Merkenrecht  

IEF 2818

Henkel

(vorm van verpakking)KMVS-IE NL06_Page_10_Image_0001.png

 

HvJ EG 12 februari 2004, zaak C-218/01, Henkel/DPMA; wolwasmiddelfles
3 lid 1 sub c en e Merkenrichtlijn

 

Ingeval van ‘vormloze’ waren (bijvoorbeeld vloeistoffen) moet de vorm van de verpakking van de waar gelijkgesteld worden met de vorm van de waar. Een merk dat op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, heeft onderscheidend vermogen. Perceptie van het publiek is bij vormmerken anders dan bij woord- of beeldmerken.

 

Henkel maakte bezwaar tegen de weigering door het Duitse merkenbureau een vormmerk voor een wolwasmiddelfles in te schrijven wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen.

‘Bij driedimensionale merken bestaande in de verpakking van waar die om met de aard van die waar verband houdende redenen in verpakte vorm in de handel wordt gebracht, moet de verpakking van de waar worden gelijkgesteld met de vorm van de waar, zodat die verpakking de vorm van de waar kan vormen in de zin van artikel 3 lid 1 sub e [Merkenrichtlijn], en in voorkomend geval kan dienen ter aanduiding van kenmerken, daaronder begrepen de hoedanigheid, van de verpakte waar in de zin van artikel 3 lid 1 sub c van deze richtlijn.’ (Dictum sub 1).

 

‘In elk geval is de waarneming van de gemiddelde consument in het geval van een driedimensionaal merk bestaande in de verpakking van de waar, niet noodzakelijkerwijs dezelfde als bij een woord of beeldmerk, dat bestaat in een van het uiterlijk van de erdoor aangeduide waar onafhankelijk teken. De gemiddelde consument is immers niet gewend om de herkomst van de waar bij gebreke van enig grafisch of tekstueel element af te leiden uit de vorm van de verpakking, en in het geval van een dergelijk driedimensionaal merk zou het dus moeilijker kunnen zijn om het onderscheidend vermogen vast te stellen dan in geval van een woord of beeldmerk.’ (Ov. 52).

 

‘Het onderscheidend vermogen [dient] te worden beoordeeld aan de hand van de waarneming van de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende, gemiddelde consument van die waar. Een dergelijk merk moet het deze consument mogelijk maken, de betrokken waar ook zonder analytisch of vergelijkend onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid van die van andere ondernemingen te onderscheiden.’ (Dictum sub 2).

 

Een eenvoudige afwijking van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, volstaat niet om de weigeringsgrond van artikel 3 lid 1 sub b van de richtlijn opzij te zetten. Een merk daarentegen dat op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is en derhalve zijn essentiële functie als herkomstaanduiding vervult, heeft wel onderscheidend vermogen.

IEF 2817

Linde

(vormmerken)KMVS-IE NL06_Page_10_Image_0002.png

 

HvJ EG 8 april 2003, zaken C-53/01 t/m C-55/01, Linde, Winward & Rado/DPMA;
Artikel 3 lid 1 sub b en c Merkenrichtlijn


 

Voor vormmerken geldt geen strenger beoordelingscriterium, maar vanwege de perceptie van het publiek kan het moeilijker zijn om onderscheidend vermogen aan te tonen. Bovendien moet rekening worden gehouden met het algemeen belang.

 

De vorm van een vorkheftruck (Linde), een horloge (Rado) en een zaklantaarn (Winward) werden in Duitsland als merk geweigerd.

 

NJ 2003/481, m.nt. JHS
BIE 2004/19
IER 2003/48, m.nt. HMHS

Voor de beoordeling van het onderscheidend vermogen in de zin van artikel 3 lid 1 sub b [Merkenrichtlijn], van een driedimensionaal merk bestaande uit de vorm van een waar, moet geen
strenger criterium worden gehanteerd dan voor andere soorten merken.’ (Dictum sub 1).

 

Vanwege de ‘perceptie’ van het publiek kan het ‘in de praktijk evenwel moeilijker zijn om het onderscheidend vermogen aan te tonen van een merk bestaande uit de vorm van een waar
dan dat van een woord- of beeldmerk. Die moeilijkheid, die aan de basis kan liggen van de weigering van de inschrijving van dergelijke merken, sluit evenwel niet uit dat zij als gevolg
van het gebruik dat ervan wordt gemaakt onderscheidend vermogen kunnen verwerven en dat zij bijgevolg als merken kunnen worden ingeschreven op grond van artikel 3 lid 3 van de richtlijn’.

 

‘Naast artikel 3 lid 1 sub e [Merkenrichtlijn] is ook artikel 3 lid 1 sub c van betekenis voor driedimensionale merken bestaande uit de vorm van de waar.

 

Bij het onderzoek van de in artikel 3 lid 1 sub c voorziene weigeringsgrond voor inschrijving moet in elk concreet geval rekening worden gehouden met het algemeen belang dat aan deze bepaling ten grondslag ligt, namelijk dat alle uit de vorm van een waar bestaande driedimensionale merken welke uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die tot aanduiding van de kenmerken van waren of diensten in de zin van deze bepaling kunnen dienen, voor eenieder vrij beschikbaar moeten zijn en niet kunnen worden ingeschreven, onverminderd de toepassing van artikel 3, lid 3, van de richtlijn.’ (Dictum sub 2).

IEF 2816

Have a break

(inburgering slagzin)

 

KMVS-IE NL06_Page_07_Image_0001.pngHvJ EG 7 juli 2005, zaak C-353/03, Nestlé/Mars; Have A Break
Artikel 3 lid 3 Merkenrichtlijn

 

Een merk kan onderscheidend vermogen in de zin van artikel 3 lid 3 Merkenrichtlijn verkrijgen ten gevolge van het gebruik van dit merk als deel van of in samenhang met een ingeschreven merk.

 

Mars maakte bezwaar tegen de inschrijving als merk van Nestlé van de slagzin Have A Break, omdat deze slagzin niet zelfstandig maar uitsluitend in de combinatie Have A Break…Have A Kit Kat door Nestlé werd gebruikt, en geen onderscheidend vermogen zou hebben.

 

BIE 2006, p. 311 (act.) DJGV

Artikel 3 lid 3 van de Merkenrichtlijn bevat geen beperking tot ‘zelfstandig gebruik’ en vermeldt slechts ‘het gebruik dat […] is gemaakt’ van het merk.

 

‘De uitdrukking ‘gebruik van het teken als merk’ moet derhalve aldus worden begrepen dat zij enkel betrekking heeft op het gebruik van het teken met het oog op de identificatie door de betrokken kringen van de waar of de dienst als afkomstig van een bepaalde onderneming.

 

Een dergelijke identificatie, en dus de verkrijging van onderscheidend vermogen, kan zowel voortkomen uit het gebruik, als deel van een ingeschreven merk, van een element van dit laatste, als uit het gebruik van een afzonderlijk teken in samenhang met een ingeschreven merk. In de twee gevallen is het voldoende dat de betrokken kringen de waar of de dienst die wordt aangeduid met het enkele merk waarvoor inschrijving wordt aangevraagd, ten gevolge van dit gebruik daadwerkelijk
percipiëren als afkomstig van een bepaalde onderneming.’ (Ov. 29-30).

 

‘Een merk kan onderscheidend vermogen in de zin van artikel 3 lid 3 [Merkenrichtlijn] verkrijgen ten gevolge van het gebruik van dit merk als deel van of in samenhang met een ingeschreven merk.’ (Dictum).

IEF 2815

Postkantoor

(merkweigering)

HvJ EG 12 februari 2004, zaak C-363/99, KPN/BMB; Postkantoor
Artikel 3 Merkenrichtlijn

Bij merkweigering: Bestaan synoniemen is niet relevant. Inschrijving
in ander land is niet relevant. Combinaties van beschrijvende
tekens moeten iets extra’s hebben. Disclaimers mogen niet.

KPN verzocht het BMB inschrijving van het woordmerk Postkantoor voor papier, reclame, verzekeringen, uitgeven van frankeerzegels,bouw, telecommunicatietransport, opvoeding en het geven van technische voorlichting en advisering.

BIE 2005/106
IER 2004/22, m.nt. ChG

1 Rekening houden met alle relevante feiten en omstandigheden.
‘Artikel 3 [Merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een voor merkinschrijving bevoegde autoriteit niet alleen rekening moet houden met het merk zoals het is gedeponeerd, maar met alle relevante feiten en omstandigheden. Deze autoriteit moet rekening houden met alle relevante feiten en omstandigheden, alvorens een definitieve beslissing te nemen over een aanvraag voor de inschrijving van een merk. Een rechterlijke instantie bij wie beroep is ingesteld moet eveneens rekening houden met alle relevante feiten en omstandigheden binnen de grenzen van de uitoefening van haar bevoegdheden, zoals vastgesteld door de toepasselijke nationale regelgeving.’

2 Inschrijving in ander land is niet relevant.
‘De inschrijving van een merk voor bepaalde waren of diensten in een lidstaat heeft geen invloed op het onderzoek dat een voor merkinschrijving bevoegde autoriteit in een andere lidstaat verricht met betrekking tot een aanvraag voor de inschrijving van een overeenstemmend merk voor soortgelijke waren of diensten als die waarvoor het eerste merk is ingeschreven.’

3 Bestaan synoniemen is niet relevant.
‘Artikel 3 lid 1 sub c [Merkenrichtlijn] verzet zich tegen de inschrijving van een merk dat uitsluitend bestaat uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van kenmerken van de waren of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, zelfs indien er tekens of benamingen bestaan die gebruikelijker zijn om dezelfde kenmerken aan te duiden en ongeacht het aantal concurrenten dat belang kan hebben bij gebruik van de tekens of benamingen waaruit het merk bestaat. Wanneer de toepasselijke nationale wetgeving bepaalt dat het uitsluitende recht dat wordt verkregen door inschrijving door een bevoegde autoriteit in een gebied waar verschillende officieel erkende talen naast elkaar bestaan, van een woordmerk luidende in één van deze talen, zich van rechtswege uitstrekt over de vertaling ervan in die andere talen, dient die autoriteit voor elk van deze vertalingen na te gaan, of deze niet uitsluitend bestaat uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van kenmerken van die waren of diensten.’

4 Beschrijvendheid voor bepaalde waren leidt niet tot onderscheidendheid voor andere waren.
‘Artikel 3 lid 1 [Merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een merk dat beschrijvend is voor kenmerken van bepaalde waren of diensten, maar dit niet is voor kenmerken van andere waren of diensten in de zin van artikel 3 lid 1 sub c [Merkenrichtlijn] niet kan worden geacht voor deze andere waren of diensten noodzakelijkerwijs onderscheidend vermogen te hebben in de zin van artikel 3, lid 1, sub b, van de richtlijn. Dat een merk kenmerken van bepaalde waren of diensten beschrijft in de zin van artikel 3 lid 1 sub c [Merkenrichtlijn] is irrelevant voor de beoordeling of ditzelfde merk voor  andere waren of diensten onderscheidend vermogen heeft in de zin van artikel 3, lid 1, sub b, van de richtlijn.’

5 Combinatie beschrijvende delen moet iets vereist iets extra’s
‘Artikel 3 lid 1 sub c [Merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een merk bestaande uit een woord waarvan elk bestanddeel beschrijvend is voor kenmerken van de waren of diensten waarvoor  de inschrijving is aangevraagd, zelf beschrijvend is voor kenmerken van deze waren of diensten in de zin van deze bepaling, tenzij het woord merkbaar verschilt van de loutere som van zijn bestanddelen. Daarvoor moet het woord ofwel door de voor deze waren of diensten ongebruikelijke combinatie een indruk wekken die ver genoeg verwijderd is van de indruk die uitgaat van de eenvoudige aaneenvoeging van de benaming van de bestanddelen, zodat dit woord meer is dan de som van zijn bestanddelen, ofwel moet het woord zijn gaan behoren tot het normale spraakgebruik en aldaar een eigen betekenis hebben gekregen, zodat het voortaan losstaat van zijn bestanddelen. In dit laatste geval dient dan te worden onderzocht of het woord dat een eigen betekenis heeft  gekregen, niet zelf beschrijvend is in de zin van die bepaling. Bij de beoordeling of een dergelijk merk valt onder de weigeringsgrond van artikel 3 lid 1 sub c [Merkenrichtlijn], is het irrelevant of er synoniemen bestaan die dezelfde kenmerken van de waren of diensten aanduiden als in de inschrijvingsaanvraag zijn vermeld, dan wel of de kenmerken van de waren of diensten die kunnen worden beschreven, commercieel essentieel dan wel bijkomstig zijn.’

6 Disclaimers mogen niet.
‘De [Merkenrichtlijn] verzet zich ertegen dat een voor merkinschrijving bevoegde autoriteit een merk inschrijft voor bepaalde waren of bepaalde diensten op voorwaarde dat deze een bepaald kenmerk niet bezitten.’

7 Alle ontoelaatbare merken moeten worden geweigerd.
‘Artikel 3 [Merkenrichtlijn] verzet zich tegen de praktijk van een voor merkinschrijving bevoegde autoriteit waarbij uitsluitend de inschrijving van evident ontoelaatbare merken wordt geweigerd.’
IEF 2698

Lisez par vous même

frx.bmpGvEA, 4 oktober 2006, zaken T-188/04 en T-190/04. Freixenet tegen OHIM (Forme d'une bouteille émerisée noire mate et forme d'une bouteille émerisée blanche ).

“Premièrement, il y a lieu, en outre, de constater qu’il ressort du dossier que, parmi toutes les sortes de bouteilles citées au point 23 de la décision attaquée, aucune rubrique intitulée « les bouteilles en verre émerisé noir mat », qui comprendrait les noms des bouteilles présentant les caractéristiques de la marque demandée, ne figure sous cette dénomination complète. Deuxièmement, la requérante fait observer que certaines assertions de la décision de la chambre de recours concernant les bouteilles en question seraient invérifiables ou fausses, en ce que celles-ci n’auraient pas les caractéristiques que la chambre de recours leur a attribuées. De surcroît, ainsi que l’a fait valoir la requérante sans être contredite par le défendeur, certaines des bouteilles auxquelles il est fait référence dans la décision attaquée n’auraient pas pu être prises en considération au moment du dépôt de la demande d’enregistrement de la marque communautaire et, pour quatre d’entre elles, il n’aurait pas été possible d’en déceler une commercialisation sur le marché. Au surplus, ainsi que la requérante le souligne à juste titre, il convient de relever que les exemples concernant les bouteilles Moët et Chandon, contenus dans le seul site Internet accessible parmi les trois mentionnés par l’examinatrice, pour lesquels la requérante a, par conséquent, été en mesure de présenter des observations dans son mémoire devant la chambre de recours, n’ont fait l’objet d’aucune mention dans la décision attaquée.

 Il s’ensuit qu’il ne saurait être exclu que, si la requérante avait pu prendre utilement position sur tous les éléments de fait qui ont constitué le fondement de la décision attaquée en ce qui concerne le motif absolu de refus visé par l’article 7, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 40/94, elle aurait pu mieux assurer sa défense et influencer, de quelque manière que ce soit, l’appréciation de la chambre de recours.”

Lees de arresten hier en hier.(Nederlandse of Engelse versie niet beschikbaar). 

valle.bmpGvEA, 4 oktober 2006, zaak T-96/05. Monte di Massima tegen OHIM/ Höfferle Internationale (Valle della Luna)

“Par son moyen unique, la requérante vise, en substance, une violation de l’article 15, paragraphe 2, sous a), du règlement n° 40/94, lu en combinaison avec l’article 43, paragraphes 2 et 3, du même règlement, puisque, en réalité, elle conteste l’appréciation par laquelle la chambre de recours a reconnu l’usage sérieux de la marque nationale antérieure telle qu’invoquée dans l’acte d’opposition, c’est-à-dire celle dans la forme sous laquelle elle a été enregistrée

(…) En l’espèce, la demande de marque communautaire ayant été publiée le 23 juillet 2001, la période de cinq ans visée à l’article 43, paragraphes 2 et 3, du règlement n° 40/94 s’étend du 23 juillet 1996 au 22 juillet 2001. Or, la requérante allègue uniquement que la marque utilisée en 1999 se différencie sensiblement de la marque enregistrée en 1996 et que l’usage de la marque antérieure a été interrompu pendant toute l’année 1999. Ce faisant, elle ne conteste pas que l’intervenante a démontré l’usage sérieux de la marque nationale antérieure dans la forme sous laquelle elle a été enregistrée pour tout le reste de la période pertinente, à savoir du 23 juillet 1996 au 31 décembre 1998 et du 1er janvier 2000 au 22 juillet 2001. Dès lors et conformément à la jurisprudence citée point 27 supra, elle ne peut prétendre qu’est applicable à la marque antérieure la sanction prévue à l’article 43, paragraphes 2 et 3, du règlement n° 40/94, à savoir le rejet de l’opposition.

Il en découle que, même à supposer que, lors de son appréciation de l’usage de la marque antérieure pour l’année 1999, la chambre de recours ait méconnu l’article 15, paragraphe 2, sous a), du règlement n° 40/94, une telle erreur ne serait pas susceptible de conduire à l’annulation de la décision attaquée. En effet, la suspension, pendant une année au cours de la période pertinente, de l’usage de la marque antérieure, à la supposer avérée, ne serait pas un élément suffisant pour remettre en cause la reconnaissance d’un usage sérieux de celle-ci. l’ensemble du recours.”

Lees het arrest hier (Nederlandse of Engelse versie niet beschikbaar). 

IEF 2696

Geluidsfragment

ccrco.JPGWillem Heemskerk (Shield Mark): Online klankmerken luisteren bij het OHIM

Sinds kort is het mogelijk om bij het OHIM digitaal een geluidsfragment in te dienen bij de aanvraag van een klankmerk. Dit mp3-bestand kan iedereen online beluisteren via het register op de OHIM-website. De volgende geluiden zijn inmiddels ingediend: Een slaapliedje voor o.a. telecommunicatiediensten, een "loeiend hert" voor o.a. alcoholische dranken en een wel erg vreemd babygebrabbel voor o.a. juridische diensten.  Het betreft aanvraagnummers: 004983128, 004928371, 004901658. (zie hier). 

Deze merkaanvragen zijn inmiddels door het OHIM beoordeeld en goedgekeurd op absolute gronden. Anders gezegd: deze aanvragen voldoen dus volgens het OHIM aan de eis van vatbaarheid voor grafische voorstelling. Behalve het geluidsfragment werd er bij deze aanvragen tevens een sonagram ingediend.

Even ter herinnering de vereisten waaraan volgens het Europese Hof een grafische voorstelling van klankmerken (en andere niet-zichtbare merken) dient te voldoen: Volgens het Hof moet de grafische voorstelling "duidelijk, nauwkeurig, als zodanig volledig, gemakkelijk toegankelijk, begrijpelijk, duurzaam en objectief zijn."  Sinds het Für Elise-arrest bestond enkel zekerheid omtrent de acceptatie van een klankmerk wanneer dit teken, kort gezegd, met een notenbalk werd weergegeven. Zie de arresten Sieckmann (HvJEG zaak C 273/00) en Für Elise (HvJEG zaak C-283/01).

De combinatie van een sonagram en een digitaal geluidsfragment voldoet dus volgens het OHIM blijkbaar ook aan bovenstaande vereisten voor een grafische voorstelling.

De goedkeuring van deze combinatie door het OHIM lijkt overigens in het verlengde te liggen van de opvatting van Vincent O'Reilly. Dit OHIM-bestuurslid liet onlangs weten op het Marques congres dat de eis van grafische weergave geschrapt zou moeten worden omdat deze eis afstamt uit de negentiende eeuw waarin alles slechts op papier vastgelegd kon worden. In het huidige tijdperk van digitale registers en bulletins, is de eis van grafische weergave veel minder relevant, aldus O'Reilly.

Als alternatief vereiste stelde hij voor dat een merk voortaan "accurately reproduced" zou moeten kunnen worden. De hiervoor genoemde combinatie lijkt aan dit vereiste te voldoen. Bovendien kan via deze weg nu dus ook op andere klanken dan een melodie (via een notenbalk) bescherming worden verkregen, zoals bij deze aanvragen dus het geluid van een loeiend hert of babygebrabbel.

Bovenstaande procedure is, volgens het OHIM, mogelijk door de implementatie van verordening (EC No. 1041/2005 van 29 juni 2005, zie hier). In deze verordening werd artikel 3 lid 6 van Regulation (EC) No 2868/95 als volgt aangepast:

"6. Where registration of a sound mark is applied for, the representation of the trade mark shall consist of a graphical representation of the sound, in particular a musical notation; where the application is filed through electronic means, it may be accompanied by an electronic file containing the sound. The President of the Office shall determine the formats and maximum size of the electronic file."

Dat een digitaal geluidsfragment uitsluitend in MP3-formaat (en niet groter dan 1 megabyte) mag worden ingediend, vloeit voort uit beslissing no. EX-05-3 (hier) van de president: "Where registration of a sound mark is applied for, one sound file containing the sound may be filed as an attachment to the electronic application form. The sound file shall be in the .mp3 format. Its file size shall not exceed one Megabyte. It shall not allow loops or streaming."

Gelet op bovenstaand verhaal is het misschien een aardig  idee om vandaag, ter gelegenheid van dierendag, allerlei beestengeluiden, zoals brullende leeuwen en kraaiende hanen, aan te vragen.

WH

IEF 2695

Slechts dan misleiding als bedoeld

pf.JPGAfdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 3 oktober 2006, zaaknummer: 200606676/1. De vereniging "Politieke Vereniging 'Directe Democraten'", M.S. Fortuyn en het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wellicht nootwaardige merkenrechtelijke uitspraak van de Raad van State.

“Appellanten betogen verder dat de vereniging "Politieke Vereniging 'Lijst Pim Fortuyn'" niet het recht heeft om de enkele aanduiding 'Fortuyn' in te schrijven. Daartoe voeren zij aan dat ten behoeve van appellant sub 2 de merken 'Pim Fortuyn' en 'Fortuyn' bij het Benelux-Merkenbureau zijn geregistreerd. De inschrijving van de aanduiding ‘Fortuyn’ vormt dan ook een inbreuk op het merkenrecht van appellant sub 2, aldus appellanten.

2.6.1. Voorop staat dat de enkele omstandigheid dat de aanduiding een inbreuk zou vormen op het recht van appellant sub 2 tot gebruik van het geregistreerde merk 'FORTUYN' niet behoort tot de in artikel G 1, vierde lid, van de Kieswet limitatief opgesomde gronden voor afwijzing van de door een politieke groepering bij het centraal stembureau ter registratie aangeboden aanduiding. Meer in het bijzonder leidt de omstandigheid dat het gebruik van de aanduiding ‘Fortuyn' op de kandidatenlijst in strijd zou zijn met het merkenrecht op zichzelf niet tot het oordeel dat sprake is van strijdigheid met de openbare orde als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder a, van de Kieswet reeds omdat appellant sub 2 ter zake van de inbreuk op het merkenrecht (nog) geen procedure is begonnen en de bevoegde rechter daarover geen uitspraak heeft gedaan.

2.6.2. Voorts is de aanduiding evenmin misleidend voor de kiezers als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder c, van de Kieswet.

Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2006 in zaak no. 200606622/1( eerder bericht + uitspraak hier), levert de omstandigheid dat een aanduiding waarvan bij het centraal stembureau de registratie wordt verzocht mogelijk geheel of gedeeltelijk overeenstemt met een reeds gevestigde naam, aanduiding of geregistreerd merk, slechts dan misleiding als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder c, van de Kieswet op, indien de gevestigde naam, aanduiding of het geregistreerde merk betrekking heeft op een politieke of maatschappelijke groepering of een instelling verbonden met of verwant aan het staatkundige bestel. Nu appellant sub 2 - een natuurlijk persoon - niet is aan te merken als een groepering of instelling als hiervoor bedoeld, is reeds hierom met betrekking tot het door hem geregistreerde merk 'FORTUYN' van misleiding als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder c, van de Kieswet geen sprake.

2.7. Aangezien geen van de overige in artikel G 1, vierde lid, van de Kieswet genoemde weigeringsgronden zich voordoet, leidt het vorenstaande tot het oordeel dat het centraal stembureau het verzoek van de vereniging "Politieke Vereniging 'Lijst Pim Fortuyn'" tot wijziging van de in het register ingeschreven aanduiding in ‘Fortuyn’ terecht heeft ingewilligd.

Lees de uitspraak hier.
 

IEF 2693

Ondertussen op Malta

iammalta.JPGHet Marques-congres op Malta is maar koud voorbij of het Parool bericht: “Malta aan de haal met Amsterdamse slogan. Het nationaal toerismebureau van Malta is aan de haal gegaan met de I amsterdam-kreet waarmee de hoofdstad zich sinds 2004 internationaal op de kaart wil zetten. Het land adverteert deze herfst elke dag vier keer op de Amerikaanse televisiezender CNN met de slogan I am Malta.

(..)Als Amsterdam Partners een inbreuk op het merkenrecht constateert, kunnen er juridische stappen volgen. In dit geval gaat het promotieplatform niet aan de bel trekken bij de Malta Tourism Authority. ''I am mag je overal voor zetten'', zegt Wybenga. ''Alleen als bijvoorbeeld een stad als Amersfoort er I voor zet, zullen we contact gaan opnemen. Maar ik denk niet dat ze dat zullen doen.'' Hij zegt dat Amsterdam Partners ''zich gestreeld voelt'' als anderen de campagne kopiëren.”

Lees hier meer.

IEF 2691

Reductievoorstellen

poa.bmpAmbtelijke operatie. Het overleggen van een volmacht bij het BMB moet worden gezien als een vergunning en het afschaffen van deze vergunningen door de inwerkingtreding van het BVIE  sluit derhalve aan bij (of is wellicht een gevolg van) het “Project  Vereenvoudiging Vergunningen” van het Kabinet, een poging om het aantal vergunningsstelsels te reduceren ('in het kader van een breed pakket aan acties dat het Kabinet onderneemt om de regeldruk terug te dringen en de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren').

“Binnen het Ministerie van Economische Zaken zijn reducties van het aantal vergunningsstelsels mogelijk binnen een vijftal wetten: (...) de Beneluxwetten merken- en modellen (...). Hieronder vindt u een overzicht van de implementatietrajecten per wet.

(…) 5.1. Vergunningen Benelux Merkenwet en Benelux Tekeningen- en Modellenwet. De regeling voor het voeren van een titel door merken/modelgemachtigden is – na ruim 20 jaar – nog niet geregeld omdat er nog geen register is opengesteld door het Benelux Merkenbureau/Benelux-Bureau voor Tekeningen of Modellen (vanaf 1 september 2006 Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom). De aanvraag voor een dergelijke titel is dan ook niet meegenomen in dit overzicht.

Wel relevant hier is het overleggen van een volmacht bij het Benelux Merkenbureau/Benelux- Bureau voor Tekeningen of Modellen indien een derde namens de deposant handelingen met betrekking tot een registratie van een merk of model/tekening kan verrichten.

5.2. Reductie Eenvormige Beneluxwet op de merken en de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekening of Modellen

De Eenvormige Beneluxwet op de merken en de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekeningen of Modellen zullen met ingang van 1 augustus 2006 worden vervangen door het Beneluxverdrag inzake intellectuele eigendom (merken en tekeningen en modellen). Dit verdrag bevat geen aparte volmachtregeling meer, een derde kan voortaan zonder overlegging van een volmacht handelingen namens een deposant verrichten. Hiermee komen de twee vergunningsstelsels te vervallen; zowel de volmachtregeling op grond van de Eenvormige Beneluxwet op de merken als de volmachtregeling krachtens de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekening of Modellen.

5.2.1. Leges

Met de hierboven genoemde vergunningen op basis van de Eenvormige Beneluxwet op de merken en de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekening of Modellen zijn geen leges gemoeid.

5.3. Administratieve Lasten

In de EIM-nulmeting 2002 van de administratieve lasten van EZ worden bij de Benelux Merkenwet en Benelux Tekeningen- of Modellenwet de administratieve lasten aan depots via uitbesteding becijferd op in totaal € 3.136.500,-. Het betreffen hier echter de totale kosten bij inschakeling van derden (‘gemachtigden’). Over het algemeen betaalt de deposant een vast bedrag voor handelingen met betrekking tot een registratie van een merk of model/tekening; het opstellen/overleggen van de vereiste volmacht door de derde/gemachtigde maakt dan onderdeel uit van het vaste bedrag.

In de EIM-nulmeting 2002 van de administratieve lasten van EZ zijn de administratieve lasten van de Eenvormige Beneluxwet op de merken en de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekeningen of Modellen becijferd op in totaal € 10.572.590,-. Ook hiervoor geldt dat het hier het totale bedrag aan lasten betreft en niet alleen de inname en controle van de volmachten.

Hoewel er met de inwerkingtreding van dit verdrag twee vergunningsstelsels vervallen, heeft dit weinig invloed op de hoogte van de administratieve lasten omdat de procedure omtrent de volmacht (die met dit verdrag komt te vervallen) maar een zeer gering onderdeel uitmaakt van het indienen/afhandelen van een depot van een merk of tekening/model.

Lees hier en hier meer.

IEF 2688

De rode en de witte camper

cmpr.bmpVoorzieningenrechter Rechtbank ‘s-Gravenhage, 2 oktober 2006, KG ZA 06-1009: Pössl-Freizeit & Sport GmbH tegen Klaas Bosma.

Camper-fabrikant Pössl houdt het Gemeenschapswoordmerk Pössl voor waren en diensten in de klassen 12, 22, 39, 41 en 42. Bosma gebruikt voor de handel in (gebruikte) campers onder meer de naam Bosma Campers, en nu – kennelijk – ook Pössl. Pössl vordert Bosma te verbieden gebruik te maken van haar merk of daarop gelijkend teken voor niet-Pössl-campers.

Pössl geen soortnaam.

Bosma voert als verweer aan dat de aanduiding “Pössl” gebruikelijk is voor een bepaald type buscamper. De Voorzieningenrechter acht ‘bewijs’ ter adstructie hiervan in de vorm van negen advertenties waarin de aanduiding ‘Pössl’ wordt gebruikt door derden-verkopers voor niet-Pössl-buscampers onvoldoende.

“Bosma heeft bijvoorbeeld geen verklaringen van personen werkzaam op het betreffende gebied, tijdschriftartikelen, boeken, en dergelijke overgelegd. Bovendien wordt in een aantal van voornoemde advertenties gebruik gemaakt van zinsneden als “Pössl ähnlicher ausbau” of “Pössl BDuett” of wordt anderszins duidelijk gemaakt dat het geen originele Pössl camper betreft”

Bovendien heeft Bosma niet gesteld dat de verwording tot soortnaam aan Pössl te wijten is en geen nietigheidsprocedure gestart.

Goede trouw Bosma?

Bosma verweert zich voorts tegen Pössl’s vorderingen door te stellen dat Pössl niet heeft aangetoond dat de witte camper, waarvan Pössl foto’s heeft overgelegd, van hem afkomstig is en dat hij een rode camper, waarvan Pössl ook foto’s heeft overgelegd, te goeder trouw van Duitse leverancier Rauert (ook officiële Pössl dealer) heeft betrokken die deze camper bestickerd zou hebben. Aangezien de campers geen originele (en dus namaak) ombouw/inbouw van Pössl hebben, moet er volgens de Voozieningenrechter voorshands van worden uitgegaan dat  verhandeling van de rode camper inbreuk oplevert.

Bosma’s stelling dat hij geen weet ervan had dat de rode camper namaak was, doet aan het feit dat hij met de verkoop van die camper inbreuk maakte en aldus onrechtmatig handelde niet af.

‘De eventuele verwijtbaarheid (waarbij vragen kunnen spelen of Rauert, Bosma of nog een derde de bewuste sticker op de camper heeft geplakt en of Bosma dit een en ander had moeten onderkennen) speelt in het kader van eventuele schadevergoeding of winstafdracht een rol, maar niet bij de vraag of onrechtmatig jegens Pössl is gehandeld. Nog daargelaten dat Bosma voor wat betreft de advertentie niet erop heeft gewezen dat hij de aldaar aangeboden campers te goeder trouw en voorzien van het teken “Pössl” van een derde zou hebben betrokken.

(…) Gegeven dat Bosma in het recente verleden (de rode camper werd in januari 2006 nog door hem aangeboden terwijl de advertentie kennelijk nog kort na juni 2006 is verschenen) inbreuk heeft gemaakt, en bij gebreke aan een duidelijke, met boetes bedreigde, door Bosma ondertekende onthoudingsverklaring, is voldoende serieuze dreiging voor verdere inbreuk gegeven, zodat een verbod in kort geding gerechtvaardigd is. Voornoemde verwijtbaarheid kan overigens weer wel een rol spelen in de verbeuring van dwangsommen voor de verkoop van campers. Indien Bosma na het opgelegde verbod – ondanks de van hem te verwachten zorg – een namaak Pössl camper te koop zou aanbieden maar hij kan onderbouwen dat hij in redelijkheid niet behoefde te onderkennen dat het namaak betrof, kan zulks aanleiding vormen de verbeurde dwangsom te matigen als in het dictum te bepalen.’
 
Geen van de partijen heeft een reële kostenveroordeling gevorderd en dus worden de kosten begroot aan de hand van het liquidatietarief.

Lees het vonnis hier.