Rechtbank verklaart merk 'DELOREAN EU' nietig en verbiedt gebruik DeLorean-tekens

Rb. Den Haag 29 januari 2025, IEF 22547; ECLI:NL:RBDHA:2025:1179 (Delorean Motor Company tegen naam 1). Deze zaak betreft een geschil tussen DeLorean Motor Company (DMC) en naam 1 c.s., waarin DMC vordert dat de rechtbank inbreuken op haar intellectuele eigendomsrechten vaststelt. DMC stelt dat naam 1 c.s. inbreuk maakt op haar DMC-woordmerken, handelsnaam en auteursrechten door onder andere het gebruik van het merk "DeLorean" en door foto's van DeLorean-voertuigen zonder toestemming te gebruiken. Ook vordert DMC schadevergoeding voor deze inbreuken. De rechtbank begint met het vaststellen van haar bevoegdheid en oordeelt dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van DMC die zijn gebaseerd op de merkregistraties van DMC, waaronder de Beneluxmerken en de EU-merken. Ten aanzien van de vorderingen die voortvloeien uit de franchiseovereenkomst wordt echter geoordeeld dat de rechtbank niet bevoegd is, omdat de overeenkomst een forumkeuzebeding bevat waarin expliciet is gekozen voor de rechtbanken in Harris County, Texas. DMC vordert in de eerste plaats de nietigverklaring van het merk van naam 1 en de overdracht van het merk aan DMC. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een onbetrouwbare gemachtigde, aangezien naam 1 geen onterecht merkdepot heeft verricht. De rechtbank wijst de vordering tot nietigverklaring van het merk van naam 1 echter toe op basis van verwarringsgevaar. De rechtbank overweegt dat het merk van naam 1, gezien de gelijkenis met de DMC-merkregistraties, verwarring kan veroorzaken bij het relevante publiek, ondanks de argumenten van naam 1 dat het publiek het verschil zou herkennen.
Tien boeken gratis beschikbaar in ‘Information Law Series’

Na de succesvolle lancering van het Information Law Series Archief in september 2024, zijn er nu nog eens tien delen gratis online beschikbaar gesteld op de website van het IViR.
Hieronder vallen baanbrekende proefschriften van Martin Senftleben (over auteursrecht en de driestappentoets), Natali Helberger (over regulering van voorwaardelijke toegang), Mireille van Eechoud (over toepasselijk recht in auteursrecht) en Ashwin van Rooijen (over softwareauteursrecht en mededingingsrecht).
Andere delen die online beschikbaar zijn gesteld, bestaan uit twee uitgebreide essaybundels die de relatie tussen auteursrecht en het publieke domein onderzoeken: The Commodification of Information (over de ‘propertization’ van informatie) en de tegenhanger The Future of the Public Domain (over het gemeengoed in het informatierecht).
Fenix moet gebruik van tekens die overeenstemmen met het beeldmerk van IB.ECO staken in Nederland

Rb. Limburg 6 februari 2025, IEF 22546; ECLI:NL:RBLIM:2025:1049 (IB.ECO tegen Fenix). IB.ECO, een handelaar in plantenvoedingsproducten, is eigenaar van verschillende merkregistraties voor het merk "APTUS", ingeschreven in 2015 bij het BOIP, EUIPO en IPI, voor producten in klassen 1, 31 en 35. Fenix, een voormalige afnemer van IB.ECO’s distributeur Ferna Trade GmbH, verkoopt nu plantenvoedingsproducten onder de naam "Artos" via een webshop. IB.ECO heeft Fenix per brief van 3 september 2024 gesommeerd om het gebruik van het Artos-teken te staken, de producten uit de handel te halen, vernietigen en verkoopfacturen over te leggen, omdat zij dit als inbreukmakend beschouwt. Fenix heeft niet gereageerd op deze sommatie. IB.ECO vordert dat Fenix onmiddellijk stopt met het gebruik van het Artos-teken en alle inbreukmakende producten vernietigt, onder dreiging van hoge dwangsommen, en eist ook een overzicht van verkoopfacturen en vergoeding van proceskosten. Fenix verzet zich tegen deze vorderingen.
Verwijderen van identificatienummers van drankflessen doet geen noemenswaardige afbreuk aan merken

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 20 november 2024, IEF 22545; ECLI:NL:OGEABES:2024:130 (Hennessy, MHCS & Polmos tegen Herrera & Zhung Kong). Hennessy, MHCS en Polmos (hierna: eiseressen) zijn allemaal betrokken bij de productie en distributie van alcoholhoudende dranken en hebben merkrechten op hun producten. Herrera en Zhung Kong (hierna: gedaagden) zijn distributeurs en verkopers van alcoholhoudende dranken op Bonaire. De gedaagden verkochten flessen drank van de merken van eiseressen zonder de originele identificatienummers. Deze nummers zijn essentieel voor de traceerbaarheid en authenticiteit van de producten. Eiseressen stelden dat dit de integriteit van hun producten aantastte en de merkrechten schond. De gedaagden voerden aan dat de flessen via parallelhandel waren verkregen. Gedaagden betoogden dat de flessen rechtmatig via parallelhandel waren verkregen en dat het verwijderen van de identificatienummers was toegestaan volgens de geldende rechtspraak. Eiseressen vorderden dat gedaagden onmiddellijk zouden stoppen met de verkoop van de gedecodeerde flessen.
Rechtbank bevestigt boete ACM: Excessieve prijsverhoging geneesmiddel is misbruik machtspositie

Rb. Rotterdam 13 februari 2025, IEF 22544, LSR 2279; ECLI:NL:RBROT:2025:1811 (Fabrikant tegen ACM). De ACM heeft aan een geneesmiddelenfabrikant een boete opgelegd omdat zij misbruik heeft gemaakt van haar economische machtspositie door een excessieve prijs te vragen en te incasseren voor haar eigen CDCA-geneesmiddel in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat de ACM op goede gronden heeft vastgesteld dat de geneesmiddelenfabrikant misbruik heeft gemaakt van haar economische machtspositie. De ACM heeft de buitensporigheid en de billijkheid van de prijs van het CDCA-geneesmiddel op zorgvuldige en objectieve wijze beoordeeld. Met de ACM is de rechtbank van oordeel dat registratie van het CDCA-geneesmiddel als geneesmiddel voor de behandeling van CTX wel voordelen biedt die een zekere prijsverhoging kunnen rechtvaardigen, maar een prijs die, met tussenstappen, van € 46,- naar € 13.090,- per verpakking is gegaan, gaat bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing alle perken te buiten.
Artikel: Terugblik op de Nederlandse en Europese rechtspraak op het gebied van (auteurs- en modelrechtelijke) vormgevingsbescherming

Artikel geschreven door Allard Ringnalda, eerder verschenen in BIE 2024/5.
Inleiding
In het voorbije jaar zijn een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van met name de auteursrechtelijke bescherming van product- vormgeving te signaleren. Aan het Hof van Justitie zijn een aantal prejudiciële vragen voorgelegd die een forse impact op de betekenis en toepassing van het auteursrechtelijke werkbegrip kunnen hebben. Daar wordt in deze Terugblik uitgebreid bij stil gestaan. Ook de toe- passing van het werkbegrip op productvormgeving in de Nederlandse feitenrechtspraak komt aan bod. Verder zal worden stilgestaan bij een aantal modelrechtelijke thema’s zoals de uitleg van modeldepots, de beschermingscriteria en het zichtbaarheidsvereiste. Tot slot zullen we ontwikkelingen bespreken op het vlak van het internationale recht.
Uitspraak ingezonden door Peter Teunissen, Radboud Universiteit.
Inbreukverbod voor aortaklepprothese en afleversysteem van Meril

Rb. Den Haag 22 januari 2025, IEF 22541, LS&R 2278; ECLI:NL:RBDHA:2025:1557 (Edwards tegen Angiocare en Meril). Edwards is houder van octrooi EP 762 op een prothetische hartklep (de SAPIEN 3) en een afleversysteem dat deze prothese in het lichaam brengt (Commander). Meril heeft oppositie ingesteld tegen EP 762 en de oppositieafdeling van het EOB heeft het octrooi herroepen op meerdere gronden, maar het octrooi in gewijzigde vorm in stand gehouden conform hulpverzoek 21. De technische kamer van het EOB heeft nog geen uitspraak gedaan in hoger beroep. Meril wil deze uitspraak afwachten en onderhavige procedure schorsen, artikel 83 lid 3 of 4 ROW. Edwards stelt dat er gewoon een geldig octrooi is na oppositie en dat deze procedure niet geschorst moet worden.
Onvoldoende onderscheidend vermogen van het merk MORE Nutrition

Gerecht van de Europese Unie, 5 februari 2025, IEF 22540, IEFbe 3870; ECLI:EU:T:2025:128 (Quality First GmbH tegen EUIPO) Op 11 oktober 2021 heeft Quality First GmbH een aanvraag ingediend voor het woordmerk MORE Nutrition bij het EUIPO, voor verschillende goederen en diensten zoals voedingssupplementen, dieetproducten en gerelateerde diensten. De aanvraag is afgewezen omdat het merk geen onderscheidend vermogen heeft. Eiser gaat in beroep bij de Kamer van Beroep van het EUIPO, die het beroep afwijst. De Kamer concludeert dat het merk door Engelstalige consumenten in de EU wordt gezien als een simpele reclameboodschap, zonder onderscheidend vermogen. Eiser verzoekt het Gerecht om de beslissing van de Kamer te vernietigen, met het argument dat het merk wel degelijk onderscheidend vermogen heeft. Eiser voert drie gronden van beroep aan: schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c) van de verordening en het gelijkheidsbeginsel.
Weigering merkregistratie ExactCut vanwege gebrek aan onderscheidend vermogen

Gerecht EU 5 februari 2025, IEF 22537; IEFbe 3867; ECLI:EU:T:2025:136 (ExactCut s. r. o. tegen EUIPO) In de zaak tussen ExactCut en het EUIPO heeft het Gerecht zich uitgesproken over de weigering van de inschrijving van het figuurlijke merk ExactCut. De aanvraag werd afgewezen door het EUIPO omdat het merk niet voldeed aan de eisen van onderscheidend vermogen. De Kamer van Beroep van het EUIPO had geoordeeld dat het teken beschrijvend was voor de producten en diensten waarvoor de aanvraag was ingediend, en dus geen onderscheidend vermogen had. Het Gerecht bevestigt deze beoordeling. Het merk ExactCut bestaat uit de Engelse woorden exact (precisie) en cut (gesneden), die samen de kenmerken van de betrokken producten en diensten beschrijven. De Kamer van Beroep stelde vast dat deze woorden door het relevante publiek onmiddellijk als beschrijvingen van de producten en diensten worden herkend, zonder verdere reflectie. Het Gerecht onderschrijft deze conclusie en merkt op dat het teken een voldoende direct en concreet verband moet hebben met de producten of diensten, zodat het publiek het teken direct als beschrijving herkent. Het Gerecht benadrukt dat de beoordeling van het onderscheidend vermogen moet plaatsvinden op basis van de algehele indruk die het merk maakt, met inachtneming van de kenmerken van het teken als geheel. Het concludeert dat, hoewel het merk grafisch is gepresenteerd met kleuren die de woorden scheiden, de woorden zelf nog steeds de kenmerken van de producten en diensten beschrijven en geen onderscheidend vermogen bezitten.
Artikelen: Towards a European Research Freedom Act
Recent zijn er twee artikelen gepubliceerd die voortkomen uit hetzelfde onderzoeksproject, met als overkoepelende thema "Ruimte voor onderzoeksgebruik in het auteursrecht". De auteurs, Martin Senftleben, Kacper Szkalej, Caterina Sganga en Thomas Margoni, onderzoeken de impact van het EU-auteursrecht op wetenschappelijk onderzoek en identificeren belangrijke knelpunten in het huidige juridische kader. Het eerste artikel richt zich op de beperkingen die onderzoekers ervaren door gefragmenteerde en restrictieve onderzoeksuitzonderingen, onduidelijke toegangsregels, verouderde vereisten voor niet-commercieel gebruik, en juridische onzekerheden veroorzaakt door de driestappentoets. Daarnaast worden obstakels zoals betaalmuren, technologische beschermingsmaatregelen en contractuele beperkingen benadrukt. Empirische data tonen aan dat deze barrières grensoverschrijdend onderzoek belemmeren. De auteurs pleiten voor wetgevende hervormingen, waaronder een verplichte, open onderzoeksvrijstelling, verduidelijking van toegangsregels, en ondersteuning voor moderne onderzoeksmethoden zoals text- en datamining. Het tweede artikel belicht de rol van secundaire publicatierechten (SPR) in het bevorderen van Open Science en de Europese Onderzoeksruimte (ERA). SPR wordt gezien als een krachtig instrument om auteurs in staat te stellen hun werk onder bepaalde voorwaarden vrij te delen, wat bijdraagt aan een rechtvaardiger en efficiënter onderzoekslandschap. Beide artikelen onderstrepen de noodzaak van hervormingen in het EU-auteursrecht om wetenschappelijk onderzoek beter te faciliteren en de belangen van onderzoekers en auteursrechthebbenden beter in evenwicht te brengen. De voorstellen van de auteurs bieden waardevolle inzichten voor het creëren van een flexibeler en toekomstbestendig juridisch kader voor onderzoek in de digitale samenleving.