenmin kunnen redenen zijn sommatie achterwege te laten dat de gestelde nietigheid van de octrooien uitvoerige onderbouwing vergt, dat het Actavis zou noodzaken Astrazeneca op de hoogte te stellen van de beoogde markttoetreding of dat Astrazeneca zou trachten tijd te rekken. Dit soort bezwaren rechtvaardigen niet dat Astrazeneca wordt belast met proceskosten die vermeden hadden kunnen worden. Actavis had Astrazeneca zonodig een termijn kunnen stellen voor vrijwillige afstand van haar rechten.

IEF 11614

Uitzending Tros Radar niet onrechtmatig

Rechtbank Amsterdam 18 juli 2012, LJN BX2653 (Eiseres tegen TROS)

Uitspraak mede ingezonden door Vivienne Sinaasappel, Van Kaam Advocaten.

Mediarecht. Eiseres dreef in Zwolle van april 2007 tot september 2008 een bruidsmodezaak,. Naar aanleiding van diverse klachten heeft consumentenprogramma Radar in haar uitzending van 17 maart 2008 aandacht besteed aan deze bruidsmodezaak. Ook is door één van de klagers een discussie op het forum van Tros Radar geopend. Voorafgaand aan de uizending heeft eiseres Tros verzocht de teksten op het Tros Radar Forum omtrent de bruidsmodezaak te verwijderen. Aan dit verzoek is door Tros geen gehoor gegeven.

De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat de feiten zoals weergegeven in de uitzending onjuist zijn, dan wel op misleidende wijze worden gepresenteerd. De klachten worden op neutrale wijze beschreven. Bovendien stelt de rechtbank dat de klachten, zoals gepresenteerd, juist zijn. De uitzending is volgens de rechtbank niet onrechtmatig. De omstandigheid dat de uitzending voor de bruidsmodezaak verstrekkende gevolgen zou hebben doet niet af aan het voorgaande.

De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt eiseres in de proceskosten.

4.3. De rechtbank is niet gebleken dat de feiten zoals weergegeven in de uitzending onjuist zijn, dan wel op misleidende wijze worden gepresenteerd. Integendeel, de rechtbank is van oordeel dat de klachten in de uitzending door [B] en [A] op neutrale wijze worden beschreven. Bovendien zijn de klachten, zoals gepresenteerd, juist. [eiseres] heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat er over de klachten niet zoveel valt te zeggen. Ook de mededeling dat het positieve bericht op het Tros Radar forum van [bruidsmodezaak] zelf afkomstig was, houdt de rechtbank voor juist. Uit de door Tros overgelegde stukken blijkt dat het betreffende bericht afkomstig is van een e-mailadres dat gebruikt werd door [bruidsmodezaak].

4.4. De rechtbank vindt in het door [eiseres] gestelde in zoverre geen aanknopingspunten om de uitzending jegens haar onrechtmatig te achten. Dit is niet anders voor zover [eiseres] stelt dat Tros geen hoor en wederhoor heeft toegepast. Niet in geschil is dat er telefonisch contact is geweest voorafgaand aan de uitzending, waarbij [bruidsmodezaak] in de gelegenheid is gesteld te reageren op de klachten. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [bruidsmodezaak] dat zij alleen voor de camera’s mocht reageren. Zij onderbouwt dit niet, terwijl Tros onbetwist heeft gesteld dat reacties regelmatig ook op andere wijze in het programma worden verwerkt, bijvoorbeeld door het in beeld brengen van een brief van de betrokkene. In het onderhavige geval is de reactie van [eiseres] aanleiding geweest voor de redactie van Tros Radar om de uitzending af te sluiten met de mededeling dat [bruidsmodezaak] niet voor de camera wilde reageren, maar dat zij heeft laten weten dat zij alle klachten in behandeling zal nemen. De rechtbank leidt daaruit af dat wederhoor (in voldoende mate) heeft plaatsgevonden.

4.5. Ook de omstandigheid dat de uitzending voor [bruidsmodezaak] (mede gelet op het gebruikte medium) verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben/heeft gehad, is geen aanleiding om de uitzending alsnog onrechtmatig te oordelen. De misstand die Tros Radar aan de orde wilde stellen, het belang dat niet door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, (beweerdelijk aanwezige) misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan, rechtvaardigt dat het publiek ten gevolge van de uitzending er mogelijk voor kiest de bruidsjurk bij een andere bruidsmodezaak te kopen.

4.6. Van onrechtmatig handelen is evenmin sprake voor zover Tros heeft geweigerd de op haar forum door [B] geplaatste klachten te verwijderen. De rechtbank ziet zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet in waarom het onder 2.6 weergegeven bericht onrechtmatig zou zijn jegens [bruidsmodezaak]. Er was voor de Tros dan ook geen aanleiding het bericht te verwijderen.

IEF 11613

Gebruik van promotiemateriaal van een ander op website

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 20 juli 2012, zaaknr. 420870/KG ZA 12-589 (Orly International INC. tegen A for Beauty B.V. c.s)

Merkrecht. Domeinnaamrecht. Auteursrecht. Orly is een onderneming die zich bezighoudt met de verhandeling van producten op het gebied van nagel- en lichaamsverzorging voor de professionele en consumentenmarkt en is houdster van het Gemeenschapsmerk ORLY.
AFB handelt onder de naam 'The Nail Company' en heeft een tweetal domeinnamen geregistreerd. Via deze websites biedt AFB in Nederland nagellak en -verzorgingsproducten aan. In 2008 zijn Orly een AFB overeengekomen dat AFB als distributeur, Orly-producten, waaronder nagellak, in Nederland zal verkopen. Orly heeft geconstateerd dat via een andere website producten worden aangeboden, waarbij eveneens gebruik wordt gemaakt van het promotiemateriaal van Orly.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van merkinbreuk. Het gebruik van het teken 'Orly Nederland' in de domeinnaam en als handelsnaam op de twee websites door AFB c.s. wordt gezien als gebruik van dat teken als merk voor het onderscheiden van onder meer haar eigen waren en/of diensten. Volgens de voorzieningenrechter is er sprake van meer dan het enkele registeren en/of geregistreerd houden van een domeinnaam. De vordering tot een bevel tot medewerking aan de overdracht van de domeinnaam wordt toegewezen. Het bevel tot doorlinken wordt hierdoor afgewezen. Met betrekking tot de vordering tot auteursrechtinbreuk oordeelt de voorzieningenrechter dat onvoldoende concreet is onderbouwd dat de genoemde elementen van Orly's website in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming. Deze vordering wordt afgewezen.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Orly toe en veroordeelt AFB in de proceskosten.

Merkinbreuk
4.5. Deze verweren falen. Het gebruik van het teken “Orly Nederland” in de domeinnaam en als handelsnaam op de twee websites door AFB c.s. moet naar voorlopig oordeel worden gezien als gebruik van dat teken als merk door AFB c.s., namelijk voor het onderscheiden van onder meer haar eigen waren en/of diensten. Dat gebeurt door middel van de aan de door AFB gehouden domeinnaam verbonden website kennelijk door zowel AFB als door BAE. Desgevraagd heeft mr. Roelofs ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bevestigd dat de domeinnaam orly-nederland.nl, anders dan in de in 2.7 aangehaalde e-mail wordt gesteld, inderdaad op naam van AFB staat. Mr. Roelofs heeft daarbij toegelicht dat AFB de afnemer was van de producten van Orly en dat AFB BAE erbij heeft betrokken teneinde een verdeling te kunnen maken voor de belevering van de groothandelsmarkt (AFB) en de consumentenmarkt (BAE). Dat de inhoud van de website slechts aan een van beide partijen is toe te rekenen, is door AFB c.s. niet concreet en duidelijk aangevoerd. In het licht van hetgeen AFB c.s. heeft gesteld over de rolverdeling tussen AFB en BAE en in het licht van het gebruik van de handelsnaam “Orly Nederland” op zowel de website www.orly-nederland.nl als op de website www.professionalcosmetics.nl, welke laatste website gelet op het aldaar vermelde adres en KvK-registratienummer in verband kan worden gebracht met BAE, komt het de voorzieningenrechter voorshands voor dat BAE evenzeer gebruik maakt van de domeinnaam orly-nederland.nl en de handelsnaam “Orly Nederland” als AFB. Hieruit volgt dat ook BAE verantwoordelijk kan worden gehouden voor het voeren van de handels- en domeinnaam “Orly Nederland”, respectievelijk www.orly-nederland.nl.

4.10. Op grond van bovenstaande argumenten van Orly kan naar voorlopig oordeel niet worden ontkend dat Orly nog altijd belang heeft bij haar vordering tot een merkinbreukverbod, verzekerd door een dwangsom, zodat deze als hierna in het dictum verwoord zal worden toegewezen. Daarbij is met name van belang dat aannemelijk is geworden dat AFB c.s. de inhoud van de website www.orly-nederland.nl via een andere domeinnaam opnieuw online heeft geplaatst en van Orly voorshands oordelend niet kan worden gevergd dat zij in verband daarmee voortdurend onderzoek zou moeten doen naar het al dan niet actief zijn/worden van dergelijke websites. Wat ook zij van de stelling dat het enkele registreren en/of geregistreerd houden van een domeinnaam geen merkinbreuk kan inhouden, hier is duidelijk dat sprake is van meer dan het enkele registreren en/of geregistreerd houden. De vordering tot een bevel tot medewerking aan de overdracht van de domeinnaam wordt, gelet op het voorgaande, eveneens toegewezen. Omwille van de praktische uitvoerbaarheid en ter vermijding van onnodige executiegeschillen zal het merkinbreukverbod als in het dictum te melden worden toegewezen en zal bij het bevel tot medewerking aan de overdracht van de domeinnaam de termijn als in het dictum te melden worden bepaald. Nu de website op dit moment niet actief is, een merkinbreukverbod en een bevel tot medewerking aan overdracht van de domeinnaam wordt uitgesproken, valt niet in te zien welk belang Orly daarnaast nog heeft bij het doorlinken van de website naar haar eigen website, althans hetgeen daartoe is aangevoerd wordt voorshands oordelend onvoldoende geacht. Het bevel tot doorlinken wordt daarom afgewezen.

Auteursrecht
4.12. Ten aanzien van de in vordering sub 4 van het petitum gevorderde aanpassing van de uitstraling van de websites, is voorshands onvoldoende duidelijk op welke grond deze vordering is ingesteld. Voor zover Orly hiermee heeft bedoeld te stellen dat AFB c.s. met de uitstraling van haar websites, waarbij zij in het bijzonder noemt: de stijl, vormgeving, kleurstelling en lettertypen, eveneens auteursrechtinbreuk pleegt, wordt deze stelling bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing, verworpen. Dat de genoemde elementen van Orly’s website, en daarmee Orly’s website, in aanmerking (kunnen) komen voor auteursrechtelijke bescherming is onvoldoende concreet onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de vervolgens te beantwoorden vraag of AFB c.s. daarop inbreuk maakt. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.

Voorschot op schadevergoeding
4.16. Voor wat betreft de reconventionele vordering tot zekerheidsstelling merkt de voorzieningenrechter op dat de regeling van artikel 224 Rv is bedoeld voor een gedaagde om zekerheid te verkrijgen van een in het buitenland gevestigde eiser, dan wel voor eiser en gedaagde van een dito interveniënt, doch dat deze regel expliciet niet kan worden ingeroepen door een eiser voor de voldoening van zijn vordering. Aangezien AFB degene is die de eis in reconventie heeft ingesteld, komt de verlangde zekerheidsstelling alleen al daarom niet voor toewijzing in aanmerking.

Op andere blogs:
DomJur nummer: 2012-874
Nederlandsch Octrooibureau (Mag een ex-distributeur de domeinnaam nog wel gebruiken?)

IEF 11612

Merkrechten kunnen naar Russisch recht staatseigendom zijn

Gerechtshof 's-Gravenhage 24 juli 2012, LJN BX1515 (Spirits International B.V. tegen Russische Federale Staatsonderneming (FKP) Sojuzplodoimport)

In navolging van IEF 2223.

Merkenrecht. Misleidende reclame over geografische herkomst. Het gaat hier om de vraag aan wie een viertal Benelux-merkenrechten betreffende de wodkamerken Moskovskaya , Stolichnaya en Na Zdorovye toekomt. De rechtbank oordeelde in eerste aanleg dat Spirits niet rechthebbende is van de VO-merkrechten en wenste nadere inlichtingen over de vorderingsgerechtigheid van FKP alsmede over enkele van Spirits' merkrechten.

Met betrekking tot de vorderingsgerechtigheid van FKP stelt het hof vast dat, anders dan Spirits betoogt, merkrechten naar Russisch recht staatseigendom kunnen zijn. FKP is volgens het hof wel vorderingsgerechtigd. Het vonnis van de rechtbank, voor zover de verwijzing naar de rol zodat FKP zich kon uitlaten over de vorderingsgerechtigheid, wordt vernietigd.

Het hof verwijst de zaak naar de rechtbank Rotterdam om op de hoofdzaak te beslissen en veroordeelt Spirits in de proceskosten.

Vorderingsgerechtigdheid
7.12 In hoger beroep hebben partijen het debat over de vorderingsgerechtigdheid van FKP voortgezet. Het hof overweegt in dat verband als volgt. Daarbij gaat het hof veronderstellenderwijs (vgl. rechtsoverweging 7.7) er van uit dat VVO - zoals FKP ter onderbouwing van haar vorderingen stelt - nooit rechtsgeldig is getransformeerd/geprivatiseerd, dat VVO na de oprichting van VAO is blijven voortbestaan en de VO-merkrechten dus niet naar VAO zijn overgegaan (hetgeen Spirits betwist). Of die veronderstelling juist is, komt hierna in rechtsoverweging 11 tot en met 16 nader ter sprake.

7.16 Bij dit alles merkt het hof op dat het hier in feite ging om een reallocatie van (het beheer over) staatseigendommen van de Russische Federatie. Daarbij merkt het hof op dat, anders dan Spirits betoogt, merkrechten naar Russisch recht wel degelijk staatseigendom kunnen zijn (artikel 2 lid 1 van de Wet op de staats- en municipale ondernemingen).

7.17 Uit het voorgaande blijkt dat - uitgaande van de in rechtsoverweging 7.12 aangeduide veronderstelling - FKP wel vorderingsgerechtigd is. Incidentele grief 2 slaagt dan ook. Dit leidt er toe dat het vonnis voor zover in conventie gewezen voor zover daarbij de zaak naar de rol is verwezen opdat FKP zich kan uitlaten als bedoeld in rechtsoverwegingen 3.9 en 3.56, zal worden vernietigd.

Naar Russisch recht
16.1 Uit het voorgaande blijkt dat er geen rechtsgeldige transformatie of privatisering van VVO heeft plaatsgevonden omdat niet is voldaan aan de daaraan gestelde eisen. Dat geldt zowel onder USSR-recht (zelfs indien alleen aan USSR-Resolutie Nr. 590 wordt getoetst) als onder RSFSR-recht. Het hof merkt op dat de - ondertussen door de Russische rechter nietig verklaarde - zinsnede in artikel 3 van de statuten van VAO dat VAO opvolgster is van VVO (in de Engelse vertaling: 'VAO "Sojuzplodoimport" is the successor of VVO "Sojuzplodoimport"') destijds dus ten onrechte in de statuten is opgenomen.

16.2 Principale grief V faalt derhalve, en dat geldt in zoverre ook voor principale grief I. Bij deze stand van zaken behoeft de voorwaardelijke incidentele grief 1 betreffende de erkenning van Russische rechterlijke uitspraken (waarin is geoordeeld dat VVO nooit is geprivatiseerd), in dit verband geen behandeling.

16.3 Het voorgaande brengt mee dat de VO-merkrechten niet, ten gevolge van transformatie/privatisering van VVO, onder algemene titel zijn overgegaan naar VAO. Voorts is, zoals de rechtbank onbestreden heeft geoordeeld in rechtsoverweging 3.42 van het bestreden vonnis, niet gesteld of gebleken dat anderszins sprake is geweest van een rechtsopvolging van VVO door VAO waardoor de VO-merkrechten onder algemene titel zijn overgegaan. Ook is niet gesteld of gebleken dat VVO de VO-merkrechten heeft overgedragen aan VAO. Tezamen genomen heeft dus te gelden dat de VO-merkrechten na de oprichting van VAO bij VVO zijn gebleven.

Misleidende reclame over geografische herkomst
20.8 Slotsom is dat Spirits niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat de door haar in Nederland verhandelde wodka in de Russische Federatie is geproduceerd. De grief faalt dus. Ten overvloede merkt het hof op dat Spirits op haar website www.spi-group.com vermeldt dat haar Stolichnaya wodka in Letland wordt geproduceerd.

IEF 11611

Auteursrecht: beperkingen, uitzonderingen en fair use

Eerder verschenen in Bibliotheekblad 8, 2012. Betreft het tweede deel van een reeks, Bibliotheekblad 7, 2012.

Bibliotheken bestaan bij gratie van het auteursrecht. Het lijkt een vreemde stelling. Er waren immers al bibliotheken lang voordat er over zoiets als auteursrecht werd nagedacht. Maar sinds er auteursrecht is, is de positie van bibliotheken een lastige. Dat een instantie zomaar boeken kan kopen en die kan uitlenen, tast de economische positie van de maker aan. Of zou dat althans kúnnen doen.

Het doel van het auteursrecht is echter niet het beschermen van de positie van de auteur. Het hogere doel is tweeledig: het scheppen van een rijk cultureel aanbod én het bevorderen van het gebruik daarvan. Enerzijds moet het makers een economische prikkel geven om tijd en energie te steken in het maken van iets nieuws en moois. Anderzijds moet het zoveel mogelijk mensen in staat stellen van dat nieuws en moois te genieten.

Balans
Maar hoe uitgebalanceerd is het recht eigenlijk? Zijn de schalen van Vrouwe Justitia’s weegschaal wel identiek? Daaraan kan worden getwijfeld. Om dit aannemelijk te maken, begeven we ons op het terrein van de semantiek. Want semantiek is voor het doorgronden van het auteursrecht van belang. Auteurs en uitgevers bevinden zich bij het enerzijds; bibliotheken bij het anderzijds. ‘Enerzijds’ gaat altijd voor ‘anderzijds’. Zo ook hier. Historisch heeft het auteursrecht zich zo ontwikkeld dat in eerste aanleg rechten aan de maker worden toegekend. De standaardoptie is dat ‘makers van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst’ het alleenrecht hebben op het openbaar maken en verveelvoudigen van hun geestelijk eigendom. Ook uitlenen van een werk is een vorm van openbaarmaking, aldus artikel 12 van de Nederlandse Auteurswet (1912). Artikel 15c bepaalt vervolgens echter dat het uitlenen niet als een inbreuk op het auteursrecht moet worden beschouwd. Voorwaarde is wel dat de uitlener een billijke vergoeding betaalt. Bibliotheken van onderwijs- en onderzoeksinstellingen alsmede voorzieningen voor blinden en slechtzienden zijn van het betalen van zo’n vergoeding uitgezonderd.

Wat bibliotheken doen, in het belang van het publieke domein, wordt aldus geschaard onder de beperkingen en uitzonderingen van het auteursrecht. In de kern een zonderlinge constructie: eerst de balans doen uitslaan naar de kant van de makers en dat vervolgens weer proberen recht te trekken. Helemaal symmetrisch wordt het nooit. Auteurs en uitgevers zijn rechthebbenden. In de rechtszaal blijkt dat niet alleen een semantisch voordeel. Daar klagen de rechthebbenden degenen aan die naar hun mening op hun rechten inbreuk hebben gemaakt. Laatstgenoemden zien zich met deze aanklacht geconfronteerd en in het defensief gedrongen.

Verschillen
Niet alleen in Nederland is het bestaan van bibliotheken geregeld als een beperking van het auteursrecht. Sinds de conventie van Bern in 1886 is deze constructie de wereldstandaard, ook al hebben niet alle landen zich daaraan geconformeerd. Niettemin verschilt het auteursrecht van land tot land. Zelfs binnen de Europese Unie zijn er aanzienlijke verschillen. Die zijn voor een deel terug te voeren op fundamentele keuzes die ooit zijn gemaakt bij de opbouw van het rechtssysteem als geheel. In het Franse recht bijvoorbeeld worden rechten voornamelijk gebaseerd op geschreven wetgeving (statutory law). Het Nederlandse recht heeft daar in de Napoleontische tijd meer dan een tik van meegekregen. In andere rechtssystemen, zoals het Angelsaksische recht, is veeleer de eerdere jurisprudentie van belang (common law). Hier wordt geredeneerd dat het oneerlijk is in soortgelijke gevallen verschillend te oordelen. Rechters moeten zich in hun oordeel altijd verhouden tot eerdere uitspraken. Willen zij daarvan afwijken, dan dienen zij te motiveren waarom zij in dit specifieke geval voor een ander oordeel kiezen.

Opsomming

De rechtsordes in Europa lopen uiteen, maar de Europese Unie vaardigt richtlijnen uit om de boel meer met elkaar in lijn te brengen. De lidstaten worden geacht die richtlijnen binnen een vastgestelde termijn in hun eigen wetgeving een plek te geven. Stapje voor stapje krijgt de Europese juridische lappendeken dus een meer uniforme structuur. Van belang hierbij is de keuze voor, zoals dat heet, een ‘limitatieve opsomming’ van de beperkingen en uitzonderingen. De Europese Richtlijn 2001/29/EG noemt in artikel 5 een reeks beperkingen en uitzonderingen (ook bibliotheken, musea en archieven worden in lid 2 sub c genoemd). Critici menen dat zo’n opsomming niet bestand is tegen innovatieve ontwikkelingen. Elke zoveel jaar dient zich een nieuwe vorm van gebruik aan die naar de geest van de wet uitgelegd kan worden als zijnde ‘in het publieke belang’. Dan moet er eerst weer een Europese richtlijn worden uitgevaardigd om de opsomming uit te breiden.

Fair use

Interessant in dit opzicht is de situatie in de VS. Daar biedt de wet ruimte aan de fair use doctrine: de Amerikaanse versie van beperkingen en uitzonderingen. Deze bieden eenieder de ruimte om voor zichzelf de afweging te maken of hergebruik van andermans creatieve schepping in redelijkheid een aantasting van diens rechten betekenen. Stel: op het gouden huwelijksfeest van opa en oma zingen de kleinkinderen een lied op de wijs van een bekende hit. Een oom-met-videocamera neemt het op en plaatst het op YouTube. In theorie zou de componist van het lied die oom voor de rechter kunnen slepen. Als de oom zijn juridische huiswerk heeft gedaan, heeft hij een grote kans om de veroordelingsdans te ontspringen. Sectie 107 van de US Copyright Act schrijft namelijk voor dat er vier factoren zijn aan de hand waarvan je kunt beoordelen of je fair use van het oorspronkelijke werk hebt gemaakt.

1. Het doel en de aard van het gebruik. Bijvoorbeeld commercieel gebruik of gebruik zonder winstoogmerk?
2. De aard van het auteursrechtelijk beschermde werk. Bijvoorbeeld fictie of non-fictie.
3. De hoeveelheid van het oorspronkelijke werk dat is overgenomen. Gaat het om een beperkt deel van het beschermde werk of om het geheel?
4. Het effect van het gebruik op de potentiële markt (de waarde) van het beschermde werk. Heeft het    hergebruik die markt verstoord of is daarvan geen sprake?

De oom zal op basis hiervan wel met de schrik vrijkomen. Lastig is wel dat grote mediabedrijven probleemloos de beste en duurste advocaten kunnen inhuren. Je moet sterk in je schoenen staan om die te trotseren. Niettemin kun je je in Amerika aan eerdere uitspraken vastklampen. Dat biedt zekerheid bij het betogen dat jouw hergebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal een eerlijk doel dient. Het schept zo meer ruimte voor ‘beperkingen en uitzonderingen’ dan die twee woorden suggereren en brengt de zaak weer meer in balans.

Tekst: Frank Huysmans

Op andere blogs:
Bibliotheekblad (Auteursrecht: beperkingen, uitzonderingen en fair use).

IEF 11610

Heffing op smartphone, tablet en pc

Ontleend aan Webwereld. Stichting de Thuiskopie wil in 2013 gaan heffen op onder meer smartphones, tablets, pc's en geheugenkaartjes. De stichting wil de heffingen aanzienlijk gaan uitbreiden, zowel het vergoeden als het aantal 'heffingsplichtige' dragers.

Op het moment wordt er alleen geheven op blanco gegevensdragers zoals cd's en dvd's. De stichting probeert al langere tijd een heffing in te stellen op andere opslagmedia, maar de overheid heeft dat voorkomen door het stelsel te bevriezen. Hierdoor zijn de opbrengsten van de heffing langzaam achteruit gegaan. Blanco schijfjes worden tegenwoordig steeds minder verkocht. Deze ontwikkeling en het arrest van het hof 's-Gravenhage van 27 maart 2012 (IEF 11110) zorgen ervoor dat het kabinet het stelsel van heffingen weer dient te ontdooien.

Stichting de Thuiskopie maakt verder duidelijk dat een uitbreiding van de heffing naar andere, nieuwe dragers aan de orde is. Hierbij baseert zij zich op het hiervoor genoemde arrest, waarin het hof oordeelde dat het gaat om 'een billijke vergoeding voor die apparaten waarmee voor een meer dan verwaarloosbaar gedeelte thuiskopieën worden gemaakt.'

Voor meer informatie, zie het bericht op Webwereld.