Alle rechtspraak  

IEF 3437

Litigieuze spijkerbroek (3)

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/071HR, LJN: AV3384. Benetton Group Spa. tegen G-Star International B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil  tussen Nederlandse (G-Star) en Italiaanse textielhandelsonderneming (Benetton) over de auteursrechtelijke en merkenrechtelijke bescherming van een met kenmerken van werk- en motorsportkleding alsmede met kniestukken vormgegeven spijkerbroek van G-Star (Elwood), verkoop Benetton-broek op Nederlandse markt via franchisenemers; internationale rechtsmacht Nederlandse rechter (art. 37 BMW); belang bij inbreukverbod; rechtsgeldigheid vormmerken, onderscheidend vermogen, beoordelingsmoment; teken bestaande uit vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, uitsluitingsgrond art. 1 lid 2 BMW/art. 3 lid 1 onder e Merkenrichtlijn, maatstaf; invloed van de wervingskracht die samenhangt met bekendheid van vorm als merk, prejudiciële vragen aan het HvJEG; samenloop tussen merk- en auteursrechtelijke bescherming, belangvereiste; verwatering auteursrecht; schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten, kosten gemoeid met verweer tegen vordering (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW).”

Lees het arrest hier.

IEF 3433

Nars Mars

narsmars.gifGvEA, 8 februari 2007, zaak  T-88/05. Quelle AG tegen OHIM / Nars Cosmetics. (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Oppositiezaak. Beeldmerk MARS tegen aanvraag gemeenschapsbeeldmerk NARS. Beide merken hebben betrekking op klasse 25, kleding. Er is enige auditieve overeenstemming, maar conceptueel en visueel stemmen de merken niet overeen (“The average consumer will thus register the earlier marks as referring to the idea of the planet Mars and that applied for as referring to a name or a fantasy word.”). De auditieve overeenstemming is onvoldoend om gevaar voor verwarring aannemelijk te maken:

“The mere phonetic similarity of the opposing marks does not therefore, in the present case, support the conclusion that there is a likelihood of confusion, particularly because, during the assessment of a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94, the conceptual differences which distinguish the opposing marks may be such as to counteract to a large extent the visual and phonetic similarities between those marks, provided that at least one of the marks at issue has, from the point of view of the relevant public, a clear and specific meaning so that the public is capable of grasping it immediately and the other mark has no such meaning or an entirely different meaning.” (70)

Lees het arrest hier.

IEF 3428

De grillige vorm

gita.gif

GvEA 7 feb 2007, in zaak T-317/05, Kustom Musical Amplification Inc. tegen OHIM.

Weigering inschrijving aanvraag voor de vorm van een gitaar als driedimensionaal gemeenschapsmerk. OHIM: Vorm is versiering, geen herkomstaanduiding, GvEA: procedurefouten.

Het aangevraagde merk, voor klasse 15, snaarinstrumenten, met name gitaren, bestaat in de afbeelding van de romp van het gitaarmodel met de naam „BEAST”. “Het merk bestaat in de grillige vorm van de romp van een gitaar. De hals, de kop, de frets, de volumeregelaars en andere onderdelen van de gitaar die in stippellijn zijn getekend, maken geen deel uit van het merk.”

Het OHIM heeft de inschrijving geweigerd, voornamelijk op grond dat “de gemiddelde liefhebber van gitaren het gewoon is om een groot aantal modellen van elektrische gitaren, in verscheidene en extravagante vormen, te zien, inzonderheid talrijke puntige vormen van gitaren, zodat hij een vorm die niet op significante wijze verschilt van andere vormen van elektrische gitaren, niet zal waarnemen als een aanduiding van herkomst, maar als een versiering.”

Aan de inhoudelijke beoordeling komt het Gerecht echter niet toe, omdat bij de beoordeling door het OHIM het recht om te worden gehoord is geschonden en de beslissing (daardoor) onvoldoende is gemotiveerd.

“Wat verzoeksters eerste grief inzake het recht om te worden gehoord betreft, stelt het Gerecht vast dat de vermelding zonder meer van de adressen van internetsites in de twee mededelingen van de weigeringsgronden zonder een uitdraai van de pagina’s waartoe deze links toegang geven, verzoekster niet in staat heeft gesteld, de door de kamer van beroep in aanmerking genomen gitaarvormen te identificeren voordat de bestreden beslissing werd genomen.” (43)

Wat verzoeksters tweede grief betreft, zij tevens opgemerkt dat zij, voordat de bestreden beslissing werd genomen, zelfs niet theoretisch toegang kon krijgen tot de negentien links die haar pas in de bestreden beslissing voor het eerst zijn meegedeeld. (…) Aldus heeft zij artikel 73, tweede volzin, van verordening nr. 40/94 geschonden. (44-46)

Derhalve dient te worden onderzocht of deze schending van het recht om te worden gehoord betrekking heeft op de feitelijke gegevens waarop de bestreden beslissing is gebaseerd. (47)

De identificatie van de andere modellen die als uitgangspunt dienen voor de beoordeling van deze overeenstemming, is (…) een essentieel onderdeel van de analyse van de kamer van beroep. (…) Het Gerecht is derhalve van oordeel dat de betrokken internetopzoekingen de analyse van de kamer van beroep niet bevestigen, of illustreren, maar het uitgangspunt ervan vormen. (51-54)

Bijgevolg stelt het Gerecht vast dat het aangevraagde merk in de conclusie van de bestreden beslissing wordt afgewezen op grond van feitelijke gegevens die aan verzoekster niet werden meegedeeld voordat deze beslissing werd genomen. In de conclusie zelf van de bestreden beslissing wordt verzoeksters recht om te worden gehoord dus geschonden. (55)

Gelet op het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat de bestreden beslissing artikel 73 van verordening nr. 40/94 schendt doordat de door dat artikel opgelegde motiveringsplicht niet wordt nagekomen en het in dat artikel bedoelde recht om te worden gehoord wordt geschonden, en doordat deze schending bovendien betrekking heeft op de voornaamste grondslag van de bestreden beslissing tot afwijzing van de merkaanvraag. (60)

Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het enige middel van verzoekster te worden aanvaard en moet de bestreden beslissing worden vernietigd. (61)

Lees het arrest hier.

IEF 3422

Niet als Kwooker of Kwoeker

quooker.gifRechtbank ‘s Gravenhage, 6 februari 2007, 279057 / KG ZA 06-1563. Henri Peteri B.V. tegen AB Power Selling B.V. (h.o.d.n. AB Sales & Trading).

Kranen waar al dan niet kokend heet water uit stroomt. Merkinbreuk door gebruik cooker als generiek term. Misleidende reclame inzake  Dubbele redelijkheidstoets m.b.t. de proceskostenveroordeling.

Eiser Peteri, brengt sinds eind jaren ’80 met succes een kraan met bijbehorende apparatuur op de markt waar kokend water uit komt (thee zetten was nog nooit zo makkelijk). Hiertoe heeft eiser het Benelux woordmerk QUOOKER in 1989 geregistreerd. Gedaagde presenteert zich via mailings en haar website als een onderneming die de Nederlandse importeur is van de zogenoemde Zip Hydro Tap drinkwatersystemen. In de folder van gedaagde komen aanduidingen voor als: "kokend ... water", "kokend heet water", "kokend-...watersysteem" en "Waterkookautomaat".

Volgens eiser Peteri is er door gebruik van de aanduiding “cooker” door gedaagde sprake van merkinbreuk en bovendien ongeoorloofde vergelijkende reclame en misleidende reclame.

Omdat gedaagde het teken ‘cooker’ als generieke aanduiding gebruikt en niet als merk in de zin van Ajax/Ansul faalt de ingroepen grondslag van 2.20 lid 1 sub b BVIE. Wel is er sprake van ‘ander gebruik’ in de zin van sub d. AB heeft geen geldige reden om de (ingeburgerde) term “cooker” te gebruiken. Er is sprake van een overeenstemmend teken en het is geen gebruikelijke (Engelse) aanduiding voor waterkoker of heetwaterkraan. “De juiste Anglo-Amerikaanse aanduiding voor waterkoker is overigens electric water boiler of electric tea kettle, terwijl in de Engelse tongval onder cooker een fornuis of kookpan wordt verstaan – maar merkenrechtelijk is dat voor het Beneluxtaalgebied inderdaad minder concludent, zoals AB met juistheid naar voren brengt.”

“Overigens wordt geen merkinbreukverbod gevorderd, maar sub B van het petitum slechts een verbod om (onder meer) heetwaterapparatuur aan te duiden als cooker, waarvoor bedoelde "sub d" grondslag naar voorlopig oordeel genoegzaam wordt geacht.”

Verder is er sprake van misleidende reclame. De rechtbank concludeert: dat “gebruik van de aanduiding cooker als generieke term voor heetwaterkraan in het Nederlandse taalgebied kan suggereren dat uit de kraan kokend water stroomt. Dat is feitelijk niet zo, zoals AB zelf erkent en overtuigend door Peteri is gedemonstreerd ter zitting in haar proefopstelling.” (het betoog van de rechtbank over het kookproces is voor liefhebbers zeer de moeite waard).

Over het gebruik van de generieke term stelt de rechtbank in een voetnoot nog “dat dit aspect bij de beoordeling van de merkenrechtelijke geldige reden enerzijds en misleidende reclame anderzijds verschillende kanten opwijst is een paradox in de letterlijke betekenis van het woord, maar niet onbedoeld.”

Van ongeoorloofde vergelijkende reclame is geen sprake, daar AB in haar uitingen noch Peteri noemt., noch de apparatuur die Peteri onder het merk QUOOKER op de markt brengt

Omtrent de Handhavingsrichtlijnconforme proceskostenveroordeling wordt als volgt overwogen. “De aanvankelijke wederzijdse integrale aanspraak daarop is ter zitting beperkt tot 50% daarvan, aangezien de verantwoording aan beide zijden zag op de bestede tijd aan zowel de merkenrechtelijke als de misleidende en vergelijkende reclamerechtelijke aspecten van de zaak. Alleen het merkenrecht betreft een intellectueel eigendomsrecht in de zin van de Handhavingsrichtlijn. De andere aspecten betreffen onrechtmatige daad. De alsdan resterende aan de merkenrechtelijke kant van deze zaak bestede tijd en de kosten voor het merkenrechtelijke marktonderzoek komen voor toewijzing in aanmerking; de bezwaren zijdens AB tegen de bestede uren zijn algemeen geformuleerd en niet toegespitst op de beperkte merkenrechtelijke grondslag, hoewel daartoe ter zitting gelegenheid is geboden, zodat dit verweer als onvoldoende gemotiveerd moet worden gepasseerd. De verantwoording zijdens Peteri is al gemodereerd. Nu deze ook overigens de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan, zullen deze worden toegewezen als in het dictum verwoord.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3420

TRIPs aan de Luxemburgse laars gelapt

Sven Klos (Klos Morel Vos & Schaap): TRIPs aan de Luxemburgse laars gelapt. Kort commentaar bij HvJ EG, 25 januari 2007, zaak C 48/05 (Adam Opel AG tegen Autec AG).

“Het Hof echter trekt in het arrest Opel de hoogst merkwaardige consequentie van zijn eerdere arrest Arsenal (waarnaar uitdrukkelijk wordt verwezen) dat ondanks deze duidelijke (structuur van de) tekst van de richtlijn in gevallen waarin sprake is van gebruik van een teken dat identiek is aan een merk voor waren die identiek zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven toch het vaststellen van verwarring is vereist.”

Lees het gehele commentaar hier. Eerder bericht en arrest HvJ EG hier.

IEF 3418

Sponsoring betaalt zich terug

tdk.gifGvEA, 6 februari 2007, zaak T-477/04. Aktieselskabet tegen OHIM / TDK Kabushiki Kaisha (TDK Corp.).

Oppositieprocedure. Audiomerk dat (o.a.) grote bekendheid heeft verworven als sponsormerk óp kleding kan succesvol optreden tegen identiek merk vóór kleding

Oppositie van TDK tegen een aanvraag voor een gemeeneschapsmerk van het woordteken TDK door Aktieselskabet. De aanvraag betrof klasse 25, kledingstukken en schoeisel. De oppositie was gebaseerd op het bestaan van een gemeenschapsmerk alsmede van 35 oudere nationale merken die zijn ingeschreven voor waren van klasse 9, audioapparatuur.

Volgens het OHIM was er geen sprake was van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, maar heeft de oppositie evenwel toegewezen op grond van artikel 8, lid 5 (bekende merken), van deze verordening en de inschrijving afgewezen. Het Gerecht volgt dit oordeel.

Het Gerecht stelt vast dat TDK inderdaad een bekend merk is. “Bovendien zijn de omzet die is behaald voor de door de betrokken oudere merken aangeduide waren – zoals audio- en videocassettes, die in de Europese huishoudens zeer gangbare producten zijn – alsmede de omvang, de frequentie en de regelmaat van de sponsoring van activiteiten die veel toeschouwers aantrekken en waarin van deze merken gebruik wordt gemaakt, een bevestiging van het oordeel van de kamer van beroep dat de betrokken oudere merken voldoen aan het jurisprudentiële criterium om van bekendheid te kunnen spreken, te weten dat de merken bij een aanzienlijk deel van het publiek bekend moeten zijn. (57).” “Er is dus geen reden om de bestreden beslissing, wat het bestaan van de bekendheid van de betrokken oudere merken in de zin van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 betreft, te vernietigen.”(59).

Na deze vaststelling concludeert het Gerecht dat door het gebruik van het aangevraagde merk inderdaad ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de oudere merken TDK. Interessant is dat juist het feit dat TDK heel veel aan (sport)sponsoring doet en heeft gedaan, waarbij het merk TDK zeer veelvuldig óp kleding is gezien, de doorslag geeft bij de overweging of er sprake is van voordeel trekken:

“Het Gerecht is derhalve van oordeel dat de kamer van beroep terecht kon oordelen dat wanneer verzoekster van het aangevraagde merk gebruik maakt voor sportkledij – hetgeen niet uit te sluiten valt –, kan worden aangenomen, gelet op de sponsoring van met name sportevenementen door interveniënte (TDK), dat deze kledij wordt vervaardigd door, of met een licentie van, interveniënte. Uit deze situatie in se kan prima facie worden geconcludeerd dat het risico dat verzoekster ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de reputatie van de oudere merken, die is gevestigd dankzij interveniëntes activiteiten, inspanningen en investeringen gedurende meer dan 20 jaar, in de toekomst niet hypothetisch is. “(67).

Het gerecht verwerpt derhalve het beroep en wijst de oppositie toe.

Lees het arrest hier.

IEF 3416

Nadat zij op de hoogte was gekomen

xx.JPGRechtbank Amsterdam, 2 februari 2007, KO ZA 06-2277 odc / JR. NCS International B.V. tegen XS2 Services B.V. (Met dank aan Lars Huisman, Bird & Bird)

Merkenrecht. Eerder gebruik volstaat i.c. om iets eerder merkdepot als een depot te kwader trouw aan te merken.

In 2005 heeft Eiser NCS, ook al eigenaar van het merk Maxxlan,  voor haar desktopproducten het merk “In a box” geïntroduceerd. Sinds augustus 2006 heeft NCS een website met de domeinnaarn www.boxxed.nl in gebruik. Gedaagde, het IT-bedrijf XS2 is houder van het Benelux-woordmerk XXODD, ingeschreven voor onder meer computerhardware en -software. In januari 2006 heeft XS2 met een persbericht bekend gemaakt dat zij de naam Promedion had gewijzigd in XXODD, Het persbericht is voorzien van een beeldmerk. 

Gedaagde XS2 heeft op 25 september 2006 het woord- en beeldmerk boxxed gedeponeerd. Dit is op 4 oktober 2006 ingeschreven in het Benelux-merkenregister. Eiser NCS heeft op 26 september 2006, dus een dag later,  het woord- en beeldmerk boxxed gedeponeerd bij het Benelux merkenregister. Het merk is op 23 november 2006 als spoedinschrijving, ingeschreven.

XS2kan op grond van haar merk XXODD niet optreden tegen het gebruik van niet overeenstemmende merk Boxxed van NCS. Boxxed is dus een geldig merk is, waarop NCS zich, ondanks haar iets jongere depot, rechtsgeldig kan beroepen. XS2 heeft erkend dat zij het merk boxxed heeft ingeschreven nadat zij op de hoogte was gekomen van het feit dat dit door NCS werd gebruikt. Voorshands is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat XS2 dit merk te kwader trouw heeft gedeponeerd en dat XS2 geen recht op dit merk heeft verkregen. Hieruit volgt dat de vordering van NCS om XS2 te verbieden het merk boxxed van NCS te gebruiken, toewijsbaar is.

De vordering XS2 te verbieden onrechtmatige mededelingen te doen, wordt begrepen als een vordering haar te verbieden de tot het boxxed-dealer netwerk behorende dealers te benaderen met de mededeling dat NCS niet gerechtigd zou zijn tot het voeren van het merk boxxed. Deze vordering zal worden toegewezen

XS2 zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Artikel 14 van de Richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten bepaalt dat de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt door de verliezende partij zullen worden gedragen. NOS heeft daartoe een niet betwist overzicht overgelegd waaruit blijkt dat deze kosten voor haar Eur. 17.215,77 bedragen. XS2 zal worden veroordeeld deze kosten te voldoen, als via te melden, waarbij die kosten voor de helft aan de conventie en voor de helft aan de reconventie worden toegerekend.

Lees het vonnis hier.

IEF 3395

Uitzetbare pluggen (2)

papl.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 2 februari 2007, KG ZA 07-71. IPCO B.V. tegen EST Group B.V.

Executiegeschil. Zoekterm en merkgebruik. Bij vonnis van 7 november 2006 heeft de voorzieningenrechter IPCO bevolen om binnen één week na betekening van het vonnis iedere inbreuk op het merk POP-A-PLUG van Est te staken en gestaakt te houden, en IPCO meer in het bijzonder verboden om het teken POP&PLUG te gebruiken voor expandable tube plugs of soortgelijke waren, zulks op straffe van een dwangsom. EST heeft het vonnis aan IPCO doen betekenen.

EST heeft aan IPCO aangezegd dat IPCO dwangsommen heeft verbeurd en IPCO bevolen tot betaling van dat bedrag over te gaan. IPCO is het daar niet mee eens en vordert een verbod tot verdere executie van het vonnis. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of IPCO dwangsommen heeft verbeurd door zich niet te houden aan het opgelegde gebod.

Het gebod van de voorzieningenrechter komt erop neer dat IPCO voor de toekomst is verboden de tekens POP&PLUG of POP-A-PLUG als merk te gebruiken. Het verbod aan IPCO heeft dan ook de betekenis dat zij voornoemde tekens niet mag gebruiken teneinde voor haar waren of diensten een afzet te vinden of te behouden (Ansul-Ajax criterium).

Est stelt dat ruim na 24 november 2006 door het gebruik van het teken POP&PLUG als zoekterm rechtstreeks van de website van IPCO een brochure kon worden opgevraagd. In deze brochure wordt verschillende keren de aanduiding POP&PLUG gebruikt.

IPCO erkent dat gedurende enige tijd haar oude brochure op haar server kon worden opgeroepen door het invoeren van bovengenoemde link en dat deze link via Google kon worden gevonden. IPCO betwist echter dat zij aldus het teken POP&PLUG gebruikt om afzet voor haar IPCO® plug te vinden of te behouden. Volgens IPCO is er geen sprake van dat de brochure rechtstreeks van haar website kon worden gedownload, dat kon slechts via het toepassen van een kunstgreep. Die kunstgreep was mogelijk omdat Google ook bleef verwijzen naar bestanden op haar oude website. Google toont na intikken van een zoekterm niet de actuele inhoud van de gevonden website maar de versie zoals Google die op een eerder moment bij het doorzoeken van het web heeft gevonden en in haar cache heeft bewaard.

Naar voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter is het handelen van IPCO op de beschreven wijze niet aan te merken als een verboden gebruik van het teken POP&PLUG. Dit teken komt weliswaar voor in een document op de server van IPCO, maar IPCO stelt zelf geen koppeling beschikbaar aan het publiek om dit document te bereiken. Het bewaren van dit document is IPCO niet verboden, zoals het haar ook niet geboden is haar geschiedenis te wissen. Het gegeven dat via derden, te weten Google, nog enige tijd een koppeling gevonden kon worden naar dit document is niet aan te merken als een aan IPCO toe te rekenen gebruik van een verboden teken ter bevordering van haar afzet.

Dit zou volgens de Voorzieningenrechter anders zijn indien IPCO het publiek zou wijzen op de mogelijkheid de bedoelde koppeling te vinden door het teken POP&PLUG in te voeren als zoekterm of indien IPCO de koppeling zelf aan het publiek bekend zou maken met de mededeling dat aldus een brochure zou kunnen worden gevonden omtrent haar expandable tube plugs. EST stelt dat dat het geval is geweest, hetgeen door ICO is betwist. Tegenover deze betwisting heeft EST naar voorlopig oordeel van de rechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat IPCO zich bediende hierboven beschreven werkwijze. Het kort geding leent zich niet voor nadere bewijslevering op dit punt..

Er dient aldus vanuit te worden gegaan dat IPCO weliswaar niet haar volledige geschiedenis had verwijderd maar dat deze geschiedenis slechts indirect en met behulp van door derden geboden middelen voor het publiek bereikbaar was. Voorshands is de Voorzieningenrechter van oordeel dat dit geen gebruik van het teken POP&PLUG inhoudt dat onder de reikwijdte van het verbod valt en wordt ook weinig aannemelijk geoordeeld dat in een bodemprocedure zal worden beslist dat de geconstateerde gang van zaken heeft geleid tot het verbeuren van dwangsommen. De Voorzieningenrechter verbiedt dan ook de executie van het vonnis tot in een bodemprocedure over de verschuldigdheid van de dwangsommen is beslist.

Lees het vonnis hier. Lees eerder bericht en het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 7 november 2006 hier.

IEF 3393

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 1 februari 2007, 01/664. Välinge Innovation AB & Alloc AS tegen Unilin Beheer B.V.c.s. (Met dank aan Bas Berghuis van Woortman, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Octrooirecht. Geen inbreuk op octrooi betreffende een vloersysteem met een aantal vloerpanelen, die mechanisch met elkaar zijn verbonden.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 februari 2007, KG ZA 07-71. IPCO B.V, tegen EST Group B.V.

Executiegeschil. Naar voorlopig oordeel is het handelen van IPCO op de beschreven wijze
niet aan te merken als een verboden gebruik van het teken POP&PLUG.

Lees het vonnis hier.

IEF 3391

Zeker niet uit te sluiten (2)

skyair2.gifHof Amsterdam, 1 februari 2007, KG 192/06 P. GTI German Travel Int GmbH / DTI Dutch Travel Int. B.V. tegen Lastminuteturkije.nl B.V.(Met dank aan Till Kolle, Heitmann von Meding

Alsnog inschrijven Beneluxmerk Sky Airlines na de eerste instatie verandert de zaak in hoger beroep. Gering, maar voldoende onderscheidend vermogen.

GTI en DTI zijn reisorganisaties die gespecialiseerd zijn in reizen naar Turkije. De vluchten zelf worden uitgevoerd door de Turkse chartermaatschappij SKY Airlines, een zusteronderneming die echter geen partij is in dit geding. GTI is sinds februari 2005 voor de Benelux en Polen houder van het Internationale woord- en beeldmerk ‘german sky airlines.’ GTI maakt gebruik van diverse domeinnamen met ‘skyairlines. DTI is houdster van het Benelux woordmerk 'sky airlines'dat op 6 april 2006 is ingeschreven.’Lastminuteturkije.nl heeft in de 2003 de domeinnaam www.skyairlines.nl geregistreerd en gebruikt de domeinnaam als rerouter naar haar hoofdwebsite.

Ten tijde van de rechtbankprocedure was het Beneluxmerk nog niet geregistreerd, waardoor onder meer de rechtbank tot afwijzing van de vorderingen kwam. In hoger beroep heeft de inschrijving inmiddels plaatsgevonden. Het hof komt tot het verlopige oordeel dat er sprake is van verwarringsgevaar ten aanzien van het Benelux merk. Het hof volgt het oordeel van de rechtbank dat verwarringsgevaar tussen www.skyairlines.nl en beeldmerk‘german sky airlines’’ te gering is, omdat veel ondernemingen in deze branche zich bedienen van de, daardoor weinig onderscheidende, combinatie sky en airlines en ook het bestanddeel german in het merk bepaald geen ondergeschikte rol speelt.

Nu het Hof onvoldoende is gebleken dat de rechten op de domeinnaam rusten bij Lastminute 
turkije.nl wijst zij de vorderingen betreffende de registratie af. Het hof vernietigt deels het vonnis in eerste aanleg en wijst de verbodsvordering alsnog toe.

Lees het vonnis hier. Lees het vonnis van Rechtbank Amsterdam in eerste instantie hier.