IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 12054

Merel Klinkers wint BMM Student Award 2012

Merel Klinkers is uitgeroepen tot winnares van de BMM Student Award 2012. Merel werkt in Amsterdam als advocaat bij de sectie Intellectueel Eigendom van NautaDutilh. Zij heeft de prijs gekregen voor haar afstudeerscriptie, die de titel Nomen est omen. Over het lot van geografische aanduidingen draagt.

De jury prijst Merel haar werk omdat daarin een ingewikkeld juridisch probleem keurig en accuraat wordt behandeld. "Dit is opmerkelijk aangezien de materie nogal complex is en er hierover niet zoveel literatuur bestaat, die bovendien niet erg toegankelijk is. Merel geeft een goede en duidelijke vergelijking tussen de beschermingsregimes, schrijft duidelijk, en met humor. Bovendien signaleert zij belangrijke punten voor de wetgevingspraktijk", aldus het juryrapport.

De Beneluxvereniging voor Merken- en Modellenrecht (BMM) kent deze prestigieuze prijs jaarlijks toe aan een student die een spraakmakende scriptie of opmerkelijk artikel heeft geschreven op het gebied van intellectueel eigendom. De jury is van mening, dat de meerwaarde van Merel haar scriptie onbetwistbaar is vanuit theoretisch en academisch oogpunt en dat zij daarmee de BMM Student Award ten volle verdient.

IEF 12053

Unitair octrooi en het Hof van Justitie

W. Hart, Unitair octrooi en het Hof van Justitie, IE-Forum.nl IEF 12053.

Een bijdrage (op eigen titel) van Walter Hart, EP&C.

Nu het Europees parlement inzake het unitair octrooi op de rem is gaan staan, is er een kans om de bevoegdheden van het Hof van Justitie (HvJ) in het Unified Patent Court te heroverwegen. In de huidige voorstellen eindigt een rechtszaak na een beslissing in tweede instantie door het nieuw op te richten Court of Appeal in Parijs, en heeft het HvJ in Luxemburg geen rol of slechts een marginale rol. Dit wordt bereikt door het weglaten van Artikelen 6 - 8 (directe inbreuk, indirecte inbreuk, beperkingen op het uitsluitende recht) uit de verordening. De meest gehoorde argumenten voor deze keuze is dat een gang naar het Hof van Justitie de rechtsgang te zeer zou vertragen. Verder zouden de rechters van het HvJ kennis en ervaring missen om octrooizaken te behandelen. Het doel van het unitaire octrooi, een enkele procedure die snel en goed is, zou aldus verloren gaan. Deze opzet heeft de steun van het AIPPI en een aantal Europese IE-rechters. Vraag is of dit een goede oplossing is.

 

Lees het gehele artikel hier.

IEF 12052

In de overnameovereenkomst staat de handelsnaam met toevoeging

Vzr. Rechtbank Arnhem 30 oktober 2012, LJN BY4209 (eiseres tegen LSH c.s.)

Handelsnaamrecht na overname. Het is onvoldoende aannemelijk dat gedaagden op onrechtmatige wijze alarmsystemen van eiseres hebben omgezet naar een andere particuliere alarmcentrale. Door gebruik van handelsnaam "Locked Safe Holland" handelen gedaagden niet in strijd met de overnameovereenkomst.

Eiseres houdt zich bezig met de installatie van alarmsystemen en het onderhoud daarvan, zowel ten behoeve van bedrijven als particulieren en is actief in heel Nederland. LSH Nachtschadeservice biedt bewakingsdiensten aan in de vorm van alarmopvolging nadat de meldkamer een signaal heeft gekregen van een alarmsysteem dat er mogelijk sprake is van een inbraak. LSH Beveiliging is door eiseres overgenomen, waarover in de overeenkomst staat: "2.d.  de handelsnaam Locked Safe Holland Beveiliging is niet in de overname inbegrepen doch verkoper verplicht zich deze handelsnaam niet actief meer te gebruiken."

In de overnameovereenkomst is het gebruik van de handelsnaam "Locked Safe Holland" niet uitgesloten noch is er enige aanwijzing dat dat wel de bedoeling van partijen is geweest. Slechts is uitgesloten het gebruik van de handelsnaam “Locked Safe Holland Beveiliging”, waarvan niet in geschil is dat [[gedaagden]] van deze specifieke handelsnaam na de overnameovereenkomst geen gebruik hebben gemaakt en ook niet voornemens zijn dat in de toekomst alsnog te doen.

Vanwege het non-concurrentiebeding uit artikel 4 hebben gedaagden “Locked Safe Holland” gedurende vijf jaren na de overnameovereenkomst niet gebruikt voor het verrichten van installatie- en onderhoudswerkzaamheden aan alarmsystemen. Na deze periode zijn gedaagden gerechtigd om de naam “Locked Safe Holland”, al dan niet met een toevoeging - met uitzondering van de toevoeging “Beveiliging” actief te voeren. De vorderingen worden afgewezen.

Gebruik (handels)naam “Locked Save Holland”
4.8.  [eiseres] vordert onder V, kort samengevat, een verbod voor [[gedaagden]] op het gebruik van de naam “Locked Safe Holland”, met eventuele toevoegingen, voor het aan¬bieden van alarmsystemen en het onderhoud daaraan. De voorzieningenrechter consta¬teert allereerst dat [eiseres] de handelsnaam “Locked Save Holland Beveiliging” niet heeft overgenomen, maar dat [[gedaagden]] zich in de overnameovereenkomst wel hebben verplicht om deze handelsnaam niet meer actief te gebruiken voor ondernemings¬activiteiten (artikel 2 sub d van de overnameovereenkomst). Dit betekent dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op de ruime bescherming die de rechthebbende op een handelsnaam toekomt op grond van artikel 5 van de Handelsnaamwet. [eiseres] doet daar ook geen beroep op. Zij beroept zich enkel op nakoming van de overnameovereenkomst.

4.9.  [eiseres] stelt dat ter voorkoming van verwarring tussen partijen bij klanten, partijen in de overname¬overeenkomst zijn overeengekomen dat de handelsnaam “Locked Safe Holland Beveiliging” door [[gedaagden]] niet meer zou worden gebruikt in het economisch handelsverkeer. Aangezien [eiseres] in de overnameovereenkomst de installatie- en onderhoudswerkzaamheden aan alarmsystemen van [[gedaagden]] heeft overgenomen, moet volgens [eiseres] artikel 2 sub d van de overnameovereenkomst zodanig worden uitgelegd dat het de bedoeling van partijen is geweest dat ook de naam “Locked Safe Holland”, met eventuele toevoegingen, door [[gedaagden]] niet zou worden gebruikt voor het aanbieden van installatie- en onderhouds¬werkzaamheden ten aanzien van alarmsystemen om verwarring tussen partijen te voorkomen. Doen [[gedaagden]] dat wel, dan handelen zij dus in strijd is met (het doel en de strekking van) de overnameovereen¬komst, aldus [eiseres]. [[gedaagden]] betwisten deze uitleg van de overname¬overeenkomst. Zij stellen dat daarin enkel is overeengekomen dat de handelsnaam “Locked Safe Holland Beveiliging” niet meer zou worden gebruikt en dat zij zich daaraan altijd hebben gehouden.

4.10.  Beoordeeld dient te worden of [[gedaagden]] uit hoofde van de overname¬overeenkomst verboden kan worden om de naam “Locked Safe Holland”, met eventuele toevoegingen, te gebruiken voor het aanbieden van installatie- en onderhoudswerkzaam¬heden ten aanzien van alarmsystemen, omdat dat in strijd zou zijn met (het doel en de strekking van) de overnameovereenkomst.

4.11.  Vast staat dat een deel van de in artikel 2 sub d overnameovereenkomst genoemde handelsnaam “Locked Safe Holland Beveiliging”, te weten “Locked Safe Holland” al dan niet met de toevoeging “Security” of “Nachtschadeservice”, door [[gedaagden]] wordt gebruikt. De voorzieningenrechter constateert dat de naam “Locked Safe Holland” onderdeel uitmaakt van de handelsnamen en de benamingen van de vennootschappen binnen [[gedaagden]] en dat deze handelsnamen door die vennootschappen altijd zijn gevoerd, ook na de overname¬overeenkomst in 2007. In de overnameovereenkomst is dit gebruik ook niet uitgesloten noch is er enige aanwijzing dat dat wel de bedoeling van partijen is geweest. Slechts is uitgesloten het gebruik van de handelsnaam “Locked Safe Holland Beveiliging”, waarvan niet in geschil is dat [[gedaagden]] van deze specifieke handelsnaam na de overnameovereenkomst geen gebruik hebben gemaakt en ook niet voornemens zijn dat in de toekomst alsnog te doen. Weliswaar is de naam “Locked Safe Holland” door [[gedaagden]] gedurende vijf jaren na de overnameovereenkomst niet gebruikt voor het verrichten van installatie- en onderhoudswerkzaamheden aan alarmsystemen, omdat op grond van het non-concurrentiebeding van artikel 4 van de overnameovereenkomst [[gedaagden]] in die periode niet was toegestaan om [eiseres] op dat gebied te beconcurreren. Dit neemt echter niet weg dat thans gelet op de uitwerking van het non-concurrentiebeding door het verstrijken van de vijf jaarperiode, waardoor het [[gedaagden]] weer is toegestaan om installatie- en onderhoudswerkzaam¬heden met betrekking tot alarmsystemen te verrichten en daarmee dus met [eiseres] te concurreren, [[gedaagden]] gerechtigd zijn om de naam “Locked Safe Holland”, al dan niet met een toevoeging - met uitzondering van de toevoeging “Beveiliging” - ook weer te gebruiken voor die activiteiten.

4.12.  Geconcludeerd moet dan ook worden dat [[gedaagden]] niet in strijd met (het doel en de strekking van) de overnameovereenkomst handelen door gebruik te maken van de naam ‘”Locked Safe Holland”, al dan niet met toevoegingen, waarvan de toevoeging “Bevei¬liging” is uitgezonderd gelet op artikel 2 sub d van de overnameovereenkomst, voor het aanbieden en verrichten van installatie- en onderhouds¬werkzaam¬heden aan alarm¬systemen. Dit betekent dat ook de vordering onder V zal worden afgewezen.  

IEF 12051

Mogelijkheid om middels reverse engineering tot tekeningen te komen

Rechtbank 's-Hertogenbosch 21 november 2012, LJN BY4122 (eiseres tegen JMK Heating c.s.)

Er rust geen inbreuk auteursrecht op voorwerpen van zuiver technische aard, op technische tekeningen, noch inbreuk op geschriftenbescherming. Onrechtmatige daad, op grond van 'secret' uit het Trips-verdrag, wellicht mogelijk indien deskundige de vragen over reverse engineering beantwoord.

Eiseres vordert staken van auteursrechten op bescheiden uit bedrijfsadministratie, inbreuk op (handels)naam, merk en logo en verspreiden van warmtewisselaars "Century". Eiseres lijkt er daarbij aan voorbij te gaan dat het in het algemeen zonder meer is toegestaan om producten van een ander zelfs volmaakt identiek na te maken. Er bestaat geen algemene regel: namaak is ongepast en onrechtmatig; integendeel: namaak is nuttig. Van octrooi, model of merkinbreuk is geen sprake.

De warmtewisselaars van partijen zijn constructies van zuiver technische aard, ook dergelijke constructies laten de ontwerper ruimte voor subjectieve keuzes, maar min of meer toevallige keuzes van een ingenieur buiten dat wat technisch aangewezen was, vormen geen uiting van datgene wat de maker tot zijn arbeid heeft bewogen. Er rust geen auteursrecht op de warmtewisselaar van eiseres.

Bedrijfsgegevens (vooral technische tekeningen): wel auteursrecht, geen grond voor vermoeden van inbreuk. Geen geschriftenbescherming:

7.5.2. [eiseres] heeft wel afbeeldingen/visualisaties getoond die evident auteursrechtelijk zijn beschermd (...) maar geen grond gegeven voor het vermoeden dat [gedaagden] juist op die afbeeldingen inbreuk hebben gemaakt.

Onrechtmatig gebruik van informatie/tekeningen - trade secret via TRIPs - vragen aan deskundige over reverse engineering:

7.9.3.  De stelling van [eiseres] is dat het onmogelijk is om door middel van “reverse engineering” en zonder gebruikmaking van haar tekeningen een prototype van de warmtewisselaar te vervaardigen en afbeeldingen daarvan aan de markt te tonen, in het tijdsbestek waarin [gedaagden] daarin zijn geslaagd. De rechtbank acht die stelling niet bij voorbaat ongegrond en zij ontbeert de werktuigbouwkundige kennis om daaromtrent een oordeel te geven.

7.1.2.  Namaak onder schending van door [eiseres] verworven octrooi-, merk- of modellenrechten op haar warmtewisselaars zou zonder meer onrechtmatig zijn, maar vast is komen te staan dat [eiseres] zich niet kan beroepen op aan haar toegekende octrooien of op te haren name ingeschreven merken- of modellenrechten op de in deze zaak bedoelde warmtewisselaars.   

7.1.3.  Slechts namaak waarbij producten zonder dat daarvoor een technische noodzaak is, zodanig op elkaar gelijkend zijn vervaardigd dat zulks leidt tot verwarring omtrent de herkomst van waren (i.c.: warmtewisselaars) kan als slaafse navolging onrechtmatig zijn.

7.9.  Onrechtmatige daad 3: Onrechtmatig gebruik van informatie/tekeningen
Het TRIPS-verdrag (dat geen rechtstreekse werking heeft) legt in artikel 39 lid 1 juncto lid 2 aan de lidstaten de verplichting op om in het kader van bescherming tegen oneerlijke concurrentie ook te voorkomen dat know-how (gedefinieerd als: “undisclosed information” die “secret” is) bij derden terecht komt als gevolg van gedrag dat strijdig is met eerlijke handelspraktijken (nader uitgewerkt in de verdragstekst in voetnoot 10 op dat lid 2). Van de middelen die binnen het Nederlandse recht benut kunnen worden om “know how” te beschermen, is in deze zaak relevant het leerstuk van de onrechtmatige daad dat sedert 1919 (Cohen/Lindenbaum) rechtsbescherming geeft tegen bedrijfsspionnage, profiteren van wanprestatie van derden en andere vormen van oneerlijke handelspraktijken. Dat rechtsmiddel dient dan wel gehanteerd en zonodig uitgelegd te worden in overeenstemming met het TRIPS-verdrag.

Dienaangaande wordt overwogen:
7.9.1.  De rechtbank neemt aan dat de technische tekeningen het resultaat zijn van een langdurig en kostbaar ontwikkelingsproces en dat [eiseres] die tekeningen niet gaarne aan haar concurrenten openbaart. Dan moeten de tekeningen als zodanig worden aangemerkt als “undisclosed information” die “secret” is in de zin van het TRIPS-verdrag. Bij de uitleg van artikel 6:162 BW op het terrein van de oneerlijke handelspraktijken dient daarom gebruik van die tekeningen door [gedaagden] ten eigen bate zonder toestemming van [eiseres] als onverenigbaar met het TRIPS-verdrag en dus als onrechtmatig te worden gekwalificeerd.

7.9.2.  De rechtbank wil aannemen dat het vervaardigen van de tekeningen ten behoeve van Century-warmtewisselaar van [gedaagden], als dat zoals zij stellen, geschiedt door middel van “retro-engeneering” de nodige tijd, moeite en kosten met zich meebrengt. Kosten die [gedaagden] zich zouden hebben kunnen besparen door de tekeningen van [eiseres] gekopiëerd en/of aan hun producenten toegezonden te hebben. Daarmee zouden [gedaagden] zich een ongerechtvaardigde voorsprong hebben verworven en onrechtmatig hebben gehandeld. [gedaagde 1] heeft ter comparitie van 27 februari 2012 ook onderkend dat het hem niet is toegestaan een warmtewisselaar te produceren die het resultaat is van productie waarbij één op één tekeningen van [eiseres] gebruikt zijn.

7.9.3.  De stelling van [eiseres] is dat het onmogelijk is om door middel van “reverse engineering” en zonder gebruikmaking van haar tekeningen een prototype van de warmtewisselaar te vervaardigen en afbeeldingen daarvan aan de markt te tonen, in het tijdsbestek waarin [gedaagden] daarin zijn geslaagd. De rechtbank acht die stelling niet bij voorbaat ongegrond en zij ontbeert de werktuigbouwkundige kennis om daaromtrent een oordeel te geven.

7.9.4.  Voor wat betreft dit tijdspad stellen [gedaagden] zelf (CvA/E, pt. 23 en prod. 4) dat [gedaagde 1] in december 2010 en januari-maart 2011 de door hun gebruikte tekeningen heeft gecreëerd.

7.9.5.  De rechtbank overweegt om omtrent dit punt aan een deskundige de volgende vragen te stellen:

1.  Is het mogelijk om in tijdsbestek van omstreeks 1 jaar (tussen begin en eind 2010) middels “reverse engineering” tot tekeningen te komen die gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van prototypes van deze warmtewisselaar?
2.  Zo dat mogelijk is, kunt U uit de administratie van [gedaagden] vaststellen of dergelijke “reverse engineering” daadwerkelijk heeft plaatsgevonden?
3.  Kunt U uit de door [eiseres] inbeslaggenomen gegevensdragers vaststellen of de tekeningen die [gedaagden] naar haar producent(en) heeft gezonden teneinde onderdelen voor haar warmetewisselaar “Century” of een prototype daarvan te vervaardigen, door [gedaagden] zijn gemaakt dan wel: geheel of op onderdelen vrijwel één op één zijn gekopiëerd van tekeningen van [eiseres]?
4.  Kunt U, indien indien geheel of gedeeltelijk van één op één kopiëren sprake is geweest, begroten hoeveel tijd en hoeveel kosten [gedaagden] zich dusdoende hebben bespaard, die begrotingen eventueel schattenderwijs te maken?
De rechtbank overweegt om TNO (werktuigbouw) of een ander werktuigbouwkundige consultant tot deskundige te benoemen.

7.9.6.  Uit de vraagstelling vloeit voort dat de deskundige over hoogwaardige werktuigbouwkundige kennis en ervaring dient te beschikken. Daarom zal de beoordeling van de in bewijsbeslag genomen bescheiden niet aan bewaarder Riscon kunnen worden overgelaten. De rechtbank acht het in de op scherp staande concurrentieverhoudingen tussen partijen bovendien ongewenst dat [eiseres] inzage krijgt in andere bedrijfsgegevens van [gedaagden] dan die welke de rechtbankdeskundige voor zijn onderzoek nodig heeft.

Wel zal aan Riscon worden opgedragen om aan de rechtbank-deskundige alle medewerking te verlenen, onder gehoudenheid om gegevens waar de deskundige geen belangstelling voor had, niet aan [eiseres] te openbaren.

7.9.7. Uit al het voorgaande volgt dat voorshands in de rede ligt dat de kwestie van eventueel misbruik van de tekeningen zich zal oplossen middels vergoeding van schade bestaande in het wegnemen van ongerechtvaardigd voordeel bij [gedaagden] en vergoeding van schade voor [eiseres] omdat de warmtewisselaars eerder op de markt zouden kunnen komen dan zonder dat misbruik het geval zou zijn geweest. Een verbod op het (ten eeuwigen dage) op de markt brengen van de Century warmetewisselaars door [gedaagden] als vorm van schadevergoeding, vindt geen steun in het recht.

IEF 12050

Uitbreiding vordering met beroep op extra merk kan niet bij antwoord in reconventie

Rechtbank 's-Gravenhage 21 november 2012, zaaknr. 306971 / HA ZA 08-893 (Atlas Transports GmbH tegen Atlas Air Inc.)

Uitspraak ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird.

Merkenrecht. Procesrecht. In navolging van IEF 7270 en IEF 8373, waarin is beslist de afwijzing van de nietig- dan wel vervallenverklaring van Atlas Air en schorsing tot eindbeslissing met betrekking tot ATLAS en ATLAS TRANSPORT. Atlas Air verzoekt de aanhouding op te heffen nu er door het HvJ EU beslissing is over ATLAS en de nietigverklaring van het merk ATLAS vaststaat (C-406/11P). Atlas Transport verzet zich, omdat over het merk ATLAS TRANSPORT nog niet definitief is beslist.

2.2. De rechtbank heeft mitsdien in het tussenvonnis vastgesteld dat Atlas Transport haar vordering in conventie heeft ingesteld op uitsluitend de grondslag van haar gemeenschapsmerk ATLAS. Voor zover Atlas Transport bij conclusie van antwoord in reconventie de grondslag beeft uitgebreid, geldt dat de comparitierechter heeft beslist dat op deze conclusie alleen acht zal worden geslagen voor zover deze is aan te merken als een conclusie van antwoord in reconventie.

2.3. Er is dan ook geen aanleiding de zaak aan te houden in afwachting van een defmitieve beslissing met betrekking tot het Gemeenschapsmerk ATLAS TRANSPORT.

2.4. Bij de verdere beoordeling van de vorderingen in conventie is uit te gaan van de nietigheid van bet gemeenscbapsmerk ATLAS voor zover verleend voor klasse 39 (transportation).

2.5. Tegen die achtergrond dienen de vorderingen in conventie thans te worden afgewezen.
IEF 12049

Los van de licentieovereenkomst, er bestaat een niet te verwaarlozen kans dat het octrooi nietig zal worden geacht

Vzr. Rechtbank  's-Gravenhage, 23 november 2012, zaaknr.4428337 / KG ZA 12-1083 (Aebi Schmidt B.V. tegen Schuitemaker Industrial B.V.) 

Aebi Schmidt is houdster van het Nederlandse deel van verleende Europees octrooi EP 0 995 838 (hierna: EP 838) voor een 'Vrachtwagen met een daarop afneembaar opgebouwd opzetwerktuig’. Aan het verweer van Schuitemaker dat zij uit hoofde van een directe of indirecte (sub)licentieovereenkomst met Aebi Schmidt gerechtigd zou zijn tot verhandeling van opzetstrooiers die onder de beschermingsomvang van EP 838 vallen, kan worden voorbijgegaan. Uit het vorenstaande volgt dat naar voorlopig oordeel een serieuze, niet te  verwaarlozen kans bestaat dat het Nederlandse deel van EP 838 in een bodemprocedure nietig zal worden geacht. De vorderingen van Aebi Schmidt zijn alle gebaseerd op EP 838 en zullen dan ook worden afgewezen.

4.16. Een inrichting volgens conclusie 1 van EP 838 verschilt van een inrichting volgens DE 220, nu wordt aangenomen dat een verbinding anders dan aan het voertuigframe niet direct en ondubbelzinnig in DE 220 is geopenbaard, hierin dat de draaimomentsteun volgens EP 838 aan het opzetwerktuig is verbonden. Een inrichting volgens EP 838 biedt het voordeel dat het monteren van het opzetwerktuig inclusief de aandrijfinrichting eenvoudiger is dan in de stand van de techniek, omdat een (extra) montagehandeling wordt voorkomen: de draaimomentsteun is immers al verbonden aan het opzetwerktuig en hoeft niet – alsnog – aan het voertuig te worden verbonden.

4.19. Uitgaande van de in DE 220 geopenbaarde mogelijkheid de draaimomentsteun steun te laten nemen tegen (het chassis of de opbouw van) het voertuig, zal de gemiddelde vakman een oplossing van het hiervoor geformuleerde probleem (eenvoudiger plaatsing) vinden in de in NL 464 en GM 372 toegepaste constructies (waar de aandrijving direct verbonden is met het opzetstrooiwerktuig), omdat hij zal inzien dat montage van de draaimomentsteun aan het voertuigframe ter afsteuning dan achterwege kan blijven (afsteuning vindt immers plaats tegen het opzetstrooiwerktuig) en aldus het opzetstrooiwerktuig eenvoudiger geplaatst kan worden: de draaimomentsteun hoeft dan alleen nog aan (de kant van) het wiel van het dragende voertuig te worden verbonden, hetgeen een montagehandeling scheelt. Voorshands wordt dan ook aangenomen dat de gemiddelde vakman zonder uitvindersinspanningen de inrichting bekend uit DE 220 zal aanpassen met de maatregel volgens conclusie 1 van EP 838 en aldus tot de oplossing komt waarbij de draaimomentsteun steun neemt tegen het opzetwerktuig.

4.21. Schuitemaker heeft zowel in het rapport van haar octrooigemachtigde Tan als ter zitting gemotiveerd gesteld dat en waarom de afhankelijke conclusies niet meer dan triviale, voor de hand liggende oplossingen bevatten om de draaimomentsteun te kunnen aanpassen aan verschillende vrachtwagens en daarmee graden van bewegingsvrijheid. Aebi Schmidt heeft zulks in het geheel niet weersproken, niet in het rapport van haar octrooigemachtigde Hart en evenmin ter zitting. Voorshands moet daarom met Schuitemaker worden aangenomen dat ook die conclusies uitvindingswerkzaamheid ontberen.

Op andere blogs:
Deterink (Spreaders dispute)

IEF 12048

Geen sprake van slaafse nabootsing Blackstone-schoenen

Vzr. Rechtbank Arnhem 23 november 2012, LJN BY6496 (Blackstone tegen Brainwave & Aqa)
 Uitspraak ingezonden Gregor Vos en Jasper Klopper, Klos Morel Vos & Schaap.

Inhoudsindicatie. Auteursrecht, Gemeenschapsmodelrecht, slaafse nabootsing.

Blackstone houdt het merk BLACKSTONE voor verschillende modellen schoenen. Blackstone beroept zich de auteursrechtbescherming van zijn schoenmodellen en stelt dat er sprake van slaafse nabootsing van de schoenen van Blackstone door de inbreukmakende modellen van Brainwave & Aqa. Blackstone eist staking van de inbreukmakende modellen. Brainwave& Aqa verweren zich en stellen onder meer dat de Blackstone-schoenmodellen niet origineel zijn voor auteursrechtelijke bescherming, er is ontlening van het al eerder bestaande model Andre1. De schoenen van Blackstone hebben geen eigen onderscheidende plaats op de markt en van slaafse nabootsing is dus geen sprake.

De Rechtbank oordeelt dat  de elementen van de schoenen als zodanig niet een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen en zodoende niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, waardoor er geen sprake is van een onderscheidend vermogen van de Blacksone-schoenen en aldus verwarring tussen de schoenen van partijen niet te duchten is. De vorderingen op grond van inbreuk op het auteursrecht en slaafse nabootsing moeten worden afgewezen.

4.19. Het ligt op de weg van Blackstone, die een beroep doet op slaafse nabootsing, om aannemelijk te maken dat de Blackstone-schoenen een eigen plaats op de markt hebben. (...)4.20. Uit voorgaande volgt dat vooralsnog ervan moet worden uitgegaan dat de specifieke Blackstone-schoenen (de AM32 en CK01 modellen) geen eigen onderscheidende plaats op de markt hebben gehad ten tijde van het op de markt komen van de Brainwace en Aqa-schoenen, waardoor er geen sprake is van een onderscheidenvermogen van de Blackstone-schoenen en aldus verwarring tussen de schoenen van partijen niet te duchten is. Dit staat een geslaagd beroep op slaafse nabooting in de weg met als gevolg dat ook de vorderingen op grond van slaagse nabootsing moeten worden afgewezen.

De beslissing
De voorzieningenrechter

5.1. verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het geschil ten aanzien van de Gemeenschapsmodelrechtelijke grondslag en verwijst de zaak in zoverre en in staat waarin deze zich bevindt naar de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage,

5.2. wijst de vorderingen voor het overige af,

Lees een afschrift KG ZA 12-563, LJN BY6496.

Op andere blogs:
Mode-recht (Rechter: geen auteursrecht op schoenen van Blackstone)

IEF 12046

Schadevergoeding voor het plaatsen van foto's van Jolanda van der Graaf zonder toestemming

Ktr Hilversum, Rechtbank Amsterdam 21 november 2012, CV 12-2646 (Dijkstra tegen [PS])
 
Uitspraak ingezonden Carrie Boergonje, i-ee.

Fotograaf Dijkstra stelt dat fotograaf [S] een website onderhoudt waar bij 2 artikelen gemaakte foto's van Jolande van der Graaf zijn geplaatst. De fotograaf Dijkstra heeft deze foto's gemaakt. Vervolgens heeft [S] na sommatie van Dijkstra wederom andere foto's van Dijkstra geplaatst op zijn website. Dijkstra eist schadevergoeding bestaande uit derving van een licentievergoeding. Het beroep van [S] op uitzondering van artt. 15 en 16 a Auteurswet gaat niet op, er wordt namelijk niet voldaan aan de gestelde voorwaarden.  [S] heeft zich schuldig gemaakt aan inbreuk op het auteursrecht van Dijkstra. De Rechtbank veroordeelt [S] tot betaling van de gevorderde schade en tot betaling van de volledige proceskosten.

7. Dijkstra bezit als maker het auteursrecht op de foto's, hetgeen betekent dat S met de plaatsing van de foto's zonder naamsvermelding inbreuk heeft gemaakt op het uitsluitend recht van Dijkstra die foto's opbeaar te maken (art. 1 Auteurswet) en op zijn recht vermelding van zijn naam bij openbaarmaking van de foto's (art 25 Aw). Dat S de foto's bij de plaatsing de foto's heeft verkleind doet daar niet aan af. De persexceptie als bedoeld in art. 15 Auteurswet geldt niet voor foto's, zodat het beroep van S op dat artikel niet opgaat. Ook het beroep op art. 16a Auteurswet gaat niet op. Aan de in dat artikel gestelde voorwaarden dat de plaatsing van de foto's kort moet zijn, dat de plaatsing gerechtvaardigd moet zijn voor het behoorlijk weergeven van de actuele gebeurtenis welk onderwerp uitmaakt van de reportage en dat de naam van de maker vermeld moet zijn, is niet voldaan.

Beslissing

De Kantonrechter verklaart voor recht dat S met de plaatsing van de foto's van Jolande van der Graaf op de website inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van Dijkstra.
gebiedt S de gemaakte inbreuk gestaakt te houden

IEF 12045

In de tijdschriften: BMM Bulletin zomer / herfst

BMM Bulletin, Tijdschrift op het gebied van Merken- en Modellenrecht, nummer 2/3, zomer/herfst 2012.

Het merk als vermogensbestanddeel - Kor Blumenstock
Merk en faillissement
- Joost Becker
Intellectuele eigendom als bron van financiering
.
Over het lot van merken, modellen en licenties bij faillissement, het belang van zekerheidsrechten en de nieuwe opportuniteiten onder Belgisch recht - Bram Delmotte en Esther Goldschmidt
Nederlandse entiteiten in internationale royaltystructuren
- Shie Yee Au Yeung en Pieter Drubbel
Fiscale aspecten van merken, tekeningen en modellen: België
- Linda Brosens en Anne Van de Vijver

Artikelen kunt u online inzien: hier (login).

IEF 12044

Eventuele verlenging is onderdeel van de oorspronkelijke uitlening

HR 23 november 2012, LJN BX7484 (Stichting Leenrecht tegen Vereniging van Openbare Bibliotheken)

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch en Paul Tjiam, De Brauw Blackstone Westbroek.

In navolging van IEF 8697 (Rechtbank), IEF 9889 (hof) en IEF 11731 (Conclusie A-G). Auteursrecht. Uitlening bibliotheekboeken. Uitleg van het begrip rechtshandeling in de zin van artikel 15g jo. 15c Aw:

Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het begrip rechtshandeling in dat systeem nauw verweven is met het begrip uitleenhandeling en dat blijkens de wetsgeschiedenis "het aantal rechtshandelingen als bedoeld in art. 15c Aw" (art. 15g Aw) betrekking heeft op "het aantal uitleningen" (Kamerstukken II, 1992-1993, 23 247, nr. 3, p.22), zodat aan het gebruik van het begrip rechtshandeling in dit verband geen zelfstandige betekenis toekomt (rov. 3.4.3).

Een verlenging is geen nieuwe openbaarmaking. Een eventuele verlenging maakt onderdeel uit van de oorspronkelijke uitlening. Uit de omstandigheid dat over de periode van verlenging geen separate vergoeding behoeft te worden betaald volgt immers niet, zoals het hof terecht heeft overwogen (rov. 19), dat de door de auteur te ontvangen vergoeding niet mede betrekking heeft op eventuele verlengingen, zodat geen sprake is van ontneming van eigendom zoals bedoeld in art. 17 Handvest en art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Onderdeel 3 faalt dan ook.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van Stichting Leenrecht. De proceskosten zijn bij schriftelijke toelichting en niet reeds bij conclusie van antwoord ingesteld, Stichting Leenrecht heeft gelegenheid gehad om bij repliek te betwisten, dus vordering wordt toegewezen.

Rechtshandeling
3.4.3. Aan het voorgaande doet niet af dat art. 15c Aw voorziet in een nationale vergoedingssysteem (...)het hof [heeft] niet miskend dat de hoogte van de verschuldigde vergoeding op grond van art. 15g Aw dient te worden bepaald door "het aantal rechtshandelingen als bedoeld in art. 15c Aw", waaronder volgens het hof ook verlengingen zijn begrepen. Het hof heeft zijn oordeel dat een verlenging niet als een nieuwe uitlening is te beschouwen hierop gebaseerd, dat onder uitlening als bedoeld in de VRL 2006 en de Auteurswet is te verstaan een rechtshandeling waarbij het werk voor beperkte tijd aan een bepaalde persoon uit het desbetreffende publiek voor gebruik wordt afgestaan. Een verlenging is dan niet als een relevante nieuwe rechtshandeling aan te merken. De periode van verlenging valt immers onder de "beperkte tijd" gedurende welke een gebruik het werk tot zijn feitelijke beschikking krijgt (rov. 15). Dat getuigt niet van een onjuiste opvatting (...). Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het begrip rechtshandeling in dat systeem nauw verweven is met het begrip uitleenhandeling en dat blijkens de wetsgeschiedenis "het aantal rechtshandelingen als bedoeld in art. 15c Aw" (art. 15g Aw) betrekking heeft op "het aantal uitleningen" (Kamerstukken II, 1992-1993, 23 247, nr. 3, p.22), zodat aan het gebruik van het begrip rechtshandeling in dit verband geen zelfstandige betekenis toekomt.

Geen hogere vergoeding
3.4.5. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat bij de bepaling van de hoogte van de verschuldigde vergoeding rekening moet worden gehouden met de omvang van de terbeschikkingstelling van beschermde zaken, zoals in Nederland is geïmplementeerd in de vergoedingssystematiek van art. 15g Aw in verbinding met art. 15c Aw (kort gezegd: het aantal uitleningen). Anders dan het onderdeel betoogt, volgt daaruit niet dat een verlenging van een uitlening zou moeten leiden tot een hogere vergoeding.

Niet mede een verlenging
3.6.2. (...) Met betrekking tot de vormgeving van een vergoedingssysteem is aan de lidstaten een ruime beoordelingsmarge is het niet onverenigbaar om het daartoe strekkende vergoedingssysteem - dat ingevolge art. 15 g Aw in verbinding met art. 15c Aw is gebaseerd op het aantal uitleningen - aldus te interpreteren, zoals het hof heeft gedaan, dat een eventuele verlenging onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke uitlening. Deze uitleg miskent evenmin dat de inhoud, de strekking en het doel van de desbetreffende communautaire bepalingen meebrengen dat de nationale rechter het nationale recht zo dient uit te leggen dat de rechthebbenden een passend inkomen ontvangen. Uit de omstandigheid dat over de periode van verlenging geen seperate vergoeding behoeft te worden betaald volgt immer niet, zoals het hof terecht heeft overwogen (rov. 19), dat de door de auteur te ontvangen vergoeding niet mede betrekking heeft op eventuele verlengingen, zodat geen sprake is van ontneming van eigendom zoals bedoeld in art. 17 Handvest en art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Onderdeel 3 faalt dan ook.

Inzake proceskosten
3.9. (...) SL heeft bij repliek aangevoerd dat de vordering van VOB wegens strijd met de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor dient te worden afgewezen, aangezien zij eerste bij schriftelijke toelichting en niet reeds bij conclusie van antwoord is ingesteld. (...) Nu SL bij repliek gelegenheid heeft gehad de door VOB gevorderde kosten te betwisten, maar zulks heeft nagelaten, zullen deze worden toegewezen.

Lees de grosse hier: 11/04472, LJN BX7484.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Geen extra leenrechtvergoeding verschuldigd bij verlenging uitlening)
KluwerCopyrightBlog (No separate remuneration for renewal of library book loan)
Leenrecht (Hoge Raad wijst eis Stichting Leenrecht af)