IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 12033

Twee vormen van sectoroverleg: licentiegedragscode en uitgebreide veredelingsvrijstelling

Kamerbrief over dialoog met stakeholders over veredelingsvrijstelling kenmerk, DGBI-I&K / 12341984.

Een overzicht van de overleggen. Voor de goede orde zij vermeld dat sprake is van twee vormen van sectoroverleg, te weten een sectoroverleg over een licentiegedragscode en een intersectoraal overleg over haalbaarheid en wenselijkheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling en mogelijke alternatieven daarvoor.

Sectorover leg over een gedragscode voor de toegang tot plantmateriaal dat wordt beschermd door een octrooi
Vanuit de gedachte dat wijziging van het octrooirecht een zaak van lange adem is, hebben vertegenwoordigers van bedrijven uit de groenteveredelingssector in 2010 het initiatief genomen om met inachtneming van het vigerende octrooirecht te streven naar een systeem voor eenvoudige toegang van iedereen tot octrooirechtelijk beschermd plantenmateriaal tegen redelijke condities onder het motto: “Free acces but not for free”.

Intersectoraal overleg met belanghebbende organisaties over de veredelingsvrijstelling
Het intersectoraal overleg maakt onderdeel uit van het zogenoemde tweesporenbeleid waarbij de aandacht zowel uitgaat naar de beperkte veredelingsvrijstelling (eerste spoor), als de uitgebreide veredelingsvrijstelling (tweede spoor) c.q. alternatieve oplossingsrichtingen daarvoor.

Eerste spoor: beperkte veredelingsvrijstelling
Deze vrijstelling maakt het mogelijk voor het kweken, ontdekken en ontwikkelen van nieuwe plantenrassen gebruik te maken van biologisch materiaal waarop octrooirecht rust, zonder toestemming van de octrooihouder. Voor de commerciële exploitatie van die nieuwe rassen blijft toestemming van de octrooihouder nodig, zolang de nieuwe plantenrassen de door de geoctrooieerde uitvinding gewijzigde eigenschappen bezitten. Er blijken zowel in kringen van biotechnologiebedrijven als in kringen van plantenveredelaars geen grote bezwaren te leven tegen invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995.

Tweede spoor: uitgebreide veredelingsvrijstelling c.q. alternatieve oplossingsrichtingen Doelstelling van deze vrijstelling is om het mogelijk te maken om biologisch materiaal waarop een octrooirecht rust, zonder toestemming van de octrooihouder te gebruiken, niet alleen voor het kweken of ontdekken en ontwikkelen van nieuwe plantenrassen, maar ook voor de commerciële exploitatie van die nieuwe plantenrassen indien deze de door de geoctrooieerde uitvinding gewijzigde eigenschappen bezitten. Bij het tweede spoor (uitgebreide vrijstelling) zijn belanghebbende partijen inclusief maatschappelijke organisatiesin intersectoraal verband, zowel schriftelijk als mondeling geconsulteerd over haalbaarheid en wenselijkheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling en alternatieven daarvoor. De mondelinge consultatie is onder leiding van een onafhankelijke externe voorzitter uitgevoerd met inachtneming van daartoe aangenomen moties van de leden Van Bemmel, Ormel en Van Gerven11. Bij deze consultatie zijn ook maatschappelijke organisaties, waaronder LTO, Greenpeace en Oxfam Novib, betrokken geweest.

IEF 12032

Weliswaar zijn er ook uitingen die nog wel toelaatbaar zijn

Rechtbank 's-Gravenhage 21 november 2012, zaaknr. 429836 / KG ZA 12-1185 (Pretium c.s. tegen X c.s.)

Domeinnaamrecht. Onrechtmatige uitingen. Klaagsite. Pretium is een Nederlands telecommunicatiebedrijf dat sinds 1996 actief is als aanbieder van vaste telecommunicatiediensten in Nederland. Blijkens www.newice.nl, de website van X c.s., legt Newice zich ook toe op de registratie van domeinnamen, het ontwerpen van websites en de hosting daarvan. De websites met de domeinnamen www.pretiumonline.com en www.pretiumonline.nl kenden aanvankelijk onder meer de volgende uitingen: (1.) “PRETIUMONLINE OPLICHTERS” (2.) “HET MEEST ONBESCHOFTE BEDRIJF OOIT!! BEDROG LEUGENS SMERIG”, etc..

4.18. De websites van X kennen in hoofdzaak ontoelaatbare uitingen, zijnde de uitingen met nummers (...). Weliswaar zijn er ook uitingen/content die nog wel toelaatbaar kunnen worden geacht, doch deze zijn in de huidige opzet van de websites zodanig met de niet toelaatbare uitingen verweven, dat de enig werkbare en passende reactie is om X te gebieden de content van de websites in hun huidige opzet, inclusief metatags en keywords, bij wijze van ordemaatregel geheel te verwijderen. Dat brengt mee dat het sub I van het petitum gevorderde gebod kan worden toegewezen als na te melden.

De voorzieningenrechter gebiedt het offline halen van de gehele website en het plaatsen van een rectificatie gedurende vier weken.

4.10. De klacht van X komt er – zakelijk weergegeven – op neer dat een namens Pretium bellende telemarketeer zich zou hebben voorgedaan als KPN en aldus mevrouw Y senior een contract zou hebben aangesmeerd. Volgens X zou in het telefoongesprek tussen de telemarketeer en mevrouw Y senior zijn gezegd: “We zijn blij dat u bij ons blijft”. Hierdoor, zo begrijpt de voorzieningenrechter het betoog van X, zou mevrouw Y senior in de veronderstelling zijn geweest met KPN te hebben gesproken.(...)

4.11. Naar voorlopig oordeel vinden de uitingen van X die zien op de stelling dat Pretium misleidt door zich voor te doen als KPN, dan wel door de indruk te wekken dat KPN de aanbieder is die het aanbod doet, gelet op het bovenstaande geen enkele steun in de beschikbare feiten.

Op andere blogs:
DomJur 2013-924

IEF 12031

Gerecht EU week 47 2012

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

(A) Italiaanse vertaling van Yellow Pages
(B) Domeinnaam kan als merk worden geregistreerd
(C) Overeenstemmende tekens ARTIS en ARTIS

Gerecht EU 20 november 2012, zaak T-589/11(Phonebook of the World / OHMI - Seat Pagine Gialle (PAGINE GIALLE))

(A) Gemeenschapsmerk – Beroep tot vernietiging van beslissing R 1541/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 4 augustus 2011, houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van de vordering tot nietigverklaring die door verzoekster tegen het woordmerk „PAGINE GIALLE” voor waren en diensten van de klassen 16 en 35 is ingesteld. Beroep wordt afgewezen, beschrijvend merk, geen onderscheidend vermogen.

43 In that connection, it must be found that the numerous references made by the applicant to official texts, historical texts and to websites are irrelevant. The applicant fails to show that EU consumers are able to make a connection between the Italian expression ‘pagine gialle’ and the equivalent expressions in other languages of the European Union. All of those texts refer to the use of the terms ‘yellow pages’ and ‘white pages’ in the official languages of the States concerned or in the languages understood there, but give no indication as to the understanding of those terms in other languages.

44 As regards the decision of the First Board of Appeal of OHIM of 19 March 2002, the applicant has misinterpreted paragraph 25 of that decision. The Board of Appeal simply stated that the proprietor of the Community trade mark YELLOW PAGES could not claim a private right over any translation of the expression ‘yellow pages’ into other languages, such as the Italian translation ‘pagine gialle’. Moreover, in paragraph 24 of that decision, the Board of Appeal found that average English-speaking consumers did not understand the meaning of the Italian expression ‘pagine gialle’. Accordingly, the decision of the First Board of Appeal of OHIM of 19 March 2002 is, in any event, more likely to confirm the Board of Appeal’s analysis in the contested decision than to cast doubt upon it.

Gerecht EU 21 november 2012, zaak T-338/11(Getty Images / OHMI (PHOTOS.COM))

(B) Gemeenschapsmerk – Beroep tot vernietiging van beslissing R 1831/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 6 april 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de onderzoeker om het woordmerk „PHOTOS.COM” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 9, 42 en 45. Beroep wordt afgewezen. Het beroep wordt afgewezen, tekens die ook gebruikt worden voor een domeinnaam zijn niet uitgezonderd om een merkenrechtelijke functie te vervullen. In dit geval is er echter geen onderscheidend vermogen, er is geen onderscheidend vermogen verkregen door het gebruik. Ook op Marques-blog.

58. Furthermore, although the registration of a mark composed of signs or indications which are also used to designate a domain name is not thereby excluded as such, a sign which fulfils functions other than that of a trade mark is distinctive only if it can be perceived immediately as an indication of the commercial origin of the goods or services in question (...). However, contrary to the claims made by the applicant, the fact that its website is accessible worldwide, so that anyone can access it from anywhere and obtain information on the goods and services offered, does not mean that the domain name which the applicant owns has also fulfilled the function of a trade mark for the goods and services for which the registration is sought. As the Board of Appeal correctly found, the documents referred to in paragraph 56 above are not relevant for the purposes of demonstrating that those visitors to the website actually used the services offered by the mark applied for. In so far as the trade mark application corresponds to a domain name, the fact that internet users visit the site on which the goods and services are offered is not sufficient to establish that use has been made of that mark for the purposes of Article 7(3) of Regulation No 207/2009.

60 Nor can the Court accept the applicant’s argument that the fact that the declaration made by the director of its legal department attests to the date on which the data concerning the number of visitors to its website were generated is sufficient to mean that those data constitute solid proof concerning the use made of the mark applied for on the internet. Even supposing that that declaration indicated the date on which the lists of visitors were compiled for the purposes of the case-law cited in paragraph 51 above, the fact remains that the lists, in themselves, are devoid of probative value, because, in accordance with paragraph 58 above, the number of visitors to the applicant’s website cannot establish that that mark has acquired distinctive character through use.

Gerecht EU 21 november 2012, zaak T-558/11(Atlas / OHMI - Couleurs de Tollens (ARTIS))

(C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „ARTIS” voor waren van de klassen 2 en 17, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1253/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 28 juli 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het Franse woordmerk "ARTIS" voor waren van de klassen 1 en 19. Beroep wordt afgewezen, tekens zijn overeenstemmend.

45 In the present case, in the light of the identical nature of the signs at issue, the similarity of the goods in question and the fact that those goods are aimed at the same public, composed of DIY enthusiasts and professionals, it must be held that, contrary to what the applicant claims, the Board of Appeal did not err in finding that there was a likelihood of confusion between those signs within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009. Since the applicant’s arguments concerning, inter alia, the relevant public and the goods covered by the signs at issue and, in particular, their intended purpose and their method of use have been rejected, they cannot call in question that finding.

46 It follows from the foregoing that the single plea in law must be rejected and, consequently, the action must be dismissed in its entirety.

IEF 12030

Dat X ook gebruikmaakt van de schuilnaam Richard, is volstrekt onvoldoende bewijs

Rechtbank 's-Gravenhage 21 november 2012, zaaknr. 386728 / HA ZA 11-372 (Gaastra c.s. tegen X)

Gaastra-zaak in navolging van het tussenvonnis IEF 11207. Bewijsrecht. Merkenrecht. Niet geslaagd in bewijsopdracht middels drie getuigen (bedrijfsjurist van Gaastra c.s.; politiesurveillant en Onderzoeksconsultant), in heldere citaten:

2.10. Gaastra c.s. heeft ter voldoening aan de in 2.1. onder (b) bedoelde bewijsopdracht voorts gewezen op de verklaringen die zij in het geding heeft gebracht en die zijn beschreven in r.o. 2.8. tot en met 2.10. van het tussenvonnis. De verklaring van de heer B is echter op geen enkele wijze in verband te brengen met X of de opslagboxen. Het enkele feit dat B schrijft Gaastra producten te hebben gekocht van ene Richard, terwijl X ook gebruik maakte van die schuilnaam volgens Gaastra c.s., is immers volstrekt onvoldoende om vast te kunnen stellen dat B Gaastra kleding van X heeft gekocht. Uit de in r.o. 2.10. van het tussenvonnis geciteerde anonieme verklaring blijkt evenmin dat er Gaastra kleding en/of McGregor kleding is aangeboden door de in die verklaring beschreven eerste leverancier in Almelo. Uit die verklaring volgt slechts dat een andere (tweede) leverancier kleding van deze merken heeft aangeboden aan degene die de verklaring heeft opgesteld. Blijft over de in 2.8. van het tussenvonnis geciteerde e-mail van 23 oktober 2009 van A (hierna: A). Daaruit blijkt weliswaar dat er via de website www.picturetrail.com/kleding2009 kleding voorzien van de Gaastra en McGregor merken werd verhandeld, maar die enkele schriftelijke verklaring, die op juistheid niet te controleren is en niet bevestigd is door een getuigenverklaring van A, acht de rechtbank onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er door A Gaastra en McGregor kleding is gekocht bij de handelaar die opereerde vanuit de opslagboxen.

2.11. Tot slot is van belang dat uit de verklaring van E en het onderzoeksrapport van Goorts blijkt, dat de verkopers die E gesproken heeft bij zijn bezoeken aan de opslagboxen hem op zijn vraag of zij ook Gaastra en McGregor kleding konden leveren, hebben gezegd dat zij geen kleding van die merken verkochten.

2.12. Al het bewijs in overweging nemend komt de rechtbank tot de slotsom dat zij geen redelijke mate van zekerheid heeft dat er in of vanuit de opslagboxen kleding te koop werd aangeboden, werd verhandeld en/of in voorraad werd gehouden die voorzien was van de Gaastra merken of het McGregor merk. Gaastra c.s. slaagt derhalve niet in deze bewijsopdracht.

IEF 12029

Nu zijn herkenbaarheid sterk is verminderd

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 november 2012, LJN BY3668 (eiser tegen PowNed) 

Als randvermelding. Onrechtmatige daadsactie. Portretrecht. Eiser vordert omroepvereniging Powned te verbieden het televisieprogramma Powlitie van 16 november 2012 uit te zenden, voor zover daarin beelden van hem te zien zijn. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam wijst de vordering af. Het recht van Powned op vrijheid van meningsuiting, met name het recht om de maatschappelijke misstand van internetfraude aan de kaak te stellen, weegt in dit geval zwaarder dan het recht van eiser op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, met name nu Powned heeft toegezegd eiser alleen onherkenbaar af te beelden en hem alleen bij zijn voornaam en de eerste letter van zijn achternaam aan te duiden.

4.14. Powned heeft in de uitzending van Powlitie van 9 november 2012 een aankondiging van de uitzending van 16 november 2012 opgenomen waarin beelden van eiser te zien zijn. Deze beelden zijn “geblurd”, zodat het gezicht van eiser onherkenbaar is. Powned heeft toegezegd dat in de uitzending van 16 november 2012 eiser evenmin herkenbaar in beeld zal komen omdat ook dan alle van hem gemaakte opnamen “geblurd” zullen worden. Ook zal niet zijn volledige naam worden genoemd, maar alleen zijn voornaam en de eerste letter van zijn achternaam. Zijn stem zal wel (onvervormd) te horen zijn.

4.16. De voorzieningenrechter oordeelt dat door het onherkenbaar maken van het gezicht van eiser en door het slechts gedeeltelijk noemen van zijn naam aanzienlijk aan het privacybelang van eiser tegemoet wordt gekomen.

Conclusie
4.17. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat een afweging van de genoemde omstandigheden, met inachtneming van de onder 4.14 genoemde toezeggingen, tot de conclusie moet leiden dat de vrijheid van meningsuiting aan de kant van Powned in dit geval zwaarder dient te wegen dan het recht op privacy van eiser. De misstand die aan de orde wordt gesteld, is voldoende ernstig om aan de activiteiten van eiser in een programma als Powlitie aandacht te besteden. Dat er geen grond is in de feiten voor de beschuldiging van oplichting is niet aannemelijk geworden. Om deze reden kan het subsidiair gevorderde niet worden toegewezen. Of de overvaltactiek gerechtvaardigd was om TV-opnamen te maken zou weliswaar de vraag zijn als eiser daarbij herkenbaar in beeld zou zijn gebracht en met naam en toenaam zou worden genoemd, maar nu op beide punten zijn herkenbaarheid sterk is verminderd is er in ieder geval onvoldoende grond de uitzending bij voorbaat te verbieden. De gevraagde voorzieningen zullen daarom moeten worden afgewezen, met veroordeling van eiser in de kosten en in de nakosten.

Op andere blogs:
Mediareport (Geen verbod op uitzending PowLitie)

IEF 12028

Wordt meestal bevestigd aan de achteruitkijkspiegel

Rechtbank 's-Gravenhage 21 november 2012, zaaknr. 407061 / HA ZA 11-2653 (Julius Sämann Ltd. tegen L&D S.A.)

Uitspraak ingezonden door Marjolein Driessen, Legaltree.


In navolging van IEF 6498 en IEF 2581. Sämann is marktleider op het gebied van papieren luchtverfrissers in de vorm van een dennenboom. Zij heeft diverse beeldmerken van een dennenboom met verschillende opschriften en verkoopt (via licentienemers) dit product - meestal door consumenten bevestigd aan de achteruitkijkspiegel - al bijna zestig jaar. L&D is houdster van beeldmerken met de benaming "Aire Limpio". Er loopt bij het OHIM een nietigheidsactie tegen het gemeenschapsmerk van Sämann. De aanhouding vanwege deze nog lopende procedure wordt afgewezen, omdat er geen vordering tot nietigverklaring is ingesteld.

Dat er sprake is van soortgelijke waren staat niet ter discussie. Met Sämann is de rechtbank van oordeel dat de silhouetvorm een dominant beeldelement is. Ondanks dat de merken beiden bestaan uit een gestileerde vorm van een dennenboom, is de wijze waarop deze is vormgegeven zodanig verschillend dat zij een van ekaar verschillende totaalindruk maken.

Dat het Hof van Justitie anders heeft geoordeeld komt omdat zij over een ander merk te oordelen had. De vorderingen worden afgewezen.

4.3. Aanhouding of beter gezegd, schorsing van de procedure kan aan de orde zijn in het geval dat bij een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk met betrekking tot een Gemeenschapsmerk een inbreukverbod is ingesteld en bij het BHIM al een vordering tot vervallen- of nietigverklaring van het desbetreffende Gemeenschapsmerk is ingesteld. Artikel 104 lid 1 GMVo bepaalt dat de rechtbank dan ambtshalve, de partijen gehoord, de procedure schorst, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten. Deze situatie, waar L&D kennelijk het oog op heeft, doet zich hier niet voor. De nietigheidsactie is door L&D ingesteld nadat de onderhavige procedure is aangebracht. Bovendien is in de onderhavige procedure geen vordering tot nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk ingesteld. Artikel 104lid 1 GMVo noopt derhalve niet tot schorsing. Evenmin valt in de zien op grond waarvan aanhouding of schorsing anderszins aangewezen kan zijn, althans L&D heeft dat niet voldoende onderbouwd. (...)

4.10. (...) Met Julius Sämann is de rechtbank van oordeel dat de silhouetvrm een dominant (zo niet het meest dominante) beeldelement is bij de AM-merken (...). Juist dit, voor het totaalbeeld van de AM-merken zo zeer bepalende beeldelement komt in het AL-merk noch de in deze procedure getoonde, door L&D in dit verband gebruikt tekens terug. Ondanks dat de AM-merken (...) en het door L&D gebruikte AL-merk en de door haar in dit verband gebruikte tekens alle (mede) bestaan uit een gestileerde vorm van een dennenboom, is de wijze waarop deze is vormgegeven zodanig verschillend, dat zij een van elkaar verschillende totaalindruk maken. Gelet daarp is het enkele gegeven dat sprake is van gebruik van de afbeelding van een dennenboom onvoldoende om tot merkenrechtelijk relevante overeenstemming te kunnen concluderen.

IEF 12027

Noot Paul Geerts onder HvJ EU Wir machen das Besondere einfach

P.G.F.A. Geerts, Noot onder HvJ 12 juli 2012, zaak C-311/11 P; IEF 11575 (Wir machen das Besondere einfach), gepubliceerd in IER 2012/56, p. 467-475; IEF 12027.

Een bijdrage van Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen.

Een reclame/merkenrechtelijk noot bij IEF 11575. Voor het overige is wat mij betreft alleen het antwoord op het derde onderdeel van het eerste middel nog vermeldenswaardig. In dit onderdeel stelt Smart Technologies dat in casu voor inschrijving van het aangevraagde merk volstaat dat het merk een zwakker onderscheidend vermogen dan het doorgaans vereiste onderscheidend vermogen heeft, aangezien het relevante publiek een deskundig publiek, met een hoger aandachts- en kennisniveau dan de gemiddelde consument, is.

Volgens het HvJ is het juist dat het relevante deskundige publiek per definitie een hoger aandachtsniveau dan de gemiddelde consument heeft, maar dat wil nog niet zeggen dat het voor het teken voldoende is dat sprake is van een zwakker onderscheidend vermogen, indien het relevante publiek deskundig is. De deskundigheid van het publiek is immers slechts één van de factoren waarmee rekening gehouden moet worden bij de vaststelling van het onderscheidend vermogen en heeft derhalve geen beslissende invloed. Om te beoordelen of een merk onderscheidend vermogen heeft dient de door dit merk opgeroepen totaalindruk te worden onderzocht.

Hoewel bij mijn weten het HvJ dit (...) nog niet eerder zo uitdrukkelijk heeft beslist, zal deze beslissing van het Hof geen verbazing wekken. Het standpunt van Smart Technologies is terecht naar de prullenbak verwezen. Aan het beantwoorden van de vraag of de slagzin “Wir machen das Besondere einfach” ook daadwerkelijk onderscheidend vermogen heeft komt het HvJ niet toe omdat dat een feitelijke beoordeling is en alleen rechtsvragen vatbaar zijn voor toetsing door het Hof.

Lees de gehele bijdrage (incl. voetnoten).

IEF 12026

Noot Paul Geerts onder HvJ EU Botox

P.G.F.A. Geerts, Noot onder HvJ 10 mei 2012, zaak C-100/11 P; IEF 11290 (Botox),gepubliceerd in IER 2012/53, p. 442-455; IEF 12026.

Een bijdrage van Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen.

Merkenrechtelijke noot bij IEF 11290. (...) Uit de jurisprudentie van het HvJ wordt steeds duidelijker dat de soep niet zo heet gegeten hoeft te worden als aanvankelijk wel werd verondersteld. Ook het onderhavige arrest zorgt voor weer een beetje meer afkoeling. Om te beginnen herhaalt het Hof in r.o. 93 de regels die het in Intel-arrest heeft gegeven en in r.o. 94 de regels uit het L’Oréal-arrest. Vervolgens herhaalt het Hof in het eerste deel van r.o. 95 de regels die het in zijn TDK-beschikking heeft gegeven. In het tweede deel van r.o. 95 helpt het Hof ons weer een stapje verder door te overwegen dat de conclusie dat er een toekomstig niet theoretisch gevaar bestaat voor ongerechtvaardigd voordeel of schade:

“in het bijzonder kan zijn gebaseerd op logische gevolgtrekkingen die voortvloeien uit een waarschijnlijkheidsanalyse en waarbij rekening wordt gehouden met de in de relevante handelssector gebruikelijke praktijken en met alle andere omstandigheden van het concrete geval”.

11. De hierboven geciteerde passage komt letterlijk uit het Botox-arrest van het Gerecht. Dat is overigens niet de eerste uitspraak waarin het Gerecht met deze regel heeft gewerkt. Met de onderhavige beslissing bevestigt het HvJ dat het Gerecht op dit punt op het goede spoor zat. Gelukkig maar: bij het oplossen van het in nr. 9 genoemde bewijsprobleem lijkt het gezonde verstand gewonnen te hebben.

12. Dit alles resulteert er uiteindelijk in dat het HvJ van oordeel is dat het Gerecht op juiste gronden kon oordelen dat rekwiranten ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het bekende merk Botox. Daarbij wijst het Hof er (in r.o. 96) overigens ook nog even fijntjes op dat het Gerecht in het bestreden arrest nog heeft opgemerkt:

“dat rekwirantes ter terechtzitting hadden erkend dat hun producten weliswaar geen botulinetoxine bevatten, maar dat zij toch voordeel beoogden te trekken uit het imago van dat product, dat in het merk BOTOX terug te vinden is”.

Lees de gehele bijdrage (incl. uitgebreide voetnoten)

IEF 12025

Vrees voor ongunstige precedentwerking is onvoldoende voor voeging in Brein-zaak

Hof 's-Gravenhage 13 november 2012, zaaknr. 200.105.418/01 (Tele2 c.s., KPN c.s. en Ziggo c.s. tegen Stichting BREIN)

 

Incidentele vorderingen van Tele2 c.s. en KPN c.s. tot voeging worden afgewezen. Er ontbreekt een belang zoals vereist door artikel 217 Rv en de gewenste voeging leidt tot onnodige complicaties en vertraging.

6. (...) Zoals Brein terecht heeft opgemerkt is het belang van Tele2 c.s. en KPN c.ss. bij voeging beperkt tot vrees dat van een voor Ziggo c.s. nadelige uitspraak in hoger beroep voor hen de facto een ongunstige precedentwerking uitgaat; voor het overige hebben Tele2 c.s. en KPN c.s. bij de uitkomst van de procedure tussen Ziggo c.s. en Brein geen enkel belang. Louter die vrees vormt geen voldoende belang als in artikel 217 Rv bedoeld, althans niet een belang dat opweegt tegen de vertraging die  voeging teweegbrengt in het aanhangige geding.
IEF 12024

Luxemburgs parlement: benoeming onafhankelijke autoriteit collectief beheer gaat verder dan nodig

Gemotiveerd advies van het Luxemburgse parlement inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt (COM(2012)0372 – C7-0183/2012 – 2012/0180(COD))

De antwoordtermijn voor de nationale parlementen loopt af op 29 oktober 2012. Na antwoord van de Poolse Sejm [IEF 11995], Zweedse Riksdag [IEF 11969] en de Franse senaat, maakt het Luxemburgse parlement [IEF 12013] de volgende opmerkingen op het voorstel richtlijn [IEF 11565]: (...)

Toetsing op naleving van beginselen van subsidiariteit en evenredigheid Vanuit algemeen gezichtspunt kan de Commissie van economische zaken, buitenlandse handel en solidaire economie met de redenering van de Europese Commissie ten aanzien van het subsidiariteitsbeginsel instemmen. Vanwege de transnationale aard van de problemen die zich bij auteursrechtenbeheer van muziekwerken voordoen, kunnen de doelen van de beoogde
maatregelen immers beter op EU-niveau worden verwezenlijkt.

Bij nadere beschouwing moet de parlementscommissie evenwel constateren dat de Commissie in haar voorstel in zeer vergaande mate ook de details wil regelen, zonder dat zij daarvoor een overtuigende motivering geeft.

Zo wil zij voor de toepassing van de in te voeren regels de lidstaten zelfs voorschrijven een specifieke autoriteit aan te wijzen (artikel 39), die moet worden belast met het beheer van klachtenprocedures (artikel 37), oplegging van sancties (artikel 38) en toezicht op de naleving van titel III (artikel 40). Het is met name artikel 39 die bij deze parlementscommissie op bezwaren stuit. Dat artikel luidt als volgt:

" Artikel 39 Bevoegde instanties: De lidstaten stellen de Commissie voor [datum] in kennis van de bevoegde instanties als bedoeld in de artikelen 21, 37, 38 en 40. De Commissie publiceert die informatie op haar website."

Afgezien van de ernstige problemen die in de Luxemburgse situatie met de uitvoering van artikel 39 gemoeid zouden zijn, meent deze parlementscommissie dat deze bepaling ingaat tegen de beginselen zoals geformuleerd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, luidende als volgt:

" (...) Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt. (...)

Krachtens het evenredigheidsbeginsel gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. (...) ".

Getoetst aan deze beginselen van de Europese Unie gaat het voorschrift dat in elke lidstaat een onafhankelijke autoriteit moet worden benoemd die specifiek moet waken over de toepassing van de regels van de voorgestelde richtlijn, verder dan nodig is.

Het zou meer in overeenstemming zijn met het subsidiariteitsbeginsel als de interne organisatie van de lidstaten ongemoeid werd gelaten en een verscheidenheid aan nationale systemen voor controle van die regels werd toegestaan. In Luxemburg zou volgens het huidige systeem de rechter bevoegd zijn om die controle uit te oefenen.

Conclusie
Om de hierboven uiteengezette redenen is de Commissie van economische zaken, buitenlandse handel en solidaire economie van mening dat de voorgestelde regeling in haar huidige vorm niet aan het subsidiariteitsbeginsel beantwoordt.