Merkenrecht  

IEF 2176

Reisje langs de Rijn

Rechtbank Amsterdam, 7 juni 2006, H 04.3793. GTI German Travel Int. GmbH tegen GTI Travel. (Met dank aan Till Kolle, Heitman von Meding).

Torosluoglu en Görüglü richten in 1994 in Duitsland het reisbureau GTI International op. In 1997 richt GTI International in Nederland GTI Travel op. In 1998 gaan Torosluoglu en Görüglü uit elkaar. Torosluoglu neemt het Nederlandse GTI Travel over terwijl Görüglü  doorgaat met het Duitse GTI International. In 2003 is Görgülü de Nederlandse markt opgegaan met DTI Dutch Travel International.

GTI International heeft in 1997 en 2002 internationale depots verricht voor het woord/beeldmerk GTI GERMAN TRAVEL INT. Deze merkenworden ook in de Benelux beschermd. Bij het uit elkaar gaan zijn geen afspraken gemaakt over het gebruik van de merken. GTI Travel heeft in 2003 een Beneluxdepot verricht voor het woord/beeldmerk GTI TRAVEL. GTI International heeft in 2004 GTI Travel gedagvaard om het gebruik van GTI te staken.

GTI Travel verweert zich onder meer met de stelling dat zij de handelsnaam GTI Travel al sinds 1994 gebruikt. Ook na de scheiding heeft GTI International geen bezwaar gemaakt tegen het gebruik van GTI door GTI Travel.

De rechtbank oordeelt dat er verwarringsgevaar bestaat in de zin van art. 13A lid 1 sub b BMW. Voorts oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van stilzwijgende toestemming om het merk te gebruiken. Het had op de weg van GTI Travel gelegen, aldus de rechtbank, om bij de scheiding een eventuele toestemming schriftelijk vast te leggen.

Het verweer dat GTI Travel reeds lange tijd GTI in haar handelsnaam voert, stuit af op het feit dat het eerste merkdepot (januari 1997) ouder is dan de in Nederland gevoerde handelsnaam (GTI Travel is in april 1997 opgericht).

Lees het vonnis hier. Andere GTI uitspraak hier.

IEF 2175

Afgekort

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 9 juni 2006, KG 06-0690. Nachtveiligheidsdienst Bewaking Haarlem B.V. tegen Naastenliefde, Vrijheid & Diversiteit.

Reputatieschade door gebruik merknaam als naam van een politieke partij. Gebruik van een afkorting als url is merkinbreuk.

Eiseres, NVD Beveiligingen, specialiseert zich in beveiligingsdiensten en geniet landelijke bekendheid. Hiertoe heeft ze in de Benelux de merken NVD en NVD Beveiligingen doen registreren. Eiseres wordt op 30 mei jl. onplezierig verrast door het nieuws inzake de oprichting van een nieuwe politieke partij: Naastenliefde, Vrijheid & Diversiteit (afgekort tot NVD), voortkomend uit een belangenorganisatie voor pedofielen.

Eiseres vreest ernstige afbreuk aan de reputatie van het merk/de naam NVD op grond van art. 13A lid1 sub c en d BMW. Inmiddels heeft zij geconstateerd dat haar internetsite (www.nvd.nl) sinds 30 mei veel vaker wordt bezocht dan normaal.

De internetsite van gedaagde is www.nvd.nu. Verder heeft zij inmiddels een flink aantal, veelal verontwaardigde, e-mails ontvangen van derden. Bovendien heeft een aantal werknemers van NVD Beveiligingen te kennen gegeven (voorlopig) geen kleding van NVD Beveiligingen (waarop de letters NVD staan gedrukt) meer te willen dragen.

Tegen gedaagde is verstek verleend. Nu de vordering de voorzieningenrechter noch onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.

De voorzieningenrechter zal het verbod eerst drie dagen na betekening van dit vonnis doen ingaan om gedaagde een termijn te vergunnen om haar website onder een domeinnaam met daarin het teken/de afkorting NVD te verwijderen, haar statuten met betrekking tot haar afgekorte naam te wijzigen en haar inschrijving bij de kamer van koophandel aan te passen.

Lees  het vonnis hier.

IEF 2174

Uit twee of vier strepen

Rechtbank Amsterdam, 8 juni 2006, KG 06-591 P. Adidas-Salomon AG tegen  M.J.R. Retail N.V., Just Men N.V. & Scapa Of Scotland. (Met dank aan Gregor Vos en Bastiaan van Ramshorst, Klos Morel Vos & Schaap).

Voor Adidas begint het WK alvast goed. De Rechtbank Amsterdam oordeelt in deze strepenzaak dat de twee strepen op de (sport-)kleding van Scapa inbreuk maken op het als bekend gekwalificeerde 3-strepenmerk van Adidas. Het is aannemelijk is dat het 3-strepen merk een commerciële waarde vertegenwoordigt en geschikt is als merk, als aanduiding van de herkomst van de kleding.

Het gebruik van strepen op (sport-)kleding mag dan wijd en zijd gebruikelijk zijn, maar dat geldt niet voor de strepen zoals Adidas die als merk gebruikt, met de specifieke kenmerken zoals vermeld in de omschrijving van het merk (de drie strepen zijn van dezelfde kleur zijn, contrasteren met de kleur van de kleding, liggen op gelijke afstand van elkaar, gescheiden door twee tussenruimten, lopen parallel lopen en verticaal zijn aangebracht over de gehele lengte van de schouders, mouwen en/of broekspijpen van het kledingstuk).

Ook bij gebruik van een teken dat niet exact hetzelfde is, maar heel dicht tegen het 3-strepen merk van Adidas aanligt - ook als dat een teken is bestaand uit twee of vier strepen - kan volgens de rechter sprake zijn van verwarringsgevaar en kan ongerechtvaardigd voordeel wordt trekken uit of afbreuk worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.

Het  betoog van Scapa dat de strepen op de kleding louter als versiering zijn aangebracht, gaat niet op. Het is voldoende aannemelijk dat de strepen geschikt zijn als herkomstaanduiding van de kleding, dat zij een commerciële waarde vertegenwoordigen omdat zij door consumenten in verband kunnen worden gebracht met de producent van de kleding en met bepaalde kwaliteitseigenschappen. Voldoende aannemelijk is ook dat het publiek een verband legt tussen de Scapa kleding en de strepen van Adidas. De resultaten van het marktonderzoek ondersteunen dat. De kritische noten van professor Wagenaar met betrekking tot (de in) het onderzoek (gehanteerde methode) leiden vooralsnog niet tot een andere conclusie.

Van verwatering is geen sprake. Adidas heeft genoegzaam aangetoond stelselmatig tegen merkinbreuk te hebben opgetreden.

Lees het vonnis hier.

IEF 2169

Strijd met het merkenrecht

Molblog bericht “De Postbankpas was volgens Marketeer of the Year  Hagenaars een groot succes (…) Nu zijn er 300.000 aanvragen verwerkt, 12 procent van deze aanvragen wordt echter afgekeurd. Veel vieze plaatjes en racistische teksten naar het schijnt, maar ook veel verzoeken om een logo te plaatsen, en dat is in strijd met het merkenrecht (…) ruim eenderde van de afgekeurde verzoeken betreft het Heineken-logo.”

Lees hier meer.

IEF 2168

Klokhuis

Zibb.nl bericht dat Nederlandse  winkels die de aanduiding Apple Centre gebruiken door de Apple zijn gesommeerd die naam voor de zomer van de gevel te halen en te vervangen door de term Premium Reseller. Apple heeft geen reden gegegeven voor de maatregel, maar vermoed wordt dat de fabrikant na het succes van de eigen Apple Stores in andere landen de aanduiding ook in Nederland zelf wil gaan gebruiken.

Lees hier iets meer.

IEF 2166

Door uw handelen

Talpa blijft de IE-gemoederen bezighouden. Wanneer je je ergert aan de onlogische volgorde waarin Talpa Eredivisiewedstrijden uitzendt, biedt Talpalarm uitkomst. Talpalarm stuurt je namelijk een sms op het moment dat de samenvatting van ‘jouw’ club wordt aangekondigd. Goed idee, zo lijkt het. Echter, een verkeerd gekozen naam volgens Talpa.

In een brief aan de ondernemers achter Talpalarm stelt Talpa: “Door uw handelen heeft Talpa schade geleden en lijdt zij dat nog steeds. Talpa is echter in deze bereid om af te zien van het vorderen van schadevergoeding.” Elke link met de naam Talpa moet worden verbroken. Bovendien eist Talpa dat de domeinnaam talpalarm.nl wordt overgedragen aan Talpa.

Lees hier iets meer.

 

IEF 2160

Deugdelijk dient te zijn

Rechtbank Amsterdam, 24 mei 2006, 247616/H02.1688(SK). Eurocommerce Holding B.V. tegen Eurocommercial Properties B.V. (Met dank aan Remco van Leeuwen, Van Doorne).

Over inburgering, het voeren van handelsnamen en marktonderzoeken.

Merk. De rechtbank heeft in tussenvonnissen overwogen dat niet afdoende bewijs is geleverd dat de aanduiding 'Eurocommerce' als merknaam in de Benelux is ingeburgerd en ECH toegelaten tot bewijs dat deze aanduiding bij het relevante publiek een dusdanige bekendheid geniet als merknaam, dat zij fungeert als teken om de waren en diensten van ECH van die van andere ondernemingen te onderscheiden. Hiertoe is een marktonderzoek met specifieke vragen in de Benelux bevolen.

In verband met de door de deskundige gesignaleerde kwesties, namelijk of het marktonderzoek al dan niet moet worden beperkt tot Nederland, alsmede het tijdstip waarop het publiek met dit merk bekend kan zijn geraakt, overweegt de rechtbank dat in beginsel het merk in het gehele Beneluxgebied deugdelijk dient te zijn. In verband hiermee dient ook een onderzoek naar de inburgering betrekking te hebben op het gehele Beneluxgebied.

Gelet op de inhoud van de brief van de deskundige, voorafgaand aan het eventuele onderzoek, en de gewisselde akten, "(...) kan echter niet langer worden aangenomen dat het mogelijk zal zijn met behulp van een marktonderzoek door een deskundige de vereiste duidelijkheid te kunnen verkrijgen." Immers, ECH heeft (nagenoeg) geen activiteiten in België en Luxemburg onder de aanduiding Eurocommerce ontplooit en bovendien lijkt het niet mogelijk om nu nog anno 2006 bij het relevante publiek na te gaan of genoemde aanduiding reeds medio 2002 bij dit publiek bekend was. Er zal aldus aan de hand van de akte van ECH moeten worden nagegaan of de aanduiding Eurocommerce geschikt is geworden om medio 2002 in de Benelux de waren en diensten van ECH van andere ondernemingen te onderscheiden. De rechtbank komt tot de slotsom dat ECH er niet in is geslaagd aan te tonen dat sprake is van inburgering medio 2002 van de aanduiding Eurocommerce binnen de Benelux, "(...) in die zin dat door een intensief, frequent, wijdverbreid en exclusief gebruik deze aanduiding zich toen en aldaar tot een onderscheidend teken heeft ontwikkeld." Evenmin is aangetoond dat het teken in 2002 de waren en diensten van ECH kan onderscheiden. ECP maakt met het gebruik van de aanduidingen 'Eurocommercial' of 'Eurocommercial Properties' geen inbreuk. "Het afwachten van de antwoorden van het Benelux Gerechtshof op de prejudiciële vragen in de 'Europolis-zaak' zal bovenstaande uitkomst naar het oordeel van de rechtbank niet anders kunnen maken."

Handelsnaam. Verder stelt ECH dat zij zich als houder van de oudste handelsnaam mag verzetten tegen het gebruik door ECP van een overeenstemmend en verwarringstichtend jonger beeldmerk. Het logo van ECH, (in hoofdzaak het woord) 'Eurocommerce', wordt volgens haar door het publiek opgevat als handelsnaam van ECH en ook als zodanig gebruikt. ECP verweert zich door onder meer te stellen dat het in aanmerking komend (deskundig) publiek de handelsnamen niet door elkaar zal halen, nu beide partijen altijd de volledige handelsnamen voeren (te weten Eurocommercial Properties en Eurocommerce Robex Groep) en dat ECH zich niet op grond van art. 6:162 BW kan verzetten tegen het gebruik van het ECP-logo, nu de handelsnaam 'Eurocommerce' jonger is dan het gebruik van dit logo. Bovendien kan voor beschrijvende aanduidingen dit artikel niet worden ingeroepen.

De rechtbank stelt allereerst vast dat het gebruik van de handelsnaam 'Eurocommerce' door ECH ouder is dan het gebruik van de handelsnaam 'Eurocommercial Properties' door ECP. Ten aanzien van het gebruik van de handelsnaam 'Eurocommerce' komt de rechtbank op grond van feiten en omstandigheden tot de conclusie "(...) dat niet alleen niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een méér dan summier en incidenteel gebruik door ECH van de enkele aanduiding 'Eurocommerce', maar dat voorts evenmin is komen vast te staan dat ECH reeds vóór 31 mei 2001, toen ECP haar handelsnaam heeft gewijzigd in 'Eurocommercial Properties', gebruik heeft gemaakt van de enkele aanduiding 'Eurocommerce'". Ook acht de rechtbank ten aanzien van de volledige handelsnamen geen gevaar voor verwarring en nu de precieze activiteiten in belangrijke mate van elkaar verschillen, valt ook hier niet onmiddellijk gevaar voor verwarring te duchten. Ook deze vordering wordt aldus afgewezen. Tevens wordt de vordering tot nietigverklaring van het depot van het door ECH geregistreerde merk 'Eurocommerce' toegewezen.
 
Lees het vonnis hier.

IEF 2149

BVIE

Twee berichten, met dank aan het BMB:

1- In de plenaire sessie van de eerste kamer op 9 mei 2006 is het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE) goedgekeurd. Helaas is de Nederlandse regering er niet in geslaagd om het instrument van bekrachtiging van het BVIE tijdig te deponeren. Dit betekent dat het BVIE pas per 1 september 2006 in werking kan treden.

2- Het uitvoeringsreglement van het BVIE is inmiddels vastgesteld. Vanaf vandaag staat het op de site van het toekomstige BBIE. Het reglement zal voor 1 september, de datum van inwerkingtreding van het BVIE, in de drie staatsbladen worden gepubliceerd. Het BMB komt binnenkort met een speciale editie van zijn nieuwsbrief (wie deze nog niet ontvangt kan zich hier aanmelden) waarin de praktische wijzigingen worden opgesomd. Verder zal er speciaal voor gemachtigden een brochure worden uitgegeven. Lees het  uitvoeringsreglement hier.

IEF 2146

Relatieproblemen.

Zibb.nl bericht vandaag dat datingsite Relatieplanet.nl “claims legt op oplichters die met verkeerd gespelde websites de merknaam relatieplanet.nl exploiteren. Oprichter Chris van Tuijl zegt dat dit grapje het bedrijf veel geld kost.”

(…) Van de laatste jaarlijkse scan van Relatieplanet schrok Van Tuijl van het aantal typesquatters. In totaal krijgen ruim honderd beheerders van nepsites een brief van Van Tuil om vrijwillig hun domeinnaam af te staan. Lukt dat niet, dan leert de ervaring van Van Tuil dat juridische druk werkt. (…) Eerder heeft Relatieplanet ook domeinnamen geclaimd van typesquatters. Het bedrijf heeft zo al negentig domeinnamen geregistreerd. Daar komen nu nog dik honderd bij. 'Het is eigenlijk onbegonnen werk. Maar tolereren kunnen we het ook niet.'”

Lees het volledige artikel hier.

IEF 2145

Lolbroek (4)

Rechtbank Almelo, 1 juni 2006, Eiser tegen Grolsch.

Donderdag HoseDag: Naast de uitspraak over de Leeuwenhose van Bavaria (hier), was er gisteren ook nog een uitspraak, met een (procesrechtelijk) staartje, over de Nederhose  (eerder bericht hier).

Let op: In het licht van de richtlijn (handhaving) zal de rechter voor de proceskostenveroordeling in intellectuele eigendomszaken moeten komen tot een veroordeling van de redelijke en evenredige kosten."

Eiser stelt zijn vorderingen in op basis van merkinbreuk en modelinbreuk. Grolsch pareert dat zij de naam Nederhose zelf heeft bedacht en heeft gehanteerd sinds de zomer van 2005 in het kader van haar marketingcampagne voor het wereldkampioenschap voetbal.

Merkrecht. Uit de overgelegde flyer blijkt onomstotelijk dat Grolsch gebruik heeft gemaakt van de naam Nederhose voor identieke waren, namelijk kleding in de vorm van een oranje lederhose. Ook stelt de rechtbank vast dat Grolsch al in februari 2006 op de hoogte was van het depot van Eiser.

De stelling van Grolsch verwerpt de rechtbank: "Het uitsluitend recht op een merk wordt ingevolge artikel 3 BMW verkregen door de inschrijving van het merk, waarvan het depot is verricht binnen het Beneluxgebied. Er geldt een attributief stelsel. Gelet op de aard van dit stelsel is de vraag wie er eerder gebruik maakte van het merk irrelevant."

Ook het verweer dat eiser geen belang meer heeft bij de vorderingen omdat Grolsch de naam van haar lederhose inmiddels heeft gewijzigd in Hollandhose: "Volgens vaste jurisprudentie hoeft de enkele omstandigheid dat een gedaagde toezegt een bepaalde handeling niet meer te zullen plegen, de voorzieningenrechter in kort geding niet te beletten om een verbod op te leggen tot het plegen van zodanige handeling. Of ondanks een toezegging een verbod dient te worden opgelegd hangt af van de omstandigheden van het geval." Uit die omstandigheden blijkt dat Grolsch, ook na sommatie, nog gebruik heeft gemaakt van de naam Nederhose. Dat Grolsch stelt haar relaties al op de hoogte te hebben gesteld van het feit dat zij de naam Nederhose niet meer gebruikt, blijkt volgens de rechtbank niet uit de producties: het overgelegde emailbericht is gericht aan 37 mailadressen, terwijl de flyer aan 5700 relaties is verzonden. Grolsch dient aldus een rectificatie te versturen aan alle 5700 relaties.

Modelrecht. Allereerst wordt ingegaan op de vraag of eiser met het depot van de oranje lederhose een geldig modelrecht heeft verkregen. Nee, aldus de rechtbank: "De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het door Eiser gedeponeerde model niet voldoet aan het vereiste van nieuwheid. De lederhose is eeuwen bekend als een traditioneel Duits/Oostenrijks kledingstuk en in die zin al voor het publiek beschikbaar gesteld. Daar komt bij dat uit de door Grolsch overgelegde catalogus ‘Oranje 2006’ van november 2005 van Boland PartyPartners blijkt dat er al vóór de datum van het modeldepot van Eiser een soortgelijke oranje lederhose aan het publiek ter beschikking is gesteld."

Ook de door Eiser aangevoerde stelling, dat het gedeponeerde model door de onderscheidende kleur reeds een eigen karakter heeft, wordt door de rechtbank verworpen: "Dat Eiser de lederhose in het kader van het wereldkampioenschap voetbal in een oranje kleur heeft uitgevoerd maakt niet dat er sprake is van een eigen karakter. Immers, de kleur oranje is de enige optie voor de lederhose, nu de Nederhose volgens Eiser bestemd is als kledingstuk voor de supporter van het Nederlands elftal, dat zoals bekend als handelskleur oranje heeft. Daarbij wordt deze kleur reeds decennia lang toegepast op allerlei soortgelijke kleding in het kader van sportevenementen waar Nederland als land aan deelneemt." Eiser heeft aldus geen geldig modelrecht verkregen.

Overig. Aangezien door Eiser voldoende aannemelijk is gemaakt dat hij inspanningen dient te verrichten om de eventuele winst die hij door de inbreukmakende handelwijze van Grolsch is misgelopen te compenseren, kent de rechtbank een voorschot op de schadevergoeding toe.

"Eiser vordert tenslotte veroordeling van Grolsch tot betaling van het volledige salaris en de verschotten van de procureur, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen vergoeding conform artikel 14 van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Eiser beroept zich op richtlijnconforme interpretatie van artikel 237 Rv. Grolsch stelt dat de in voornoemd artikel neergelegde liquidatietarieven gelden als wettelijke regelgeving en daarom in de weg staan aan een richtlijnconforme interpretatie. [...] De bepaling uit de richtlijn welke voor de onderhavige zaak van belang is, is evenwel nog niet geïmplementeerd. Inmiddels is een wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van de richtlijn, door een aanpassing van Rv, tot stand gekomen. Echter, op grond van het in artikel 10 van het EG-verdrag neergelegde beginsel van gemeenschapstrouw is de nationale rechter gehouden mee te werken aan de toepassing van richtlijnen, door interne regelgeving zoveel mogelijk richtlijnconform uit te leggen. Dit betekent dat de uitleg en de toepassing van nationale regelgeving zoveel mogelijk in het licht van de bewoording en het doel van de betrokken richtlijn dient te geschieden. Verder dient de nationale rechter in het kader van de toepassing van het ter uitvoering van een richtlijn vastgestelde nationale recht ervan uit te gaan dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om ten volle uitvoering te geven aan de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen.
 
In het licht van de richtlijn zal de rechter voor de proceskostenveroordeling in intellectuele eigendomszaken moeten komen tot een veroordeling van de redelijke en evenredige kosten, te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid. Deze billijkheid zal een rol kunnen spelen wanneer er sprake is van een inbreukmaker te goeder trouw. In een dergelijke situatie ligt een beperking van de proceskostenveroordeling tot hetgeen onder het huidige recht gebruikelijk is voor de hand. Wanneer er sprake is van grootschalige inbreuk dan wel piraterij ligt een volledige kostenveroordeling voor de hand. Voor de inbreuken die daartussen liggen zal naar bevind van zaken gehandeld dienen te worden en alsdan de redelijke en evenredige kosten bepaald dienen te worden.

De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande voorshands van oordeel dat een richtlijnconforme interpretatie van artikel 237 Rv voor de onderhavige zaak ertoe leidt dat Grolsch veroordeeld dient te worden de werkelijk door Eiser gemaakte kosten te vergoeden. Hiervoor is van belang dat Grolsch wetenschap had van het merkrecht van Eiser en, zoals hiervoor overwogen, hoewel daartoe diverse malen gesommeerd door Eiser, bewust inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Eiser en dat niet onmiddellijk heeft gestaakt."


Lees het vonnis hier.