IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11866

Gebruikt als naam van een katern

Vzr. Rechtbank Amsterdam 12 oktober 2012, zaaknr. 525256 KG ZA 12-1223 MW/PV (Paint it blue Magazines B.V. tegen De Volkskrant B.V.)

Uitspraak ingezonden door Christien Wildeman, Kennedy Van der Laan.

Merkenrecht. Paint it Blue is sinds 2009 uitgever van het tweewekelijkse magazine "Fonk" en website fonkonline.nl over media, marketing & communicatie. Sinds april 2009 is zij ook houdster van het woordmerk FONK. De Volkskrant is uitgever van een landelijk dagblad en sinds 1 september wekelijks een zaterdagkatern genaamd "Vonk".

De Volkskrant gebruik het teken Vonk niet om de eigen waren en diensten te onderscheiden, de namen van de katernen hebben als functie dat zij de lezer helpen door De Volkskrant te navigeren. Het teken is daarmee slechts een interne bewegwijzering. Omdat het teken wordt gebruik als naam van een katern en op de voorpagina het teken in combinatie met een kop van een artikel en op de website wordt gebruikt, volgt dat De Volkskrant het teken Vonk steeds in combinatie met of als onderdeel van het merk De Volkskrant gebruikt. Van een zelfstandig gebruik van het teken Vonk is niet gebleken.

De vordering op basis van sub b worden eveneens afgewezen. Het is onvoldoende aannemelijk dat het dat het in beperkte oplage en zeer beperkt verkrijgbare losse verkoop van het magazine Fonk ervoor zorgt dat er verwarring zal ontstaan. Ook een beroep op onrechtmatige daad ex. 6:162, 193b, 193c onder f en 193d en 194a lid 2 BW wordt afgewezen. De vorderingen worden aldus afgewezen.

4.5. (...) Het teken vonk en het merk Fonk komen weliswaar auditief overeen, zoals door Paint it Blue terecht betoogd, maar in visueel opzicht, bezien naar de wijze waarop het merk Fonk door Paint it Blue is geregistreerd, zijn  het teken en het merk verschillend. Vonk begint immers met de letter V en Fonk met de letter F, terwijl de lay-out van de letters totaal verschillend is. Ook begripsmatig is er meer verschil dan overeenstemming.

4.8. Verder is onvoldoende aannemelijk dat er door het gebruik van De Volkskrant van het teken 'De Volkskrant Vonk' bij de gemiddelde omzichtige en oplettende consument verwarring zal ontstaan (...) Dit klemt te meer nu het magazine van Paint it Blue pas sinds 2009 onder de naam Fonk op de markt wordt gebracht en het en relatief beperkte oplage kent, waarvan een zeer beperkt aantal in de losse verkoop te verkrijgen is. Dat het merk Fonk een bijzonder onderscheidend vermogen heeft, is daarmee onvoldoende aannemelijk geworden.

IEF 11865

Parodie in verkiezingscampagnefolder maakt inbreuk

Rechtbank van eerste aanleg te Gent 11 oktober 2012, zaaknr.: AR: 12/620/C (Pieter Aspe en tweede eiser tegen politieke organisatie Groen Dwars)

Uitspraak ingezonden door Yves Vandendriessche, Crivits & Persyn.

Auteursrecht. Parodie. De omstreden verkiezingscampagnefolder betreft de afbeelding van misdaadauteur Pieter Aspe in spiegelbeeld afgedrukt en bewerkt met een koffer waarop "geen idee" staat. Het portretrecht is geschonden van eerste eiser en de auteursrechten zijn geschonden van de tweede eiser: de fotograaf. De eisers vorderen de staking ervan. GroenDwars beroept zich op het recht op de uitzonderingen van de parodie of karikatuur. 

De rechter bespreekt uitgebreid dit parodie-verweer, maar gaat hierin niet mee. De vorderingen worden toegewezen. De inbreuken op het auteurs- en portretrecht dienen Groendwars te staken en gestaakt te houden, onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per inbreuk per dag.

Auteursrechtinbreuk
(...) Om van die uitzondering te kunnen genieten. dienen een aantal cumulatieve voorwaarden, die de rechtspraak heeft ontwikkeld, vervuld te zijn.Die voorwaarden zijn:

1) Een parodie moet zelf een origineel werk zijn;
2) De parodie moet een ironisch of humoristisch karakter hebben;
3) De parodie moet ene element van kritiek op het originele werk bevatten of moet enig contrast met het originele werk oproepen;
4) De parodie mag niet meer vormelementen overnemen uit het originele werk dan strikt noodzakelijk is om de parodie te creëren;
5) De parodie mag niet aanleiding geven tot verwarring met het oorspronkelijke werk;

(...) De eerste en de vijfde voorwaarden zijn in casu niet vervuld.

(...) Immers bestaat tussen de originele foto en de slaafse copie (alleen in spiegelbeeld afgedrukt) ervan (eerste voorwaarde is niet vervuld) in de campagnefolder van verweerders, wel mogelijkheid van verwarring (vijfde voorwaarde is niet vervuld.

Portretrecht inbreuk:
3. (...) In zoverre verweerders menen zich op de parodie of de karikatuur te kunnen beroepen, dient te worden gesteld dat zulks ontercht is, nu die slechts uitzonderingen zouden kunnen uitmaken op het auteursrecht, doch niet op het portretrecht van eerste eiser (J. CORBET, Auteursrecht, APR, 19992, nr. 190 e.v.).

Elkeen heeft het recht zich te verzetten tegen het gebruik van zijn afbeelding wanneer een persoonlijke levenssfeer erdoor wordt geschonden. Daartoe volstaat, zoals in casu het geval is, een identificatie met instellingen of overtuigingen die strijdig zijn met de eigen levensopvatting(J. CORBET, Auteursrecht, APR, 1992, nr. 199 e.v.).

IEF 11864

Geen bescherming op segmenten van de bloemborstel

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 4 oktober 2012 zaaknr. 428297 / KG ZA 12-1079 (International Brush Company B.V. tegen Koti Industrieel en technisch borstelwerk B.V) 

Uitspraak ingezonden door Matthijs Marell en Lars Huisman, Bird&Bird.

Uitwerking van IEF 11829. Inbreuk gemeenschapsmodel. IBC claimt auteursrechten en ingeschreven en niet-ingeschreven modelrechten. IBC vordert rectificatie en recall. Vorderingen worden afgewezen.

In citaten:

Modelrechtelijke grondslag
4.6. De gestelde inbreuk op de modellen 1 en 2 (vgl. 2.2. en 2.3.) wordt afgewezen. Deze modelinschrijvingen immers zien, zoals Koti c.s. terecht heeft betoogd, op (complete)borstelplaten waar de plukken rechtstreeks met de borstelplaat zijn verbonden; het gebruik van afzonderlijke segmenten wordt door deze inschrijvingen niet beschermd. Nu IBC ter zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven dat de vorderingen zich slechts richten tegen de verhandeling door Koti c.s. van afzonderlijke segmenten, en niet ook tegen borstelplaten waarbij de plukken rechtstreeks zijn bevestigd aan een plaat met zes inkepingen/ uitstulpingen, waarvan Koti c.s. overigens betwist dat zij die verhandelt, strandt het inbreukbetoog reeds omdat naar voorlopig oordeel niet gezegd kan worden dat de segmenten van Koti c.s. bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekken dan de ingeschreven modellen.

Auteursrechtelijke grondslag
4.13. Langs dezelfde lijn als ten aanzien van de gemeenschapsmodellen is overwogen, strandt ook het beroep op het auteursrecht voor zover het de vormgeving van de segmenten van de bloemborstel betreft. Ook hier geldt dat de halve-maanvormige positionering van de plukken en de uitsparingen vanwege de technische bepaaldheid niet kunnen worden aangemerkt als beschermde trekken en bij de beoordeling van de totaalindruk buiten beschouwing dienen te blijven. Voor zover IBC zich beroept op het auteursrecht op de ontwerptekeningen (productie 8 IBC), slaagt het niet omdat die tekeningen zien op de vormgeving van de borstelplaat an sich, en niet kan worden ingezien (en ook overigens niet is toegelicht) dat en waarom Koti c.s. met de door haar verhandelde segmenten in dat verband een voorbehouden openbaarmakings- of verveelvoudigingshandeling zou verrichten.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af;

IEF 11863

Grenspost (Arrest HR)

HR 12 oktober 2012, LJN BW8301 (Stichting De Thuiskopie tegen Opus Supplies Deutschland GmbH)

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek.

Auteursrecht. Thuiskopie. Niet-doorberekenen van billijke vergoeding was een keuze van Opus. Leveringsvoorwaarden waarin klantverhouding als importeur werd bestempeld, maakt de billijke vergoeding oninbaar. Over de uitleg van art. 16c Auteurswet, de procedure voortgezet na het tussenarrest van de Hoge Raad van 20 november 2009 (IEF 8367) en na het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juni 2011 (IEF 9791) en de conclusie A-G (IEF 11412). De Hoge Raad vernietigt het arrest van 12 juli 2007 (IEF 4391) en verwijst naar Hof Amsterdam.

Een Duitse aanbieder verkoopt vanuit Duitsland via internet blanco-gegevensdragers aan Nederlandse consumenten. De vraag is wie dan als ‘importeur’ (op wie de verplichting tot betaling van de thuiskopievergoeding rust) in de zin van art. 16c lid 2 Aw moet worden aangemerkt.

2.4 (...) In het licht van de in het tussenarrest vastgestelde feiten, zoals herhaald en samengevat in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.18, en in aanmerking genomen

(i) dat, zoals in het tussenarrest al is overwogen, indien de koper/consument voor de toepassing van art. 16c lid 2 Aw als importeur heeft te gelden op de grond dat hij ingevolge de leveringsvoorwaarden van de verkoper in de rechtsverhouding tussen partijen als zodanig is aangemerkt, zulks zou leiden tot de situatie dat de billijke vergoeding in feite oninbaar zou zijn en daarmee sprake is van het "onmogelijk" zijn als bedoeld aan het slot van het tweede antwoord van het HvJEU,
(ii) dat in de door het hof vastgestelde feiten besloten ligt dat op het grondgebied van Nederland het nadeel ontstaat dat auteurs van auteursrechtelijk beschermde werken lijden als gevolg van reproduceren, bedoeld in art. 16c lid 1 Aw, van zulke werken op de informatiedrager door de in Nederland wonende kopers daarvan, en
(iii) dat Opus GmbH over de mogelijkheid beschikt het bedrag van deze billijke vergoeding door te berekenen in de door de kopers betaalde prijs voor de informatiedragers,

moet worden geoordeeld dat Opus GmbH in de zin van art. 16c lid 2 Aw als importeur van de informatiedragers in Nederland heeft te gelden en dus de in deze bepaling bedoelde billijke vergoeding is verschuldigd.

2.5. Daaraan doet niet af dat Opus GmbH geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het bedrag van deze billijke vergoeding door te berekenen aan de kopers van de informatiedragers. Dit berust op een door Opus GmbH gemaakte keuze waarvan de gevolgen voor haar rekening komen.

2.6. Gelet op het antwoord dat het HvJEU heeft gegeven op de tweede door de Hoge Raad gestelde vraag van uitleg staat aan de hiervoor in 2.4 aan art. 16c lid 2 Aw gegeven uitleg voor het onderhavige geval, evenmin in de weg dat Opus GmbH een niet in Nederland gevestigde rechtspersoon is.

Lees de grosse nr. 07/13259, LJN BW8301.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Thuiskopievergoeding kan worden geheven van buitenlandse verkoper van informatiedragers)
Internetrechtspraak (Hoge Raad 12 oktober 2012 (in buitenland gevestigde importeur))

IEF 11862

Gescheiden door een spatie in de broncode

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 10 oktober 20012, zaaknr. 425773 / KG ZA 12-902 (GreenGraffiti tegen Janssens h.o.d.n. Graffitinetwerk)

Merkenrecht. Beschrijvend gebruik in metatags en all tags. Handelsnaamrecht.

GreenGraffiti verzorgt (buiten)reclamecampagnes en is actief in onder meer Nederland, Duitsland, Italië, Bulgarije en Finland. Zij brengt  tijdelijke reclameboodschappen aan via Reverse graffiti, middels het schoonspuiten van een stuk straat of muur dat gedeeltelijk is afgedekt door een mal. Zij is houdster van woordmerk en beeldmerk met woordelement GREENGRAFFITI. Janssens drijft een eenmanszaak via een website graffitinetwerk.nl die ook via green-graffiti.nl en green-graffiti.com is te bereiken. Ook in de broncode zijn de (beschrijvende) woorden GREEN en GRAFFITI opgenomen.

Over de geldigheid Gemeenschapsmerk: Kennelijk oordeelde het OHIM dat het merk niet uit beschrijvende woorden bestaat, althans dat het merk in zijn geheel bezien (mede omdat het aan elkaar is geschreven) de drempel (net) haalde. De bewijzen die GreenGraffiti heeft overgelegd om inburgering aan te tonen overtuigen voorshands onvoldoende om een ruimere beschermingsomvang aan te nemen.

Uit de overgelegde voorbeelden blijkt naar voorlopig oordeel dat het gebruik van de keywords in zijn website en in andere teksten als beschrijvend is aan te merken, nu het om aanduidingen van activiteiten van Janssens gaat en hij ook steeds een spatie aanbrengt tussen beide woorden. Ook het gebruik als metatag en alt tag is voorshands als beschrijvend aan te merken, nu hij ook hier een spatie aanbrengt en de woorden onderdeel uitmaken van een verzameling keywords.

Wel is er sprake van inbreuk op het merkenrecht GREENGRAFFITI door de domeinnamen green-graffiti.nl en green-graffiti.com te gebruiken.

Merkenrecht
4.11. Uit de overgelegde voorbeelden blijkt naar voorlopig oordeel dat dit gebruik in zijn website en in andere teksten als beschrijvend is aan te merken, nu het om aanduidingen van activiteiten van Janssens gaat en hij ook steeds een spatie aanbrengt tussen beide woorden. Ook het gebruik als metatag en alt tag is voorshands als beschrijvend aan te merken, nu hij ook hier een spatie aanbrengt en de woorden onderdeel uitmaken van een verzameling keywords. Dergelijke keywords bestaan in het algemeen uit woorden of teksten waarvan de eigenaar van de website vindt dat deze van belang zijn om bezoekers te trekken. Dat belang kan op zichzelf worden gezocht in het refereren naar het merk van een ander (omdat een alternatief wordt aangeboden) maar even goed in aanduiding van de aard van de aangeboden dienst. In beide gevallen echter is er een loyaliteitsverplichting richting merkhouder GreenGraffiti (artikel 12 sub b GMVo respectievelijk de jurisprudentie van het HvJ EU inzake Google France/Louis Vuitton Malletier ea, 23 maart 2010, C-236-238/08). Voor wat betreft de website graffitinetwork.nl heeft GreenGraffiti niet gesteld dat die loyaliteitsverplichting zou zijn geschonden en valt zulks ook anderszins niet in te zien nu (als gezegd) de woorden op beschrijvende manier worden gebruikt en steeds met een spatie worden gescheiden. Voor zover het gevraagde verbod dit gebruik tracht te verbieden moet het derhalve worden afgewezen.

4.12. Voor wat betreft de websites green-graffiti.com en green-graffiti.nl stelt GreenGraffiti echter dat onvoldoende duidelijk wordt gemaakt van wie deze afkomstig zijn en wie de dienst uiteindelijk aanbiedt. Naar voorlopig oordeel heeft Janssens op de website (zoals die is overgelegd) inderdaad niet voldoende duidelijk aangegeven dat de informatie van hem afkomstig is en niet van GreenGraffiti. Er is geen duidelijke bedrijfsnaam of -logo zichtbaar, zoals wel het geval is op de website graffitinetwork.nl. Bovendien wordt op de pagina met contactinformatie geen bedrijfsnaam genoemd. In zoverre zou een bezoeker derhalve in verwarring kunnen komen over wie verantwoordelijk is voor de website en kunnen denken dat dit GreenGraffiti is. Die verwarring heeft zich kennelijk ook al concreet voorgedaan, getuige de als productie 11 door GreenGraffiti overgelegde emailcorrespondentie van een bezoekster van de website. Minst genomen wordt het de internetgebruiker (te) moeilijk gemaakt dit uit te vinden. Aan het voorgaande wordt onvoldoende afgedaan door het gebruik van een emailadres eindigend op “@graffitinetwork.nl” op de pagina met contactinformatie en een tamelijk onopvallende copyright notice “©Graffitinetwerk” onderaan de pagina. Gelet hierop kan van Janssens worden verwacht dat hij, als hij een domeinnaam bestaande uit de beschrijvende elementen “green” en “graffiti” wil gebruiken, ter voorkoming van verwarring en aldus aantasting van de herkomstaanduidingsfunctie van het merk van GreenGraffiti, duidelijk maakt dat hij of zijn onderneming verantwoordelijk is voor de website en hij geen commerciële band heeft met GreenGraffiti. Nu de website zoals die tot voor kort toegankelijk was die duidelijkheid niet verschaft, was voorshands sprake van inbreuk op de merkrechten van GreenGraffiti. Gelet op deze inbreuk en bij gebreke aan een afdoende onthoudingsverklaring, zal Janssens dan ook worden verboden onder de domeinnamen www.green-graffiti.nl en www.green-graffiti.com een website aan te bieden waarop niet duidelijk is aangegeven dat deze wordt geëxploiteerd door een andere aanbieder dan GreenGraffiti.

4.13. Voor zover GreenGraffiti nog heeft bedoeld te stellen dat het gebruik in een domeinnaam geen beschrijvend gebruik is, verwerpt de voorzieningenrechter dat betoog. Het in aanmerking te nemen publiek zal immers een domeinnaam niet zonder meer als merkgebruik (of handelsnaamgebruik) bestempelen. Er zijn ook vele domeinnamen die verwijzen naar de op die website aangeboden producten of diensten. Producten of diensten die met twee woorden worden omschreven, worden in de regel aan elkaar geschreven omdat domeinnamen nu eenmaal geen spaties kunnen bevatten. Door het gebruik van een koppelteken heeft Janssens zelfs nog meer afstand van het merk genomen en heeft hij in zoverre, los van de inhoud van de achterliggende website die enigszins dient te worden aangepast zoals hiervoor overwogen, aan de op hem rustende loyaliteitsverplichting voldaan.

Inbreuk handelsnaam
4.16. Gebruik in beschrijvende zin kan immers ook krachtens het handelsnaamrecht niet worden verboden. In het licht hiervan en van het reeds te geven (beperkte) verbod op basis van het merkenrecht, valt niet in te zien welk (spoedeisend) belang GreenGraffiti heeft bij haar vorderingen voor zover gebaseerd op haar handelsnaamrechten.

Conclusie
4.18. Het merkinbreukverbod zal worden toegewezen doch slechts voor zover Janssens onvoldoende duidelijk maakt dat de aangeboden diensten op de websites niet van GreenGraffiti afkomstig zijn, zoals ten processe bedoeld. Het gebruik van de domeinnamen op zich zal niet worden verboden. Evenmin ziet de voorzieningenrechter alsdan aanleiding de gevorderde overdracht van die domeinnamen toe te wijzen, nog daargelaten dat GreenGraffiti niet heeft toegelicht waarom haar belang bij deze vordering – mede in het licht van het ‘op wit zetten’ van de website – voldoende spoedeisend zou zijn om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.

4.19. De aan het verbod te verbinden dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.

4.20. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat beide partijen zijn te beschouwen als deels in het ongelijk gesteld. Enerzijds wordt een deel van de vorderingen van GreenGraffiti toegewezen, anderzijds slaagt Janssens in een aanzienlijk deel van zijn verweer. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.

IEF 11861

Ruim negen jaar niet opgetreden

Hof 's-Gravenhage 9 oktober 2012, zaaknr. 200.090.371/01 (Hauni Maschinenbau A.G. tegen Spikker Specials B.V.)

Uitspraak ingezonden door Paul Steinhauser, Arnold + Siedsma.

In navolging van IEF 9511 en IEF 8381. Octrooirecht. Rechtsverwerking. Hauni is houdster van Europees octrooi EP 0 582 136 voor een 'inrichting voor het afschrapen van tabaksdeeltjes vanaf een transporteur'. Hauni en Spikker hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor de vervaardiging door Spikker van slijtvaste onderdelen, welke inmiddels is beëindigd.

Spikker produceerde en verhandelde schrapers die onder de beschermingsomvang van het kort daarna te verlenen EP 163 zouden gaan vallen. Hauni wist dit, maar heeft aan Spikker "een mededeling gedaan die Spikker redelijkerwijs kon opvatten als inhoudende dat de haar op dat moment gevoerde schrapers niet onder de beschermingsomvang van dat octrooi zouden (gaan) vallen." (r.o. 10). Vaststaat dat Hauni ruim 9 jaar niet tegen Spikker heeft opgetreden en wegens rechtsverwerking zijn de vorderingen niet toewijsbaar. Het hof bekrachtigt het gewezen vonnis van de rechtbank.

14. Vast staat dat Hauni bij brief van 30 maart 2007 Spikker voor het eerst heeft aangesproken wegens octrooi-inbreuk in verband met de schrapers. Hauni heeft dus na de '13 maart-fax' gedurende ruim 9 jaar niet tegen Spikker opgetreden. Uit het feit dat Spikker in 1998 schrapers voerde die onder de beschermingsomvang van EP 136 vielen en dat ook in 2006/2007 deed, kan genoegzaam worden afgeleid dat zij dat in de tussentijd steeds heeft gedaan. Hauni heeft niet gesteld dat dat niet het geval was. Hauni heeft in de 13 maart-fax (van 13 maart 1998) bij Spikker het vertrouwen gewekt dat het verhandelen van de door haar tijdens de SO gevoerde schrapers octrooirechtelijk 'vrij' waren. Nu Hauni moet hebben begrepen (zie rov. 9) dat zij met de '13 maart-fax' bij Spikker dit vertrouwen had gewekt moest zij er rekening mee houden dat Spikker na het einde van de samenwerking die schrapers aan derden zou gaan (of blijven) verhandelen, zeker nu Hauni daarna als afnemer van de schrapers was weggevallen en er, gezien het voor Hauni kenbare bij Spikker gewekte vertrouwen, voor Hauni geen reden was om aan te nemen dat Spikker met de productie daarvan zou stoppen. (...) Hauni heeft niet gegriefd tegen de vaststelling van de rechtbank in rov 2.15 van eht eindvonnis dat zij er in 1998 van op de hoogte was dat Spikker de thans aangevallen schrapers produceerde en verhandelde aan Hauni zelf. (...) Bij deze stand van zaken is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Hauni thans haar octrooirecht geldend maakt tegen de exploitatie door Spikker van die schrapers.

15. De vorderingen van Hauni zijn, zo volgt uit het voorgaande, niet toewijsbaar wegens rechtsverwerking, zoals ook door de rechtbank heeft geoordeeld.

IEF 11860

Ongewijzigd herdrukken van de werken

Rechtbank Amsterdam 5 september 2012, LJN BX9808 (A tegen Emryss en B)

Royalty's en opschortingsrecht. Beroep op auteursrecht tegen ongewijzigde herdruk niet geslaagd.

In navolging van IEF 10164 & IEF 11774. Geschil tussen een auteur en uitgever. [A] schrijft boeken op het gebied van homeopathie. Emryss is uitgever en heeft de werken van [A] uitgegeven. Zij hebben een standaardcontract waarin exclusiviteit voor uitgeven in Engelse taal overeen is gekomen.

De uitgever heeft betaling van de royalty's opgeschort, omdat de auteur een boek bij een andere uitgeverij heeft laten verschijnen. De auteur heeft daarop alle overeenkomsten met de uitgever ontbonden. De uitgever verzet zich tegen de ontbinding en moet nu bewijzen dat met de auteur is overeengekomen dat het boek door de uitgever zou worden uitgegeven. Verder is beslist dat de auteur dwangsommen is verbeurd en dat een door de uitgever uitgegeven herdruk niet verboden zal worden.

In citaten:

royalty’s
6.10.  Het verweer dat deze tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt verwerpt de rechtbank. Onvoldoende weersproken is immers dat de royalty’s van zijn werken een belangrijke inkomensbron voor [A] vormen. Indien onder die omstandigheden de uitgever bewust en zonder rechtvaardiging betaling van de per kwartaal verschuldigde bedragen twee maanden achterhoudt, rechtvaardigt dat, naar het oordeel van de rechtbank, de ontbinding van de overeenkomsten, ook als – zoals in dit geval – partijen reeds lange tijd met elkaar zaken doen.

opschortingsrecht
6.14.  Voor de vraag of Emryss een beroep kan doen op een opschortingsrecht dient eerst te worden beoordeeld of er tussen [A] en Emryss c.s. een overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan [A] gehouden was het werk Plants uit te doen geven door Emryss. Emryss c.s. verwijst ter onderbouwing van haar stelling over het bestaan van een overeenkomst naar haar promotiemateriaal, maar daaruit volgt niet dat Emryss c.s. en [A] overeenstemming hadden over de uitgave van Plants en ook niet – zonder meer – dat Emryss c.s. daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Emryss c.s. draagt op dit punt de bewijslast en de rechtbank zal Emryss c.s. opdragen het bewijs van deze stelling te leveren. De rechtbank overweegt reeds thans als volgt.

6.15.  Indien Emryss c.s. slaagt in het bewijs van haar stelling en zij recht heeft op een schadevergoeding, kan zij zich – in beginsel – op opschorting beroepen. Het niet betalen van de royalty’s levert in dat geval geen tekortkoming op en [A] kan dan de ontbinding van alle overeenkomsten daarop niet baseren. In dat geval dient de rechtbank – per overeenkomst – nog te beslissen over de andere gronden voor de ontbinding (per verschillende data) en de opzegging zoals [A] die aanvoert.

Indien Emryss c.s. niet slaagt in het bewijs, volgt daaruit dat zij geen recht heeft op schadevergoeding uit hoofde van het feit dat [A] Plants door een andere uitgeverij heeft laten uitgeven. In dat geval is de ontbinding van de overeenkomsten tussen [A] en Emryss c.s. per 30 maart 2010 gerechtvaardigd. De verdere stellingen die [A] ten grondslag heeft gelegd aan de ontbinding behoeven dan geen behandeling.

overige gestelde tekortkomingen
6.16.  Naast het niet tijdig betalen van de royalty’s beroept [A] zich ook op andere tekortkomingen van Emryss c.s. (zie onder 6.5). Met betrekking tot het niet verstrekken van de statements oordeelt de rechtbank als volgt. De statements stellen [A] in staat om de juistheid van de betaalde royalty’s te controleren. Hoewel het verstrekken van deze statements samenhangt met de betaling van de verschuldigde royalty’s, gaat het hier niet om dezelfde verplichting. Het niet verstrekken van de statements acht de rechtbank ook niet op één lijn te stellen met het niet betalen van royalty’s. Gelet op de aard van de overeenkomst (langlopende licentieverleningen in het kader van de uitgave van meerdere boeken) en de omstandigheid dat het contract (artikel 12) voorziet in controle van de boeken van Emryss c.s. door een door [A] aan te wijzen registeraccountant, is de rechtbank met Emryss c.s. van oordeel dat het tekortschieten van Emryss c.s. op dit punt de ontbinding van alle overeenkomsten tussen partijen niet rechtvaardigt.

6.17.  De stelling van [A], dat Emryss c.s. als uitgever niet voldoende inspanningen heeft verricht om de verkoop van de werken van [A] te bevorderen, is onvoldoende onderbouwd: [A] stelt slechts dat uit de stukken niet blijkt dat er promotiekosten zijn gemaakt. Emryss c.s. betwist dit gemotiveerd en voert aan dat er seminars zijn bezocht in Duitsland en Australië om de boeken te promoten, lezingen zijn gegeven over de werken van [A] en signeersessies zijn georganiseerd. Dat er in de door [A] bedoelde, volgens Emryss c.s. in het kader van schikkingonder¬handelingen opgestelde stukken, geen promotiekosten zijn opgenomen, betekent niet dat er geen promotiekosten zijn gemaakt. Tegenover die gemotiveerde betwisting is door [A] te weinig aangevoerd. Derhalve is niet komen vast te staan dat Emryss c.s. op dit punt tekortgeschoten is.

6.18.  De rechtbank is van oordeel dat de verwijten die [A] Emryss c.s. maakt met betrekking tot de elektronische uitgaven en de verlaging van royalty’s niet zonder meer zien op alle overeenkomsten tussen partijen: in beginsel leveren de verwijten die [A] Emryss c.s. maakt slechts een tekortkoming op in de nakoming van de overeenkomst met betrekking tot de titels die, volgens [A] zonder toestemming, in elektronische vorm zijn uitgegeven, althans waarvan het royalty percentage ten onrechte zou zijn verlaagd.

6.19.  De rechtbank zal op dit geschilpunt nader ingaan indien vast komt te staan dat Emryss c.s. zich terecht op een opschortingsrecht heeft beroepen en derhalve niet – voor alle overeenkomsten – in verzuim is geraakt met betrekking tot de betaling van de royalty’s.

6.20.  De overige vorderingen in conventie hangen evenals de vorderingen 1, 2, 3, 4, 8 en 11 in reconventie nauw samen met de vraag of de overeenkomsten tussen partijen rechtsgeldig zijn geëindigd, reden waarom de rechtbank de beoordeling daarvan zal aanhouden tot na bewijslevering.

in het incident
6.34. In het incident vordert [A] – kort gezegd – te bepalen dat Emryss iedere inbreuk op zijn auteursrechten dient te staken en dat het Emryss c.s. verboden wordt om ongewijzigde herdrukken van de werken Concordant Materia Medica (hierna: CMM) en The New Synoptic One (hierna: TNSO) uit te geven

6.35. Emryss is – nadat [A] hem had medegedeeld dat hij ingrijpende wijzigingen wenste en niet wilde onderhandelen over een aanvullende of gewijzigde overeenkomst – overgegaan tot ongewijzigde herdrukken van CMM en TNSO. [A] vordert – op grond van zijn auteursrecht – een verbod daarvan. De rechtbank overweegt als volgt. Van een formele beëindiging van de overeenkomst conform artikel 15 lid 1 sub c is het niet gekomen. Emryss c.s. beroept zich op haar bevoegdheid om een herdruk uit te geven, zoals geformuleerd in artikel 13 lid 1 van het contract. Deze bepaling is echter geclausuleerd in het tweede lid. Het contract luidt immers als volgt: “Indien de door de auteur gewenste herziening tot ingrijpende veranderingen in inhoud, aard, omvang, indeling, vorm of prijs van het werk zal leiden, zal de auteur, alvorens tot herziening over te gaan, met de uitgever in overleg treden of en in hoeverre de onderhavige overeenkomst zal moeten worden gewijzigd.” Van een absoluut toestemmingsvereiste is – gelet op de tekst van de overeenkomst – geen sprake: de overeenkomst vereist dat partijen in onderleg overleg treden. Het is aan de auteur om te bepalen of en welke wijzigingen hij wil aanbrengen in geval van een herdruk. De rechtbank kan de noodzaak van een dergelijke herziening, gelet op de artistieke en wetenschappelijke vrijheid die een auteur toekomt, ook bij een naslagwerk, niet indringend toetsen. De ratio van lid 1 en lid 2 is dat enerzijds de auteur niet geconfronteerd hoeft te worden met een herdruk van een inmiddels verouderd en achterhaald naslagwerk en anderzijds de uitgeverij haar kosten kan beheersen. Als echter [A] – in strijd met die bepaling – weigert aan te geven welke volgens hem ingrijpende wijzigingen er moeten worden aangebracht en tevens weigert over een eventuele aanpassing van de overeenkomst in overleg te treden, dan acht de rechtbank het niet zonder meer in strijd met de overeenkomst als Emryss c.s. zich beroept op de bepaling uit artikel 13 lid 1 en overgaat tot ongewijzigde herdruk. De overeenkomst verplicht [A] immers om – te goeder trouw – te onderhandelen over een overeenkomst voor een herdruk met de door hem gewenste wijzigingen. Op die wijze komt de overeenkomst tegemoet aan het recht van [A] om niet geconfronteerd te worden met een herdruk die achterhaalde en verouderde informatie bevat. Dat hij niet in onderhandeling is getreden met Emryss c.s. komt voor zijn risico, nu Emryss c.s. in beginsel het recht heeft om herdrukken te laten verschijnen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van [A], maar van exploitatie van de werken, zoals het Emryss c.s. overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst van 20 maart 1997 is toegestaan. De vordering in het incident ligt derhalve voor afwijzing gereed.

6.36.  Gelet op de auteursrechtinbreuk die [A] (deels) ten grondslag heeft gelegd aan zijn incidentele vordering en waartegen Emryss zich heeft moeten verweren is artikel 1019h Rv van toepassing op de proceskosten in het incident. De door Emryss c.s. gevorderde reële proceskosten zijn niet gespecificeerd naar incident en hoofdzaak. De rechtbank zal daarom de beslissing omtrent de proceskosten in het incident aanhouden. Emryss c.s. zal in de gelegenheid worden gesteld om bij de volgende aktewisseling in de hoofdzaak, zich uit te laten over de hoogte van de proceskosten in het incident, waarna [A] een antwoordakte kan nemen.

De rechtbank in de hoofdzaak in conventie
7.3.  draagt Emryss c.s. op te bewijzen dat tussen [A] en Emryss c.s. een overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan [A] gehouden is het werk Plants uit te doen geven door Emryss,

IEF 11859

Opzegging mondelinge distributieovereenkomst merkwijnen

Vzr. Rechtbank Rotterdam 1 oktober 2012, LJN BX9629 (eiseres tegen gedaagde)

Als randvermelding. Internationaal privaatrecht. Nakoming (mondeling overeengekomen) distributieovereenkomst merkwijnen.

Eiseres is een Nederlandse onderneming, gevestigd te Schiedam, die zich bezig houdt met de distributie en verkoop van wijnen. Eiseres maakt deel uit van de [X] Groep die zich overkoepelend bezig houdt met de distributie en verkoop van merkproducten op het gebied van gedestilleerde dranken en wijnen. Gedaagde is een familiebedrijf / wijnhuis dat gevestigd is te Spanje. Zij houdt zich bezig met de productie en leverantie van verschillende soorten wijnen, waaronder sinds 1965 wijnen van het merk Estola.

Tussen partijen was een mondelinge overeenkomst met betrekking tot de distributie en verkoop van wijnen van het merk Estola in Nederland. Ongeveer vanaf april 2012 is de distributie/verkoop van het merk Estola (tezamen met de overige door de [X] Groep vertegenwoordigde merken) ter hand genomen door een nieuw opgerichte verkooporganisatie genaamd Inspirits. Eiseres vordert dat gedaagde tot de nakoming van de verplichtingen uit de distributieovereenkomst wordt veroordeeld voor de periode na de beëindiging van de duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De voorzieningenrechter oordeelt over het toepasselijke recht dat aangenomen moet worden dat in de rechtsverhouding tussen partijen de kenmerkende prestant de distributeur is, welke in Nederland (Schiedam) is gevestigde. De voorzieningenrechter wijst de vordering en een voorschot op de schadevergoeding toe.

Inhoudsindicatie rechtspraak.nl: IPR: bevoegdheid, artikel 5 aanhef en lid 1 Vo 44/2001, en toepasselijk recht: anticipatieregels Balenpers-arrest, EVO v.t., artikel 4 leden 1 en 2. Materiële geschil. Duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Opzegbaarheid/zwaarwegende grond vereist. Arrest Gemeente De Ronde Venen/Stedin c.s., HR 28/10/2011 (t.o.v. Latour/De Bruijn, HR 3/12/1999): in beginsel opzegbaarheid en afweging wederzijdse belangen. Redelijke opzegtermijn. Voorschot schadevergoeding.

4.10.  Vaststaat dat de distributieovereenkomst in 1985/1986 is aangegaan tussen de rechtsvoorgangster van [eiseres] en [gedaagde]. Vanaf 2001 waren, na naar aangenomen wordt rechtsgeldige contractsoverneming, als partijen bij de distributieovereenkomst aan te merken [eiseres] en [gedaagde]. Niet gebleken is dat de contractuele verhouding tussen deze laatste partijen sinds 2001 is gewijzigd (althans niet op essentiële punten, wel hebben zich personele wijzigingen voorgedaan aan de zijde van [eiseres]), terwijl de verstandhouding steeds goed te noemen was en men van de zijde van [gedaagde], naar eveneens mag worden aangenomen, tot de tweede helft van 2010 overwegend tevreden was over de wijze van nakoming van de distributieovereenkomst door [eiseres]. Voor zover in het kader van deze procedure kenbaar was pas vanaf 2010 sprake van het ontstaan van klachten aan de zijde van [gedaagde] ten aanzien van (o.a.) de wijze van communiceren (in 2010) en de achterstand in de betaling van facturen (in 2011) (zie producties 4 en 5 van [gedaagde]).

4.16.2.  In het licht van de aard en de inhoud van de distributieovereenkomst en de omstandigheden van het geval en na afweging van de wederzijdse belangen van partijen (zie ook hiervoor onder 4.15) acht de voorzieningenrechter in dit geval een opzegtermijn van negen maanden (tegen 1 januari 2013) redelijk. Van doorslaggevend belang daarbij heeft de voorzieningenrechter geacht de lange duur van de distributieovereenkomst (ook nu [eiseres] feitelijk pas sinds 2001 bij deze overeenkomst als partij is betrokken), de intensiteit van de samenwerking tussen partijen en de, zelfs ter zitting nog niet ter discussie staande, voortdurende goede verstandhouding tussen partijen. [gedaagde] heeft in het kader van de opzegging van de distributieovereenkomst mitsdien een te korte opzegtermijn in acht genomen. Hiermee is zij toerekenbaar tekortgeschoten in de, uit de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende, verbintenis om op grond van die overeenkomst een redelijke opzegtermijn in acht te nemen. De in beginsel nietig te achten opzegging tegen de te korte termijn van (uiteindelijk) 1 oktober 2012 zal de voorzieningenrechter evenwel op basis van artikel 3:42 BW converteren in een geldige opzegging tegen 1 januari 2013. Dit brengt met zich dat de hiervoor onder 3.1 weergegeven primaire vordering van [eiseres] tot nakoming van de distributieovereenkomst door [gedaagde] zal worden toegewezen voor zover het de periode tot en met 31 december 2012 betreft, zulks op de wijze als hierna in het dictum bepaald. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de daarbij gevorderde dwangsom te matigen en in tijd te maximeren. De voorzieningenrechter merkt in dat kader nog op dat partijen, gelet op de ook sinds 20 maart 2012 kennelijk nog goed verlopen samenwerking tussen hen, in staat moeten worden geacht deze (wijze van) samenwerking tot en met 31 december 2012 te handhaven en voort te zetten.

De voorzieningenrechter 5.1. veroordeelt [gedaagde] om de voor haar uit de distributieovereenkomst jegens [eiseres] voortvloeiende verplichtingen tot en met 31 december 2012 onverkort na te komen en verbiedt [gedaagde] haar Estola producten tot en met 31 december 2012 aan derden binnen Nederland (ter distributie) te verkopen en leveren, op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 1.500,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft daaraan te voldoen tot en met 31 december 2012,

IEF 11858

Profiteren van aanduiding scheidingsplanner als trefwoord mag

Hof Leeuwarden 9 oktober 2012, LJN BX9749 (Scheidingskantoor X tegen De Scheidingsplanner B.V.)

In navolging van IEF 10123. Merkenrecht. Adwords. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. Over het inroepen van een woordmerk dat op grond van de spoedprocedure is ingeschreven en door Bureau voorlopig is geweigerd en het onderscheidend vermogen van een samengesteld beeldmerk. Er is geen inbreuk door enkel gebruik van het woord als trefwoord bij Google. Voor het aannemen van onrechtmatig handelen zijn geen bijkomende omstandigheden gesteld. Voorop staat dat het profiteren van de naam van een concurrent, zonder dat dit in strijd is met een absoluut intellectueel eigendomsrecht, op zichzelf niet onrechtmatig is, ook niet als dit nadeel aan die ander toebrengt.

Zelfs indien ervan moet worden uitgegaan, dat Scheidingskantoor [X] door het gebruik van de aanduiding "Scheidingsplanner" als trefwoord bij een zoekmachine als Google, welbewust heeft willen aanleunen bij de aanduiding Scheidingsplanner, dan nog kan dit enkele feit niet tot toewijzing van de door De Scheidingsplanner geformuleerde vorderingen leiden, nu het gebruik van de (onbeschermde) aanduiding "Scheidingsplanner" op zichzelf niet onrechtmatig is en door De Scheidingsplanner geen, althans onvoldoende, bijkomende omstandigheden zijn gesteld die het handelen onrechtmatig maken. De vorderingen worden afgewezen.

In citaten:

Inbreuk beeldmerken?
19.  Het geschil spitst zich toe op de vraag of de aanduiding "scheidingsplanner" zodanig overeenstemt met de in het geding zijnde beeldmerken van De Scheidingsplanner dat bij het in aanmerking komende publiek, de gemiddelde geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument, directe of indirecte verwarring kan ontstaan met betrekking tot de herkomst van de diensten.

20.  Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn de desbetreffende woorden in de beeldmerken van De Scheidingsplanner weliswaar dominant, maar - zoals hiervoor is overwogen - niet onderscheidend voor de diensten waarvoor de merken zijn gedeponeerd. Ook ten opzichte van deze beeldmerken heeft De Scheidingsplanner zich niet beroepen op inburgering. Het onderscheidende bestanddeel van de gedeponeerde beeldmerken van De Scheidingsplanner wordt veeleer gevormd door het gestyleerde, mede in kleur weergegeven, gebroken hart. Dit laatste onderscheidende element komt echter niet voor in het gebruik dat Scheidingskantoor [X] van het teken heeft gemaakt. Naar het voorlopig ooordeel van het hof heeft Scheidingskantoor [X] door gebruik van het enkele teken "scheidingsplanner" geen inbreuk heeft gemaakt op de beeldmerken van De Scheidingsplanner zodat de vorderingen op die grond niet kunnen worden toegewezen.

Bekend merk?
22.  In haar inleidende dagvaarding heeft De Scheidingsplanner tevens een beroep gedaan op artikel 2.20 lid 1 onder c BVIE. Hiervoor is vereist dat de beeldmerken als bekende merken in de zin van dit artikel kunnen worden aangemerkt. Van bekendheid is sprake wanneer het merk bekend is bij een aanmerkelijk deel van het publiek waarvoor de betrokken waren of diensten bestemd zijn. Naar het oordeel van het hof heeft De Scheidingsplanner niet genoegzaam aangetoond dat de beeldmerken bekend zijn nu nadere informatie met betrekking tot het marktaandeel van de beeldmerken, duur van het gebruik en de omvang van de door haar verrichte investeringen om de beeldmerken bekendheid te geven, ontbreekt. De vraag of Scheidingskantoor [X] met het gebruik van de aanduiding Scheidingsplanner ongerechtvaardigd voordeel heeft getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de beeldmerken van De Beleidsplanner, behoeft derhalve niet te worden beantwoord.

Handelsnaaminbreuk?
23.  Voor zover De Scheidingsplanner haar vorderingen heeft gebaseerd op het bepaalde in de artikel 5 Handelsnaamwet, overweegt het hof dat de vorderingen ook op die grond dienen te worden afgewezen, nu niet is gebleken dat Scheidingsmakelaar [X] het teken "de scheidingsplanner" als handelsnaam van haar onderneming heeft gevoerd. Het adverteren op Google met de naam de Scheidingsplanner kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden beschouwd als het voeren van een handelsnaam. Dit geldt ook voor het gebruik van het teken "scheidingsplanner" door Scheidingskantoor [X] op haar website www.scheidingscentrum-nederland.nl ter beschrijving van de fases van de scheiding (vgl. producties 17 en 18 bij de inleidende dagvaarding).

Auteursrechtinbreuk?
24.  De Beleidsplanner voert daarnaast aan dat de titel "De Scheidingsplanner" voor een formule voor de aanpak van echtscheiding door de De Scheidingsplanner, wordt beschermd door het auteursrecht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is het hof voorshands van oordeel dat de titel "De Scheidingsplanner" zozeer beschrijvend is voor een formule voor de aanpak van echtscheidingen, dat de titel onvoldoende oorspronkelijk is om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te kunnen komen (Hof van Justitie EU 16 juli 2009, NJ 2011, 288, Infopaq).

Onrechtmatig handelen?
25.  De Scheidingsplanner heeft ook nog gesteld dat Scheidingskantoor [X] door het willens en wetens gebruik maken van de naam van haar grootste concurrent onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Het onrechtmatig handelen van Scheidingskantoor [X] bestaat erin dat deze door het gebruik van een aan De Scheidingsplanner toebehorend (niet wettelijk beschermd) onderscheidingsteken nodeloze verwarring sticht, aldus De Scheidingsplanner.

26.  Dit betoog is naar het voorlopig oordeel van het hof niet gegrond. Voorop staat dat het profiteren van de naam van een concurrent, zonder dat dit in strijd is met een absoluut intellectueel eigendomsrecht, op zichzelf niet onrechtmatig is, ook niet als dit nadeel aan die ander toebrengt. Slechts op grond van bijkomende omstandigheden, kan tot onrechtmatigheid worden geconcludeerd (HR 23 juni 1961, NJ 1961, 423). De wijze waarop of de omstandigheden waaronder dat profijt trekken geschiedt, kan aan het handelen een onrechtmatig karakter geven. Bij de beoordeling hiervan is terughoudendheid evenwel geboden (HR 27 juni 1986, NJ 1987, 191).
 
28.  Zelfs indien ervan moet worden uitgegaan, dat Scheidingskantoor [X] door het gebruik van de aanduiding "Scheidingsplanner" als trefwoord bij een zoekmachine als Google, welbewust heeft willen aanleunen bij de aanduiding Scheidingsplanner, dan nog kan dit enkele feit niet tot toewijzing van de door De Scheidingsplanner geformuleerde vorderingen leiden, nu het gebruik van de (onbeschermde) aanduiding "Scheidingsplanner" op zichzelf niet onrechtmatig is en door De Scheidingsplanner geen, althans onvoldoende, bijkomende omstandigheden zijn gesteld die het handelen onrechtmatig maken.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Geeft spoedinschrijving bescherming voor het merk Scheidingsplanner?)

IEF 11857

Rapport wordt bevestigd door de maker ervan

Rechtbank Almelo 26 september 2012, LJN BX9667 (PMEC Joined Brands Ltd/Just Brands B.V. tegen gedaagde)

Illegale handel in merkkleding. Bij tussenvonnis van 25 januari 2012 was aan Just Brands te bewijzen opgedragen dat [gedaagde] (rechtstreeks) is betrokken (geweest) bij de ten processe bedoelde illegale handel in merkkleding als in het rapport omschreven. Just Brands slaagt in haar bewijs opdracht door een getuige op te roepen.

Deze getuige, de maker van het rapport, bevestigt in zijn verklaring niet alleen de inhoud van dat rapport, waaronder begrepen zijn bevindingen, maar ook de daarin opgenomen foto’s, maar bovendien herkende getuige [A] tijdens zijn verhoor de eveneens aanwezige gedaagde partij [gedaagde] als degene ten aanzien van wie hij dat rapport had opgemaakt en met wie hij ter zake van vervalste merkkleding contact had gehad als in dat rapport nader omschreven.

3. De rechtbank acht daarmede Just Brands geslaagd in het vervullen van de aan haar gegeven bewijsopdracht.

De rechtbank:
I.    Veroordeelt [gedaagde] met onmiddellijke ingang iedere inbreuk op het merk PME LEGEND te staken en gestaakt te houden, meer bijzonder het vervaardigen, doen vervaardigen, aanbieden, importeren, verkopen en leveren, in voorraad houden of anderszins veranderen van kleding, zo die zonder toestemming van Just Brands zijn voorzien van het merk PME LEGEND.

II.    Veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van het te wijzen vonnis de raadsman van Just Brands te voorzien van een schriftelijk, door een registeraccountant voor rekening van [gedaagde] geaccordeerde en ondertekende opgave, met aanhechting van kopieën van alle ter staving van die opgaven relevante bescheiden, van
inkoop en verkoop.