IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 11609

Veroordeling tot verstrekken van nadere informatie

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 23 juli 2012, zaaknr. 421520/KG ZA 12-633 (Kao Corporation tegen X)

Merkenrecht. Kao is wereldwijd actief als producent op het gebied van persoonlijke verzorging. Zij fabriceert en verhandelt haar producten onder meer onder het merk GUHL en is houdster van diverse merkinschrijvingen. Nadat Kao heeft geconstateerd dat in Nederland Guhl-counterfeitproducten op de markt waren, heeft zij stappen ondernomen. X heeft een onthoudingsverklaring getekend waarin hij heef toegezegd zich te zullen onthouden van verdere inbreuk op de merkrechten van Kao. X heeft geen nadere informatie willen verschaffen over zijn leveranciers.

Gelet op de omstandigheden stelt de voorzieningenrechter vast dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de verklaring van X, dat er geen nadere informatie verkregen kan worden. Het is voldoende aannemelijk dat Kao belang heeft bij het door haar gevoerde rechterlijk bevel op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter oordeelt dat X schriftelijk opgave moet doen aan Kao van de namen en adressen van de personen van wie hij de inbreukmakende Guhlproducten heeft betrokken.

4.7 Mede gelet op de omstandigheden waaronder de verhandeling van de inbreukmakende producten heeft plaatsgevonden, met name de aanzienlijke omvang van de verhandelde partij, en het - in weerwil van de wettelijke administratieplicht van [X] - ontbreken van ieder spoor van de transactie in de administratie van [X], volgt de voorzieningenrechter Kao in haar stelling dat aan de juistheid van de verklaring van [X]dat hij niet meer informatie heeft over zijn leveranciers, althans geen mogelijkheid heeft om meer informatie te achterhalen, minst genomen getwijfeld kan worden. De voorzieningenrechter oordeelt dat, gelet op de gerede twijfel over de juistheid van de verklaring van [X], voorshands niet is uit te sluiten dat [X] niet alle hem bekende informatie over de herkomst van de inbreukmakende producten met Kao heeft gedeeld, bijvoorbeeld omdat hij vreest dat het delen van die informatie voor hem nadelige gevolgen zal kunnen hebben. Om die reden is voorshands voldoende aannemelijk dat Kao belang heeft bij het door haar gevorderde rechterlijk bevel op straffe van een dwangsom. Niet ondenkbaar is overigens dat [X] het standpunt zal blijven innemen dat hij -tevergeefs- al het mogelijke heeft gedaan om de verzochte informatie te achterhalen en hij dus onmogelijk aan het bevel zal kunnen voldoen. In dit laatste geval staat [X], mocht Kao op grond van de ook na het bevel volgehouden opstelling van [X] overgaan tot het executeren van dwangsommen, een beroep open op artikel 611d Rv en zal in een eventuele daarop volgende procedure moeten blijken van de onmogelijkheid van [X] om aan het bevel te voldoen.

4.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de vordering van Kao worden toegewezen als in het dictum verwoord. Wel zal de voorzieningenrechter de gevorderde dwangsom matigen en de aan het te geven bevel te verbinden termijn op zeven dagen stellen om [X] de mogelijkheid te bieden al het nodige te doen om de identiteit van zijn toeleveranciers te achterhalen.

IEF 11608

Rectificatie van een eerdere beschikking

Beschikking Ktr. Rechtbank 's-Hertogenbosch locatie Eindhoven 12 juli 2012, zaaknr. 821994 (Actief Diensten en Detachering/Activus c.s. tegen Actiefff de Kempen Uitzenden & Payrollen B.V.)

Beschikking ingezonden door Janouk Kloosterboer, QuestIE Advocatuur.

In navolging van IEF 11375.

Op 31 mei 2012 heeft verweerster rectificatie verzocht van de beschikking die op 30 mei 2012 tussen partijen is gewezen. In de beschikking is niet geoordeeld en beslist op het wèl uitdrukkelijk gedane beroep op de proceskostenregeling. De kantonrechter oordeelt in deze zaak dat een vergoeding van € 1000,- behoorlijk voorkomt en rectificeert daarmee de beschikking van 30 mei 2012.

IEF 11607

Mededeling auteursrechtinbreuk te staken is onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad 17 juli 2012, LJN BY0508, zaaknr. 198988/KZ ZA 12-108 (Autohopper Nederland B.V. tegen gedaagde c.s.)

Uitspraak ingezonden door Jetse Sprey, Versteeg Wigman Sprey advocaten.

Auteursrecht.

Autohopper is een franchiseorganisatie die zich richt op het verhuren van auto's. Gedaagde is een reclame ontwerp- en adviesbureau. Gedaagde is benaderd door de bestuurder van Autohopper voor het ontwerpen en ontwikkelen van een naam en logo op basis van een geschreven businessplan betreffende het ontwikkelen en uitbouwen van een franchiseorganisatie op het terrein van de autoverhuur. Sinds begin 2011 gebruikt Autohopper de handelsnaam 'Autohopper' en bijbehorende logo's op onder meer haar website. Hierbij is het door gedaagde geleverde communicatieconcept gebruikt als kapstok voor de onderneming en is gebruik gemaakt van het door gedaagde geleverde logo met tagline. Gedaagde heeft Autohopper gesommeerd om auteursrechtinbreuk te staken, waarop door Autohopper niet is gereageerd.

In de algemene voorwaarden stond "eenmalig gebruik", een logo is naar zijn aard een product dat niet bedoeld is om eenmalig te worden gebruikt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat Autohopper op grond van de afspraken tussen partijen gerechtigd was het door gedaagde ontworpen communicatieconcept en logo nader uit te werken en te gebruiken. Er is geen sprake van auteursrechtinbreuk.  In conventie oordeelt de voorzieningenrechter dat het doen van de door gedaagde aangekondigde mededeling aan de franchisenemers dat zij het maken van auteursrechtinbreuk moeten staken, onrechtmatig is. Het doen van een dergelijke mededeling zal leiden tot onrust en financiële schade aan de zijde van Autohopper.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Autohopper toe en wijst de vorderingen in reconventie af.

5.6.  Dat in de algemene voorwaarden wordt uitgegaan van een "eenmalig gebruik" doet aan het voorgaande niet af. Nog afgezien van de toepasselijkheid van genoemde algemene voorwaarden is niet goed voorstelbaar wat wordt verstaan onder "eenmalig gebruik" van een door Puur!fct gemaakt concept inclusief logo. Een logo is immers naar zijn aard een product dat niet bedoeld is om eenmalig te worden gebruikt. Daarbij komt dat, zo al enige betekenis kan worden toegekend aan het gebruik van het woord "eenmalig" in de algemene voorwaarden, moet worden aangenomen dat partijen - in afwijking daarvan - een veelvuldiger gebruik zijn overeengekomen. In ieder geval blijkt uit de onder 2.6 geciteerde passage uit de mail van Puur!fct aan [bestuurder sub 2] dat het concept bedoeld was om uit te werken en te gebruiken.

5.7. Geconcludeerd moet dan ook worden dat Autohopper op grond van de afspraken tussen partijen gerechtigd was het door gedaagde ontworpen communicatieconcept en het daarbij behorende logo inclusief tagline nader uit te werken en te gebruiken in haar marketinguitingen zodat van een inbreuk op enig auteursrecht van gedaagde geen sprake is. Dit brengt met zich dat de vorderingen van gedaagde reeds hierom zullen worden afgewezen. De beantwoording van de vraag of gedaagde dan wel Autohopper auteursrechthebbende is ten aanzien van het door gedaagde ontworpen concept met bijbehorend logo en tagline zal daarom in het midden worden gelaten.

6.2. Hiervoor is reeds geoordeeld dat van een inbreuk door Autohopper op enig auteursrecht van gedaagde geen sprake is. Dit in aanmerking nemende staat in conventie nog ter beoordeling of het doen van de door gedaagde aangekondigde mededeling aan de franchisenemers dat zij het maken van een inbreuk op het auteursrecht van gedaagde moeten staken kan worden aangemerkt als onrechtmatig jegens Autohopper.

De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat dit het geval is. Voldoende aannemelijk is dat het doen van een dergelijke mededeling aan de franchisenemers zal leiden tot onrust onder -en mogelijk vertrek van- franchisenemers en dat dit tot (grote) financiële schade kan leiden aan de zijde van Autohopper.

Anders dan gedaagde meent kan zij aan de vrijheid van meningsuiting, die ook in het zakelijk verkeer geldt, niet het recht ontlenen op onjuiste gronden derden te sommeren het gebruik van het door gedaagde ontworpen logo en overige marketingconcepten te staken, nu waarschijnlijk is dat het doen van dergelijke mededelingen/sommaties haar (gewezen) zakenrelatie schade zal berokkenen.

Lees het afschrift KZ ZA 12-108, LJN BY0508.

 Op andere blogs:
Merkwaardigheden (Vormgeving hoppen)

IEF 11606

Geen sprake van gelijkenis of overeenstemming

Vzr. Rechtbank Leeuwarden 11 juli 2012, LJN BX2239 (OP=OP Partijgroothandel B.V. tegen OP en TOP V.O.F. c.s.)

Merkenrecht. Op = Op exploiteert de franchiseformule 'Op = Op Voordeelshop', die voornamelijk drogisterijartikelen verkoopt. Op = Op is houdster van het Benelux beeldmerk die de woordelementen Op = Op Voordeelshop bevat. Op & Top heeft in 2010 een warenhuisformule overgenomen. Op het dak van een van de winkels staat vanaf 1989 een metershoog logo, welke lijkt op die van Op = Op. In de Op & Top winkels worden naast drogisterijartikelen ook andere artikelen verkocht.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van gelijkenis of overeenstemming tussen het door Op & Top gebruikte teken en het beeldmerk van Op = Op. Bij de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument van drogisterijartikelen zal geen verwarring ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie. Er is volgens de voorzieningenrechter niet gebleken dat Op & Top ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het beeldmerk. Dit is onvoldoende met concrete feiten onderbouwd. Er is geen sprake van onrechtmatig handelen aan de zijde van Op & Top. De voorzieningenrechter wijst de vordering af.

4.10. Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van gelijkenis of overeenstemming tussen het door Op & Top gebruikte teken en het beeldmerk van Op = Op waardoor bij de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument van drogisterijartikelen verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk. Daar komt nog bij dat het assortiment en de prijsstelling van de beide winkels duidelijke verschillen vertonen. Er is derhalve geen sprake van een inbreuk die onder het bereik van art. 2.20 lid 1, aanhef en onder b BVIE valt.

4.11. Niet blijkt, noch is voldoende met gestelde feiten onderbouwd dat Op = Op in de Benelux een bekend merk is. Dat door het gebruik van het teken ongerechtvaardigd voordeel zou kunnen worden getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het beeldmerk dan wel dat dit gebruik afbreuk zou kunnen doen aan dat onderscheidend vermogen of die reputatie, bijvoorbeeld door verwatering van het merk, is ook niet gebleken. Evenmin zijn voldoende concrete feiten gesteld die dat oordeel zouden kunnen dragen. De in art. 2.20 lid 1 sub c BVIE genoemde grond voor merkinbreuk doet zich derhalve niet voor.

4.12. Op = Op stelt dat Op & Top jegens haar onrechtmatig handelt door slaafse nabootsing van het beeldmerk. Dit is door Op & Top betwist. Ter zitting heeft Op = Op aangevoerd dat het voor de hand ligt dat een consument de winkel van Op & Top verwart of associeert met de winkel van Op = Op, dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat Op & Top daar bewust op heeft aangestuurd en dat Op & Top kennelijk wil meeliften op de naamsbekendheid van Op = Op. Met het enkel doen van deze suggesties heeft Op = Op haar stelling dat Op & Top haar beeldmerk slaafs heeft overgenomen, niet aannemelijk weten te maken. Van onrechtmatig handelen van de zijde van Op & Top is dan ook geen sprake.

IEF 11605

Auteursrechtinbreuk van rappers met Youtubefilmpje

Kantonrechter Breda, sector kanton 18 juli 2012, zaaknr. 711770 CV EXPL 12-2508 (Eiseres tegen gedaagden)

Uitspraak ingezonden door Janouk Kloosterboer, QuestIE Advocatuur.

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrecht.

Betreft een fotozaak van een fotografe tegen twee rappers en hun management. De zaak heeft betrekking op een youtubefilmpje van de rappers, waarin een foto van de eiseres te zien is. Zij vordert gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding. Het verweer van gedaagden is niet meegenomen in de beoordeling, omdat conclusie van gedaagden retour is gezonden wegens niet ondertekenen daarvan. Hierop hebben gedaagden niet gereageerd. De gevorderde imagoschade van eiseres wordt afgewezen.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagden inbreuk hebben gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van eiseres en wijst een schadevergoeding van € 5.000,- toe.

2.3 Gedaagden zijn op 30 mei 2012 in rechte verschenen. Nu door de gedaaden ingediende conclusie niet ondertekend was, heeft de griffier de conclusie aan gedaagde sub 1 retour gezonden met de mededeling dat deze ondertekend ingediend diende te worden op de rolzitting van 13 juni 2012. Vervolgens hebben gedaagden ter rolzitting van 13 juni 2012 niet meer gereageerd. De vordering van eiseres is door gedaagden derhalve niet weersproken.

2.4 Nu de vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde imagoschade zal worden afgewezen, nu deze onvoldoende is onderbouwd door eiseres.

IEF 11553

Bij het nieuwe art. 25e lid 1 Aw

Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht.
Een ingezonden pleidooi / column van Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey advocaten.


Scene 25-1. D/I* Gerechtsgebouw, zittingzaal. De advocaat van de debuterende romanschrijver W. heeft zojuist gepleit voor ontbinding van de exploitatieovereenkomst tussen uitgever en schrijver wegens onvoldoende exploitatie door de uitgever. Aan het woord is de advocaat van de uitgever.

Edelachtbare,

Het boek van W. verkoopt niet. Laat ik – voor nu – meegaan met de stelling van mijn confrère dat het verleende (auteurs)recht niet voldoende geëxploiteerd wordt, in de zin dat het weinig tot niets oplevert.

Voor u ligt dan de vraag of het feit dat het aan W. toekomende auteursrecht niet in voldoende mate wordt geëxploiteerd, is te wijten aan (i) – het gebrek aan inspanningen van de zijde van mijn cliënte, dan wel (ii) - het gevolg is van het feit dat W.'s werk zo slecht is dat het geen afnemers vindt.

U zult begrijpen dat mijn cliënt van mening is dat het laatstgenoemde zich hier voordoet. De recensies zijn zonder uitzondering vernietigend en het publiek wil het werk niet. Misschien moet W. wel ander werk zoeken [noot: Hij zou zich misschien rekenschap moeten geven van hetgeen Prof. Visser schrijft over goede en slechte auteurs: Visser, D.J.G., Alle auteurs krijgen recht op een billijke vergoeding, NJB 2011, p. 2017 - 2021].

Als productie 1 is een specificatie overgelegd van alle inspanningen en moeite die mijn cliënte zich heeft getroost om het boek van W. onder de aandacht van het publiek te brengen. Als productie 2 zijn de verschenen recensies overgelegd.

Mijns inziens is met een en ander gegeven dat de onvoldoende exploitatie is toe te rekenen aan W., de maker, in de zin van art. 25e lid 1 Aw.

Natuurlijk zal mijn confrère de vraag opwerpen waarom mijn cliënte het werk, als het zo slecht is, dan toch heeft uitgegeven. Wel nu, de wondere wegen van de lezende consument zijn ondoorgrondelijk. Ware die wegen vooraf te kennen: iedere uitgever zou uitsluitend bestsellers uitgeven. Ook in dit geval was er hoop dat een groep lezers zich aangesproken zou voelen door het werk van W. Niet iedereen immers leest Proust of Kant.

Het oordeel van de consument is hard: dertig verkochte exemplaren.

Laat ik hier ook vooruitlopen op hetgeen mijn confrère ongetwijfeld zal betogen. Indien het werk zo slecht is dat het geen afnemers trekt, waarom verzet mijn cliënt zich dan tegen ontbinding van de exploitatieovereenkomst?

Het redigeren van de tekst, het zetten van de tekst, het drukken (papier, inkt) en het binden van het werk hebben de nodige investeringen gevergd. Daar komen bij: de kosten van het omslagontwerp, het verzenden van present en recensie exemplaren, advertentie en overige marketing kosten, zie productie 1 (mijn cliënt heeft nagenoeg met iedere recensent geluncht – niet uit een voorliefde voor een goede en voedzame lunch, maar uitsluitend om de recensent tot – bij voorkeur positieve – recensie van het werk van W. te bewegen. De bonnetjes zitten bij de productie.) en de inslag- en opslagkosten bij zowel het Centraal Boekhuis als bij cliënt zelf.

Mijn cliënte aanvaardt dat deze 'flop' voor haar rekening en risico is. Zij wenst haar verliezen niet op W. af te wentelen – hoe redelijk dat ook zou zijn. Zij verlangt wel, in alle redelijkheid, dat zij de kans behoudt om deze verliezen nog goed te maken.

Indien W. onverhoopt (maar zeer gewenst) een goed boek mocht schrijven en publiceren en mogelijk, zo nog mooier, een prijs zal winnen, zal ook het onderhavige werk weer afnemers vinden (al was het maar uit nieuwsgierigheid voor W.'s vroegere werk). Het is immers ook Saramago overkomen. Zijn werken werden – hier in Nederland - slechts aan anderhalve man en een paardenkop verkocht. Na twintig jaar noeste arbeid was daar de Nobelprijs voor de literatuur. De gehele voorraad kon zo weer in de verkoop en werd ook daadwerkelijk afgenomen. Beeldt u eens in dat W. de Nobelprijs voor de literatuur wint: wellicht zit er dan nog een tweede druk in!

Maar zelfs de eerste druk zal mijn cliënte niet kunnen (uit)verkopen indien thans de overeenkomst wordt ontbonden.

* D/I staat voor Dag/ Interieur
Reageren op/in deze serie? redactie@ie-forum.nl

IEF 11604

Kritische kanttekeningen bij beslag op software

Kritische kanttekeningen bij conservatoire beslagen op software ex art. 28 Aw. (Eerder verschenen in Tijdschrift voor Internetrecht, nr. 3 juni 2012)

Bijdrage van Fulco Blokhuis, Boekx Advocaten.

Steeds vaker vragen rechthebbenden toestemming om beslag te leggen op inbreukmakende software die bij een derde staat; bijvoorbeeld een server met inbreukmakende p2p software, een gameserver of een website van een ondernemer verwikkeld in een conflict, waarbij in alle gevallen de server bij een hostingprovider staat. Bij het leggen van het beslag gaat een website tijdelijk uit de lucht en is er sprake van bijvangst (materiaal waarop volgens het verlof geen beslag kan worden gelegd). De beslagsyllabus (v 2011) schrijft voor dat er geen gelijktijdig conservatoir bewijsbeslag (art. 1019b-1019d Rv) en/of beslag tot afgifte bij derden (28 Auteurswet) gelegd kan worden. Toch is dit vaak wel het geval. Daarnaast wordt een beslag ex art. 28 Aw ook gebruikt om de waarborgen van het bewijsbeslag omtrent privacy te omzeilen. Al met al genoeg redenen om de beslagpraktijk ex art. 28 Aw eens goed tegen het licht te houden. In dit artikel zullen diverse vragen worden behandeld die een beslaglegger en Voorzieningenrechter (zouden) moeten beantwoorden om eventueel tot een rechtsgeldig beslag ex art. 28 Aw te kunnen komen; vragen over jurisdictie en toepasselijk recht, de vraag of software überhaupt kan worden beslagen, en de proportionaliteitstoets. Daarnaast bespreek ik aspecten bij een forensische kopie en wordt er een korte vergelijking gemaakt met het bewijsbeslag.

Lees het hele artikel hier.

IEF 11603

Staken gebruik van merken en handelsnaam Nope is Dope

Vzr. Rechtbank Rotterdam 18 juli 2012, zaaknr. 40434/KG ZA 12-485 (Eiser c.s. tegen Nope is Dope B.V. c.s.)

Uitspraak én samenvatting ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten.

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Domeinnamen.

In de onderhavige zaak heeft één van de eisers enkele merken in licentie gegeven aan één van de gedaagden, op voorwaarde dat hij een aandeel zou verwerven van 33% in het aandelen pakket van de betrokken gedaagde. Het aandeel verwerft hij niet en verwerving na 3 jaar in het licht van de huidig zaak wordt in kort geding als onvoldoende spoedeisend geoordeeld. Eiser stelt dat later een van de andere gedaagden de merkrechten wegens een vervalste akte heeft doen overdragen. Dit komt niet voldoende vast te staan, omdat de originele akte nergens is te vinden en aan relevant grafologisch onderzoek niet kan worden toegekomen. De andere eiser is auteursrechthebbende op het logo dat in meerdere van de genoemde merken is opgenomen. Eiser heeft de met de merknaam overeenstemmende domeinnaam nopeisdope.com, die op naam stond van één van gedaagden, zonder titel overgedragen aan de andere eiser na bedreigingen. Eiser vordert om als bewindvoerder ex art 710 Rv bij de werkmaatschappij Nope Is Dope BV te worden aangesteld, maar dit wordt door de voorzieningenrechter afgewezen. De vordering in reconventie tot staking van het gebruik van de merken en handelsnaam Nope Is Dope en overdracht van het domein nopeisdope.com wordt toegewezen aan gedaagden.

De voorzieningenrechter beveelt eiser c.s inbreuk op de merkrechten en de handelsnaam te staken en gestaakt te houden, beveelt eiser c.s. de domeinnaam nopeisdope.com ter vrije beschikking van Nope Is Dope c.s. te stellen. De proceskosten worden gematigd en deels gecompenseerd.

Merkinbreuk
6.5.2 Gelet hierop is niet met de in kort geding vereiste mate van zekerheid vast te stellen aan wie de merkrechten toebehoren. Binnen dit kort geding, waarbinnen voor verdere bewijsvoering gen plaats is, in het kader van de belangenafweging terughoudendheid geboden met het treffen van voorlopige voorzieningen die vergaande negatieve consequenties kunnen hebben voor de bedrijfsvoering van partijen, waaronder het veroorzaken van blijvende schade. Dat het niet gebruik kunnen maken van de merkrechten A tot en met E voor NID c.s., meer in het bijzonder Nope is Dope B.V., ernstige schade met zich meebrengt is evident. Nope is Dope B.V. maakt sinds haar oprichting in september 2009 veelvuldig gebruik van haar (licentie)rechten op de merken A tot en met E bij het promoten van de door Nope is Dope B.V. georganiseerde (dans)evenementen en de verkoop van tickets ten behoeve van die evenementen. Hiermee heeft NID c.s. voldoende aannemelijk gemaakt een zwaarwegend beland te hebben bij de merkrechten A tot en met ter uitvoering van de bedrijfsactiviteiten van Nope is Dope B.v.. Eiser c.s. heeft een redelijk, zwaarwegend belang bij de merkrechten op A tot en met onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Weliswaar heeft eiser ter zitting verklaard zo'n drie keer -met gebruik van zijn merkrechten- bedrijfsactiviteiten te hebben ontplooid, maar eiser c.s. heeft hier geen stukken van overlegd. Voorts kan in de geschetste situatie niet worden uitgesloten dat het door eiser c.s. gebruiken van voornoemde merkrechten voor het ontplooien van soortgelijke bedrijfsactiviteiten als Nope is Dope B.V. als onrechtmatig handelen van eiser c.s. jegens Nope is Dope B.V. gekwalificeerd moet worden. Daar komt bij dat de rechten van de licentienemer niet zonder omstandigheden zal de voorzieningenrechter zodanige voorzieningen treffen die er op neerkomen dat de bestaande situatie gehandhaafd wordt tot in de bodemprocedure hierover is beslist, dan wel partijen anderszins tot en vergelijk zijn gekomen. Het onder I primair in reconventie ten aanzien van de merkrechten A tot en met E zal daarom als na te melden worden toegewezen, onder afwijzing van het onder 3 in conventie gevorderde ten aanzien van de merken A, B, D en E. De meegevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Nu noch NID c.s., noch eiser c.s. aannemelijk heeft gemaakt dat de andere partij inbreuk maakt op de merkrechten F en G, en ook overigens niet is voldaan aan de vereisten van artikel 2.20 lid 1 onder c BVIE, zullen de vorderingen onder 3 in conventie en onder I primair in reconventie voor zover die zien op F en G worden afgewezen.

6.5.3 Gelet op het onder 6.5.2 overwogene zal de vordering onder 4 in conventie worden afgewezen omdat deze vordering ziet op logo's die tevens zijn aan te merken als beeldmerken en over deze beeldmerken is onder 6.5.2 reeds geoordeeld. De vraag of de -als productie 21 door eiser c.s. overgelegde- akte van overdracht auteursrechten d.d. 12 april 2006 tussen derde en eiser echt dan wel vervalst is kan mitsdien onbesproken blijven.

Handelsnaam
6.8 (...) Tussen partijen is niet in geschil dat Nope is Dope B.V. de handelsnaam Nope is Dope sinds haar oprichting op 2 september 2009 gebruikt voor haar bedrijfsactiviteiten en de website. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat hij onder de naam Nope is Dope deelneemt aan het economisch verkeer, waarbij materieel voordeel wordt beoogd en waarmee hij in min of meer blijvend verband naar buiten toe optreedt. Hiermee voldoet eiser c.s. niet aan artikel 1 van de Handelsnaamwet.

Domeinnaam
7.3 De voorzieningenrechter stelt (...) dat voorshands voldoende aannemelijk is dat Nope is Dope B.V. rechthebbende is op de domeinnaam nopeisdope.com. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat Nope is Dope B.V. tot voor kort de domeinnaam nopeisdope.com in gebruik had en dat eiser c.s. deze domeinnaam, middels het wijzigen door eiser van de inloggegevens, zich heeft toegeëigend. Eiser c.s. heeft dit zelf ter zitting erkend. De voorzieningenrechter kwalificeert dit handelen als domeinkaping. Dat NID c.s., meer in het bijzonder Nope is Dope B.V., hierdoor grote schade kan lijden is evident. De weigering van eiser c.s. om de domeinnaam toegankelijk te maken en over te dragen aan NID c.s. maakt daarom naar voorlopig oordeel inbreuk op de rechten die NID c.s. op de website kan doen gelden. Hiermee ligt de vordering onder V in reconventie, voor zover die ziet op de domeinnaam nopeisdope.com, als na te melden voor toewijzing gereed, met dien verstande dat het onder V i)primair gevorderde, gezien de door de voorzieningenrechter op dat punt te betrachten terughoudendheid, niet wordt toegewezen. De onder V gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. De vordering onder IV in reconventie zal niet afzonderlijk worden toegewezen omdat NID c.s. de onder IV in reconventie gevorderde handelingen zelf in haar macht heeft op het moment dat de domeinnaam nopeisdope.com aan haar te vrije beschikking staat.

Op andere blogs:
DomJur (nummer 2012-873)

IEF 11602

Definitie van een 'licentiehouder van oudere rechten'

HvJ EU 19 juli 2012, zaak C-376/11 (Pie Optiek) - perscommuniqué

Prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België).

In navolging van IEF 11265 (Concl. A-G). Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Lastgeving (eigen naam, maar voor rekening van een ander). Uitleg van de woorden: 'licentiehouders van oudere rechten'. Het Hof EU benadrukt dat houders van oudere rechten tijdens de 'Sunrise Period' slechts één of meer domeinnamen in het .eu-domein kunnen laten registreren wanneer zij hun vestigingsplaats, hoofdbestuur, hoofdkantoor of woonplaats in de Unie hebben. Licentiehouders van oudere rechten zijn slechts registratiegerechtigd wanneer zij aanwezig zijn op het grondgebied van de Unie en in plaats van de houder beschikken over het oudere recht.

Antwoord van het Hof EU:

Artikel 12, lid 2, derde alinea, van verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie van 28 april 2004 tot vaststelling van regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het .eu-topniveaudomein en de beginselen inzake registratie, moet aldus worden uitgelegd dat in een situatie waarin het betrokken oudere recht een merkrecht is, de woorden „licentiehouders van oudere rechten” niet doelen op een persoon die door de houder van het betrokken merk uitsluitend is gemachtigd om, in eigen naam maar voor rekening van deze houder, een domeinnaam te registreren die gelijk is aan of overeenstemt met bedoeld merk, zonder evenwel gemachtigd te zijn dat merk commercieel te gebruiken in overeenstemming met de eigen functies ervan.

Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 12, lid 2, van verordening [nr. 874/2004] aldus worden uitgelegd dat in een situatie waarin het betrokken oudere recht een merkrecht is, de woorden „licentiehouders van oudere rechten” kunnen doelen op een persoon die door de houder van het merk uitsluitend is gemachtigd om, in eigen naam maar voor rekening van de licentiegever, een domeinnaam te registreren die gelijk is aan of overeenstemt met het merk, of, zonder evenwel gemachtigd te zijn om het merk voor andere doeleinden te gebruiken of om het teken als merk te gebruiken, bijvoorbeeld voor het in de handel brengen van waren of diensten onder het merk?

2) Zo ja, moet artikel 21, lid 1, sub a, van verordening nr. 874/2004 dan aldus worden uitgelegd dat „een recht of gewettigd belang” eveneens bestaat indien de „licentiehouder van oudere rechten” de .eu-domeinnaam in eigen naam maar voor rekening van de houder van het merk heeft geregistreerd, wanneer laatstgenoemde niet voldoet aan de eisen van artikel 4, lid 2, sub b, van verordening [nr. 733/2002]?

Op andere blogs:
IPKat (Pie in the eye: Non-EU companies suffer .EU domain name blow)

IEF 11601

Slechts gedeeltelijke merkinbreuk op corrigerende onderkleding

Rechtbank 's-Gravenhage 18 juli 2012, zaaknr. 339611/HA ZA 09-1922 (Thane Direct Company c.s. tegen Robba B.V.)

In navolging van IEF 10083.

Merkenrecht. Auteursrecht. Compensatie proceskosten. Thane is merkhouder van het Beneluxwoordmerk Slim 'n Lift  en van Gemeenschapswoordmerk Orbitrek. Robba biedt figuurcorrigerende onderkleding en fitnessapparatuur aan onder de naam Slim 'n Lift Supreme Body Suit resp. Orbitrac, met gebruik van een foto afkomstig van de website van Thane. In het tussenvonnis heeft de rechtbank bepaald dat er sprake is van gedeeltelijke merkinbreuk op het Beneluxmerk. De rechtbank heeft het gevorderde verbod op het Gemeenschapsmerk en het auteursrecht op de foto toewijsbaar geoordeeld. De gevorderde winstafdracht is afgewezen. Aan Thane is gelegenheid geboden de schadevergoeding te onderbouwen, deze heeft Thane vervolgens ingetrokken. Thane heeft verzocht eindvonnis te wijzen met veroordeling van Robba in de proceskosten.

In de onderhavige zaak oordeelt de rechtbank dat er reden bestaat voor compensatie van de proceskosten. Dit omdat de gestelde inbreuk op het Beneluxmerk slechts gedeeltelijk is toegewezen en Thane op bepaalde punten in het ongelijk is gesteld, dan wel haar vordering heeft ingetrokken.

De rechtbank verbiedt Robba inbreuk te maken op de merken en het auteursrecht van Thane Direct op last van een dwangsom.

2.6. Nu in deze procedure de gestelde inbreuk op het Beneluxmerk slechts gedeeltelijk is komen vast te staan en Thane juist op de punten, die partijen voorafgaand aan de procedure verdeeld hielden, in het ongelijk wordt gesteld of zij zelf haar vordering heeft ingetrokken, bestaat reden, zoals Robba bepleit, voor compensatie van de proceskosten.

2.7. De gevorderde opgave van informatie met betrekking tot verkochte inbreukmakende producten wordt afgewezen. Bij deze opgave heeft Thane geen belang nu geen winstafdracht zal worden bevolen. Thane heeft daarnaast de met een verklaring van registeraccountant Oomen onderbouwde stelling van Robba, dat zij wel heeft aangeboden, maar niet daadwerkelijk inbreukmakende producten heeft ingekocht en verkocht, onvoldoende gemotiveerd bestreden. Voor zover al is verkocht, zijn de producten bovendien
aan particulieren verkocht. De gevorderde informatie is daarom evenmin zinvol om verdere inbreuken te voorkomen. Thane heeft ook in zoverre geen belang bij deze vordering.

2.8. In het tussenvonnis is overwogen dat het gebruik van de tekens ‘Slim & Lift Supreme Body Suit’ niet, zoals Thane heeft gesteld, als merkinbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE1 kan worden aangemerkt omdat geen verwarringsgevaar bestaat. Daaraan is toe te voegen dat al om dezelfde reden het gebruik van die tekens niet kan worden verboden op grond van de gestelde onrechtmatige daad (oneerlijke concurrentie).