IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 8125

Naast het aanbieden van saunadiensten

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 11 augustus 2009, LJN: BJ5342, Güfa Gesellschaft Zur Übernahme Und Wahrnehmung Von Filmaufführungsrechten Mbh tegen Sauna Tibet B.V.

Auteursrecht. Güfa, auteursrechtenorganisatie erotische films, stelt dat sauna inbreuk maakt  door het zonder toestemming vertonen van films uit het Güfa-repertoire. Geëiste werkelijke proceskosten in ‘routine zaak’ ‘buitensporig’ en sterk gematigd. 

4.1. Sauna Tibet heeft niet betwist dat zij tot het Güfa repertoire behorende films vertoont, terwijl zij daarvoor geen toestemming heeft gekregen van Güfa. De vorderingen kunnen daarom worden toegewezen als na te melden. Dat Sauna Tibet al een bedrag van € 1.200,00 per jaar aan stichting Buma Stemra betaalt maakt dit niet anders, nu Buma Stemra niet (ook) de auteursrechten bezit van de door Sauna Tibet vertoonde films en voor het openbaar maken daarvan dan ook geen toestemming kan verlenen aan Sauna Tibet.

4.2. Dat Sauna Tibet reeds bij de aanschaf voor de betreffende films heeft betaald laat onverlet dat sprake is van een inbreuk op de auteursrechten van Güfa. Het staat Sauna Tibet vrij de aangeschafte films binnen de besloten familie-, vrienden of daaraan gelijk te stellen kring te vertonen (artikel 12, lid 4, Auteurswet), maar daar buiten is sprake van “openbaarmaking” waarvoor Sauna Tibet de toestemming van de auteursrechthebbende (Güfa) behoeft. Sauna Tibet heeft niet weersproken dat zij de films vertoont in een aparte ruimte voor de (betalende) bezoekers van de sauna. Zonder toestemming van Güfa is deze openbaarmaking in strijd met artikel 1 Auteurswet.

Lees het vonnis hier.

IEF 8124

Geen vordering die strikt genomen strekt tot handhaving

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 5 augustus 2009, LJN: BJ5623, [L] tegen Bucan International B.V.

Merkenrecht. Verstekvonnis zonder feiten, maar met beoordeling en beslissing. Voldoende belang bij verval rechten op het woordmerk LONNEKE ENGEL. Doorhaling. Vordering tot vergoeding volledige proceskosten afgewezen. Toepassing artikel 1019h Rv naar doel en strekking van de Handhavingsrichtlijn. De vordering strekkende tot verval van de inschrijving van een ouder merk van gedaagde met het oog op een door eiseres gewenste inschrijving van haar eigen jonger merk kan niet worden aangemerkt als een vordering die strikt genomen strekt tot handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. Artikel 1019h Rv blijft in deze zaak buiten toepassing. 

2.2. Als gesteld en niet weersproken gaat de rechtbank er vanuit dat gedaagde het woordmerk LONNEKE als Benelux merk heeft ingeschreven onder nummer 622100 voor waren en diensten in de klassen 3, 9, 14, 16, 18, 35, 39, 41, 42, 43, 44 en 45. Eveneens is onweersproken gesteld dat gedaagde gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaren zonder geldige reden geen normaal gebruik van het merk LONNEKE heeft gemaakt binnen het Benelux-gebied voor de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven.

2.3. Nu eiseres ook voldoende belang heeft gesteld bij het verval van de uit de voornoemde inschrijving voortvloeiende rechten op het woordmerk LONNEKE ENGEL, komt de rechtbank de vordering tot vervallenverklaring van het merkrecht niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal deze op de voet van artikel 2.26 lid 2 BVIE aanhef en sub a worden toegewezen evenals het medegevorderde bevel tot doorhaling van de inschrijving.

2.4. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor toewijzing van de volledige proceskosten ingevolge artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bestaat in deze procedure onvoldoende grond. Artikel 1019h Rv maakt deel uit van een reeks wettelijke bepalingen (in een nieuwe titel 15 Rv) die op 1 mei 2007 in werking traden ter uitvoering van de Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (verder: de Handhavingsrichtlijn). Die richtlijn beoogt de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te harmoniseren teneinde inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten in het algemeen en grootschalige namaak en piraterij in het bijzonder effectiever te kunnen bestrijden. Artikel 1019h Rv moet naar doel en strekking van de Handhavingsrichtlijn worden toegepast.
De onderhavige procedure - die strekt tot verval van de inschrijving van een ouder merk van gedaagde met het oog op een door eiseres gewenste inschrijving van haar eigen jonger merk - kan niet worden aangemerkt als een procedure die strikt genomen strekt tot handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. Daarmee blijft artikel 1019h Rv hier buiten toepassing.

Lees het vonnis hier.

IEF 8123

Kikakleurboek

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 augustus 2009, KG ZA 09-859, Stichting Kinderen Kankervrij tegen X

Merkenrecht. Vonnis zonder ‘de feiten’en ‘het geschil’, maar wel met beoordeling en beslissing.

3.1. beveelt X om onmiddellijk na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het ten processe bedoelde Beneluxwoordmerk KIKA van Kika, waaronder, maar niet beperkt tot, het gebruik van de Kika-tekens, te weten: de aanduidingen 'KIKA Kleurboek' en 'kikakleurboek.nl' op de ten processe bedoelde website, alsmede de domeinnaam kikakleurboek.nl, te staken en gestaakt te houden (…)

3.2. beveelt X om onmiddellijk na betekening van dit vonnis ieder (ander) onrechtmatig handelen jegens Kika, waaronder het ten processe bedoelde nodeloos verwarring creëren bij en het misleiden van het publiek, te staken en gestaakt te houden (…)

3.3. beveelt X om binnen 8 werkdagen na betekening van dit vonnis op zijn kosten (de registratie van) de domeinnaam kikakleurboek.nl door te (laten) halen of in te (laten)  ken,

3.5. veroordeelt X in de kosten van deze procedure, te betalen aan Kika, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Kika begroot op € 14.837,84.

Lees het vonnis hier.

IEF 8122

Endstra ingehaald door Infopaq

Prof. mr. D.J.G. Visser, RU Leiden, Klos Morel Vos & Schaap: Endstra ingehaald door Infopaq. Auteursrechtelijke beschermingsdempel Europees geharmoniseerd. Noot bij HvJ EG 16 juli 2009, C-5/08, Infopaq /Danske Dagblades Forening , IEF 8070.

“Op 16 juli 2009 lijkt de Endstra-formule van de Hoge Raad te zijn achterhaald door het Infopaq-arrest van het Hof van Justitie der EG. 

(…) Uit het Infopaq-arrest volgt dat voor alle soorten werken het vereiste voor auteursrechtelijke bescherming is: “een schepping van de geest” (ov. 34.), oftewel om “materiaal dat oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan” (ov. 37). Losse woorden zijn niet auteursrechtelijke beschermd. “Enkel via de keuze, de schikking en de combinatie van deze woorden op een oorspronkelijke wijze kan de auteur uitdrukking aan zijn creatieve geest geven en tot een resultaat komen dat een intellectuele schepping vormt” (ov. 45). Het HvJ EG leidt dit af uit de Berner Conventie en uit de software-richtlijn, de duurrichtlijn en de databankrichtlijn.

Het valt op dat het woord “oorspronkelijk” in de formulering van het HvJ EG een centrale plaats inneemt om de vereiste creativiteit te beschrijven, terwijl de Hoge Raad “eigen, oorspronkelijk karakter” net had gedegradeerd tot “niet ontleend” (waarbij de creativeit in het vereiste van het “persoonlijk stempel” werd gelezen).

Materieel maakt het in de praktijk ongetwijfeld helemaal niets uit,  maar de advocaat of feitenrechter die het helemaal goed wil doen en wil laten zien dat hij helemaal up-to-date is, doet er verstandig aan de formuleringen van het Infopaq-arrest te gebruiken (eventueel nog aangevuld met het “banaal of triviaal” uit Endstra).”

(…) Wél is interessant dat het HvJ EG er kennelijk vanuit gaat dat het creativiteits-vereiste door de Auteursrecht-richtlijn voor alle soorten werken Europees is geharmoniseerd. Dat betekent dat daarover prejudiciële vragen inhoudelijk (kunnen) worden beantwoord. En dat betekent dat feitenrechters de mogelijkheid hebben, en de Hoge Raad als hoogste rechter verplicht is daar in voorkomende gevallen vragen van uitleg over te stellen. Het betekent ook dat (in theorie) de drempel voor auteursrechtelijke bescherming overal in Europa hetzelfde zou zijn. Quod non."

Lees de volledige noot hier.

IEF 8121

Over te dragen aan ‘de Amerikanen’

Gerechtshof Amsterdam, 11 augustus 2009, zaaknr. 200.000.144/01 KG, Stichting Center for Servant Leadership in Europe c.s. tegen Stichting Het Greenleaf Centrum Voor Dienend leiderschap In Nederland c.s. (met dank aan Marc de Boer, Boekx).

Merkenrecht. (Zie eerste instantie voor de feiten: Vzr. Rechtbank Amsterdam, 6 september 2007 IEF 4638). Stukgelopen samenwerking. Toestemming tot gebruik van en rechten op logo gelden, naar moet worden aangenomen, slechts voor de duur van de relatie tussen partijen.

4.4. Nu de toestemming om het logo en de naam te gebruiken is verleend in het kader van de samenwerking tussen Greenleaf VS en Maris C.S. (c.q. de stichting Maris) moet echter tevens worden aangenomen dat deze toestemming in zoverre beperkt was dat deze slechts voor de duur van de relatie van partijen gold en dat de door partijen in dit verband gemaakte afspraken derhalve inhielden dat Maris C.S. bij de beëindiging van het samenwerkingsverband verder gebruik van het logo en naam zouden staken en de eventuele ten aanzien van dit gebruik verworven (absolute) rechten aan Greenleaf VS zouden dienen over te dragen. Dat Maris C.S. zich van laatstbedoelde verplichting bewust waren vindt steun in de inhoud van de hierboven onder 4 .l sub vii genoemde brief.

4.5. Voldoende aannemelijk is dat het samenwerkingsverband tussen Greenleaf VS en Maris c.s. inmiddels is beëindigd. In het licht van hetgeen onder 4.4 is overwogen brengt dit mee dat Greenleaf VS er aanspraak op kan maken dat het merkrecht aan haar wordt overgedragen en dat Maris c.s. zich van verder gebruik van het Greenleaf-logo en de naam Greenleaf Center onthouden. In zoverre zijn de daartoe strekkende voorzieningen (dictum kortgeding vonnis sub 7.1 en 7.2) alsmede het verbod om rechtsmaatregelen te treffen op grond van het door Maris c.s. gepretendeerde merkrecht (dictum sub 7.3) terecht toegewezen en falen de daartegen gerichte grieven. (…)

Lees het arrest hier.

IEF 8120

De verschillen zijn niet van dien aard

Vzr. Rechtbank Dordrecht, 13 augustus 2009, LJN: BJ5203, G-Star International B.V. tegen H&M Hennes & Mauritz AB c.s. (afbeeldingen met dank aan Moïra Truijens, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Kort geding tussen G-Star en H&M m.b.t. de spijkerbroek Elwood. Inbreuk op het auteursrecht van G-Star wordt aangenomen. De vorderingen worden toegewezen. Verweer van H&M m.b.t. internationale rechtsmacht en relatieve bevoegdheid wordt verworpen. (Klik op afbeelding voor vergroting, links voor- en achterkant Elwood, rechts H&M).

Bevoegdheid: 4.2.  De Nederlandse rechter heeft internationale rechtsmacht in de zaak tegen de Zweedse H&M AB op basis van artikel 6 lid 1 van de EEX-Verordening, omdat de mede gedaagde H&M BV is gevestigd in Nederland. De volgens dit artikel vereiste samenhang is gegeven, nu G-Star blijkens de stellingen in de dagvaarding beoogt dat aan beide gedaagden een gelijkluidend verbod van auteursrechtinbreuk in Nederland wordt opgelegd. Tussen de vorderingen bestaat daarom een zo nauwe band dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. G-Star heeft ter zitting bevestigd dat al haar vorderingen zijn beperkt tot Nederland.

4.3.  De voorzieningenrechter acht zich relatief bevoegd op basis van artikel 102 Rv, gezien de in de dagvaarding door G-Star ingenomen stelling dat het schadebrengende feit zich “zeer waarschijnlijk mede heeft voorgedaan en/of zich dreigt voor te doen in het arrondissement Dordrecht” omdat er een H&M winkel in Dordrecht is. Daar komt bij dat G-Star de juistheid van deze stelling voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Zij stelt dat een product gekocht in het ene filiaal bij het andere geruild kan worden, en dus via die weg ook in de winkel in Dordrecht terecht kan komen.
 
Auteursrecht: 4.8.  (…) Op basis van eigen waarneming van de broek acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de Elwood door de combinatie van de vijf elementen aan het hiervoor geschetste criterium voldoet. De stelling van G-Star dat in 1996 sprake was van een nieuw en revolutionair ontwerp, is niet betwist. Gelet op dit alles dient de Elwood voorshands te worden beschouwd als een werk in de zin van de Auteurswet.

(…) 4.10.  De H&M broek met nummer 201100 stemt wat de totaalindruk betreft sterk overeen met de Elwood. In deze broek zijn vier onderscheidende elementen van de Elwood terug te vinden. De broek heeft immers:
- vrijwel identieke ingezette ovale bollende kniestukken,
- een vrijwel identieke horizontale naad met stiksel op kniehoogte op het achterpand,
- schuine deelnaden met stiksels van de heup naar de binnenzijde van het been,
- een brede band aan de onderkant van de broekspijpen op het achterpand.
De schuine deelnaden vanaf de heup lopen weliswaar ietsje rond en komen iets lager uit dan bij de Elwood. Voorts loopt de broekspijp aan de voorzijde iets taps toe, terwijl de Elwood meer een wijd uitlopende pijp heeft. Ook zijn er verticale stiksels aangebracht op het bovenbeen en zijn er verschillen op detailniveau. Zo verschilt de kleur en/of plaats van de op de H&M broek aangebrachte badge, pintpoints, rivet, label en de riemlus op het achterpand. Door de grote gelijkenis van de hiervoor bedoelde vier elementen ontstaat echter een overeenstemmende totaalindruk. De verschillen zijn niet van dien aard dat daardoor van een nieuw werk moet worden gesproken.

4.11.  Hetzelfde geldt voor de H&M broek met nummer 38650. Deze broek is vrijwel identiek aan de broek met nummer 201100. De verschillen waar H&M c.s. op wijst betreffen zeer ondergeschikte punten, namelijk de kleur/plaats van de pintpoints en enkele extra en/of anders aangebrachte lussen. Dat de wassing van de stof anders is, doet niet af aan de met de Elwood overeenkomende totaalindruk.

4.12.  Gelet op het vorenstaande staat de inbreuk op het auteursrecht van de Elwood voorshands vast. G-Star komt daar dan ook terecht tegen op.

Lees het vonnis hier.

IEF 8119

Omdat zij de stukken nodig heeft

Vzr. Rechtbank Alkmaar, 20 augustus 2009, KG ZA 09-285, Johnson & Johnson, Lifescan Inc. & Janssen Pharmaceutica N.V. tegen Van Beek & HaJeAa Holding B.V. (met dank aan Simon Dack en Mariken van Loopik, De Brauw Blackstone Westbroek)

LifeScan OneTouch TeststripMerkenrecht. Verkoop door curator van faillissementspartij LifeScan OneTouch-teststrips.  Geen uitputting merkrecht m.b.t. Amerikaanse markt. Toewijzing vordering ex 843a Rv tot inzage en/of afgifte (van volgens gedaagde niet-bestaande stukken) ter controle of goederen toch op de Amerikaanse markt zijn gebracht. Eerst even kort:

4.5 J&J heeft bij haar vordering rechtmatig belang, omdat zij de stukken nodig heeft ter bepaling van de (eind)bestemming van haar door merkrecht beschermde goederen om, zo nodig, de goederen terug te halen en ter bepaling van feiten op grond waarvan de eventuele onrechtmatige merkinbreuk nader kan worden vastgesteld.

4.6 De vordering uit onrechtmatig daad waarop J&J zich beroept kan als een relevante rechtsbetrekking gelden in het kader van een vordering op grond van artikel 843a Rv. Nog daargelaten de vraag of de goederen op de Amerikaanse markt zijn gebracht zoals de bewuste e-mails doen vermoeden, heeft Van Beek c.s. volgens de voor het eerst in deze procedure in het geding gebrachte stukken, in strijd met de bepalingen van de verkoopovereenkomst gehandeld door onjuiste althans onvolledige informatie te verstrekken over de verkoop van de teststrips aan Aviva. Bovendien is de informatie te laat verstrekt. Nu de bepalingen uit de verkoopovereenkomst mede de belangen en rechten van J&J dienen en dit voor Van Beek kenbaar was, is dit handelen voorshands als onrechtmatig jegens J&J aan te merken. De door Van Beek aan de curator verstrekte Airwaybill is immers onjuist, zo blijkt in dit geding. Vlak voor de zitting in deze procedure is (meer) informatie verstrekt aangaande de verkoop aan Aviva en niet op het moment dat de documenten beschikbaar waren. Bovendien zijn de teststrips vervoerd voordat de verkoopovereenkomst was getekend en voordat deze goederen door de curator waren vrijgegeven. Juist in het licht hiervan en gelet op het feit dat Van Beek c.s. nalaat de gestelde veranderde intenties ten aanzien van de verkoop aan "de Amerikaanse klant" te onderbouwen, is niet summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de gestelde vordering van J&J uit onrechtmatige daad. 
Er is dus sprake van een rechtsbetrekking waarin J&J partij is.

4.7 De door J&J verlangde bescheiden hebben betrekking op de hiervoor genoemde rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad, met uitzondering van de (alinea 55 sub vii. dagvaarding ) gevraagde correspondentie met de curator en lof de Fortisbank. (…)

4.8 Vervolgens dient beoordeeld te worden, gelet op de betwisting ervan door Van Beek C.S., of de door J&J genoemde bescheiden voldoende bepaald zijn en of aangenomen kan worden dat Van Beek c.s. over deze bescheiden beschikt.

4.1 0 Vooropgesteld wordt dat de formulering "alle (e-mail) correspondentie", anders dan Van Beek c.s. bepleit, naar de huidige stand van de jurisprudentie in beginsel voldoende bepaald is. Dat geldt ook in deze zaak, temeer nu het gaat om correspondentie aangaande de betreffende partij teststrips.

Lees het vonnis hier. Zie ook: Rechtbank ’s-Gravenhage,10 juni 2008, IEF 6246 (Stevens/J&J).

IEF 8118

Kaal (eindvonnis)

Rechtbank 's-Gravenhage, 12 augustus, LJN: BJ4900, Dharma Productions Private Ltd. Tegen Binder Videotheek c.s. [B] en Music India – Music Bank [C]

Auteursrecht. Eindvonnis na bewijsopdracht (Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 oktober 2007, IEF 4982). Bollywood-dvd’s.

Eisers zijn niet geslaagd te bewijzen dat zij producent zijn van de film Kaal. Evenmin slaagt bewijsopdracht dat gedaagde in zijn bedrijf dvd's van genoemde film met Franse ondertitels heeft verkocht of verhuurd. De vorderingen worden afgewezen.

In de zaak tegen [B]: “Gezien het voorgaande blijft het voor de rechtbank onduidelijk door wie de film is geproduceerd. Mogelijk is de film feitelijk geproduceerd door [P.] en [Q.], maar zijn deze activiteiten ingebracht in Dharma. Dit blijkt echter niet en is door Dharma en [A.] ook niet gesteld en toegelicht. Dharma en [A.] zijn dus niet in geslaagd het van hen gevraagde bewijs te leveren. De vorderingen tegen [B 1] dienen te worden afgewezen, ongeacht de vraag of [B 1] door verkoop van kopieën van de film inbreuk op het auteursrecht heeft gemaakt, omdat niet kan worden vastgesteld dat het auteursrecht aan Dharma toekomt. Dharma en [A.] worden als de in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten. Gelet op het tijdstip van dagvaarding - 6 december 2005 - worden deze begroot aan de hand van het liquidatietarief.

In de zaak tegen [C]: “In deze zaak is niet bestreden dat Dharma rechthebbende op het auteursrecht is, zodat daarvan in de procedure tegen [C.] moet worden uitgegaan. Wel is aan Dharma en [A.] opgedragen te bewijzen dat [C.] in zijn bedrijf in Den Haag dvd's van de film Kaal met Franse ondertiteling heeft verkocht of verhuurd. (…) Ook in dit bewijs zijn Dharma en [A.] niet geslaagd. De rechtbank heeft allereerst kunnen vaststellen dat de dvd, die zou zijn gekocht in de videotheek van [C.], geen Franse ondertiteling heeft. De enige getuige die op dit punt iets relevants heeft verklaard, [A.] zelf, bevestigt dat de dvd geen Franse ondertiteling heeft. Zijn opmerking dat op de dvd is vermeld 'French subtitles' ziet op de dvd die zou zijn gekocht in de videotheek van [B 1]. De door Dharma en [A.] overgelegde documenten zijn voor dit bewijs niet relevant.

 Lees het vonnis hier

IEF 8117

Geheel of gedeeltelijk verhaal

Rechtbank ’s-Gravenhage, vonnis in het incident van 19 augustus 2009, HA ZA 09-1523, Cisco Technology, Inc. c.s. tegen Comtek Communications B.V.

Merkenrecht. Vermeende inbreuk door verhandelen goederen met merk Cisco. Vrijwaringsincident. Vordering toegewezen.

3.1. (…) [Comtek] stelt daartoe  dat HP (gebruikte) producten in consignatie aan haar levert, welke producten door haar aan derden kunnen worden verkocht, en dat HP eigenaresse is van vijfentwintig van de negentig in conservatoir beslag genomen producten. Daarenboven stelt Comtek dat HP haar in de positie heeft gebracht dat zij mogelijk namaak ‘Cisco’- producten in voorraad had, dat HP daardoor onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat HP bijgevolg aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade.

4.1. (…) Comtek heeft het bestaan van zo een rechtsverhouding voldoende gemotiveerd en concreet gesteld, zodat niet valt uit te sluiten dat Comtek, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op HP. Aan dit oordeel doet niet af dat deze rechtsverhouding niet reeds nu onomstotelijk is komen vast te staan, zoals Cisco aanvoert. De incidentele vordering zal bijgevolg worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8116

Verhalen

Vermeend inbreukmakende schoenendoosRechtbank ’s-Gravenhage, vonnis in het incident van 19 augustus 2009, HA ZA 09-1807, Adidas AG c.s. tegen Sporttrading Holland B.V.

Merkenrecht. Auteursrecht. Vermeend inbreukmakend schoeisel. Vrijwaringsincident. Gedeeltelijke toewijzing.

4.1. (…) Sporttrading Holland heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld voor toewijzing van de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van D.I.S.A.C. De rechtbank acht daartoe redengevend dat Sporttrading Holland het schoeisel niet van D.I.S.A.C. heeft betrokken en dat de verklaring [‘origineel adidas-schoeisel’ – IEF] van D.I.S.A.C. dateert van 4 februari 2009 en derhalve van na de aankoop van het schoeisel bij Edilsport, waardoor deze verklaring niet in causaal verband staat tot de schade. Sporttrading Holland heeft daarentegen voldoende gesteld voor toewijzing van de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van Edilsport. Zelfs indien aan de geloofwaardigheid van de facturen van Edilsport zou moeten worden getwijfeld, valt gelet op de verklaring van Edilsport  [‘origineel adidas-schoeisel’ – IEF] niet uit te sluiten dat Sporttrading Holland, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, verhaal heeft op Edilsport.

4.2. Het betoog van Adidas dat het oproepen van Edilsport in vrijwaring tot zeer onredelijke vertraging in de hoofdzaak zou kunnen leiden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het bij deze rechtbank van kracht zijnde Landelijke Procesreglement biedt voldoende waarborgen om onnodige vertraging te voorkomen. De rechtbank merkt daarbij op dat Adidas krachtens het bepaalde in artikel 215 Rv afzonderlijke afdoening van de hoofdzaak kan vorderen, indien de vrees voor vertraging bewaarheid wordt.

Lees het vonnis hier.