IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 8410

IE-diensten

GvEA, 23 September 2009, zaak T-409/07, Helge B. Cohausz tegen OHIM / José Izquierdo Faces

Gemeenschapsmerk. Onsuccesvolle nietigheidsactie tegen beelmerk ACOPAT o.g.v. ouder nationale woordmerken COPAT (voor o.a. services of a patent lawyer). Geen normaal gebruik.

75. In addition, the applicant did not claim that it was impossible to produce other documentary evidence. Even if the particular nature of industrial property related services is taken into account, it should be noted that the applicant was able to produce invoices relating to those services and containing the ‘copat’ element, but only in relation to the period after 12 August 2002, that is to say, after the end of the relevant period (28 January 2001). Indeed, there is nothing to suggest that those services were sold under the earlier mark COPAT prior to that date. Moreover, at the hearing, the applicant acknowledged that the decision to introduce the ‘copat’ element was taken only after the relevant period, that is to say, after the Community trade mark acopat had been published.

76. Accordingly, even if the extent of the use had been proved for the period between 6 April 1999 and 5 April 2004, which partly overlaps the relevant period, a global assessment of all the abovementioned documents discloses that any minimal use before 29 January 2001 could not be regarded as sufficient in the economic sector concerned to create a share in the market for the services protected by the earlier marks and thereby to prove that the earlier marks had been put to genuine use during the relevant period.

Lees het arrest hier.

IEF 8207

Op originele wijze verpakt bier

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 1 september 2009, LJN: BJ8024, Appellant tevens h.o.d.n. AOP-Creatives tegen Multi Cadeau B.V. & Multi Bier Asten B.V.

Auteursrecht. Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Feitelijk ingewikkelde (stukgelopen) samenwerking. Inbreuk op auteursrecht m.b.t. illustraties en teksten voor relatiegeschenken en ludieke verpakkingen, in het bijzonder betrekking hebbend op bier (Kadoosje, Letterbier, Openbrekertje). Geen inbreuk door variaties als de Beerbox..

4.3. De voorzieningenrechter (...) wees (…) , overwegende dat vaststaat dat [appellant] de teksten en illustraties heeft vervaardigd en (een deel van) de namen door [appellant] zijn bedacht, (…) het door [appellant] gevorderde verbod tot, kort gezegd, het gebruik van door [appellant] vervaardigde illustraties en teksten toe (…) , doch pas ingaande 1 mei 2009. Hij wees de stelling dat Multi Cadeau c.s. inbreuk maakten op de auteursrechten van [appellant] door variaties op door hem bedachte en ontwikkelde concepten op de markt te brengen van de hand, evenals het beroep op slaafse nabootsing.

(…) 4.7. Het hof onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter dat onduidelijkheid bestaat over de vraag aan wie de auteursrechten op de door [appellant] vervaardigde illustraties en teksten toekomen, nu deze rechten door middel van een aantal opvolgende overeenkomsten zijn overgedragen aan respectievelijk AOP B.V., [appellant] zelf, Castafiori en vervolgens weer [appellant], waarbij niet steeds duidelijk is omschreven om welke rechten het ging. [appellant] stelt weliswaar dat per abuis in de overeenkomst tussen Castafiori en Hamming is opgenomen dat Castafiori auteursrechthebbende zou zijn, maar hij onderbouwt die stelling, die door Multi Cadeau c.s. wordt weersproken, niet. Uit de in 4.1. onder p genoemde overeenkomst leidt het hof bovendien af dat Castafiori wel degelijk ook in de visie van [appellant] eigenares van enige auteursrechten was. Het hof voegt er aan toe dat de onduidelijkheid wordt vergroot doordat [appellant] ook licenties op zijn werk heeft verstrekt, welke rechten naar voorshands moet worden aangenomen ook weer zijn overgedragen aan anderen. Onweersproken is dat zowel [appellant] als [persoon 1] zich jegens Multi Cadeau c.s. beriepen op auteursrechten en dat zij, ondanks verzoeken tot verduidelijking van Multi Cadeau c.s., nalieten nadere informatie te verschaffen. Ook deze onduidelijkheid draagt eraan bij dat niet is komen vast te staan dat de ten tijde van de beslaglegging en het kort geding bestaande voorraad van Multi Cadeau c.s. onrechtmatig is verkregen.

4.9. (…) Terecht is beslist dat het Multi Cadeau c.s. niet meer is toegestaan de in het dictum genoemde door [appellant] vervaardigde illustraties en teksten te gebruiken (en in elk geval hebben Multi Cadeau c.s. geen - eventueel incidenteel - appel ingesteld tegen de desbetreffende beslissing van de voorzieningenrechter), maar dat Multi Cadeau c.s., gezien de onduidelijkheid omtrent de voorraad, het feit dat Multi Cadeau c.s. voor producten een gebruiksvergoeding heeft betaald en de onduidelijkheid omtrent de vraag wie auteursrechthebbende was, een periode diende te worden vergund om hun regelmatig verkregen voorraad te verkopen. Het enkele feit dat in hoger beroep is gesteld dat [appellant] op 20 februari 2008 zijn toestemming tot exploitatie van zijn werken heeft ingetrokken maakt dat niet anders, omdat het niets afdoet aan het feit dat Multi Cadeau c.s. op dat moment een voorraad producten hadden opgebouwd, waarvan voorshands aannemelijk was dat die ten tijde van het kort geding nog niet volledig was verkocht. De derde grief faalt dus.

4.10. De vierde grief betreft het oordeel van de voorzieningenrechter dat onvoldoende aannemelijk is dat en zo ja in hoeverre Multi Cadeau c.s. inbreuk maken op auteursrechten van [appellant] door variaties op door hem bedachte en ontwikkelde concepten op de markt te hebben, dat onvoldoende aannemelijk is dat de vormgeving van het Kadoosje-kistje en het Openbrekertje voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen en dat evenmin voldoende aannemelijk is dat de variatie op het Kadoosje dat door Multi Cadeau als "Beer Box" wordt verkocht als slaafse nabootsing moet worden aangemerkt. (…)

4.11. Tegenover deze betwisting van Multi Cadeau c.s. heeft [appellant] zijn stelling dat het kistje met het breekijzertje auteursrechtelijk zijn beschermd onvoldoende onderbouwd. Datzelfde geldt voor de door [appellant] bedachte concepten voor etiketten, verpakkingen en relatiegeschenken. Dat de door [appellant] ontworpen teksten en illustraties auteursrechtelijk beschermd zijn, staat buiten kijf. Dat brengt echter niet mee dat het anderen niet zou vrijstaan variaties te bedenken op dat thema en etiketten, verpakkingen en relatiegeschenken te ontwerpen. Voorshands, bij gebreke van nadere adstructie van [appellant], acht het hof aannemelijk dat de combinatie van de door [appellant] ontworpen etiketten, teksten, het daarvoor gekozen thema en de verpakking het eigen, oorspronkelijke karakter bevat. Dat met de verkoop van de Beerbox verwarring wordt gesticht heeft [appellant] ook in hoger beroep niet aangetoond, zodat ook het hof het beroep op slaafse nabootsing verwerpt. Ook grief 1V leidt dus niet tot vernietiging van het vonnis.

Lees het arrest hier.

IEF 8206

De verende lip en de rib van de duwschoen

Vanderlande sorteerinrichtingRechtbank ’s-Gravenhage, 23 september 2009, HA ZA 08-3745, Vanderlande Industries Nederland B.V tegen Van Riet Handling Systems B.V.

Octrooirecht. EP’s m.b.t. sorteerinrichting (lopende band). Inbreukvordering toegewezen m.b.t. een van de twee in stelling gebrachte octrooien.

5.13. Het feit dat de sloffen van Van Riet aanliggen tegen de rode stootkussentjes, doet, anders dan Vanderlande meent, in dit verband niet ter zake. Het moge zo zijn dat de sorteerinrichting van Van Riet daardoor gecompliceerder wordt, terwijl een doel van EP 303 juist is om te voorzien in een simpele constructie. De toevoeging van een mogelijk complicerend element aan een sorteerinrichting die aan de kenmerken van EP 303 voldoet, sluit die sorteerinrichting echter niet uit van de beschermingsomvang van EP 303.

5.14. Ook het tweede verweer van Van Riet, te weten dat het deel van de drager waar de slof tegenaan ligt niet complementair aan de slof is gevormd, treft geen doel. Van Riet wijst er in dit verband op dat de slof in het midden een vernauwing heeft en daarom niet over de gehele lengte zonder speling aansluit op de drager. Echter, zoals Vanderlande terecht heeft aangevoerd, moet het vereiste van complementariteit worden uitgelegd in het licht van de functie van de slof, te weten het mogelijk maken dat de afduwschoen verschuift. Daarvoor is nodig dat de slof en drager complementair gevormd zijn, maar niet noodzakelijk is dat de drager over de gehele lengte zonder speling aanligt tegen de slof. Daarom moet worden aangenomen dat de gemiddelde vakman een dergelijke beperking, die niet uitdrukkelijk in conclusie 1 van EP 303 staat en evenmin volgt uit de beschrijving en tekeningen, ook niet in die conclusie zal lezen.

5.15. Daarnaast moet, anders dan Van Riet ten derde betoogt, worden aangenomen dat de sloffen in haar sorteerinrichting worden ondersteund door delen van de duwschoen. Niet in geschil is dat de duwschoen van Van Riet delen bevat die langs beide zijden van de draagplaat van de drager naar beneden steken. Van Riet meent echter dat niet die delen, maar een verbindingsplaat die de betreffende delen onder de draagplaat met elkaar verbindt, de sloffen ondersteunen. Dat betoog treft geen doel omdat het deel van de duwschoen dat Van Riet kwalificeert als verbindingsplaat op zijn beurt wordt ondersteund door de bedoelde delen. De delen ondersteunen de sloffen dus in ieder geval indirect en niet valt in te zien waarom de beschermingsomvang van conclusie 1 van EP 303 beperkt zou zijn tot een vorm van directe ondersteuning. Dat dit kenmerk niet zo beperkt moet worden uitgelegd wordt bovendien bevestigd door figuur 2 van het octrooischrift (zie de kopie van de figuur onder r.o. 2.7). Die figuur laat een uitvoeringsvorm zien waarin de sloffen mede worden ondersteund door een bodemplaat (93) die de delen (92) verbindt.

5.16. Ten slotte heeft Van Riet aangevoerd dat haar sorteerinrichting geen inbreuk maakt omdat het in conclusie 1 van EP 303 genoemde kenmerk “langs beide zijden van de dragerplaat naar beneden uitstekende delen” volgens haar behoort tot de stand van de techniek. Daarom zou, aldus Van Riet, de aanwezigheid van dat element in de sorteerinrichting “op zichzelf niet tot een inbreuk leiden”. Dat laatste is als zodanig niet onjuist, maar Vanderlande voert ook niet aan dat dit kenmerk op zichzelf tot inbreuk leidt. Voor een inbreuk volstaat uiteraard niet de aanwezigheid van één element van conclusie 1 van EP 303 (ongeacht of dat element bekend is uit de stand van de techniek). Vanderlande betoogt dat de sorteerinrichting van Van Riet aan alle elementen van de conclusie 1 van EP 303 voldoet. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat dit betoog slaagt.
 
(…) 5.24. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat EP 303 geldig is en dat de sorteerinrichting van Van Riet onder de beschermingsomvang van conclusie 1 van dit octrooi valt. Niet in geschil is dat Van Riet een van die sorteerinrichtingen in Nederland heeft ingezet voor promotionele en marketing doeleinden. Daarmee staat de inbreuk op EP 303 vast. De vorderingen zijn als zodanig niet weersproken en komen dus voor toewijzing in aanmerking op de wijze zoals hierna bepaald.

Lees het vonnis hier.

IEF 8205

Personalia

Mirjam ElferinkKienhuisHoving advocaten en notarissen maakt bekend dat per 1 september jongstleden de organisatie is uitgebreid met de komst van Mirjam Elferink.

Mirjam is advocaat op het gebied van Intellectuele Eigendom en heeft zich gespecialiseerd op het gebied van ICT-recht. Zij studeerde Nederlands Recht aan de Universiteit Leiden, waar zij in 1998 ook promoveerde (‘Verwijzingen in wetgeving. Over de publiekrechtelijke en auteursrechtelijke status van normalisatienormen’). Zij heeft gedurende vier jaar als advocaat bij Stibbe gewerkt. Vervolgens is zij gedurende lange tijd als universitair docent privaatrecht en intellectuele eigendom verbonden geweest aan de Vrije Universiteit en de Universiteit Utrecht. Mirjam zal ook nu nog verbonden blijven aan het CIER.  (…) “De advocatuur is me altijd blijven trekken. Ik wilde graag terug naar Twente, dus de keus voor KienhuisHoving was snel gemaakt.”

IEF 8204

Met dank aan…

Nog even een huishoudelijke mededeling over de ‘met dank aan’ vermeldingen bij berichten over recente rechtspraak: In beginsel worden inzenders vermeld die een uitspraak aanleveren voor publicatie, meestal zal dat de ‘winnende’ advocaat zijn, soms beide partijen en een enkele keer de ‘verliezende’ advocaat (die vaak met de publicatie een bepaald punt onder de aandacht zal willen brengen).

De uitspraken van de Rechtbank Den Haag worden echter door de rechtbank zelf (in copypastable pdf-formaat) middels een eigen email verzendlijst verspreid onder een grote groep belangstellenden, vaak zeer kort nadat de behandeld advocaat zelf het vonnis heeft verkregen en soms zelf eerder. Van uitspraken die op deze manier al zijn verspreid, en vaak door meerdere personen worden ingezonden, wordt alleen de pdf van de Rechtbank Den Haag gepubliceerd, zonder verdere vermelding. Om praktische redenen worden ook uitspraken die worden verspreid kort nadat een behandeld advocaat het vonnis heeft ingezonden meestal zonder vermelding gepubliceerd. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor uitspraken die eerst op Rechtspraak.nl worden gepubliceerd. (Wat wel weer kan helpen is het mee- of inzenden van goede, betere of grotere afbeeldingen van de litigieuze merken of producten, dan gaat de dank uit i.v.m. de afbeeldingen).

Bij uitspraken die ruim voor de verspreiding door de rechtbank worden ingezonden, of die helemaal niet door de rechtbank zijn verspreid, wordt vanzelfsprekend wel een vermelding opgenomen. Het mag voor zich spreken dat de rechtbank zelf geen ‘met dank aan’ verwacht, hopelijk in de wetenschap dat onze dank natuurlijk wel bijzonder groot is.

IEF 8203

Een overeenkomst tot betalende vermelding op internet

HvJ EG 22 september 2009, Conclusie A-G Poiares Maduro in gevoegde zaken C-236/08, C-237/08 en C-238/08 Google France c.s. tegen Louis Vuitton Malletier, Viaticum, Luteciel, CNRRH, Pierre-Alexis Thonet, Bruno Raboin en Tiger, franchisée Unicis (Prejudiciële vragen Cour de Cassation, Frankrijk).

Merkenrecht. Conclusie A-G in Google Adwordszaken. 'A-G Poiares Maduro is van mening dat Google geen merkinbreuk heeft gepleegd door adverteerders de mogelijkheid te bieden om met ingeschreven merken overeenkomende zoekwoorden te kopen. Het is evenwel mogelijk dat Google aansprakelijk wordt gesteld voor het doen verschijnen in AdWords van inhoud die merkinbreuken bevat.' Net gepubliceerd, eerst even het persbericht en de conclusie van de conclusie:

III –  Conclusie

155. Bijgevolg geef ik het Hof in overweging de Cour de cassation te antwoorden als volgt:

„1)      Wanneer een marktdeelnemer, via een overeenkomst tot betalende vermelding op internet, een zoekwoord selecteert dat in het geval van een zoekopdracht op basis van dit woord een link doet verschijnen die uitnodigt om te surfen naar een site die door deze marktdeelnemer wordt geëxploiteerd teneinde waren of diensten aan te bieden, en dat een door een derde ingeschreven merk reproduceert of nabootst voor dezelfde of soortgelijke waren, zonder toestemming van de houder van dit merk, wordt niet als zodanig inbreuk gemaakt op het uitsluitende recht dat aan de merkhouder wordt toegekend op grond van artikel 5 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten.

2)      Artikel 5, lid 1, sub a en b, van richtlijn 89/104 en artikel 9, lid 1, sub a en b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk moeten aldus worden uitgelegd dat een merkhouder de verlener van een betalende dienst van vermelding niet kan verbieden om adverteerders zoekwoorden ter beschikking te stellen die ingeschreven merken reproduceren of nabootsen, of om in het kader van de overeenkomst tot vermelding te zorgen voor het creëren en bevoorrecht verschijnen van commerciële links naar sites op basis van deze zoekwoorden.

3)      Indien het gaat om bekende merken, kan de merkhouder zich niet verzetten tegen een dergelijk gebruik op grond van artikel 5, lid 2, van richtlijn 89/104 en artikel 9, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94.

4)      De verlener van de betalende dienst van vermelding kan niet worden beschouwd als een verlener van een dienst van de informatiemaatschappij bestaande in de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie in de zin van artikel 14 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (‚richtlijn inzake elektronische handel’).”

Lees de conclusie hier. Persbericht HvJ EG hier.

IEF 8201

Nadeel zal worden toegebracht aan zijn eer en de naam

www.paulhermans.comVzr. Rechtbank Breda, Sector kanton, 18 september 2009, LJN: BJ8029 en LJN: BJ8075, Paul Hermans tegen De Stichting Vredesduif.

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. “De voorzieningenrechter verbiedt Stichting De Vredesduif om op 19 september 2009 het vredesmonument genaamd ‘Noach’s olijftak’ zonder sokkel van tenminste 3,5 meter te plaatsen en te onthullen op het Groenedijkplein danwel een andere plek, in Breda-Noord. De voorzieningenrechter komt tot dat oordeel nu de Stichting de tussen partijen geldende contractuele verplichtingen heeft geschonden. Voorts heeft Hermans een geslaagd beroep gedaan op art. 25 van de Auteurswet, nu de voorzieningenrechter voorshands heeft geoordeeld dat het op dat artikel gebaseerde persoonlijkheidsrecht is geschonden.”

3.7.Ten aanzien van de op het Auteursrecht steunende grondslag geldt het volgende.(…)  Uit dit e-mailbericht van [naam eiser] volgt evident zijn oordeel, dat de aanpassing van de maatvoering, invloed heeft op zijn artistieke visie op de wijze van plaatsing van het kunstwerk.  [Naam eiser] doet hier dus een beroep op zijn persoonlijkheidsrechten. De voorzieningenrechter leidt uit de stellingen van [naam eiser] af dat hij specifiek een beroep doet op artikel 25 lid 1 sub d Auteurswet (…) Voor zover al afstand van de in dat onderdeel van artikel 25 Auteurswet beschreven recht kan worden gedaan, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat noch uit de in het geding gebrachte stukken noch uit het verhandelde ter zitting van zodanige afstand –zoals door de Stichting is betoogd- is gebleken.

Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt juist dat [naam eiser] diverse malen contact heeft opgenomen met de Stichting ten einde tot een oplossing te komen met betrekking tot de wijze waarop het kunstwerk zou worden geplaatst, waaruit kan worden opgemaakt dat [naam eiser] zich betrokken voelde bij de totstandkoming van zijn kunstwerk. Ook de bestuurders van Stichting hebben - zoals door hen ter zitting spontaan verklaard - hunnerzijds vele malen vergeefs getracht [naam eiser] te bewegen tot inschikkelijkheid ten aanzien van zijn standpunt met betrekking tot de wijze van plaatsing, welke handelwijze duidt op erkenning van het recht van [naam eiser] volgend uit art. 25 lid 1 sub d Auteurswet.

Aan de orde is dan de vraag of, in de omstandigheden van het geval, een plaatsing op een basis van 80 cm hoogte een misvorming, verminking of andere aantasting van het kunstwerk oplevert welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van [naam eiser] of aan zijn waarde in deze hoedanigheid.

Gegeven het feit dat in het eerdere overleg tussen partijen de door de Stichting voorgenomen terugbrenging van de spanwijdte van 7 meter tot 3,5 meter heeft geleid tot de artistieke visie van [naam eiser] dat alsdan plaatsing op een sokkel van 3,5 meter diende te volgen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van aantasting van het werk bij plaatsing op de thans door de Stichting voorgenomen wijze tegen de uitdrukkelijke wil van [naam eiser].
De voorzieningenrechter betrekt in dat oordeel mede dat [naam eiser] voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door de plaatsing van het kunstwerk op een sokkel van 80 centimeter, nadeel zal worden toegebracht aan zijn eer en de naam, te meer nu het kunstwerk bij een lagere plaatsing vatbaarder wordt voor vandalisme, waartegen het niet bestand is, dan in het geval het geplaatst wordt op een rotonde of op een sokkel van 3,5 meter hoogte.

3.8. De stelling van de Stichting dat zij een groot maatschappelijk evenement heeft georganiseerd waarbij onder meer vele vrijwilligers en organisaties betrokken zijn en het afgelasten van het evenement grote gevolgen heeft, kan aan het oordeel van de voorzieningenrechter niet afdoen nu enkel een (groot) belang – zonder recht – onvoldoende is om een toerekenbare tekortkoming of een op auteursrecht inbreukmakende handeling, te kunnen rechtvaardigen.

Lees het vonnis hier en hier.

IEF 8200

Een nieuw deskundigenonderzoek

Rechtbank Arnhem, 9 september 2009, HA ZA 08-1778, The Coca-Cola Company tegen Cooperatieve inkoopvereniging Superunie B.A.

Merkenrecht. Marktonderzoeken. Tussenvonnis in vormmerkzaak over  colaflessen. Coca-Cola maakt bezwaar tegen colafles van Superunie. Rechtbank acht nieuw deskundigenonderzoek nodig en houdt iedere verdere beslissing aan:

1.1. (…) In het licht van de sterk uiteenlopende standpunten van partijen met betrekking tot de betrouwbaarheid en / of de bruikbaarheid van de door The Coca-Cola Company overgelegde marktonderzoeken, waarmee The Coca-Cola Company haar stelling dat er sprake is van verwarringsgevaar – inhoudende associatiegevaar – onderbouwt, is ter comparitie aan de orde gekomen dat de rechtbank een nieuw deskundigenonderzoek nodig acht, alvorens tot de inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Partijen hebben zich hierover bij akte uitgelaten.

1.2. The Coca-Cola Company heeft in haar akte als deskundige voorgesteld: dr. H. van den Berg, schrijver van het boek ‘Marktonderzoek in de Rechtszaal. De rol van marktonderzoek in merkengeschillen’ (2007, Stichting voor Culturele studies, Amsterdam). Superunie heeft in haar akte verklaard zich te kunnen refereren aan een eventuele voorkeur van de rechtbank of van eiseres voor dr. H. van den Berg. Verder hebben beide partijen hun voorkeur uitgesproken voor het benoemen van een professioneel marktonderzoeksbureau, naast de hiervoor genoemde deskundige. Van de zijde van Superunie is daarbij de naam Intomart GfK B.V. te Hilversum genoemd.

1.3. Dr. H. van den Berg heeft de rechtbank desgevraagd laten weten in staat en bereid te zijn om als deskundige in deze zaak op te treden. Hij wil de verantwoording voor de eerste fase van de opdracht op zich nemen: het maken van de opzet voor het onderzoek. Daarbij is overleg met het in te schakelen professioneel marktonderzoekbureau volgens hem wenselijk. Hij stelt voor dat het in te schakelen marktonderzoekbureau vervolgens verantwoordelijk zal zijn voor de tweede fase: de uitvoering van het onderzoek met inbegrip van de analyse en de rapportage. Dr. H. van den Berg is bereid om in deze tweede fase waar nodig een adviserende rol te spelen (met name bij de interpretatie van de resultaten). Dr. Van den Berg heeft geen bezwaar tegen het inschakelen van het hiervoor genoemde Intomart GfK B.V. te Hilversum als professioneel marktonderzoeksbureau.

1.4. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank eerst tot benoeming van dr. H. van den Berg als deskundige overgaan. Zijn deskundigenbericht zal een tussenrapport met daarin een voorstel voor een onderzoeksopzet inhouden. De partijen zullen vervolgens de gelegenheid krijgen om daarop te reageren.

Lees het vonnis hier.

IEF 8199

Met de uitstraling van traditioneel roestvrijstalen bestek

CaterwareVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 september 2009, KG ZA 09-665, Caterware B.V. tegen Sabert Corporation Europe S.A. & Depa Disposables (met dank aan Berber Brouwe en Gert-Jan van den Bergh, Bergh Stoop & Co)

Octrooirecht. EP gemetalliseerd kunststof bestekartikel voor voedselbediening. Vordering m.b.t. inbreuk afgewezen: Gerede kans dat het Europese octrooi waarop CaterWare zich beroept in een bodemprocedure nietig zal worden verklaard. Wapperverbod in reconventie afgewezen, wel rectificatie door CaterWare.

(…) 4.19. Ook de stelling van Caterware dat de gemiddelde vakman uitgaande van Spir-it op zoek zou gaan naar een verbeterde top coating in plaats van naar een ander metaal wordt verworpen. De gemiddelde vakman is immers juist op zoek naar een plastic bestek met metalen uitstraling zonder additionele coating. Dat de gemiddelde vakman zou trachten andere methoden om het uiterlijk van metalen bestek te benaderen te verbeteren, in het bijzonder die genoemd in de beschrijving van EP 573, zoals door Catenvare aangevoerd, wordt eveneens gepasseerd. Niet valt immers in te zien waarom de vakman, uitgaande van Spir-it, zijn toevlucht zou nemen tot een methode waaraan de in de beschrijving genoemde nadelen kleven, terwijl hem geen zwaarwegende nadelen bekend zijn van de bij de vervaardiging van het Spir-it bestek gebruikte methode van vacuum depositie.

4.20. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter er een gerede kans bestaat dat conclusie 1 van EP 573 in elk geval voor zover het een metalen coating van roestvrij staal betreft in een bodemprocedure zal worden vernietigd wegens gebrek aan inventiviteit.

4.21. Naar voorlopig oordeel ontbeert ook conclusie 14 inventiviteit, in elk geval voor wat betreft de werkwijze voor de vervaardiging van een met roestvrij staal gemetalliseerd bestek. Het was de gemiddelde vakman bekend dat verschillende plastics konden worden voorzien van een metalen coating met gebruikelijke metallisatiemethoden. (…) Zoals uit het voorgaande volgt is de voorzieningenrechter van oordeel dat in de keuze van roestvrij staal geen inventieve maatregel is gelegen zodat naar voorlopig oordeel een gerede kans bestaat dat conclusie 14,  in elk geval voor wat betreft het aanbrengen van een roestvrijstalen coating, in een nietigheidsprocedure evenmin stand zal houden. 

Lees het vonnis hier of inmiddels ook hier (pdf Rechtbank Den Haag)

IEF 8198

Waardoor het water kan wegstromen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 september 2009, KG ZA 09-981, Easy Sanitairy Solutions B.V. tegen I-Drain B.V.B.A.

Modellenrecht. Douchegoten. Eerst even voor jezelf lezen. Inbreuk door gedaagde. Gemeenschapsmodel voor (langwerpige) doucheputten van eiser ESS.(afbeeldingen in het vonnis). Geen schorsing wegens nietigheidsactie bij OHIM. Ook onderdelen die bij normaal gebruik niet zichtbaar zijn, tellen mee bij nieuwheid. Model is niet uitsluitend technisch bepaald. Misleidende advertentie gedaagde m.b.t. technische vereisten.

Lees het vonnis hier.