Alle rechtspraak  

IEF 6113

Zelf afdoen

ehy.gifHvJ EG, 8 mei 2008, in zaak C-304/06 P, Eurohypo AG tegen OHIM.

Merkenrecht. HvJ corrigeert GvEA omdat het  7, lid 1, sub b is vergeten; uitsluiten dat een merk wordt gebruikt om een waar of een dienst te beschrijven is iets anders dan bepalen of een merk de consument of de eindgebruiker de identiteit van de oorsprong van de gemerkte waren of diensten kan waarborgen.

Het Hof doet de zaak vervolgens zelf af, maar het eindresultaat levert voor Eurohypo niets op. De inschrijving van het woordteken EUROHYPO moet worden geweigerd, omdat het beschrijvend is voor de diensten, financiële zaken; monetaire zaken; makelaardij in onroerende goederen, financiële diensten en financieringen’ van klasse 36 en elk onderscheidend vermogen mist  in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

“57. In casu vloeit de redenering van het Gerecht echter voort uit een onjuiste uitlegging van de in de punten 54 tot en met 56 van het onderhavige arrest uiteengezette beginselen.

58. Uit de punten 45, 54, 55 en 57 van het bestreden arrest blijkt immers dat het Gerecht het onderscheidend vermogen van het merk EUROHYPO heeft beoordeeld door alleen de beschrijvende aard ervan in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 te analyseren. In dat arrest is de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening dus niet afzonderlijk onderzocht, hoewel het Gerecht op basis van deze weigeringsgrond het tweede middel dat in eerste aanleg tegen de litigieuze beslissing is aangevoerd, heeft afgewezen.

59. Het Gerecht heeft aldus bij de analyse van het merk EUROHYPO met name nagelaten rekening te houden met het openbaar belang dat artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 specifiek beoogt te beschermen, namelijk de waarborg van de identiteit van de oorsprong van de gemerkte waren of diensten.

60. Bovendien heeft het Gerecht bij deze analyse een onjuist criterium toegepast om te beoordelen of het betrokken merk kon worden ingeschreven.

61. Volgens dat criterium kan een merk dat bestaat uit beschrijvende bestanddelen, voldoen aan de voorwaarden voor inschrijving indien het woord tot het normale taalgebruik is gaan behoren en aldaar een eigen betekenis heeft gekregen. Hoewel dat criterium relevant is in het kader van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94, is dat niet het criterium aan de hand waarvan het bepaalde sub b van dat lid moet worden uitgelegd.

62. Aan de hand van dat criterium kan wel worden uitgesloten dat een merk wordt gebruikt om een waar of een dienst te beschrijven, maar kan niet worden bepaald of een merk de consument of de eindgebruiker de identiteit van de oorsprong van de gemerkte waren of diensten kan waarborgen.

63. Aldus stelt rekwirante terecht dat het Gerecht in het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

64. Uit het voorgaande volgt dat, zonder dat het derde onderdeel van het twee middel in hogere voorziening behoeft te worden onderzocht, het bestreden arrest moet worden vernietigd voor zover het Gerecht heeft geoordeeld dat de vierde kamer van beroep van het BHIM artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 niet had geschonden door bij de litigieuze beslissing inschrijving van de woordcombinatie EUROHYPO (…).

65. Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, tweede volzin, van het Statuut van het Hof van Justitie kan het Hof in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht, de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is. Dit is hier het geval.

66. Vooraf zij opgemerkt dat, zoals blijkt uit punt 56 van het onderhavige arrest, het onderscheidend vermogen van een merk in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inhoudt dat dit merk zich ertoe leent, de waar waarvoor de inschrijving is aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden (arrest Henkel/BHIM, reeds aangehaald, punt 34 en aangehaalde rechtspraak).

67. Volgens vaste rechtspraak moet dat onderscheidend vermogen worden beoordeeld enerzijds met betrekking tot de waren of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, en anderzijds met betrekking tot de perceptie ervan door het relevante publiek.

68. In casu dient te worden vastgesteld dat, zoals de kamer van beroep in de litigieuze beslissing heeft opgemerkt zonder door rekwirante te zijn weersproken, de betrokken diensten tot alle consumenten zijn gericht. Bovendien staat vast dat de absolute weigeringsgrond voor slechts één van de talen van de Europese Unie – te weten het Duits – is aangevoerd. Bijgevolg bestaat het relevante publiek uit wiens oogpunt moet worden beoordeeld of het merk onderscheidend vermogen bezit, uit de redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde Duitstalige consument.

69. Zoals het BHIM in de litigieuze beslissing terecht heeft opgemerkt, vat het relevante publiek, in de sector waarop de aanvraag tot inschrijving van het merk ziet, het woordteken „EUROHYPO” op als een woord dat in zijn geheel en op algemene wijze verwijst naar financiële diensten waarbij een zakelijke waarborg dient te worden gesteld, en inzonderheid naar hypothecaire leningen die worden betaald in de munteenheid van de Europese Economische en Monetaire Unie. Bovendien ontbreekt elk bijkomend element op basis waarvan kan worden aangenomen dat de combinatie van de gangbare en gebruikelijke elementen EURO en HYPO ongewoon zou zijn of een eigen betekenis zou hebben waardoor rekwirantes diensten in de perceptie van het betrokken publiek worden onderscheiden van diensten met een andere commerciële herkomst. Het relevante publiek neemt het betrokken merk dus waar als een woord dat informatie verstrekt over de aard van de erdoor aangeduide diensten en niet over de herkomst van de betrokken diensten.

70. Het merk waarvan inschrijving is aangevraagd, mist bijgevolg elk onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94. Derhalve dient het beroep dat rekwirante tegen de litigieuze beslissing heeft ingesteld, te worden verworpen.

Lees het arrest hier.

IEF 6112

Expres

5str.gifHvJ EG 8 mei 2008, conclusie van Advocaat-Generaal Y. Bot in zaak C-144/07 P, K-Swiss, Inc. Tegen OHIM.

Merkenrecht ontaardt in volledig procesrechtelijk geschil. De twee vragen die in deze zaak primair rijzen, zijn de vraag of het bezorgen van een beslissing van het Bureau per expreslevering kan worden gelijkgesteld met een kennisgeving per aangetekende brief met ontvangstbevestiging in de zin van regel 62, lid 1, van verordening nr. 2868/95, en de vraag of het in lid 3 van deze regel geformuleerde vermoeden ook geldt wanneer is aangetoond dat de geadresseerde van deze expreslevering ze heeft ontvangen binnen tien dagen na verzending door het Bureau.

Op 24 juli 2002 heeft rekwirante K-Swiss het Bureau verzocht een beeldteken bestaande in de afbeelding van een schoen met vijf evenwijdige strepen aan de zijkant in te schrijven ter aanduiding van waren van klasse 25. Bij beslissing van 19 oktober 2004 werd deze aanvraag afgewezen op grond dat het betrokken teken elk onderscheidend vermogen miste voor de betrokken waren. Ook het beroep dat rekwirante tegen deze beslissing heeft ingesteld, werd verworpen bij beslissing van 26 september 2005 van de eerste kamer van beroep van het Bureau.

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 16 januari 2006, heeft rekwirante verzocht om vernietiging van de litigieuze beslissing en verwijzing van het Bureau in de kosten. Bij op 3 april 2006 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft het Bureau krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

Gerecht: “In deze omstandigheden en gelet op het feit dat volgens artikel 63, lid 5, van verordening nr. 40/94 beroep bij het Gerecht moet worden ingesteld binnen twee maanden na kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep, verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen overeenkomstig artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dient te worden vastgesteld dat de termijn voor het instellen van beroep tegen de bestreden beslissing is verstreken op 9 januari 2006.Het onderhavige beroep, dat op 16 januari 2006 werd ingesteld, is derhalve tardief en moet niet-ontvankelijk worden verklaard.”

A.G: Zoals rekwirante en het Bureau ben ik van mening dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat een kennisgeving per expreslevering onregelmatig is. Verder zal ik wijzen op de gevolgen die moeten worden verbonden aan deze onjuiste rechtsopvatting. (…) Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging te beslissen als volgt:

„–      De beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 14 december 2006, K- Swiss/BHIM (Evenwijdige strepen op schoen) (T-14/06), wordt vernietigd.

–      De exceptie van niet-ontvankelijkheid die het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) voor het Gerecht heeft opgeworpen, wordt ongegrond verklaard.

–      De zaak wordt naar het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen verwezen voor een uitspraak over de vordering van K-Swiss, Inc. strekkende tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 26 september 2005.

Lees de conclusie hier.

IEF 6111

Eerst even voor jezelf lezen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 mei 2008,  LJN: BD1049, Microsoft Corporation tegen Unicaresoft Corporation B.V.,

Persbericht Rechtbank Den Haag: “Unicaresoft mag geen gebruik meer maken van teken MSNLOCK. Kort geding dat Microsoft had aangespannen tegen Unicaresoft BV over het gebruik door dit bedrijf van de naam MSNLOCK als domeinnaam en als aanduiding voor een softwareapplicatie waarmee het gebruik van MSN Messenger in tijd kan worden beperkt.  Uicaresoft maakt door het gebruik van het teken msnlock inbreuk op de merkrechten van Microsoft met betrekking tot het merk MSN. De vorderingen van Microsoft zijn daarom toegewezen.

Unicaresoft moet zich, binnen drie dagen na betekening van het vonnis, onthouden van elk gebruik van aanduidingen en/of tekens die inbreuk maken op de MSN merkrechten van Microsoft in de Benelux en de Europese Gemeenschap, in het bijzonder door gebruik van het teken msnlock, zelfstandig of als deel van een domeinnaam.

Ook moet Unicaresoft, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, hebben bewerkstelligd dat alle door Unicaresoft geregistreerde en/of gehouden domeinnamen voor zover deze (mede) bestaan uit het teken msnlock of daarmee overeenstemmende tekens, op naam van Microsoft worden gezet.

Unicaresoft wordt veroordeeld tot betaling aan Microsoft van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 2.500 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Unicaresoft in gebreke is om hieraan te voldoen of, naar keuze van Microsoft, voor elke overtreding.

Unicaresoft wordt ook veroordeeld in de kosten van dit geding, tot op heden begroot op € 18.135.

Het ging in deze zaak om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de in voorlopige voorzieningen betreffende de intellectuele eigendom verplichte termijn (artikel 1019 i Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) waarbinnen Microsoft de eis in de hoofdzaak moet instellen bepaald op 6 maanden. De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen deze termijn is ingesteld.  “

Lees het vonnis hier.

IEF 6104

Het hoofd van een katachtige

revert.gifGvEA, 6 mei 2008, zaak T-246/06, Redcats SA tegen OHIM / Manuel Revert & Cía, SA (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositieprocedure. Aanvraag Gemeenschapswoordmerk REVERIE (voor, kort gezegd, bedden en beddengoed), oppositie o.g.v. ouder Gemeenschapsbeeldmerk Revert (voor o.a. bedtextiel). Oppositie toegewezen. Een samenvatting in citaten:

“37. In the present case, the marks at issue are, on the one hand, a figurative mark comprising a representation of the head of a feline, probably a tiger, viewed in profile and standing out in white against a square black background, with, to its right, aligned with the top of the figurative element, the word ‘revert’, presented in a rectangular shape, underlined and printed in relatively spaced-out capital letters, both of which elements take up an equivalent amount of space, and, on the other hand, a word mark, REVERIE.

32. As the parties have conceded that the goods in question are similar or identical, only the marks at issue have to be compared

(…) 38. Thus, although the figurative element of the earlier mark occupies as large a space within that mark as the word element and stands out visually because of its contrasting black and white colours, the fact none the less remains that it is difficult to perceive. The animal represented is not easily identifiable. By contrast, the word element of the earlier mark is both immediately perceptible, because it is underlined and is clearly separate from the figurative element, and immediately comprehensible, because it is both short and written in spaced-out capital letters in a font which is very easy to read.

(…) 43. First, the first five letters of the word element of the earlier mark are identical to the first five letters comprised in the mark applied for. In addition, the letter ‘t’, which is the last letter in that word element, is not markedly visually different from the letter ‘i’, which is the sixth letter of the mark applied for. Furthermore, the mark applied for contains only one letter more than the word element of the earlier mark. Secondly, as was stated above, although the figurative element of the earlier mark unquestionably produces a certain visual impression, that element is too difficult to perceive to dominate the image of that mark which the relevant public will keep in mind. That element alone is not sufficient to establish the existence of differences capable of counterbalancing the visual similarity of the marks at issue which stems from the very great similarity between the word element of the earlier mark and the mark applied for.

44. It follows that the Board of Appeal was right to find that ‘despite the presence of some differences, the conflicting signs are visually similar’.

45. As regards the phonetic and conceptual comparisons of the marks at issue, it must be stated at the outset, that, contrary to what the applicant submits, those comparisons must be made with regard to all the languages spoken by the relevant public, that is to say, in the present case, all the Community languages (see paragraph 31 above), and not with regard only to French and English.

47. Lastly, as regards the likelihood of confusion, the Board of Appeal found, in paragraphs 22 to 24 of the contested decision, that the marks at issue, ‘each considered as a whole’, were ‘similar both visually and phonetically, at least in Germany, Austria and Spain’ and that, considering the identity of the goods at issue, there was a likelihood of confusion in Germany, Austria and Spain.

48. (…) Therefore, the Board of Appeal did not err in finding that there was a likelihood of confusion inter alia in Germany and Austria.

Lees het arrest hier.

IEF 6097

Spinfiets

spinfiets.gifVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 april 2008, KG ZA 08-171, Mad Dogg Athletics, Inc. tegen Batavus B.V.

Hoe een merk verwordt tot soortnaam, niet vervalt, maar wel door een derde mag worden gebruikt.

Mad Dogg is houder van de merken SPIN, SPINNER en SPINNING en gebruikt deze merken voor het door de Amerikaan Johnny Goldberg ontwikkelde concept voor fiets fitness. Batavus verkoopt een fiets onder de naam “Ultimate Spinning S3” en maakt tevens gebruik van het woord “spinner”. Volgens Mad Dogg maakt Batavus inbreuk op haar merkrechten.

Voordat de rechter toekomt aan een inhoudelijke behandeling bekreunt hij zich enigszins over de hoeveelheid door Mad Dogg overgelegde merkinschrijvingen. Een eiser in een merkenzaak kan niet volstaan met een “datadump van merkrechten uit CTM-Online of BMB-Online”, maar dient aan te geven op welke rechten hij bepaaldelijk een beroep doet en dat een dit verzuim in beginsel tot afwijzing van de vordering kan leiden, mits de wederpartij daar een beroep op doet, wat i.c. echter niet het geval is. (r.o. 4.1).

Het verweer van Batavus dat de merken van Mad Dogg zijn verworden tot soortnaam slaagt. Naar voorlopig oordeel gebruikt het relevante publiek het woord “spinning” om te verwijzen naar de door Mad Dogg gepromote activiteit. Mad Dogg heeft weliswaar alternatieven aangedragen voor de aanduiding van die activiteit als “indoor cycle” en “indoor bike”, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een levend taalgebruik van deze alternatieven. De rechter baseert zijn oordeel over de verwording tot soortnaam onder andere op een rapport van de lexicoloog dr J.G. Kruyt (r.o 4.4 – 4.15).

Verwording tot soortnaam leidt tot verval indien deze het gevolg is van een doen of nalaten van de merkhouder. In kort geding kan weliswaar vervallenverklaring worden aangenomen (niet uitgesproken), maar terughoudendheid is op zijn plaats. Omdat in deze procedure onvoldoende is komen vast te staan met betrekking tot het doen of nalaten van Mad Dogg ter handhaving van haar rechten, gaat de rechter er niet vanuit dat het merkrecht van Mad Dogg dreigt te vervallen (r.o. 4.17).

Mad Dogg heeft dus een geldig merk, maar gezien de feitelijke verwording tot soortnaam is de beschermingsomvang verminderd en is het toepassingsgebied van artikel 12 GMV vergroot (r.o. 4.18.).

Het beroep van Batavus op artikel 12 sub c GMV slaagt. Onder verwijzing naar HvJ Gilette stelt de rechter vast dat artikel 12 sub c GMV zich niet beperkt tot onderdelen of accessoires, maar ook toepasselijk is indien een derde gebruik maakt van het merk voor het complete product (r.o. 4.20). Batavus gebruikt de tekens “spinning” en “spinner” ter aanduiding van een wezenlijk kenmerk van de fiets, namelijk om deze als spinner te gebruiken bij spinning. Gezien de feitelijke verwording tot soortnaam waren geen alternatieve aanduidingen voorhanden (r.o. 4.21). Er is sprake van een eerlijk gebruik in de handel omdat in beginsel iedereen fietsen ten behoeve van spinning mag produceren en aanbieden (r.o. 4.22).

De rechter wijst de vordering af en veroordeelt Mad Dogg in de proceskosten (€ 21.083,12).

Lees het vonnis hier.

IEF 6083

Spelen in de wei

boerengolf.jpgVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 april 2008, KG ZA 08-262, Farmersgolf International B.V. en Kaasboerderij Weenink c.s. tegen Grooters (tevens h.o.d.n. De Blikvanger).

Inbreuk op (Gemeenschaps)merk- en handelsnaamrechten. Overdracht domeinnamen.

Weenink c.s. exploiteren een spel onder de naam Boerengolf, mede met gebruikmaking van de domeinnamen boerengolf.nl en farmersgolf.com. Weenink c.s. hebben elkaar over en weer licenties verstrekt ten aanzien van het gebruik van de Gemeenschapsmerken BOERENGOLF, FARMERSGOLF en een Benelux woord/beeldmerk. Gedaagde Grooters heeft de domeinnamen boerengolfadressen.nl en farmersgolf.eu geregistreerd en gekoppeld aan een website waarop informatie over het spel wordt gegeven en adressen van speelterreinen. Exploitanten van speelterreinen kunnen hun gegevens op de website van Grooters laten opnemen. Grooters exploiteert ook zelf het spel met gebruik van de tekens Boerengolf. Weenink c.s. vorderen onder meer een verbod op inbreuk op hun merk- en handelsnaamrechten en de overdracht van de domeinnamen.

De voorzieningenrechter stelt vast dat Grooters de tekens Boerengolf en Farmersgolf en de domeinnamen boerengolfadressen.nl en farmersgolf.eu als merk- en tevens handelsnamen gebruikt. Grooters betwist de geldigheid van de Gemeenschapsmerken. Op grond van art. 95 lid 1 GMeVo gaat de voorzieningenrechter uit van het vermoeden van geldigheid. Een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring van een Gemeenschapsmerk is niet mogelijk in kort geding. Het Beneluxmerk is volgens de rechter evenmin nietig, aangezien het woord/beeldmerk niet uitsluitend bestaat uit beschrijvende tekens of benamingen.

Aan het spel zelf kunnen geen exclusieve rechten worden ontleend. Het gaat volgens de voorzieningenrechter om de vraag of Grooters tekens gebruikt, gelijk aan of overeenstemmend aan de merken, ter onderscheiding van dezelfde of soortgelijke waren en diensten als waarvoor de merken zijn ingeschreven. De rechter oordeelt dat sprake is van gebruik dat verboden is op grond van artikel 9 lid 1 sub a en b GMeVo. Grooters beroept zich op art. 12 GMeVo, de beperkingen van het merkrecht, maar de rechter oordeelt voorshands dat geen sprake is van eerlijk gebruik omdat een economische band tussen de onderneming van Grooters en die van Weenink c.s. wordt gewekt.

Grooters voert nog aan dat de registratie van de domeinnaam boerengolfadressen.nl plaatsvond vóór registratie van het Gemeenschapsmerk. De rechter vat dit op als een beroep op art. 107 GMeVo (oudere rechten van plaatselijke betekenis) en merkt daarbij op dat registratie van een domeinnaam op zichzelf geen rechten schept die door artikel 107 worden beschermd.

De door Grooters gebruikte handelsnamen zijn verboden op grond van art. 5a Hnw. “4.14.(…) De stelling van Grooters dat artikel 5a Handelsnaamwet geen toepassing vindt omdat het merk BOERENGOLF niet ziet op (de voorzieningenrechter begrijpt: ingeschreven is voor) fabrieks- en of handelswaren wordt verworpen. Aan te nemen is dat artikel 5a Handelsnaamwet ook ziet op oudere merken voor diensten terwijl bovendien het merk BOERENGOLF is ingeschreven onder meer voor waren.”

Het gebruik van door Grooters zelf gemaakte foto’s van de onder licentie van Weenink c.s. geëxploiteerde speelterreinen is niet onrechtmatig volgens de rechter, omdat deze geen verwarring bij het publiek kunnen veroorzaken. In het kader van de vrijheid van meningsuiting is volgens de rechter evenmin onrechtmatig de volgende tekst:  “Maar juridisch gezien hoeft u aan deze wens [van Weening c.s. dat derden de tekens Boerengolf en Farmersgolf niet mogen gebruiken, Red. IEF] niet te voldoen. Dat is door ons uitgezocht in samenwerking met een zeer gerenommeerd advocatenkantoor”. 

Lees het vonnis hier.

IEF 6081

Aan de natuur ontleende vormen

Trianon-links-Revillon-.gifRechtbank ‘s-Hertogenbosch 16 april 2008, HA ZA 06-2073, Trianon Chocolatiers B.V. tegen Revillon Chocolatiers Société par Actions Simplifiée.

(vorm)merkenrecht en slaafse nabootsing. De gemiddelde consument is niet gewend om de herkomst van de waar bij gebreke van enig grafisch of tekstueel element af te leiden uit de vorm ervan

Revillon (gedaagde) is houdster van een vormmerk voor een driedimensionaal staafje voor klasse 30 (samengevat: chocolade). Trianon (eiseres) brengt chocoladestaafjes in een geslingerde vorm op de markt. Eiseres vordert vernietiging en doorhaling van het vormmerk, gedaagde vordert in reconventie een inbreukverbod met diverse nevenvorderingen, alsmede het staken van het onrechtmatig handelen en vergoeding van de daardoor geleden schade.

De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen uitgebreid in (r.o. 4.3) op de primaire functie van een merk, de herkomstaanduiding van in dit geval een vormmerk. De rechtbank overweegt dat de gemiddelde consument niet gewend is om de herkomst van de waar bij gebreke van enig grafisch of tekstueel element af te leiden uit de vorm ervan. Tenzij het merk op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is en derhalve de essentiële functie van herkomstaanduiding vervult.

Feit van algemene bekendheid is (r.o. 4.3.2) dat chocola te koop is in “veel uiteenlopende vormen, waaronder talrijke aan de natuur ontleende vormen, zoals bloemen, dieren, schelpen, koffiebonen etc., abstracte vormen als rondjes, vierkanten etc., om nog maar te zwijgen over letters”. Ook staafvormen acht de rechtbank gangbaar.

Ook als feit van algemene bekendheid ziet de rechtbank dat al deze vormen doorgaans niet als merk worden gebruikt. De enigszins slingerende vorm met kleine uitstulpinkjes (die de rechtbank doet denken aan een wijnrank, waar de vorm echt op is gebaseerd blijkt niet uit het vonnis) zal door het relevante publiek dan ook niet als herkomstaanduiding worden opgevat. Het onderscheidend vermogen ontbreekt en daarmee acht de rechtbank de vorderingen van Trianon gegrond.

Aan de inbreukvordering in reconventie komt de rechtbank dan ook niet meer toe. De vordering mbt slaafse nabootsing wordt afgewezen. Ondanks het feit dat de chocoladestaafjes van beide partijen vrijwel identiek zijn, bezit Revillon geen monopolie op de vorm van haar staafjes. Kopiëren mag dus, tenzij dat onrechtmatig zou zijn. Daar de staafjes van Revillon geen eigen plaats op de markt van chocoladewaar in Nederland hebben, wordt het publiek door de staafjes van Trianon niet nodeloos in verwarring gebracht en is er van onrechtmatigheid geen sprake. 

Er is geen verweer gevoerd tegen de volledige proceskostenveroordeling, die daarom in zijn geheel toegewezen ad € 31.253,37.

Lees het vonnis hier. Grotere afbeeldingen hier.

IEF 6079

Eerst even voor jezelf lezen

Hof van Beroep te Brussel, 22 april 2008, A.R. Nr. 2007/AR/326, N.V. Janssen Pharmaceutica tegen De Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom(met dank aan Philippe Péters  en  Tanguy de Haan, NautaDutilh, Brussel).

Postkantoormerk. Het Hof van Beroep te Brussel veroordeelt het BBIE tot inschrijving van het woordmerk SUMMER SKIN voor cosmetische producten en toiletverzorgingsmiddelen voor de huid; haarverzorgings- en reinigingsmiddelen (klasse 3) en medicinale preparaten voor de topische behandeling en bescherming van de huid en de hoofdhuid (klasse 5).

“26. In het voorliggende geval is duidelijk dat de beide termen in het merk. ieder op zich genomen, tot de termen behoren waaraan de betrokken consument een duidelijke betekenis kan toeschrijven in zijn omgangstaal al zijn het Engelse woorden.

Ze hebben ook een beschrijvend karakter aangezien ze in de handel kunnen dienen om de waren te duiden naar hun bestemming. Ze kunnen aangeven dal ze enerzijds dienen voor de huid en anderzijds om tijdens of met het oog op de zomer te worden gebruikt. 

Nochtans zijn de twee termen onderling bij elkaar gebracht in een verband dat als geheel niet kan gereduceerd worden tot hun enkele combinatie. Boven is al vastgesteld dat de combinatie van de twee termen als zodanig geen bepaalde betekenis heeft, maar daarentegen wel refereert aan een gegeerd (begeerd in NL-IEF) resultaat na gebruik van de producten of aan behaaglijke omstandigheden.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank van Koophandel te Antwerpen, 22 april 2008, A/07/08620, BVBA Kawimara-Advies tegen Oranje B.V.  (met dank aan Philippe Péters, NautaDutilh, Brussel)

Nietigverklaring woordmerk ROYAL CARE. “Dezelfde beoordeling wordt aangehouden m.b.t. de combinatie van ROYAL en CARE voor onderhoudsproducten voor meubelen. De samenvoeging van beide elementen ontneemt beide elementen niet van zijn beschrijvend kenmerk, méér nog het ene begrip versterkt het andere begrip.”

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 april 2008, KG ZA 08-262, Farmersgolf International B.V. c.s. tegen Grooters (tevens h.o.d.n. De Blikvanger).

Boerengolf. “4.7. Voor het voorgaande is niet relevant dat Weenink niet de bedenker is van het spel dat hij onder de merken aanbiedt. Onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de waar of dienst die wordt aangeboden, het spel, en anderzijds het merk waaronder dat gebeurt. Weenink c.s. kunnen Grooters of anderen niet de exploitatie van het spel verbieden. Weenink c.s. onderkennen dat. Maar waar het hier om gaat is de vraag of Grooters tekens gebruikt, gelijk aan of overeenstemmend aan de merken, ter onderscheiding van dezelfde of soortgelijk waren en diensten als waarvoor de merken zijn ingeschreven.”

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 april 2008, KG ZA 08-171, Mad Dogg Athletics, Inc. tegen Batavus B.V.

“4.13. Aan voorgaande conclusie wordt niet afgedaan door het door Mad Dogg aangevoerde gegeven dat in de meerderheid van de gevallen waar het woord spinning wordt gebruikt, het relevante publiek daarbij het oog heeft op de officiële vorm van spinning welke onder het merk SPINNING wordt aangeboden. Dit gegeven is het onvermijdelijk gevolg van de positie als marktleider van Mad Dogg.

4.14. Dit tezamen voert voorshands tot de conclusie dat wat betreft het Nederlandse taalgebied het woord spinning is aan te merken als de generieke benaming van de door Mad Dogg gepromote activiteit. In zoverre is het merk SPINNING in Nederland dan ook verworden tot een soortnaam.

 4.15. Voor SPINNEN en SPINNER geldt hetzelfde. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 6072

U verwent ons werkelijk

ferroc.gifHvJ EG, 17 april 2008, C-108/07 P, Ferrero Deutschland GmbH tegen OHIM / Cornu SA Fontain.

Oppositieprocedure. FERRERO tegen FERRO. Bewijs van bekendheid. Bewijselementen dienen gezamenlijk te worden beoordeeld. De geringe mate van gelijksoortigheid wordt in voldoende mate gecompenseerd door de mate van overeenstemming tussen de merken en door het sterke onderscheidend vermogen. Wel gemeld, nog niet samengevat (arrest alleen beschikbaar in het Frans).

Ferrero voert op grond van haar Duitse merkregistratie voor diverse zoetigheden, waaronder koekjes, oppositie tegen het aangevraagde FERRO, ook voor koekjes maar dan hartig. Volgens het Gerecht zijn de merken niet extreem overeenstemmend en bestaat er een geringe mate van gelijksoortigheid tussen de betrokken waren. Op grond van het door Ferrero gepresenteerde bewijsmateriaal over gebruik en bekendheid stelt het Gerecht vast dat FERRERO in Duitsland ten tijde van het depot voor FERRO weliswaar een zeker onderscheidend vermogen bezat, maar dat dit, gezien de geringe mate van gelijksoortigheid en de beperkte mate van overeenstemming, onvoldoende is om gevaar voor verwarring aan te nemen.

Volgens het Hof heeft het Gerecht bij de vaststelling van de mate van onderscheidend vermogen verzuimd het aangedragen bewijsmateriaal gezamenlijk te beoordelen.

“37. Dès lors, en ne procédant pas à une appréciation globale de l’ensemble des éléments de preuve qui lui étaient soumis par Ferrero Deutschland aux fins de démontrer le caractère distinctif élevé de la marque FERRERO sur le marché allemand, le Tribunal a commis une erreur de droit”

Het Hof doet de zaak vervolgens zelf af. Het bevestigt allereerst de conclusies van het Gerecht dat sprake is van een zekere mate van overeenstemming tussen de merken en een geringe mate van gelijksoortigheid tussen de waren. Het Hof concludeert echter, na de bewijselementen gezamenlijk te hebben beoordeeld, dat het merk FERRERO in Duitsland door bekendheid een sterk onderscheidend vermogen heeft verkregen.

“57. Il s’ensuit que les éléments de preuve communiqués par Ferrero Deutschland établissent à suffisance de droit la renommée et, partant, le caractère distinctif élevé de la marque FERRERO en Allemagne en 1999”.

Het Hof beslist tot slot dat de geringe mate van gelijksoortigheid in voldoende mate wordt gecompenseerd door de mate van overeenstemming tussen de merken en door het sterke onderscheidend vermogen, zodat er een gevaar voor verwarring bestaat.

“58. S’agissant, enfin, de l’appréciation globale du risque de confusion, la Cour considère que la faible similitude des produits désignés est compensée par la similitude des marques en conflit et par le caractère distinctif élevé dont jouit la marque FERRERO auprès du consommateur moyen allemand, de sorte qu’il existe un risque que le public pertinent puisse croire que les produits Giotto, Raffaello et Mon Chéri, commercialisés sous la marque antérieure FERRERO, et les biscuits salés, commercialisés sous la marque demandée FERRO, proviennent de la même entreprise ou d’entreprises économiquement liées”.

Lees het arrest hier.