IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 12064

Een doorstart van gefailleerde bedrijven: handelsnaaminbreuk

Vzr. Rechtbank Almelo 20 november 2012, LJN BY4531 (ITW Eibergen B.V. tegen gedaagden)

Handelsnaamrecht. Vier gefailleerde bedrijven hebben een doorstart gemaakt. ITW en de curator vorderen staking van gebruik van de handelsnamen en stellen daartoe dat de handelsnamen “[A]”, “[C]” en “[D]” zich in de faillissementsboedel bevonden. Deze handelsnamen zijn bij de doorstart van de onderneming verkocht en overgedragen aan ITW.

Op grond van artikel 2 Hnw kan de handelsnaam slechts worden overgedragen in verbinding met de onderneming, die onder die naam wordt gedreven. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat door overdracht van alle activa zulke essentiële onderdelen van de onderneming zijn overgedragen dat aan het vereiste van artikel 2 Hnw is voldaan. Dat de passiva niet zijn overgedragen, doet daaraan niet af. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de handelsnamen “[A]”, “[C]” en “[D]” dan ook rechtsgeldig overgedragen.

De stakingsvordering wordt dan ook toegewezen. Door de anonimisering een leuk citaat over het onderscheidend vermogen van de handelsnaam: "Enkel aan de letter “Y” in combinatie met “[Z]” komt volgens hen enige bescherming toe in de zin van de Handelsnaamwet; de toevoegingen “Elektroburo”, “Materieel” en “Installateurs” zijn puur beschrijvend en zijn niet als handelsnamen beschermd."

5.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat artikel 6 van de Handelsnaamwet (Hnw) aan iedere belanghebbende (dus niet alleen aan de rechtmatige gebruiker) de mogelijkheid geeft een geschil op grond van de Hnw door de rechter te doen beslissen. Hierbij geldt onder meer het belang-criterium van artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek (BW), te weten zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe. De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. De curator wenst met de onderhavige procedure te voorkomen dat de boedel wordt aangesproken voor eventuele schade voortvloeiend uit de overdracht van de bedrijfsactiviteiten en de handelsnamen aan ITW. Voorts heeft de curator gesteld dat voorkomen moet worden dat debiteuren in verwarring raken en vorderingen aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voldoen in plaats van aan de boedel. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de curator hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij met onderhavige procedure het belang van de boedel dient. De curator is derhalve ontvankelijk in zijn vorderingen.

5.5 Op grond van artikel 2 Hnw kan de handelsnaam slechts worden overgedragen in verbinding met de onderneming, die onder die naam wordt gedreven. Niet in geschil is dat de curator en ITW op 7 augustus 2012 een activa-overeenkomst hebben gesloten. De curator heeft ter zitting verklaard dat bij deze overeenkomst alle materiële en immateriële activa zijn overgedragen. De heer [W] heeft ter zitting verklaard een bedrag voor de overgedragen handelsnamen te hebben betaald. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat door overdracht van alle activa zulke essentiële onderdelen van de onderneming zijn overgedragen dat aan het vereiste van artikel 2 Hnw is voldaan. Dat de passiva niet zijn overgedragen, doet daaraan niet af. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de handelsnamen “[A]”, “[C]” en “[D]” dan ook rechtsgeldig overgedragen. Nu de handelsnaam “[gedaagde sub 2]” eerst op 17 augustus 2012 is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, staat hiermee vast dat de handelsnamen “[A]”, “[C]” en “[D]” eerder werden gevoerd dan de handelsnaam “[gedaagde sub 2]”.

Met dank aan de anonimisering een leuk citaat over onderscheidend vermogen van de handelsnaam: 5.6 [Gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben vervolgens betoogd dat de handelsnamen “[A]”, “[C]” en “[D]” een zeer beperkt onderscheidend vermogen hebben. Enkel aan de letter “Y” in combinatie met “[Z]” komt volgens hen enige bescherming toe in de zin van de Handelsnaamwet; de toevoegingen “Elektroburo”, “Materieel” en “Installateurs” zijn puur beschrijvend en zijn niet als handelsnamen beschermd.

Conclusie

5.14 [Gedaagde sub 1] heeft op 29 juli 2012 de klanten van de gefailleerde bedrijven op briefpapier van [A] aangeschreven met de mededeling dat hij een doorstart zou maken. De biedingsprocedure was toen echter nog in gang. [Gedaagde sub 1] heeft hieraan meegedaan, maar heeft deze niet gewonnen. Hoewel [gedaagde sub 1] op 10 augustus 2012 op verzoek van de curator een correctiebrief aan de klanten heeft gestuurd, was de verwarring naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dat moment al gezaaid. [Gedaagde sub 1] is vervolgens met zijn zoon een eigen bedrijf onder de naam “[gedaagde sub 2]” gestart, terwijl hij zelf noch zijn zoon de achternaam “[Z]” draagt. Hoewel [gedaagde sub 1] ter zitting heeft verklaard dat hiervoor is gekozen uit eerbetoon voor [Y. Z], is dit -wat hier ook van zij- verwarrend voor het relevante publiek. Dit klemt temeer nu [gedaagde sub 1] afnemers en leveranciers op de hoogte heeft gesteld van de nieuwe adresgegevens van [gedaagde sub 2] en daarbij heeft vermeld dat [gedaagde sub 2] voorheen “[Y. Z] bv” was, hetgeen onjuist is. Voorts is gebleken dat de curator is benaderd door afnemers c.q. leveranciers van de gefailleerde bedrijven met vragen over de doorstart. De curator en ITW hebben in dit verband onder meer een mail van 28 augustus 2012 van [G] aan mr. M.S. de Waard, een kantoorgenoot van de curator, overgelegd. Ook hebben de curator en ITW een brief van het Stedelijk Lyceum van 17 september 2012 overgelegd, waaruit blijkt dat zij de betaling van facturen opschort tot duidelijkheid is verkregen aan wie moet worden betaald.

Tot slot acht de voorzieningenrechter relevant dat op het pand aan de [adres], het adres waar notabene [A], [D] en [C] waren gevestigd en thans [gedaagde sub 2] is gevestigd, banners hangen met de tekst “[gedaagde sub 2]” en “wij zijn terug”.

5.15 Uit vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat het gevaar voor verwarring niet alleen aanwezig is bij het relevante publiek maar dat dit gevaar zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan.

Conclusie
5.16 Gelet op de omstandigheid dat ITW en haar formele rechtsvoorgangsters het eerst en rechtmatig de handelsnamen “[A]”, “[C]” en “[D]” hebben gevoerd, alsmede de omstandigheid dat door het gebruik door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van de handelsnaam “[gedaagde sub 2]” gevaar voor verwarring bij het publiek is te duchten en reeds daadwerkelijk heeft voorgedaan, handelen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in strijd met artikel 5 Hnw door de naam “[gedaagde sub 2]” te gebruiken. De primaire vordering onder I. kan derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd als na te melden.

5.17 De voorzieningenrechter zal de primaire vordering onder II. afwijzen nu niet gebleken is dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] handelsnamen voeren die gelijk zijn aan of slechts in geringe mate afwijken van de namen “[A] B.V.” of “[C] B.V.”.

IEF 12063

WIPO vraagt uw input

Op verzoek. As part of the work of the WIPO Intergovernmental Committee on Genetic Resources, Traditional Knowledge and Folklore (IGC), WIPO is currently in the process of compiling an on-line, searchable database of biodiversity-related Access and Benefit-Sharing Agreements and related information, with a particular emphasis on the intellectual property aspects of such agreements.

The database is a work in progress. Interested parties are invited to contribute by completing Questionnaire WIPO/GRTKF/IC/Q.6 [DOC] and by sending it to the Traditional Knowledge Division at grtkf@wipo.int. (deadline is 14 december 2012)

IEF 12062

Uitleg van de tweede beweging die volgt op de eerste beweging

Rechtbank 's-Gravenhage 28 november 2012, LJN BY4482 (Apple Inc. tegen Samsung e.a.) - persbericht

Octrooirecht. Apple / Samsung. De rechtbank Den Haag concludeert dat Samsung-telefoons en tablets met Android-besturingssysteem met versie 2.2.1 of hoger in strijd zijn met het octrooi EP2059868 dat 'betrekking heeft op een gebruikersinterface voor het navigeren binnen en tussen digitale objecten, zoals foto’s of elektronische documenten, op een apparaat met een touchscreen.'.

De gemiddelde vakman zal de begrippen "eerste en tweede beweging" zo uitleggen dat het de stappen beschrijft waarin die eerste en tweede beweging worden gedetecteerd, onderdeel uitmaken van een werkwijze die in een bepaalde volgorde moet worden uitgevoerd. De vakman zal ook daaruit begrijpen dat het detecteren van de tweede beweging volgt op het detecteren van de eerste beweging.

Partijen zijn het er over eens dat telefoons en tablets die gebruik maken van Android-versie 3.0 en voorzien zijn van een blue flash update geen inbreuk op het octrooi maken.

Samsung moet per direct stoppen met het maken van inbreuk op het Nederlandse deel van het patent en is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan Apple betalen. De hoogte hiervan is afhankelijk van de winst die er gemaakt is. Samsung dient opgave te doen van de netto winsten gecertificeerd door een onafhankelijke accountant.

In citaten:

5.2. Apple heeft betoogd dat het begrip “tweede beweging” iedere beweging omvat die zich onderscheidt van de eerder in de conclusies genoemde “eerste beweging”, en dus mede betrekking heeft op een beweging die zich slechts onderscheidt door de lengte ervan. Dat betoog moet worden verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit begrippenpaar op bewegingen die elkaar in de tijd opvolgen. De gemiddelde vakman zal die begrippen zo uitleggen omdat de stappen waarin die eerste en tweede beweging worden gedetecteerd, onderdeel uitmaken van een werkwijze die in een bepaalde volgorde moet worden uitgevoerd. Die vereiste volgorde van de stappen blijkt duidelijk uit de bewoordingen van de conclusies en is door Apple bij pleidooi ook niet meer bestreden. De conclusies schrijven immers uitdrukkelijk voor dat een bepaalde stap “tijdens” de uitvoering van een eerdere stap moet plaatsvinden of “nadat” een in een eerdere stap beschreven detectie is geëindigd. Meer specifiek met betrekking tot het detecteren van de tweede beweging schrijft de conclusie voor dat die detectie plaatsvindt “terwijl de daarvóór verborgen rand van het eerste digitale object wordt weergegeven”. Die laatstgenoemde conditie maakt duidelijk dat het detecteren van de tweede beweging is voorafgegaan door een situatie waarin de rand van het eerste digitale object nog verborgen was. Zoals ook Apple heeft onderkend (pleitnota onder 26), is die situatie het uitgangspunt bij het detecteren van de eerste beweging. De vakman zal ook daaruit begrijpen dat het detecteren van de tweede beweging volgt op het detecteren van de eerste beweging. Daar komt bij dat de volgtijdelijkheid van de stappen wordt ondersteund door de in het octrooischrift beschreven en afgebeelde uitvoeringsvormen. Niet in geschil is dat het octrooischrift uitsluitend een uitvoeringsvorm beschrijft waarin de stappen in de bedoelde volgorde worden doorlopen.

5.5. Voorgaande uitleg is ook de meest zinvolle uitleg in het licht van het doel van de uitvinding. Partijen zijn het erover eens dat het octrooischrift leert dat met de geclaimde uitvinding een meer transparante en intuïtieve gebruikersinterface voor de verwerking van foto’s wordt beoogd (paragraaf [0007]) en meer specifiek dat het octrooi op zijn minst mede beoogt te voorkomen dat de gebruiker per ongeluk doorbladert naar een tweede digitaal object vanuit een ingezoomd eerste digitaal object. Het is duidelijk dat de geclaimde uitvinding dat doel bereikt als het begrip “tweede beweging” wordt uitgelegd als opvolgende beweging. Het effect van de geclaimde werkwijze is dan dat een beweging in eerste instantie niet leidt tot het doorbladeren naar een tweede digitaal object, maar tot het tonen van de rand van het eerste digitale object. Dat is een voor de gebruiker intuïtief begrijpelijke werkwijze van de computer, gegeven het feit dat bij aanvang van de werkwijze de rand van het digitale object waarheen wordt bewogen nog niet zichtbaar is (pas bij het verplaatsen van het eerste digitale object in de eerste richting verschijnt de daarvóór verborgen rand). Zoals ook Apple heeft uiteengezet, is het bij die ingezoomde weergave logisch en transparant om de gebruiker eerst de rand te tonen en pas door te bladeren naar een tweede digitaal object als de gebruiker vervolgens de beweging herhaalt terwijl de rand in beeld is. In de ingezoomde weergave kan de gebruiker namelijk gedesoriënteerd raken omdat hij niet meer weet naar welk gedeelte van een digitaal object hij kijkt en waar het digitaal object ophoudt. In die situatie dient de gebruiker eerst de begrenzing van het digitale object te worden getoond, door het weergeven van een gebied voorbij de rand (dagvaarding, paragraaf 54). Als die rand vervolgens in beeld is, is het waarschijnlijker geworden dat de gebruiker met een beweging in de richting van de rand wil doorbladeren naar een volgende foto (pleitnota van Apple, paragraaf 34).

5.6. Bij de uitleg van Apple is niet in te zien welk voordeel de geclaimde werkwijze heeft als het begrip " tweede beweging" ook bewegingen omvat die niet opvolgend zijn. In die uitleg zouden namelijk ook werkwijzen onder de beschermingsomvang vallen waarin direct met een eerste beweging kan worden doorgebladerd en waarin per ongeluk doorbladeren niet wordt voorkomen. Samsung heeft er ook terecht op gewezen dat in de uitleg van Apple de reactie van de computer op de eerste en tweede beweging functies worden die volledig los van elkaar staan. Dat is geen zinvolle uitleg van de conclusies omdat de functies onderdeel uitmaken van één werkwijze die in een specifieke volgorde moet worden doorlopen.

Android versie 2.2.1 en hoger

5.10. De Galaxy-producten met Android versie 2.2.1 en hoger vallen naar het oordeel van de rechtbank wel onder de beschermingsomvang van EP 868. Ook met betrekking tot deze producten gaat de discussie uitsluitend over het kenmerk dat de computer doorbladert “in reactie op het detecteren van de tweede beweging terwijl de daarvóór verborgen rand van het eerste digitale object wordt weergegeven”. Aan dat kenmerk is voldaan omdat tussen partijen vast staat dat in deze producten, anders dan in de hiervoor besproken producten met Android versie 3.0 en hoger, het doorbladeren wel afhankelijk is gemaakt van het detecteren van een tweede beweging in de zin van het octrooi. Bij deze producten leidt een eerste beweging nooit tot doorbladeren, ongeacht de lengte van de beweging. Een eerste beweging leidt tot een bounce back in de zin van EP 868, waarbij de foto zo ver terugveert dat de daarvoor verborgen rand nog net in beeld is. Met een daaropvolgende beweging kan wel worden doorgebladerd. Het doorbladeren geschiedt dan dus “in reactie op het detecteren van de tweede beweging terwijl de daarvóór verborgen rand van het eerste digitale object wordt weergegeven”.

5.11. Dat in de producten met Android versie 2.2.1 het doorbladeren ook afhankelijk is van de lengte van de beweging, kan niet leiden tot een ander oordeel. Anders dan Samsung heeft betoogd, vereist EP 868 niet dat de computer altijd doorbladert als er een tweede beweging wordt gedetecteerd. De tekst van de conclusie laat de mogelijkheid open dat het doorbladeren mede afhankelijk wordt gemaakt van een ander criterium. Dat dergelijke uitvoeringsvormen ook onder de conclusies vallen, wordt bevestigd door de beschrijving. In paragraaf [0154] wordt namelijk een uitvoeringsvorm beschreven waarin het doorbladeren mede afhankelijk is van een ander criterium, te weten van een bepaalde duur van de interval tussen de eerste en tweede beweging. Bovendien wordt ook met de door de betreffende Galaxy-producten uitgevoerde werkwijze het in paragraaf 5.5 beschreven voordeel van de geclaimde uitvinding gerealiseerd. Doordat in die producten pas een tweede beweging kan leiden tot het doorbladeren, wordt immers voorkomen dat de gebruiker met een beweging op een ingezoomde foto per ongeluk doorbladert naar een tweede foto.

5.16. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het gevorderde verbod uitsluitend toewijsbaar is met betrekking tot de Galaxy-producten met Android versie 2.2.1 en hoger zonder de blue flash functionaliteit. Dat verbod zal alleen worden toegewezen ten aanzien van Samsung Benelux omdat Samsung onweersproken heeft aangevoerd dat de andere gedaagden geen voorbehouden handelingen verrichten.

5.17. De ter zitting naar voren gebrachte stelling van Samsung dat Samsung Benelux die inbreukmakende producten niet meer verhandelt, kan niet leiden tot afwijzing van het verbod. Aangezien Samsung Benelux geen met een boete versterkte onthoudingsverklaring heeft getekend, houdt Apple belang bij het gevorderde verbod, zeker nu Samsung Benelux de verhandeling van de producten pas heeft gestaakt naar aanleiding van het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod. De stelling brengt wel mee dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor toestaan van de door Samsung gewenste “uitloopperiode” om haar producten te kunnen aanpassen.

5.18. De stelling van Samsung dat Samsung Benelux de betreffende producten niet meer verhandelt sinds het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod is ook van belang voor de gevorderde recall en publicatie van een “boodschap aan de markt”. Apple heeft de gestelde staking niet betwist. Apple heeft ook niet in reactie op het gestelde staken aangevoerd dat de inbreukmakende producten nog wel worden verhandeld door de afnemers van Samsung, laat staan dat zij die stelling voldoende heeft onderbouwd in het licht van het onweersproken feit dat de producten sinds eind augustus 2011 niet meer aan afnemers zijn geleverd. In het licht daarvan kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat Apple nog voldoende belang heeft bij de recall en publicatie. Die zullen daarom worden afgewezen.

Afschrift beschikbaar HZ 12-220, LJN BY4482.

Op andere blogs:
Deterink-blog (Kort commentaar nederlandse octrooizaken november 2012 verbod voor Galaxy met Android versie 2.2.1 en hoger)
FOSS patents (Dutch ruling on Apple's photo gallery patent assertion against Samsung doesn't change anything)

IEF 12061

Persexceptie definitief ten grave gedragen?

Een bijdrage van Jens van den Brink, Kennedy van der Laan.

Zojuist verscheen een brief van de regering van 27 november 2012 [red. IEF 12060] over de mediabegroting 2013. De staatssecretaris van OC&W lijkt in deze brief de persexceptie definitief de nek om te draaien.

Hij schrijft: “In artikel 15 Aw is kort gezegd geregeld dat het overnemen van artikelen door de pers of door een ander medium met dezelfde functie in de pers of een ander medium met dezelfde functie, niet als een inbreuk op het auteursrecht wordt gezien. Voor een geslaagd beroep op deze exceptie dient wel te zijn voldaan aan een aantal voorwaarden die in artikel 15 zijn opgesomd. Een ervan bepaalt dat de exceptie niet van toepassing is indien het auteursrecht op het artikel uitdrukkelijk is voorbehouden door de maker (of diens rechtverkrijgende). De maker heeft het dus zelf in de hand of de exceptie van toepassing is of niet. Is het voorbehoud gemaakt, dan kan geen beroep gedaan worden op de persexceptie. Een eventuele overneming zonder toestemming vormt dan een inbreuk op het auteursrecht (tenzij er een geslaagd beroep op een andere exceptie mogelijk is). Artikel 15, lid 4 bepaalt dat er ten aanzien van nieuwsberichten en gemengde berichten geen voorbehoud kan worden gemaakt. Dit zijn niet-oorspronkelijke werken die onder het lichtere regime van de geschriftenbescherming van artikel 10, lid 1, sub 1 vallen. Deze geschriftenbescherming is na het recente arrest van het Europees Hof in de Football Dataco-zaak niet langer onomstreden. Een uitbreiding van de geschriftenbescherming ligt daarom niet voor de hand.”

 

Met deze uitspraak lijkt de staatssecretaris terug te grijpen op het arrest van het Hof Leeuwarden uit 2011 in een zaak tussen de NDP en de provincie Flevoland, waarover wij eerder op Media Report schreven (MR 9550).

Op grond van artikel 15 Auteurswet is het toegestaan dat nieuwsberichten, gemengde berichten en artikelen over actuele onderwerpen die in persmedia zijn verschenen door dezelfde soort media onder bepaalde voorwaarden zonder toestemming of betaling mogen worden overgenomen. Deze beperking wordt de persexceptie genoemd. Lid 1 sub 4 van dit artikel bepaalt dat de persexceptie niet geldt als een voorbehoud is gemaakt. Lid 2 bepaalt dan weer dat ten aanzien van nieuwsberichten en gemengde berichten geen auteursrechtvoorbehoud kan worden gemaakt.

De staatssecretaris bevestigt nu in zijn brief het standpunt van het Gerechtshof Leeuwarden dat de regel uit artikel 15 lid 4 Auteurswet dat voor nieuwsberichten en gemengde berichten geen auteursrechtvoorbehoud kan worden gemaakt, alleen geldt voor niet-oorspronkelijke berichten die onder het lichtere regime van de geschriftenbescherming vallen. Dat brengt waarschijnlijk met zich mee dat in de toekomst alleen nog (hele) korte feitelijke berichten, die nauwelijks op een andere manier kunnen worden verwoord (“Komende week veel regen en af en toe zon verwacht”, “In Amsterdam wordt morgen Ajax als nieuwe landskampioen ingehuldigd”, “De AEX index is gisteren met 2% gestegen”), zonder toestemming kunnen worden overgenomen op grond van de persexceptie.

Omdat bijna alle media een voorbehoud – vaak van algemene strekking in het colofon – maken betekent dit dat de persexceptie in de praktijk zijn betekenis grotendeels zal verliezen. Reden om een meer algemene fair use exceptie in het leven te roepen?

IEF 12060

Uitbreiding van de geschriftenbescherming ligt daarom niet voor de hand

Brief regering; Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2013 naar aanleiding vragen van de leden Haverkamp en Van Dam, Kamerstukken II 2012-2013, 33400, nr. 20

In het Algemeen Overleg over de toekomst van het mediabeleid op 13 juni 2012 naar aanleiding van vragen van de leden Haverkamp en Van Dam over de 41 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33827, nr. 41 auteursrechtelijke bescherming van journalistieke producten op internet, toegezegd hierover contact op te nemen met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die verantwoordelijk is voor de Auteurswet. Dit heeft het volgende opgeleverd.

(...) Artikel 15, lid 4 bepaalt dat er ten aanzien van nieuwsberichten en gemengde berichten geen voorbehoud kan worden gemaakt. Dit zijn niet-oorspronkelijke werken die onder het lichtere regime van de geschriftenbescherming van artikel 10, lid 1, sub 1 vallen. Deze geschriftenbescherming is na het recente arrest van het Europees Hof in de Football Dataco-zaak [red. IEF 10977] niet langer onomstreden. Een uitbreiding van de geschriftenbescherming ligt daarom niet voor de hand.

In artikel 15 Aw is kort gezegd geregeld dat het overnemen van artikelen door de pers of door een ander medium met dezelfde functie in de pers of een ander medium met dezelfde functie, niet als een inbreuk op het auteursrecht wordt gezien. Voor een geslaagd beroep op deze exceptie dient wel te zijn voldaan aan een aantal voorwaarden die in artikel 15 zijn opgesomd. Een ervan bepaalt dat de exceptie niet van toepassing is indien het auteursrecht op het artikel uitdrukkelijk is voorbehouden door de maker (of diens rechtverkrijgende). De maker heeft het dus zelf in de hand of de exceptie van toepassing is of niet. Is het voorbehoud gemaakt, dan kan geen beroep gedaan worden op de persexceptie. Een eventuele overneming zonder toestemming vormt dan een inbreuk op het auteursrecht (tenzij er een geslaagd beroep op een andere exceptie mogelijk is). Artikel 15, lid 4 bepaalt dat er ten aanzien van nieuwsberichten en gemengde berichten geen voorbehoud kan worden gemaakt. Dit zijn niet-oorspronkelijke werken die onder het lichtere regime van de geschriftenbescherming van artikel 10, lid 1, sub 1 vallen. Deze geschriftenbescherming is na het recente arrest van het Europees Hof in de Footbal Dataco-zaak niet langer onomstreden. Een uitbreiding van de geschriftenbescherming ligt daarom niet voor de hand.

IEF 12059

Politiek akkoord: afronding octrooipakket voor eind van het jaar

Brief van de Minister van EZ, Kamerstukken II 2012-2013, 21 501-30, nr. 299.

Unitair octrooi - Politiekakkoord
Het voorzitterschap zet in op afronding van het octrooipakket voor het eind van het jaar. Dit betekent naar verwachting een politiek akkoord met betrekking tot de octrooiverordening en het rechtspraakverdrag op de Raad voor Concurrentievermogen van 10–11 december. De verwachting is dat het Europees Parlement nog in december plenair zal kunnen stemmen over de octrooiverordening. Ondertekening van het rechtspraakverdrag kan dan waarschijnlijk begin 2013 plaatsvinden.

Het octrooipakket bestaat uit:
1. De vertalingenverordening. Hierin wordt het vertaalregime voor het unitair octrooi vastgelegd, dat uitgaat van het taalregime van het Europees Octrooibureau: Frans, Duits, Engels. Besluitvorming hierover vindt plaats op basis van unanimiteit. Het Europees Parlement heeft adviesrecht.

2. De verordening unitair octrooi. Hierin wordt de unitaire octrooibescherming geregeld. De gewone wetgevingsprocedure (codecisie) is van toepassing.

3. Het Verdrag voor oprichting van een unitair octrooigerecht (rechtspraakverdrag). Met dit Verdrag wordt het octrooigerecht exclusief bevoegd wordt voor de beslechting van octrooigeschillen. Omdat dit Verdrag betrekking zal hebben op zowel toekomstige unitaire octrooien als de bestaande onder het Europees Octrooiverdrag is een apart, niet Communautair, Verdrag nodig.

Deze drie onderdelen moeten gelijktijdig en als één geheel in werking treden. Dat kan nadat het rechtspraakverdrag door dertien lidstaten is geratificeerd. De octrooiverordening (en het bijbehorende vertaalregime) wordt dan in die lidstaten van kracht. De streefdatum daarvoor is begin 2014.

Over de vertalingenverordening bereikte de Raad voorjaar 2011 een politiek akkoord. Tijdens de onderhandelingen bleek het niet mogelijk om met alle 27 lidstaten overeenstemming te bereiken over het talenregime. Daarom heeft de Raad destijds besloten tot nauwere samenwerking op dit dossier met alle lidstaten, behalve Italië en Spanje, zoals voorzien in het verdrag.

In december 2011 bereikte de Raad op hoofdlijnen overeenstemming over het inhoudelijk deel van de verordening unitair octrooi en het rechtspraakverdrag, maar kon het niet eens worden over de zetel van het octrooigerecht. Deze knoop werd door de Europese Raad van juni 2012 doorgehakt. De centrale divisie van het unitair octrooigerecht zal worden gevestigd in Parijs, met nevenvestigingen in München en Londen.

Daarnaast deed de Europese Raad de aanbeveling om de artikelen 6 tot en met 8 uit de octrooiverordening te schrappen. Deze artikelen hebben betrekking op de beschermingsomvang en -inhoud van het octrooirecht (het recht anderen te verbieden het octrooi te gebruiken, geoctrooieerde producten te vervaardigen, verhandelen en uitzonderingen daarop) en maken als zodanig ook al deel uit van het rechtspraakverdrag. Met de opname van deze bepalingen in de verordening zouden potentieel veel zaken worden doorverwezen naar het Hof van Justitie. Onder het bedrijfsleven – ook het Nederlandse bedrijfsleven – en de rechtspraktijk bestonden zorgen dat dit zou leiden tot langdurige procedures, met onzekere uitkomst. De Europese Raad kwam met de aanbeveling tegemoet aan deze zorgen. Nederland steunt de verwijdering van de bepalingen uit de verordening.

Het Europees Parlement had eerder een amendement voorbereid voor artikel 8 om te voorzien in een kwekersvrijstelling, conform Nederlandse wens. De kwekersvrijstelling houdt in dat kwekers voor het ontwikkelen van plantenrassen vrij gebruik kunnen maken van genetisch materiaal, ook als daar intellectueeleigendomsrechten op rusten. In het kwekersrecht bestaat een dergelijke voorziening al maar omdat steeds meer gebruik wordt gemaakt van technieken die octrooirechtelijk worden beschermd, komt een kwekersvrijstelling ook in het octrooirecht steeds meer in beeld. De kwekersvrijstelling zal nu alsnog in het rechtspraakverdrag worden geregeld. Naast het regelen van de kwekersvrijstelling in het rechtspraakverdrag zal een nieuwe bepaling worden opgenomen waarmee – nu de artikelen 6 tot en met 8 uit de verordening zijn gehaald – het unitair effect van het octrooirecht wordt gewaarborgd. Een definitief akkoord tussen Raad en het Europees Parlement op het pakket lijkt hiermee in zicht. In de commissie juridische zaken is het Europees Parlement akkoord gegaan met dit pakket. De plenaire stemming vindt naar verwachting in december plaats (mogelijk 11 december).

Nederland is een groot voorstander van een spoedige totstandkoming van het unitair octrooi, inclusief een gespecialiseerd octrooigerecht voor beslechting van geschillen. Een doorbraak is essentieel voor de versterking van het Europese economische groeivermogen. Het huidige Europese systeem is ongeveer 10 keer duurder dan dat van de VS en Japan. Daarmee staan Europese innovatieve bedrijven op een forse achterstand. Het unitair octrooi en de bijbehorende octrooirechtspraak zijn voor Nederland van groot belang gezien het grote aantal octrooiaanvragen van Nederlandse bedrijven. Nederland heeft hier de afgelopen jaren dan ook hard aan getrokken. Inhoudelijk zijn veel Nederlandse wensen in het totaalpakket gekomen, zoals een beperkt vertaalregime, een sterke centrale divisie binnen het octrooigerecht, een flexibel talenregime voor octrooirechtzaken en een goede kwaliteit van rechters. Uitgangspunt is dat op termijn het octrooigerecht kostendekkend zal zijn, zij het dat in de aanvangsfase bijdragen van de lidstaten nodig zullen zijn. Nederland steunt de overheveling van de artikelen 6 tot en met 8 naar het rechtspraakverdrag, het formuleren van een nieuw artikel in de verordening om het unitair effect van de octrooien te garanderen en het opnemen van een kwekersvrijstelling in het rechtspraakverdrag, vergelijkbaar met het onlangs bij de Tweede Kamer ingediende voorstel tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995.

IEF 12058

Staatssecretarissen die zijn belast met IE-rechten

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de heer mr. F. Teeven, is binnen de grenzen van het door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde beleid meer in het bijzonder belast met de aangelegenheden betreffende: (...)

c. auteursrecht;
d. juridische beroepen;
e. rechtsbijstand;
f. kansspelen;
g. bescherming persoonsgegevens;

De Staatssecretaris van Economische Zaken, de heer dr. J.C. Verdaas, is binnen de grenzen van het door de Minister van Economische Zaken vastgestelde beleid in het bijzonder belast met: (...)

f. intellectueel eigendom, voor zover het betreft octrooi- en kwekersrecht;

IEF 12057

Mededeling aan het publiek bij aanklikbare link

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 23 november 2012, zaak C-466/12 (Svensson e.a. tegen Retriever Sverige AB) - dossier C-466/12

Prejudiciële vragen gesteld door Svea hovrätt, Zweden.

Auteursrecht. Hyperlink-vragen. Mededeling aan het publiek wanneer een aanklikbare link wordt geplaatst. Relevantie van de openbaarheid van de locatie of beperkingen op toegang [red. doet sterk denken aan Britt Dekker-Playboy tegen Geenstijl, vergelijk IEF 11743].

Verzoekers (vier journalisten) hebben een aantal artikelen geschreven en gepubliceerd in de krant en op de website van Göteborgs Posten. Zij vorderen dat verweerster Retriever Sverige AB, een zoekmachine, een vergoeding betaalt overeenkomstig de Zweedse auteurswet, omdat verweerster auteursrechten schendt door koppelingen naar verzoekers artikelen beschikbaar te stellen zonder verzoekers daarvoor te betalen. In eerste aanleg wordt de vordering afgewezen. De zaak ligt nu in hoger beroep bij de verwijzende rechter.

Verweerster stelt dat zij alleen ‘wijst’ op websites waar de artikelen te vinden zijn. Haar klanten beslissen zelf of ze de artikelen al dan niet willen lezen en voor hen is het duidelijk dat ze via links worden doorverwezen. Het begrip ‘mededeling aan het publiek’ is in de ZWE wetgeving geïntroduceerd door de omzetting van RL 2001/29/EG en in de Zweedse auteurswet opgenomen door een passage in paragraaf 2 dat een werk vanaf een andere plaats dan die waar het publiek het werk kan consulteren ter beschikking kan worden gesteld, ongeacht of dit per draad of draadloos gebeurt.

De volgende vier vragen zijn gesteld:

1. Is sprake van mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer iemand anders dan de houder van het auteursrecht op een bepaald werk, op zijn website een aanklikbare link plaatst naar het werk?

2. Is het voor het antwoord op de eerste vraag relevant of het werk waarnaar de link verwijst, is geplaatst op een website op het internet waartoe iedereen zonder beperkingen toegang heeft dan wel of de toegang op enige wijze is beperkt?

3. Moet bij de beantwoording van de eerste vraag onderscheid worden gemaakt tussen gevallen waarin het werk, nadat de gebruiker op de link heeft geklikt, wordt getoond op een andere website, en gevallen waarin het werk, nadat de gebruiker op de link heeft geklikt, aldus wordt getoond dat de indruk wordt gewekt dat het op dezelfde website verschijnt?

4. Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip "mededeling aan het publiek" een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29?

Op andere blogs:
Quafi (EU-Hof buigt zich over inbreuk door hyperlink)
SOLV (Hyperlinken in strijd met auteursrecht?)

IEF 12056

Chinees gerecht heeft bevoegdheid ontleend aan plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen

Rechtbank Arnhem 31 oktober 2012, LJN BY4312 (Haier Electrical Appliances Corp. Ltd tegen Mares)

China, flag.
Als randvermelding. Marketingovereenkomst. Vordering terugbetaling voorschotten commissiegelden. Internationaal privaatrecht/ procesrecht. Criteria voor erkenning van de Chinese uitspraak in Nederland.

Haier Electrical Appliances is onderdeel van de Haier groep, een multinationale onderneming die zich bezig houdt met de productie en verkoop van witgoed, televisies en mobiele telefoons. In 1998 is Mares als handelsagent voor een tot de Haier groep behorende onderneming (Haier Qingdao China) gestart met de verkoop van witgoed in diverse landen van Europa. Nadien zijn tussen Mares/[gedaagde] en de Haier groep diverse overeenkomsten gesloten, waaronder een Marketing Cooperation Agreement en een Joint Venture Agreement. Betalingen die waren verricht volgens de overeenkomsten bedoeld “for the commission of the future business”, werden teruggevorderd bij de rechtbank in eerste aanleg te Qingdao, China.

Het Chinese gerecht heeft zijn bevoegdheid ontleend aan de plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen. De plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen is echter geen internationaal aanvaarde grond voor rechtsmacht. De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat de buitenlandse uitspraak is gegeven door een gerecht dat op een internationaal aanvaarde grond bevoegd was en dat de uitspraak zich reeds daarom niet leent voor erkenning in Nederland. Dat betekent dat op grond van de hoofdregel van artikel 43l lid 2 Rv het geding in beginsel opnieuw dient te worden behandeld en afgedaan. Dat doet vervolgens tevens de vraag rijzen naar de verhouding tussen de onderhavige procedure en de procedure in Italië, dit in verband met artikel 28 EEX-Verordening. Hierover zullen de partijen zich dienen uit te laten.

9. Haier Electrical Appliances heeft gesteld dat de Chinese rechter aldus zijn bevoegdheid heeft ontleend aan de plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft gesteld dat de Chinese rechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de overeenkomst met betrekking tot de letter of guarantee in China tot stand is gekomen. Daaraan vooraf gaat echter de vraag of die bevoegdheidsgrond een internationaal algemeen aanvaarde grond voor rechtsmacht is, welke vraag de rechtbank in beginsel ambtshalve zal moeten beantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft daarover onvoldoende debat plaatsgevonden. De partijen zullen zich daarover nog mogen uitlaten. Aan Haier Electrical Appliances wordt verzocht ook een vertaling van de uitspraak van de lagere Chinese rechter in het bevoegdheidsincident over te leggen.

10. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van Haier Electrical Appliances om zich over de onder 9 genoemde vraag uit te laten. [gedaagde] zal op die akte mogen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

IEF 12055

Het woord 'kitvoegen' staat niet in het woordenboek

Vzr. Rechtbank Rotterdam 27 november 2012, zaaknr. 410645 / KG ZA 12-830 (Kitvoegen.nl tegen Sluisvoeren h.o.d.n. kitvoegen-renovatie.nl)
Uitspraak ingezonden door Joost Becker, Dirkzwager.

Handelsnamen. Domeinnaamrecht. Google Adwords. Kitvoegen.nl richt zich op het afdichten van voegen in de ruimste zin en heeft in 2003 de domeinnaam geregistreerd en per 2008 in gebruik genomen. Sluis houdt zich bezig met het aanbrengen van kitsystemen en het afwerken van vloeren en wanden en heeft per 2012 de domeinnaam en per september 2012 de handelsnaam www.kitvoegen-renovatie.nl geregistreerd in het handelsregister.

Er is sprake van verwarringsgevaar, omdat het onderscheidende en kenmerkende onderdeel, en daarmee het hoofdbestanddeel, van beide handelsnamen ‘kitvoegen.nl’ is. De toevoeging renovatie wordt van geheel beschrijvende aard en niet relevant geacht. Van belang is voorts dat de feitelijke bedrijfsactiviteiten van beide ondernemingen een groot aantal raakvlakken vertonen en elkaar deels overlappen en partijen zich op dezelfde particuliere en zakelijke markt richten en de vestigingsplaats voor beiden op het eiland Goeree-Overflakkee is.

5.4.3. (...) De aanduiding ‘kitvoegen’ heeft voldoende onderscheidend vermogen (Sluis c.s. is van mening dat de naam bij het publiek niet bekend en ingeburgerd is, doch op grond van de door Kitvoegen.nl overgelegde stukken is in voldoende mate het tegendeel aannemelijk geworden) en kan ook niet als louter beschrijvend worden aangemerkt. Voor dat laatste acht de voorzieningenrechter van belang dat in het Van Dale woordenboek het woord ‘kitvoegen’ niet voorkomt.

In conventie wordt Sluis c.s. veroordeeld tot het staken van inbreuk en overdracht van de domeinnaam op naam van Kitvoegen.nl. De reconventionele vordering, tot staking van de naam kitvoegen-renovatie.nl door eiseres, wordt afgewezen, mede omdat eiseres de naam kitvoegen-renovatie.nl niet als handelsnaam voert.

5.4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een beperkte beschermingsomvang van de handelsnaam kitvoegen.nl. De aanduiding ‘kitvoegen’ heeft voldoende onderscheidend vermogen (Sluis c.s. is van mening dat de naam bij het publiek niet bekend en ingeburgerd is, doch op grond van de door Kitvoegen.nl overgelegde stukken is in voldoende mate het tegendeel aannemelijk geworden) en kan ook niet als louter beschrijvend worden aangemerkt. Voor dat laatste acht de voorzieningenrechter van belang dat in het Van Dale woordenboek het woord ‘kitvoegen’ niet voorkomt. Mede gelet hierop wordt niet aannemelijk geacht dat het woord ‘kitvoegen’ een tot het publieke domein behorend zuiver beschrijvend woord is. Sluis c.s. staat weliswaar voor dat sprake is van een zuiver beschrijvend woord, doch dit heeft zij onvoldoende concreet onderbouwd. Daartegenover, uit productie 7, blad 6 (site-info van kitvoegen.nl op www.alexa.com d.d. 9 oktober 2012) van Kitvoegen.nl kan worden afgeleid dat het relevante publiek in zoekmachines op het internet ook niet zoekt op het woord ‘kitvoegen’, maar bijvoorbeeld op ‘sanitair kitten’, ‘afkitten tips’ en ‘kitrand vervangen’, om bij de website van Kitvoegen.nl terecht te komen, zodat ook in dat licht bezien geen indicatie bestaat dat ‘kitvoegen’ een afgesleten en veelgebruikte term is, maar veeleer een aanwijzing dat deze term in zekere zin origineel is. Het voorgaande geldt temeer nu aan het woord ‘kitvoegen’ de aanduiding ‘.nl’ is toegevoegd.

Over het gebruik van kitvoegen-renovatie.nl:
5.5.1. (.. ) afhankelijk van de op die website weergegeven informatie kan de domeinnaam ‘gekleurd’ worden tot handelsnaam (…) 5.5.3. Naast het gebruik van de domeinnaam kitvoegen-renovatie.nl in de adresbalk is gebleken dat op de website van Sluis c.s., ook nadat de sommatie van Kitvoegen.nl ertoe heeft geleid dat Sluis c.s. - uit proceseconomische motieven - wijzigingen heeft doorgevoerd op haar website, in de disclaimer nog immer herhaaldelijk worden gesproken over “kitvoegen-renovaties” en als copyright notice nog steeds wordt weergegeven: © kitvoegen-renovatie.nl. Nu dit het geval is (hetgeen onbetwist blijkt uit productie 22 van Kitvoegen.nl) en de website zonder meer een bedrijfsmatig karakter heeft, wordt het gebruik sinds begin 2012 van de domeinnaam kitvoegen-renovatie.nl door Sluis c.s., althans Van der Sluis als domeinnaamhouder, tevens als gebruik als handelsnaam aangemerkt. Dat onbetwist is gebleven dat in de metadata, ook na de doorgevoerde wijzigingen, nog steeds vermeld staat “Welkom op de site van kitvoegen en renovatie” (zie productie 23 van Kitvoegen.nl) draagt daaraan tevens bij.

Google Adword handelsnaamgebruik (r.o. 5.8):
Nu voorts aannemelijk is dat Sluis c.s. het zoekwoord kitvoegen (een aanverwante termen) als adword advertentie(s) – in strijd met het handelsnaamrecht van Kitvoegen.nl – heeft gebruikt en daartoe een overeenkomst met Google heeft gesloten, zal de vordering onder 3.1 sub VI eveneens worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.