IEF 22202
26 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22200
26 augustus 2024
Uitspraak

Haviltex-criterium in actie: de licentie van Harbour Antibodies ziet alleen op de toepassing van octrooien in muizen

 
IEF 22204
26 augustus 2024
Uitspraak

Onverwachte wending in eerste Amerikaanse rechtszaak over tekst- en datamining voor generatieve AI

 
IEF 8844

Een plat touw

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 maart 2010, zaaknummer 105.006.802/01, Van Beelen Industrie en Handel B.V. tegen Otter Ultra Low Drag Limited (met dank aan Huib Mars, Aries Advocaten)

Octrooirecht. Indirecte inbreuk. Geen 1019h proceskosten bij procedure aangevangen voor verstrijken van de implementatiedatum.

In dit geding staat de vraag centraal of Van Beelen door het aan afnemers in Nederland verkopen en leveren van het zogenoemde ‘Stealth Rope’ touw indirect inbreuk maakt op EP 0859546 betreffende een cel voor gebruik in een sleepnetsysteem. De rechtbank oordeelde eerder van niet (zie Rechtbank Den Haag, 14 februari 2007 IEF 3496).

Ook volgens het Hof is geen sprake van indirecte inbreuk. Een plat touw is geen middel betreffende een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding. Slechts een plat touw voorzien van ‘iets extra’s’ (bijvoorbeeld een welving) kan het effect volgens de uitvinding bereiken. Daarbij komt dat het (al dan niet geïmpregneerde) platte, kernloos gevlochten touw, dat bij toepassing van de uitvinding van worden gebruikt, een algemeen in de handel verkrijgbaar product is. Verder blijkt volgens het Hof uit niets dat Van Beelen de afnemers aanzet tot het maken van inbreuk op het octrooi van Otter. Er is slechts ook aan nettenbouwers in Nederland geleverd.

Het Hof ziet (conform het eerdere proceskostenincident (zie Gerechtshof ’s-Gravenhage, 8 december 2009, IEF 8463) geen aanleiding voor een Handhavingsrichtlijnconforme proceskostenveroordeling nu de procedure is aangevangen voorafgaand aan het verstrijken van de implementatiedatum van deze richtlijn.

Lees het arrest hier.

IEF 8843

De persexceptie

Rechtbank Amsterdam, sector kanton, 12 mei 2010, CV 2009-20781, Stichting Nijmeegse Stadskrant tegen GS Media B.V. (met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan)

Auteursrecht. Persexceptie art 15 AW. Interview is aan te merken als nieuwsbericht. Nijmeegse Stadskrant en journaliste maken bezwaar tegen gebruik op Geenstijl.nl van een scan van een interview met een Nijmeegse wethouder (“Ik had die klootzaak van GeenStijl gewoon voor zijn kont geschopt.”). Standskrant niet-ontvankelijk, vorderingen journaliste afgewezen: “Gedaagde is een nieuwsorgaan gericht op digitale nieuwsvoorziening via haar website GeenStijl. Het overnemen van het bewuste interview op haar website is aldus te kwalificeren als het overnemen op een ander medium dat eenzelfde functie vervult, zodat dit gedaagde vrijstond.” 1019h Proceskosten: basistarief Orde van Advocaten.

8. Tegenover de door eiseres sub 2 gestelde inbreuk op haar auteursrecht beroept gedaagde zich primair op de persexceptie, als bedoeld in artikel 15 Auteurswet.
9. Dat artikel bevat ten behoeve van de "pers" een beperking wat betreft het maken van inbreuk op een auteursrecht en wel in die zin dat het de pers tot op zeker hoogte vrijstaat "persberichten" uit nieuwsmedia, als daar zijn dagbladen, weekbladen, tijdschriften, radio- of televisieprogramma of andere media met eenzelfde functie, over te nemen in andere nieuwsmedia.
10. Het door gedaagde overgenomen interview van eiseres sub 2 is aan te merken als een nieuwstijding of gemengd bericht dat louter het karakter van een persbericht draagt.
11. Gedaagde is een nieuwsorgaan gericht op digitale nieuwsvoorziening via haar website GeenStijl. Het overnemen van het bewuste interview op haar website is aldus te kwalificeren als het overnemen op een ander medium dat eenzelfde functie vervult, zodat dit gedaagde vrijstond.
12. In het overgenomen interview werd de naam van eiseres sub 2 als de desbetreffende interviewer vermeld. Ook werd de Nijmeegse Stadskrant daarin als de bron van het interview vermeld.
13. Door eiseres sub 2 werd in de publicatie in de Nijmeegse Stadskrant van haar interview het auteursrecht niet uitdrukkelijk voorbehouden.
14. Het door gedaagde in dezen gedane beroep op de persexceptie als bedoel in artikel 15 Auteurswet dient aldus gehonoreerd te worden. Met de overname van het bewuste interview van eiseres sub 2 als online bijlage bij haar bericht over wethouder Van Hooft op haar website GeenStijl werd geen inbreuk gemaakt op het desbetreffende auteurecht van eiseres sub 2.

15. De vordering van eiseres sub 2 komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
16. Als de in het ongelijk te stellen dienen eiseressen in de proceskosten veroordeeld te worden. Deze kosten dienen, nu het in dezen om rechtspleging in zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom gaat, conform het bepaalde in artikel 1019h Rv vastgesteld te worden.
17. Bij de conclusie van dupliek heen de gemachtigde van gedaagde een specificatie overgelegde van de tijd die hij tot dan aan deze procedure heen besteed. Die specificatie komt uit op 29.4 uren.
18. Aannemende dat de specificatie ziet op een urenverantwoording van de gemachtigde van gedaagde tegenover zijn cliënte, zal de kantonrechter van de juistheid van dat aantal uren uitgaan.
19. Het feit dat nadien nog pleidooi werd gehouden zal de kantonrechter niet verdisconteren in de bestede tijd. Het was gedaagde die pleidooi vroeg. Afgezien van het feit dat het houden van pleidooi in kantonzaken nauwelijks gebruikelijk is te noemen, kan ook niet gezegd worden dat het laatste processtuk dat in dezen door eiseressen werd genomen gedaagde er toe genoopt kan hebben om pleidooi te vragen.
20. De gemachtigde van gedaagde hanteert een uurtarief van € 340,00, De kantonrechter acht termen aanwezig om in deze uit te gaan van het door de Orde van Advocaten geadviseerde basistarief van €180,00 per uur. 21. De proceskosten aan de zijde van gedaagde worden aldus vastgesteld op € 5.292,00 exclusief BTW.

Lees het vonnis hier. Berichtgeving op Geenstijl.nl hier.

IEF 8842

Maar ook niet door iemand anders

Vzr. Rechtbank Utrecht, 12 mei 2010, LJN: BM4473, Eiseres tegen Club Wear

Domeinnamen. Executiegeschil (zie vzr. Rechtbank Leeuwarden, 13 mei 2009, IEF 7920). Verkoop domeinnaam leidt tot gebruik: “dat de zinsnede “te staken en gestaakt te houden”  inhoudt dat [eiseres] ervoor dient zorg te dragen dat de website met de domeinnaam www.clubswear.nl niet meer zou worden gebruikt, niet alleen niet door haar zelf, maar ook niet door iemand anders.” Maximale dwangsommen verbeurd. 

4.3. [gedaagde] stelt dat (…) Door de domeinnaam te verkopen, heeft [eiseres] er geen zorg voor gedragen dat het gebruik van de domeinnaam conform het vonnis gestaakt is gehouden. Door de gestelde verkoop kan de koper het gebruik van de website voortzetten, hetgeen ook is gebeurd. (…)

4.4.  De voorzieningenrechter overweegt dat het gebruik van de domeinnaam www.clubswear.nl op de wijze als hierboven vermeld is aan te merken als een gebruik, zoals bedoeld in het dictum van het vonnis van 13 mei 2009. Voorts wordt overwogen dat de zinsnede “te staken en gestaakt te houden” in het dictum van het vonnis van 13 mei 2009 inhoudt dat [eiseres] ervoor dient zorg te dragen dat de website met de domeinnaam www.clubswear.nl niet meer zou worden gebruikt, niet alleen niet door haar zelf, maar ook niet door iemand anders. Als rechthebbende op de domeinnaam had [eiseres] dit laatste ook volstrekt in de hand. Aangezien vonnissen in beginsel van rechtswege werken (Hoge Raad 27 april 1979, NJ 1980, 169), gold deze verplichting voor [eiseres] reeds op 13 mei 2009 en niet pas na de betekening van het vonnis. [eiseres] heeft op 18 mei 2009 echter de domeinnaam in combinatie met de domeinnaam www.staplingerie.nl verkocht aan Jobtactics, een onderneming van mevrouw [B] (hierna: [B]). Blijkens een door [gedaagde] in het geding gebrachte brief d.d. 16 september 2008 van [eiseres], die is ondertekend door z[eiseres] als [B], was de onderneming [eiseres] en de eenmanszaak destijds van hen beiden. Door de overdracht van de twee domeinnamen heeft [eiseres] [B] in staat gesteld om hiermee dezelfde soort onderneming te drijven als [eiseres] voorheen deed. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] hiermee in strijd met het vonnis van 13 mei 2009 heeft gehandeld. Niet gebleken is dat het [eiseres] na betekening van het vonnis onmogelijk was om aan de overtreding van het vonnis een eind te maken. Gelet hierop is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het maximale bedrag aan dwangsommen verbeurd.

lees het vonnis hier.

IEF 8841

Schots auteursrecht

Vzr. Rechtbank Utrecht, 7 mei 2010, LJN: BM4292, TIE Nederland B.V. tegen Channel Media Company c.s. 

Auteursrecht. Software. Schots auteursrecht. Niet is komen vast te staan dat de auteursrechten aan eiseres zijn overgedragen. Geen schriftelijk stuk overgelegd. Geen onrechtmatige daad. Afwijzing vordering tot opheffing bewijsbeslag. Geen verweer tegen hoogte 1019h proceskosten: €69.498,36. 

5.1.  De kern van het geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of TIE auteursrechthebbende is met betrekking tot de Digital Channel programmatuur, en, zo ja, of de CMC-software, aan deze programmatuur is ontleend.

5.4.  Blijkens beide ‘legal opinions’ is voor rechtsgeldige overdracht van intellectuele eigendomsrechten naar Schots recht onder meer een schriftelijk stuk vereist dat is ondertekend door degene die het intellectuele eigendomsrecht overdraagt (artikel 90 van de Copyright, Designs and Patents Act 1988).

5.5.  (…)  Ook indien het standpunt van TIE in deze zou worden gevolgd, betekent dit niet dat daarmee vaststaat dat TIE auteursrechthebbende op de Digital Channel programmatuur is geworden. TIE was immers geen partij bij de ‘working agreement’. Dat was Stayer. TIE stelt dat Stayer de rechten en verplichtingen uit de ‘working agreement’ heeft overgedragen aan TIE. Zij heeft echter nagelaten een schriftelijk stuk te overleggen waarmee die rechten en verplichtingen worden overgedragen. De e-mail van 30 oktober 2009, overgelegd door TIE als productie 12, betreft een per e-mail gedane mededeling van Stayer aan TIE dat de betreffende overeenkomst ten tijde van de activa-/passiva-verkoop door SMP aan TIE is overgedragen. Dit stuk betreft alleen een schriftelijke bevestiging van een overdracht die volgens Stayer zou hebben plaatsgevonden, maar kan niet gelden als een schriftelijk stuk waarmee de rechten en verplichtingen uit de overeenkomst worden overgedragen aan TIE.
De stelling van TIE dat de ‘working agreement’ onderdeel uitmaakte van de activa-/ passiva-overeenkomst met SMP, kan haar niet baten, nu een schriftelijk stuk ontbreekt waarmee de rechten en verplichtingen uit de ‘working agreement’ door Stayer zijn overgedragen op SMP. Dit betekent dat er geen ononderbroken reeks van schriftelijke stukken is aan te wijzen waarin telkens de rechten en verplichtingen uit de ‘working agreement’ aan rechtsopvolgers zijn overgedragen, zoals wel is vereist door Schots recht (en overigens ook door de Nederlandse Auteurswet).
 
(…)

5.12.  Nu een auteursrecht van CMC c.s. op de Digital Channel programmatuur niet is komen vast te staan, kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, enkel op grond van gelijkenissen in de ‘look and feel’ van de programmatuur geen onrechtmatig handelen jegens TIE worden aangenomen. Het gebruik van de naam Digital Channel kan - zoals hiervoor reeds is overwogen - een gevolg zijn van handelen van de zijde van de software-ontwikkelaar, zodat op dat punt onvoldoende omstandigheden zijn gesteld die een conclusie van onrechtmatig handelen aan de zijde van CMC c.s. rechtvaardigen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8840

De wens dat de machine kan staan

Rechtbank Assen, 14 april 2010, LJN: BM1412, Max co. Ltd. Tegen gedaagde.

Auteursrecht. Geen auteursrechtelijke bescherming van bundelmachine (omwikkelen en bundelen van ijzeren wapeningen). Technisch bepaald. Geen slaafse nabootsing. De vormgeving is gericht op bepaald functioneel resultaat en niet ‘eigen’ en ‘oorspronkelijk’. Groot aantal andere gereedschappen met zelfde vormgeving. Geen eigen plaats in de markt en geen verwarringsgevaar. Verschillen in beide modellen. Relevante markt bestaat uit eindgebruikers in professionele vakhandel.

Auteursrecht: 4.3.  De rechtbank is van oordeel dat de belangrijkste kenmerken van de uiterlijke vormgeving van de Re-Bar-Tier van Max zijn bepaald door technische eisen. De gekozen vormgeving is onmiskenbaar gericht op het bereiken van een bepaald functioneel resultaat. Het kunnen staan van de machine en de plaatsing van de batterijen onderin heeft bijvoorbeeld te maken met de wens dat de machine kan staan ter voorkoming van schade, alsmede het in balans in de hand liggen van de machine. Voorts kan de totaalindruk van de vormgeving van de Re-Bar-Tier niet worden gekwalificeerd als "eigen" en "oorspronkelijk". Er is immers een groot aantal andere gereedschappen (ook andere dan bundelmachines) in de handel die een zelfde vormgeving hebben, het zogenaamde staande model, met de batterij/accu onderin en een 'trekker' aan het handvat, alsmede met dezelfde kleur, te weten groen. Wat er aan de bundelmachine afwijkt ten opzichte van andersoortige gereedschappen heeft te maken met de specifieke functie van de bundelmachine. Zo zijn de vorm van de kop (waar het betreft de aanwezigheid van grijpers) en de plek voor de draadspoel functioneel bepaald.

Geoordeeld wordt dan ook dat de Re-Bar-Tier niet kan worden beschouwd als een werk dat een (voldoende) eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Max kan zich dan ook niet op auteursrechtelijke bescherming van haar bundelmachine beroepen.

Slaafse nabootsing:  4.5.  De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan deze vereisten. Zo heeft Max onvoldoende onderbouwd dat de Re-Bar-Tier een eigen plaats in de markt heeft. Ook acht de rechtbank geen verwarringsgevaar aanwezig. De beide modellen vertonen weliswaar overeenkomsten, maar er zijn ook verschillen, onder meer in de vorm van de grijpers en in het model, het kleurgebruik en de vorm van de bestickering, belettering en benaming. Daarnaast heeft de Bundel Pro Gold twee knopjes bovenop het apparaat, waar de Re-Bar-Tier er een heeft. Dit in verband met instelmogelijkheden van de Bundel Pro voor de draadspanning. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank in dit verband van belang dat de relevante markt voor deze producten wordt gevormd door eindgebruikers in de professionele vakhandel, zoals bouwbedrijven en installateurs. Die markt stelt andere eisen aan gereedschappen als de onderhavige en zal minder snel in verwarring worden gebracht als een niet-professioneel gebruiker/consumentkoper. Er is derhalve geen sprake van slaafse nabootsing, zodat ook op deze grond de vorderingen niet toewijsbaar zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 8839

Het resultaat is van menselijke arbeid

Spinder - Labore (Klik op afbeelding voor vergroting)Rechtbank Leeuwarden, 12 mei 2010, HA ZA 08-860, Labore Design B.V. tegen Spidra B.V. (met dank aan Romany Paul, Trip Advocaten & Notarissen).

Auteursrecht. Meubels. “Het auteursrecht beschermt niet tegen verveelvoudiging die op toeval berust”, aldus de rechtbank die vervolgens constateert dat “van een op toeval berustende overeenstemming tussen beiden meubelseries naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is.” Inbreuk aangenomen. In citaten:

7.2 (…) Naar het oordeel van de rechtbank zijn de meubels uit de Praga serie oorspronkelijk, in die zin dat zij een eigen intellectuele schepping zijn van de ontwerper. Voorts draagt de Praga serie het persoonlijk stempel van de maker, nu het ontwerp van de serie het resultaat is van menselijke arbeid en voldoende creatieve keuzes kent.

7.3. Deze keuzes betreffen niet slechts de wijze waarop het hout is bewerkt, maar ook de vormgeving van de meubels, de combinatie van het hout met de verschillende soorten stalen frames, de soorten meubels die binnen de serie verkrijgbaar zijn en de uitstraling van de serie als geheel.

7.6 (…) De vormgeving van de meubels, de combinatie tussen (bewerkt) hout en stalen frames, het soort meubels dat in beide series wordt aangeboden en de uitstraling van eidere serie als geheel, zijn dusdanig overeenstemmend dat de totaalindruk van de door Labore verhandelde meubelserie overeenkomt met de auteursrechtelijke Praga meubellijn van Spidra. De rechtbank oordeelt derhalve dat sprake is van verveelvoudiging.

7.7. De rechtbank is bovendien van oordeel dat Labore de ontwerpen van haar meubels heeft ontleend aan de Praga meubelserie. Daarvoor is redengevend dat de totaalindrukken van de beide meubelseries dusdanig met elkaar overeenstemmen dat de meubels van Labore niet als een zelfstandig werk kunnen worden aangemerkt (…). De rechtbank neemt in dit verband de in overweging dat uit de door partij een over en weer gestelde feiten volgt dat Spinder Products vóór haar faillissement het bewerkte hout afnam van LSV Hout, dat Spidra in het kader van gesprekken over de uitbesteding van de productie van de Praga meubel frames aan LSV Hout ter beschikking heeft gesteld en dat LSV Hout tijdens het faillissement van Spinder Products interesse heeft getoond in overname van delen van Spinder Products. Van een op toeval berustende overeenstemming tussen beiden meubelseries is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

Lees het vonnis hier of inmiddels hier op rechtspraak.nl.

IEF 8838

Geen soortnaam voor kersenpitkussens

Rechtbank Breda, 12 mei 2010, HA ZA 09-1200, S. tegen R.E.M. Holding (met dank aan Nanda Ruyters, AKD)

Merkenrecht. Domeinnaam. Procedure na uitspraak WIPO Arbitration and Mediation Center. Onvoldoende aannemelijk dat HITTEPIT is verworden tot soortnaam voor kersenpitkussens. Het merkrecht van gedaagde is derhalve niet vervallen. Van gedaagde kan niet worden verlangd dat zij tegen elk beschrijvend gebruik optreedt. Normaal gebruik: gebruik voor kersenpitkussen valt onder depot voor ‘(warmwater)kruiken’.

Eiser maakt middels domeinnaam hittepit.nl inbreuk op het merkrecht van gedaagde en moet o.a. aangeven hoeveel traffic er is geweest van die domeinnaam naar de hoofdwebsite van eiser en hoeveel producten er zijn verkocht aan bezoekers die via hittepit.nl op die hoofdsite terecht zijn gekomen.

3.5. De stelling van S. wordt gepasseerd. S. heeft onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat HITTEPIT tot soortnaam is verworden. De door S. gestelde omstandigheden dat het woord hittepit in Van Dale en op mijnwoordenboek.nl is opgenomen en dat hittepit in het kinderboek "De avonturen van Zipje en Zopje" als soortnaam wordt gebruikt, zijn onvoldoende om aan te nemen dat HITTEPIT in de handel is verworden tot soortnaam. Dit geldt temeer nu REM als productie 14 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie kopieën van advertenties heeft overgelegd waaruit blijkt dat aanbieders van het HITTEPIT kersenpitkussen, HITTEPIT als merk gebruiken en REM als productie 15 kopieën van verkoopsites heeft overgelegd waaruit blijkt dat aanbieders van kersenpitkussens van een ander merk, HITTEPIT niet als de beschrijvende naam gebruiken maar de algemene term kersenpitkussen.

3.6. Daarnaast heeft S. geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat door toedoen of nalaten van REM het merk HITTEPIT tot soortnaam is verworden. Uit de bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie overgelegde productie 14 met een afbeelding van een verpakking van een HITTEPIT kersenpitkussen blijkt dat REM zelf HITTEPIT als merk gebruikt. De merkfunctie van HITTEPIT wordt benadrukt door de typografie en het gebruik van de soortnaam kersenpitkussen naast het merk HITTEPIT. De door S. genoemde omstandigheid dat REM zelf in een foldertje HITTEPIT (tevens) beschrijvend heeft gebruikt, is onvoldoende om hieraan af te doen. Dat REM alle jaren het @-symbool niet, althans niet consequent, bij het merk heeft gebruikt -hetgeen REM overigens betwist- doet evenmin af aan het gebruik van HITTEPIT als merk en is geen grond om aan te nemen dat HITTEPIT door toedoen of nalaten van REM is verworden tot een soortnaam. Uit de door REM overgelegde brief d.d. 26 november 2006 van Van Dale blijkt dat REM zich inspant om te voorkomen dat HITTEPIT een soortnaam wordt. S. heeft niet gesteld dat REM reeds voor de comparitie op de hoogte was van het gebruik van HITTEPIT op mijnwoordenboek.nl en in voornoemd kinderboek, zodat zij hiertegen niet heeft kunnen optreden, nog daargelaten dat niet van REM kan worden verlangd dat zij tegen elk beschrijvend gebruik optreedt.

3.7. S. legt verder aan haar vorderingen en verweer in reconventie ten grondslag dat het recht op het merk HITTEPIT -naar de rechtbank begrijpt- op grond van artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE is vervallen omdat het merk gedurende een ononderbroken periode van vijf jaren niet is gebruikt voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven. (…) Het merk HITTEPIT wordt immers niet door REM voor (warmwater)kruiken gebruikt maar voor kersenpitkussens.

3.8. Deze stelling van S. wordt gepasseerd. Naar het oordeel van de rechtbank dient de aanduiding "(warmwater)kruiken" te worden opgevat in de zin van een warmtebron. Vaststaat dat het merk HITTEPIT als zodanig wordt gebruikt. Bovendien valt een kersenpitkussen binnen de algemene ruime aanduiding "gerei voor de huishouding (niet van edele metalen of verguld of verzilverd)".

Lees het vonnis hier.

IEF 8837

Koksbuizen

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, ex parte beschikking van 7 mei 2010, KG RK 10-380, Bi-Wear Clothing Company B.V. tegen X. (Met dank aan Remco van Leeuwen, Van Doorne)

Auteursrecht. Voor zover bekend eerste (gepubliceerde) ex parte beschikking van rechtbank Zwolle-Lelystad. Vervolg op kort geding over koksbuizen (IEF 8693). Tussenpersoon in de zin van artikel 9 lid 1 sub a van de Handhavingsrichtlijn. Verzoek toegewezen.

"2.5 Met Bi-Wear wordt geoordeeld dat nu X. aangemerkt dient te worden als tussenpersoon ook een bevel op grond van artikel 1019e Rv jegens haar kan worden uitgesproken, omdat dit volgt uit artikel 9 lid 1 sub a van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.
Nu Bi-Wear stelt dat X. geen gehoor geeft aan haar sommaties om de inbreukmakende handelingen blijvend te staken, is gelet op het voorgaande en met inachtneming van hetgeen is geoordeeld in voormeld vonnis in kort geding d.d. 22 maart 2010 het verzoek toewijsbaar als hierna vermeld."

Lees de beschikking hier.

IEF 8836

Nieuwe dimensies

Gerecht EU, 12 mei 2010, T-148/08, Beifa Group Co. Ltd tegen OHIM / Schwan-Stabilo Schwanhaüßer GmbH & Co

Gemeenschapsmodel. Merkenrecht. Nietigheidsprocedure tegen ingeschreven gemeenschapsmodel  ‘dat schrijfinstrument weergeeft’ o.g.v. ouder nationaal beeldmerk (De ‘Stabilo-marker’, zie ook tussen dezelfde partijen: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 20 april 2010, IEF 8811). Gerecht vernietigt de beslissing toto nietigverklaring van het OHIM wegens procedurefouten, onder andere met betrekking tot de verschillende dimensies.

114. Aangezien de beslissing van de nietigheidsafdeling geen enkele verduidelijking bevat, kan de verwijzing in diezelfde beslissing naar de „driedimensionale vorm” van het oudere merk – die op het eerste gezicht paradoxaal is daar het een beeldmerk betreft – enkel tot de conclusie leiden dat de nietigheidsafdeling zich niet heeft gebaseerd op een vergelijking tussen het litigieuze model en het oudere merk, maar is overgegaan tot een vergelijking tussen dat model en een driedimensionaal merk dat in haar beslissing niet wordt aangeduid.

(…) 116. Deze vergissing van de nietigheidsafdeling werd geenszins rechtgezet door de kamer van beroep. Zoals reeds werd opgemerkt, heeft de kamer van beroep in punt 17 van de bestreden beslissing zich beperkt tot het overnemen van de kenmerken die door de nietigheidsafdeling aan het oudere merk waren toegeschreven, zonder erop te wijzen dat de nietigheidsafdeling per vergissing had verwezen naar een driedimensionaal merk in plaats van naar het oudere merk en dat dezelfde kenmerken ook aanwezig waren in het oudere merk.

117. Aangezien de kamer van beroep in de bestreden beslissing haar conclusie inzake het bestaan van gevaar voor verwarring van het litigieuze model met het oudere merk heeft gebaseerd op de vergelijking van dat model met een ander teken dan het oudere merk, heeft zij derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en moet de bestreden beslissing worden vernietigd.

Lees het arrest hier.

IEF 8835

Het verwijderen van haarverlengstrengen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 mei 2010, HA-ZA 09-874, Personality Hair Great Lengths B.V. en Great Lengths International S.R.L., tegen Euro Hair Fashion Holding B.V. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann)

Octrooirecht. Termijn indiening nietigheidsadvies (artikel 76 lid 1 ROW). Toelaatbaarheid additionele nietigheidsargumenten. Slaafse nabootsing.

Euro Hair is houdster van Nederlands octrooi NL 1030766 dat betrekking heeft op een inrichting voor het verwijderen van haarverlengstrengen (extensions). Great Lengths heeft onder de naam removal gun een apparaat voor het verwijderen van extensions op de markt gebracht. Euro Hair heeft Great Lengths gesommeerd ieder commercieel gebruik van de removal gun te staken. Great Lengths heeft daarop OCN verzocht een nietigheidsadvies uit te brengen (76 lid 1 ROW). In het één maand na het uitbrengen van de nietigheidsdagvaarding uitgebrachte advies van OCN, oordeelt het OCN dat de door Great Lengths B.V. aangevoerde  nietigheidsbezwaren geen doel treffen. Great Lengths vordert vernietiging van het octrooi. Euro Hair voert verweer.

Great Lengths is ontvankelijk in haar vordering, ook al is het nietigheidsadvies niet meebetekend met de dagvaarding, maar slechts bij het indienen van de dagvaarding overgelegd. De rechtbank oordeelt dat (conform het Landelijk procesreglement) het volstaat het nietigheidsadvies over te leggen als productie bij het indienen van de dagvaarding. Deze uitleg wordt ondersteund door de wetsgeschiedenis. In 2007 is de tekst van artikel 76 lid 1 ROW aangepast aan het nieuwe procesrecht, door het woord ‘bijlage bij de conclusie van eis’ te vervangen door ‘bijlage bij dagvaarding’ maar de Memorie van Toelichting presenteert die aanpassing als een louter terminologische aanpassing. Niet kan worden volgehouden, aldus de rechtbank, dat met die wijziging een verschuiving van de termijn van overlegging van het advies is beoogd.

Ook het feit dat Great Lengths in de procedure nieuwe, nog niet door het OCN beoordeelde, nietigheidsgronden naar voren brengt, leidt niet tot niet-ontvankelijkheid. Artikel 76 lid 1 eist niet dat het nietigheidsadvies alle in de procedure aangevoerde nietigheidsgronden bevat. Deze uitleg staat niet op gespannen voet met de ratio van de bepaling nu het nietigheidsadvies in de plaats treedt van het vooronderzoek, waarbij ook niet geldt dat de gronden van een nietigheidsactie beperkt zijn tot de gronden welke zijn behandeld in het vooronderzoek of gedurende oppositie.

Het betoog van Euro Hair dat aldus eiser zijn kruit droog kan houden, kan volgens de rechtbank niet leiden tot een ander oordeel. Ten eerste heeft eiser de omvang van het nietigheidsadvies niet volledig in de hand. Daarnaast kan het ontbreken van advies meewegen bij de beoordeling van de onderbouwing van een nietigheidsgrond. En als laatste kan onder bijzondere omstandigheden het aanvullen van nietigheidsgronden in strijd zijn met de eisen van de goede procesorde.

Inventiviteit: Gezien de onduidelijkheid in het octrooischrift kan, zeker in het kader van de beoordeling van de geldigheid van het octrooi, de reikwijdte van conclusie 1 niet worden gereduceerd tot uitsluitend inrichtingen die daadwerkelijk de met de uitvinding beoogde voordelen realiseren. Conclusie 1 is niet inventief en nietig, alsmede afhankelijke conclusies 2 en 3.

Slaafse nabootsing: Eventuele verwarring bij het publiek is voor een belangrijk deel niet nodeloos, nu een belangrijk deel van de overeenkomsten verband houdt met de eisen van deugdelijkheid en bruikbaarheid. Ten tweede heeft Great Lengths het nodige gedaan om binnen de grenzen van deugdelijkheid en bruikbaarheid verwarring te voorkomen (afwijkende kleurstelling, afwijkende vormgeving handvat en voorzijde van de tang, alsmede een afwijkende naamsvermelding op het product), waardoor van slaafse nabootsing geen sprake is.

Lees het vonnis hier.