DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 11600

Rechtbank onbevoegd kennis te nemen van vorderingen

Rechtbank 's-Gravenhage 18 juli 2012, zaaknr. 404808/HA ZA 11-2524 (Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen Digi Pres Group S.P. Zoo)

Octrooirecht. Rechtbank onbevoegd.

Philips is houdster van een aantal essentiële octrooien met betrekking tot DVD-technologie, onder meer van het Poolse nationale octrooi PL 183099. Digipres vervaardigt en verkoopt onder meer DVD-ROM en DVD-video disks. Partijen hebben op 1 januari 2010 een licentieovereenkomst gesloten met betrekking tot onder meer voornoemd octrooi, waarin aan Digipres de vervaardiging in Polen en de wereldwijde verhandeling van DVD-disks werd toegestaan. Digipres is in gebreke gebleven met betaling van de verschuldigde royalty's. Zij heeft op 24 december 2010 een verzoek ingediend bij het Poolse octrooibureau tot nietigverklaring van het octrooi. Op 27 juni 2011 is Philips een bodemprocedure begonnen bij de rechtbank in Warschau.

De rechtbank oordeelt dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van de in de hoofdzaak ingestelde vorderingen van Philips. De stelling van Philips dat zij genoodzaakt was de inbreukvordering bij de Poolse rechter aan te brengen gaat niet op. De rechtbank stelt dat een inbreukvordering bij de Nederlandse rechter aanhangig kan worden gemaakt ook al wordt de geldigheid van het octrooi bestreden, deze moet echter zijn oordeel over de inbreuk aanhouden totdat de buitenlandse rechter heeft beslist op de gestelde nietigheid van het octrooi.

De rechtbank verklaart zich onbevoegd en veroordeelt Philips in de proceskosten.

4.3. De forumkeuze in de DVD-overeenkomst is ruim geformuleerd: “any dispute […] in connection with this agreement […]”. Door de inbreukprocedure bij de Poolse rechter aan te brengen, heeft Philips, zoals artikel 11.7 van de DVD-overeenkomst haar toestaat, het forum voor beslechting van de geschillen tussen partijen gekozen. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, ziet de rechtbank geen aanleiding Philips te volgen in haar stelling dat een geschil over de vraag, of het Digipres is toegestaan DVD’s in Polen te verhandelen na de door Philips gestelde en door Digipres betwiste beëindiging van de DVDovereenkomst, niet onder de forumkeuze valt. Een redelijke uitleg van artikel 11.7 van de DVD-overeenkomst brengt met zich mee dat, zoals Digipres heeft aangevoerd en Philips ook niet betwist, die keuze moet gelden voor alle geschillen tussen partijen die verband houden met de DVD-overeenkomst. Het geschil over de vraag of het Digipres is toegestaan thans nog in Polen DVD’s te verhandelen houdt daarmee zonder twijfel verband, zoals ook daaruit blijkt dat Digipres in de inbreukprocedure in Polen de rechtsgeldige opzegging van de DVD-overeenkomst door Philips betwist.

4.4. De stelling van Philips dat zij genoodzaakt was de inbreukvordering bij de Poolse rechter aan te brengen – waarmee zij kennelijk wil betogen dat van enige keuze van een forum om die reden geen sprake is – gaat niet op. Uit het arrest Roche-Primus II (HR 30 november 2007, LJN: BA9608) volgt dat een inbreukvordering bij de Nederlandse rechter aanhangig kan worden gemaakt ook al wordt de geldigheid van het octrooi bestreden, zij het dat deze zijn oordeel over de inbreuk zal moeten aanhouden totdat door de buitenlandse rechter is beslist op de gestelde nietigheid van het octrooi.

IEF 11598

Geneesmiddelen met opeenvolgende vergunningen

HvJ EU 19 juli 2012, zaak C-130/11 (Neurim Pharmaceuticals tegen Comptroller-General of Patents)

Prejudiciële vragen gesteld door Court of Appeal (Engeland & Wales).

In navolging van IEF 11264 (Concl. A-G). Octrooirecht. ABC.

In 't kort: Geen ABC voor geneesmiddel met werkzame stof op basis van latere vergunning, wanneer basisoctrooibescherming zich niet uitstrekt tot eerdere vergunning in de zin van artikel 4 EG Vo 469/2009.

Antwoord van het Hof EU:

1) De artikelen 3 en 4 van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, moeten aldus worden uitgelegd dat, in een geval zoals in het hoofdgeding aan de orde is, het enkele bestaan van een vergunning voor het in de handel brengen die eerder voor het geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik is verkregen, er niet aan in de weg staat dat een aanvullend beschermingscertificaat wordt afgegeven voor een andere toepassing van hetzelfde product waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven, mits deze toepassing binnen de beschermingssfeer valt van het basisoctrooi op basis waarvan de aanvraag voor een aanvullend beschermingscertificaat is ingediend.

2) Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling verwijst naar de vergunning voor het in de handel brengen van een product dat binnen de beschermingssfeer valt van het basisoctrooi waarop de aanvraag voor een aanvullend beschermingscertificaat is gebaseerd.

3) De antwoorden op de vorige prejudiciële vragen luiden niet anders indien, in een situatie zoals die van het hoofdgeding, waarin twee geneesmiddelen waarvoor opeenvolgende vergunningen voor het in de handel brengen zijn verkregen, dezelfde werkzame stof bevatten, voor de tweede vergunning voor het in de handel brengen een volledige aanvraag vereist was overeenkomstig artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, of indien het product waarop de eerste vergunning voor het in de handel brengen van het desbetreffende geneesmiddel betrekking had, binnen de beschermingssfeer viel van een ander octrooi, dat toebehoorde aan een andere houder dan de aanvrager van het aanvullende beschermingscertificaat.

Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 3, sub d, van verordening (EEG) nr. 1768/92 [thans verordening (EG) nr. 469/2009] (hierna: ‚ABC-verordening’) in gevallen waarin voor een geneesmiddel met een bepaalde werkzame stof een vergunning voor het in de handel brengen (A) is verleend, aldus worden uitgelegd dat deze vergunning in de weg staat aan de afgifte van een aanvullend beschermingscertificaat op basis van een latere vergunning voor het in de handel brengen (B) van een ander geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, wanneer de grenzen van de door het basisoctrooi verleende bescherming in de zin van artikel 4 zich niet uitstrekken tot het in de handel brengen van het product dat valt onder de eerdere vergunning voor het in de handel brengen?

2) Indien een aanvullend beschermingscertificaat kan worden afgegeven, hebben de woorden ‚de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Gemeenschap’ in artikel 13, lid 1, van de ABC-verordening dan steeds betrekking op een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel dat binnen de grenzen van de door het basisoctrooi verleende bescherming valt in de zin van artikel 4?

3) Maakt het voor het antwoord op de vorige vragen verschil indien de eerdere vergunning voor het in de handel brengen is verleend voor een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik voor een bepaalde indicatie en de latere vergunning voor het in de handel brengen is verleend voor een geneesmiddel voor menselijk gebruik voor een andere indicatie?

4) Maakt het voor het antwoord op de vorige vragen verschil indien voor de latere vergunning voor het in de handel brengen een volledige aanvraag voor het in de handel brengen vereist was overeenkomstig artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/83/EG (voorheen een volledige aanvraag op grond van artikel 4 van richtlijn 65/65/EEG)?

5) Maakt het voor het antwoord op de vorige vragen verschil indien het product waarop vergunning (A) voor het in de handel brengen van het desbetreffende geneesmiddel betrekking heeft, binnen de beschermingsomvang valt van een ander octrooi waarvan de geregistreerde houder een ander is dan degene die het aanvullende beschermingscertificaat aanvraagt?

IEF 11597

Verbod tot doen van mededelingen omtrent octrooi-inbreuk

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 17 juli 2012, LJN BX4794 (BASF Polyurethanes Benelux B.V. tegen Leolac B.V.)

Octrooirecht. Wapperverbod.

BASF is onderdeel van de BASF-groep, een wereldwijd opererend chemieconcern. BASF houdt zich bezig met de productie en verhandeling van producten voor onder meer de witgoedindustrie, de bouwnijverheid en automobielindustrie. De activiteiten van Leolac bestaan onder meer uit het lamineren of coaten van (polyurethaan)schuim. Dit schuim voorzien van een coating wordt toegepast in bijvoorbeeld de meubelbranche. De meerderheid van de aandelen in Leolac worden gehouden door Schraven Holding B.V., de houdster van het Europese octrooi EP 1 443 071.

De voorzieningenrechter stelt dat BASF belang heeft om gevrijwaard te blijven van onrechtmatig 'wapperen'. De voorzieningenrechter zal Leolac bevelen zich te onthouden van het doen van mededelingen inhoudende dat BASF of haar afnemers of hun afnemers (mogelijk) inbreuk maken op het octrooi, voor zover Leolac voor die mededeling onvoldoende concrete, op onderzoek gebaseerde aanwijzingen heeft. De vordering Leolac te verbieden maatregelen te treffen wegens inbreuk op het octrooi ten aanzien van gelamineerde schuimdelen wordt door de voorzieningenrechter afgewezen. Toewijzing van deze vordering zou neerkomen op een (geclausuleerd) verbod tot handhaving van het octrooi en voor een dergelijk verstrekkende voorziening ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

De voorzieningenrechter beveelt Leolac onder meer met onmiddellijke ingang te onthouden van het doen van mededelingen inhoudende dat BASF en/of haar afnemers inbreuk maken op het octrooi onder last van en dwangsom en veroordeelt zij Leolac in de proceskosten.

4.12. Aangezien Leolac volgens de onweersproken stellingen van BASF niet vrijwillig heeft willen toezeggen zich te zullen onthouden van het doen van mededelingen omtrent (mogelijke) inbreuk op EP 071 van BASF en van haar afnemers, heeft BASF voldoende belang bij haar vordering. Mede gelet op het feit dat door BASF onweersproken is gesteld dat Leolac partijen in België en Duitsland heeft aangeschreven en gelet op de verwijzing in de brief van 21 december 2011 naar “vele andere Europese landen” waar het octrooi volgens Leolac van kracht is, zal het uit te spreken bevel naast Nederland tevens betrekking hebben op alle andere landen dan Nederland waar EP 071 van kracht is.

4.13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de voorzieningenrechter Leolac bevelen zich te onthouden van het doen van mededelingen inhoudende dat BASF of haar afnemers of hun afnemers (mogelijk) inbreuk maken op EP 071 voor het geval Leolac voor die mededeling onvoldoende concrete, op onderzoek gebaseerde aanwijzingen heeft. Daarmee wordt recht gedaan aan enerzijds het belang van BASF om gevrijwaard te blijven van onrechtmatig ‘wapperen’ en anderzijds aan het belang dat Leolac heeft bij het op rechtmatige wijze handhaven van het octrooirecht. Niet uit te sluiten valt immers dat in de toekomst mogelijk wel sprake kan zijn van voldoende verdenking van inbreuk op EP 071.

4.18. De vordering Leolac te verbieden (rechts)maatregelen te treffen wegens (vermeende) inbreuk op EP 071 ten aanzien van gelamineerde schuimdelen, althans een werkwijze voor de vervaardiging daarvan, met een coating met een dikte van de thermoplastische film van meer dan 8 micrometer, zal worden afgewezen. Toewijzing van deze vordering zou neerkomen op een (geclausuleerd) verbod tot handhaving van het octrooi en voor een dergelijke verstrekkende voorziening ziet de voorzieningenrechter, nu het Leolac reeds is verboden om EP 071 in te roepen zonder over deugdelijk onderbouwde aanwijzingen voor inbreuk te beschikken, geen aanleiding.

Lees de uitspraak hier (de grosse zaaknr. 417538/KG ZA 12-410, LJN BX4794)

Op andere blogs:
VZB-blog (Octrooihouder krijgt “wapperverbod”)

IEF 11581

Heropening Queensland/Georgetown-zaken, verwijzingsvragen

Heropening rechtbank 's-Gravenhage 11 juli 2012, LJN BX4814, AWB 10/7362 (The University of Queensland tegen NL Octrooicentrum)
Heropening Rechtbank 's-Gravenhage 11 juli 2012, LJN BX4796, AWB 10/4769 (Georgetown University tegen NL Octrooicentrum)


Octrooirecht. ABC. Heropening onderzoek ex artikel 8:68 Awb in verband met het stellen van prejudiciële vragen in deze zaak.

De rechtbank heropent [onder verwijzing naar C-322/10 (Medeva), C-422/10 (Georgetown University e.a.) en C-630/10 (Queensland)] het onderzoek en bepaalt dat partijen in de gelegenheid worden gesteld zich schriftelijk uit te laten omtrent (de formulering van) de aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen prejudiciële vragen. Een eventuele reactie dient uiterlijk zes weken na de datum van deze uitspraak door de rechtbank te zijn ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden.

De verwijzingsvragen
De rechtbank is voornemens de navolgende prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie:

1) Verzet Verordening 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, meer in het bijzonder artikel 3, aanhef en onder c daarvan, zich ertegen dat, in de situatie dat in (de conclusies van) een basisoctrooi meerdere producten onder bescherming zijn gesteld, aan de houder van het basisoctrooi een certificaat wordt verleend voor ieder van de onder bescherming gestelde producten?

2) Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, kan een certificaat worden verleend voor een door een basisoctrooi beschermd product, indien reeds eerder voor een ander door hetzelfde basisoctrooi beschermd product een certificaat is afgegeven, maar van dit laatste certificaat door de aanvrager afstand wordt gedaan met het oogmerk een nieuw certificaat te kunnen verkrijgen op basis van hetzelfde basisoctrooi?

3) Indien het voor beantwoording van de vorige vraag relevant is of de afstand terugwerkende kracht heeft, wordt de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de Verordening of door het nationale recht? Indien de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft wordt beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de Verordening, dient die bepaling zo te worden uitgelegd dat afstand terugwerkende kracht heeft?

4) Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, hoe dient artikel 3, aanhef en onder c, van de Verordening te worden uitgelegd in de situatie dat in (de conclusies van) een basisoctrooi meerdere producten onder bescherming zijn gesteld en op de aanvraagdatum van een certificaat voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A), weliswaar nog geen certificaat was verkregen voor een ander product (B) beschermd door hetzelfde basisoctrooi, op die aanvrage voor product (B) een certificaat is afgegeven voordat op de aanvrage voor een certificaat voor het eerstgenoemde product (A) is beslist?

5) Is voor de beantwoording van de vorige vraag van belang of de aanvrage voor product (B) die reeds tot afgifte van een certificaat heeft geleid wat de indieningsdatum betreft later is gedaan dan de aanvrage voor het certificaat voor product (A) dat nog niet tot afgifte heeft geleid?

Zie grosse AWB 10/7362 , LJN BX4814
Zie grosse AWB 10/4769, LJN BX4796

IEF 11570

HvJ EU Solvay/Honeywell (arrest)

HvJ EU 12 juli 2012, zaak C-616/10 (Solvay SA tegen Honeywell Fluorine Products Europe BV)

In navolging van IEF 11126 (conclusie A-G)

In steekwoorden: EEX-Verordening. Bijzondere en exclusieve bevoegdheid. Pluraliteit van verweerders – Door houder van Europees octrooi aanhangig gemaakte procedure tot verkrijgen van voorlopige voorziening inhoudende grensoverschrijdend inbreukverbod.

Antwoord:
1) Artikel 6, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat in een situatie waarin twee of meer vennootschappen uit verschillende lidstaten in een procedure aanhangig voor een gerecht van een van die lidstaten, ieder afzonderlijk worden beticht van het plegen van inbreuk op hetzelfde nationale deel van een Europees octrooi zoals dat van kracht is in weer een andere lidstaat, wegens het verrichten van voorbehouden handelingen met betrekking tot hetzelfde product, de mogelijkheid bestaat van onverenigbare beslissingen bij afzonderlijke berechting in de zin van die bepaling. De nationale rechter dient bij de beoordeling of dat risico bestaat alle relevante gegevens van het dossier in de beschouwing te betrekken.

2) Artikel 22, punt 4, van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat het in omstandigheden zoals aan de orde in het hoofdgeding niet in de weg staat aan toepassing van artikel 31 van die verordening.


Vragen:
1)      Ten aanzien van artikel 6, [punt 1, van de verordening]:

Is in een situatie, waarin twee of meer vennootschappen uit verschillende lidstaten in een procedure aanhangig voor een gerecht van een van die lidstaten, ieder afzonderlijk worden beticht van het plegen van inbreuk op hetzelfde nationale deel van een Europees octrooi zoals dat van kracht is in weer een andere lidstaat, wegens het verrichten van voorbehouden handelingen met betrekking tot hetzelfde product, sprake van de mogelijkheid van ‚onverenigbare beslissingen’ bij afzonderlijke berechting, zoals bedoeld in artikel 6, [punt 1, van de verordening]?

2)      Ten aanzien van artikel 22, [punt 4, van de verordening]

1)      Is artikel 22, [punt 4, van de verordening] van toepassing in een procedure tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening gebaseerd op een buitenlands octrooi (zoals een voorlopig grensoverschrijdend inbreukverbod), indien gedaagde bij wege van verweer aanvoert dat het ingeroepen octrooi nietig is, in aanmerking genomen dat de rechter in dat geval geen definitieve beslissing neemt over de geldigheid van het ingeroepen octrooi, maar een inschatting maakt hoe de ingevolge artikel 22, [punt 4, van de verordening] bevoegde rechter daarover zou oordelen en de gevorderde voorlopige voorziening in de vorm van een inbreukverbod zal worden afgewezen indien naar het oordeel van de rechter een redelijke, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het ingeroepen octrooi door de bevoegde rechter vernietigd zou worden?

2)      Worden voor de toepasselijkheid van artikel 22, [punt 4, van de verordening] in een procedure als in voorgaande vraag bedoeld, vormvereisten gesteld aan het nietigheidsverweer in die zin dat artikel 22, [punt 4, van de verordening] alleen van toepassing is indien reeds een nietigheidsvordering bij de ingevolge artikel 22, [punt 4, van de verordening] bevoegde rechter aanhangig is of binnen een – door de rechter te stellen termijn – wordt gemaakt, althans dat ter zake een dagvaarding aan de octrooihouder is of wordt uitgebracht, of volstaat het enkele opwerpen van een nietigheidsverweer en, zo ja, worden dan eisen gesteld aan de inhoud van het gevoerde verweer, in die zin dat het voldoende moet zijn onderbouwd en/of dat het voeren van het verweer niet moet worden aangemerkt als misbruik van procesrecht?

3)      Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, behoudt de rechter, nadat in een procedure als in de eerste vraag bedoeld een nietigheidsverweer is aangevoerd, bevoegdheid ten aanzien van de inbreukvordering met als gevolg dat (indien de eisende partij dat wenst) de inbreukprocedure moet worden aangehouden totdat de ingevolge artikel 22, [punt 4, van verordening 44/2001] bevoegde rechter over de geldigheid van het ingeroepen nationale deel van het octrooi heeft beslist, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen, omdat over een voor de beslissing essentieel verweer niet mag worden geoordeeld of verliest de rechter nadat een nietigheidsverweer is aangevoerd ook zijn bevoegdheid ten aanzien van de inbreukvordering?

4)      Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, kan de nationale rechter zijn bevoegdheid om te oordelen over een vordering tot verkrijging van een voorlopige voorziening gebaseerd op een buitenlands octrooi (zoals een grensoverschrijdend inbreukverbod) en waartegen bij wege van verweer wordt aangevoerd dat het ingeroepen octrooi nietig is, dan wel (in het geval geoordeeld zou worden dat toepasselijkheid van artikel 22, [punt 4, van verordening 44/2001] de bevoegdheid van de rechtbank om over de inbreukvraag te oordelen onverlet laat) zijn bevoegdheid om te oordelen over een verweer inhoudende dat het ingeroepen buitenlandse octrooi nietig is, ontlenen aan artikel 31 [van deze verordening]?

5)      Indien vraag 4 bevestigend wordt beantwoord, welke feiten of omstandigheden zijn dan nodig om de in rechtsoverweging 40 van het arrest Van Uden/Deco-Line bedoelde reële band tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter te kunnen aannemen?

IEF 11556

Publieksvoorlichting NL Octrooicentrum maakt tegenwoordig een voorbehoud

Ombudsman 14 juni 2012, rapport 2012/099 (Publieksvoorlichting NL Octrooicentrum)

De klacht van verzoeker over de informatie die het NL Octrooicentrum heeft gegeven (over foutief melden van niet bezitten van octrooirechten van een concurrent), is gegrond wegens strijd met het vereiste van goede informatieverstrekking. Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van het feit dat tegenwoordig bij de beantwoording van een zoekvraag door de afdeling Publieksvoorlichting een voorbehoud wordt gemaakt.

Uit de samenvatting: Een bedrijf gespecialiseerd in de ontwikkeling en productie van profielstalen puien en gevels en toegangstechnologieën informeerde bij het NL Octrooicentrum naar het bestaan van een octrooi in verband met een te verwerven opdracht voor levering van brandwerende deuren. Een concurrent pretendeerde namelijk een patent te hebben op het door het bedrijf te gebruiken sluitsysteem voor brandwerende deuren, maar weigerde opgave te doen van diens octrooirechten. De publieksvoorlichter van het NLOC antwoordde dat onderzoek geen octrooirechten op naam van de concurrent met betrekking tot het specifieke sluitsysteem had opgeleverd. Het bedrijf kreeg vervolgens de opdracht toegewezen. De concurrent benaderde daarop het bedrijf dat het aansprakelijk gehouden zal worden voor schending van de octrooirechten als de opdracht met gebruikmaking van dit specifieke sluitsysteem uitgevoerd zal worden. Het bedrijf zag zich hierdoor genoodzaakt de opdracht voor het overgrote deel terug te geven. Het NLOC werd aansprakelijk gesteld voor de gemaakte kosten, echter het NLOC weigerde aansprakelijkheid te erkennen, omdat het vond dat de verstrekte informatie door de publieksvoorlichter aan het bedrijf niet onjuist was. Het bedrijf heeft vervolgens een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman.

Het bedrijf klaagt erover dat een publieksvoorlichter van het NL Octrooicentrum heeft meegedeeld dat er geen octrooirechten waren aangetroffen. Dit terwijl later bleek dat er wel octrooirechten waren geregistreerd op naam van de concurrent, waarbij de naam van het bedrijf anders was geschreven (met spaties tussen de hoofdletters).

De klacht is getoetst aan het vereiste van goed informatieverstrekking. De overheid zorgt ervoor dat de burger de juiste informatie krijgt en dat deze informatie klopt en volledig en duidelijk is. De publieksvoorlichter heeft voor een zo nauwkeurig mogelijk antwoord gezocht in een niet voor het publiek toegankelijke database. Daarbij wordt alleen gezocht op de exact opgegeven schrijfwijze. De publieksvoorlichter heeft hierbij niet aangegeven dat het onderzoek geen absolute zekerheid bood en dat een afspraak met een octrooi-adviseur meer voor de hand zou liggen. Hierdoor was de informatie niet volledig en heeft het NLOC niet voldaan aan het vereiste van goede informatieverstrekking.

IEF 11532

Entire agreement clause vs Haviltex

Gerechtshof Leeuwarden 29 mei 2012, LJN BX0321 (Nano-C (Westwood, Massachusetts, USA) tegen Rijksuniversiteit Groningen)

Als randvermelding, parallel gepubliceerd IT 818. Octrooirecht. Algemeen contractenrecht. Haviltex-norm. Opzegging licentieovereenkomst buiten het in een contract genoemde gronden.

Rijksuniversiteit Groningen (hierna: RUG) is aanvraagster van de internationale octrooiaanvrage nr. PCT/NL2004/00116 getiteld 'Photodiode'. RUG heeft een licentieovereenkomst gesloten met Nano-C, waarin een 'entire agreement' clausule is opgenomen. Volgens Nano-C heeft RUG de licentieovereenkomst niet rechtsgeldig beëindigd en heeft in conventie schadevergoeding gevorderd. In reconventie heeft RUG een bedrag gevorderd van Nano-C voor niet betaalde huur en het gebruik van gereedschappen/apparatuur en chemicaliën. De rechtbank heeft de vordering in conventie afgewezen en in reconventie een bewijsopdracht gegeven.

Het hof deelt het standpunt van Nano-C dat RUG in de gegeven situatie de licentieovereenkomst slechts had kunnen opzeggen met inachtneming van de overeengekomen termijn van kennisgeving en aangeboden mogelijkheid van herstel.

 

Dat de tekortkoming, zoals RUG stelt en Nano-C betwist, blijvend of tijdelijk onmogelijk was, is voor de toepasselijkheid van het artikel niet relevant nu deze bepaling op iedere tekortkoming van toepassing is. Ook de redelijkheid en billijkheid brengen met zich dat RUG naar aanleiding van de e-mailberichten eerst contact met Nano-C had moeten opnemen alvorens de overeenkomst rauwelijks op te zeggen. De grieven I en VI zijn in zoverre gegrond.

Het hof is met RUG van oordeel dat het ontslag van het personeel en het staken van de productie van [70]PCBM terwijl de markt intussen niet meer werd beleverd hoewel er nog steeds vraag naar dit product bestond, moet worden beschouwd als een tekortkoming van de inspanningsverplichting onder artikel 6 van de licentieovereenkomst. Dit geldt temeer nu, zoals door RUG is gesteld en door Nano-C niet is weersproken, de stagnatie in de productie en verkoop [70]PCBM negen maanden heeft geduurd en een onderbreking van negen maanden zonder uitzicht op herstel zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet beschouwd kan worden als een tijdelijke stagnatie.

De slotsom van het voorgaande is dat de tekortkomingen door Nano-C, hoewel zij daarvoor de 60 dagen termijn mocht nemen, niet tijdig zijn opgeheven en dat de licentieovereenkomst door RUG rechtsgeldig op 12 juni 2005 (60 dagen na 12 april) is beëindigd.

Als gevolg van de beëindiging stond het RUG vrij de technologie aan Solenne in gebruik te geven. Nano-C wordt veroordeeld in de proceskosten.

8. Grief I komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat partijen in de licentieovereenkomst geen regeling hebben getroffen voor het geval Nano-C blijvend of tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om aan haar verplichtingen uit de licentieovereenkomst te voldoen (r.o. 5.4.1 van het bestreden vonnis). De grief bestrijdt voorts de daaropvolgende overweging van de rechtbank dat een redelijke uitleg van artikel 19 lid 3 sub b van de licentieovereenkomst meebrengt dat de daarin genoemde “cure period” alleen is bedoeld voor die gevallen waarin de onmogelijkheid van Nano-C om na te komen is gelegen in vertraging van de nakoming. Uit de toelichting op de grief begrijpt het hof dat Nano-C in het bijzonder er over klaagt dat de rechtbank door haar uitleg van artikel 19 een leemte creëert die zij vervolgens (op grond van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid) aanvult, zonder er rekening mee te houden dat partijen in artikel 19 van de overeenkomst een uitputtende beëindigingsregeling zijn overeengekomen.

9. Het hof stelt vast dat partijen verdeeld zijn over de uitleg van de in artikel 19 van de licentieovereenkomst opgenomen regeling inzake de beëindiging van de overeenkomst. Partijen zijn in het bijzonder verdeeld over de vraag of de in de licentieovereenkomst opgenomen beëindigingsgronden uitputtend zijn bedoeld in die zin dat de overeenkomst alleen op die gronden kan worden beëindigd en dus niet tevens op grond van de algemene regeling in boek 6 BW.

10. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158, NJ 1981, 635). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Uit het arrest van de Hoge Raad van

20 februari 2004, NJ 2005, 493, volgt dat in praktisch opzicht de taalkundige betekenis van de bewoordingen, gelezen in de context van het contract als geheel, bij de uitleg vaak wel van groot belang zijn. Dit geldt in het bijzonder indien het gaat om een zuiver commerciële transactie tussen twee gelijkwaardige professionele partijen, terwijl bovendien vaststaat dat die partijen bij het aangaan van de overeenkomst zijn bijgestaan door deskundige juristen en in de overeenkomst een "entire agreement" clausule zijn overeengekomen

(vgl. HR 19 januari 2007, LJN: AZ3178, JOR 2007, 166). De redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding van partijen beheersen, brengen mee dat contractspartijen hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij (vgl. HR 19 oktober 2007, LJN: BA7024).

14. Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden (het betreft hier een internationaal commercieel contract met een entire agreement clausule tussen commerciële partijen die werden bijgestaan door deskundige adviseurs) als uitgangspunt beslissend gewicht dient te worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van die woorden, gelezen in het licht van de overige, voor de uitleg relevante bepalingen van de licentieovereenkomst. Uit de in redelijkheid niet mis te verstane aanhef van artikel 19 lid 1 eerste zin ("except as is expressly provided herein with respect to the earlier termination") volgt dat de licentieovereenkomst alleen kan worden beëindigd op in dat artikel genoemde gronden. Naar het oordeel van het hof bestaat er slechts aanleiding af te wijken van de in redelijkheid niet mis te verstane aanhef van artikel 19 lid 1 voor zover RUG stelt en bewijst dat gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval aan die bewoordingen een afwijkende betekenis toekomt. RUG heeft haar stelling op dit punt evenwel onvoldoende onderbouwd zodat het hof ervan uitgaat dat de overeenkomst alleen beëindigd kan worden op grond van in artikel 19 opgesomde gronden.

16. Het hof deelt het standpunt van Nano-C dat RUG in de gegeven situatie de licentieovereenkomst slechts had kunnen opzeggen met inachtneming van de in artikel 19 lid 3 sub b overeengekomen termijn van kennisgeving en aangeboden mogelijkheid van herstel. Dat de tekortkoming, zoals RUG stelt en Nano-C betwist, blijvend of tijdelijk onmogelijk was, is voor de toepasselijkheid van artikel 19 lid 3 sub b niet relevant nu deze bepaling op iedere tekortkoming van toepassing is. Ook de redelijkheid en billijkheid brengen met zich, zoals door

Nano-C in de toelichting op grief VI terecht is aangevoerd, dat RUG naar aanleiding van de e-mailberichten van 2 en 3 april 2005 eerst contact met Nano-C had moeten opnemen alvorens de overeenkomst rauwelijks op te zeggen.De grieven I en VI zijn in zoverre gegrond. Of dat Nano-C kan baten, zal hierna blijken.

Tekortkoming
23. Het hof is met RUG van oordeel dat het ontslag van het personeel en het staken van de productie van [70]PCBM terwijl de markt intussen niet meer werd beleverd ofschoon er nog steeds vraag naar dit product bestond, moet worden beschouwd als een tekortkoming van de inspanningsverplichting onder artikel 6 van de licentieovereenkomst. Dit geldt temeer nu, zoals door RUG is gesteld en door Nano-C niet is weersproken, de stagnatie in de productie en verkoop [70]PCBM negen maanden heeft geduurd en een onderbreking van negen maanden zonder uitzicht op herstel zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet beschouwd kan worden als een tijdelijke stagnatie. De enkele stelling dat Nano-C wel in staat was om [70]PCMBs te produceren is in het licht van het voorgaande niet voldoende. Het bewijsaanbod van Nano-C om [betrokkene] te horen is in zoverre niet ter zake dienend.

27. De slotsom van het voorgaande is dat de tekortkomingen door Nano-C, hoewel zij daarvoor de 60 dagen termijn mocht nemen, niet tijdig zijn opgeheven en dat de licentieovereenkomst door RUG rechtsgeldig op 12 juni 2005 (60 dagen na 12 april) is beëindigd. Het enkele feit dat RUG bij brief van 16 augustus 2005 Nano-C onverplicht in staat heeft gesteld alsnog informatie aan te leveren met betrekking tot de financiële en personele situatie van Nano-C, doet daaraan niet af.

Ingebrekestelling?
30. Zoals hiervoor onder 27 is overwegen, heeft RUG op 12 april 2005 de licentieovereenkomst met ingang van 12 juni 2005 rechtsgeldig beëindigd. Als gevolg van de beëindiging stond het RUG vrij de technologie aan Solenne in gebruik te geven. Nu Solenne op 23 augustus 2005 is opgericht en is gesteld noch is gebleken dat zij daarvóór al van die technologie gebruik maakte, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien hoe het gebruik van de technologie door Solenne, zoals dit door RUG werd toegestaan, een onrechtmatige daad jegens Nano-C oplevert. Grief VI faalt derhalve.

Op andere blogs:
SOLV
(Hof uitspraak over "entire agreement" clausule versus haviltex

IEF 11531

Overzicht ACTA-ontwikkeling sinds mei

In navolging van IEF 11370, een selectie van verzamelde berichten over ACTA van mei tot heden

Persbericht: ACTA before the European Parliament
The Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) was rejected by the European Parliament on 4 July 2012, by 478 votes to 39, with 165 abstentions. Parliament could not amend the ACTA, but only approve or reject it. Its rejection means that neither the EU nor its individual member states can join the agreement.
[red. verder nog de volgende vragen apart behandeld:] What were Parliament’s options? How will ACTA come into force? Steps to rejection

Interview with the ACTA rapporteur David Martin and with Hannes Swoboda, President of the Socialists and Democrats in the European Parliament.

Stichting BREIN: de weerstand tegen het totstandkomingsproces is zodanig dat het Europees Parlement tegen het verdrag heeft gestemd
De controverse komt voort uit het feit dat ACTA aanvankelijk in het geheim onderhandeld werd, hetgeen voeding gaf aan geruchten dat het verdrag heel ver zou gaan en fundamentele rechten zou beperken door 'three strikes' wetgeving verplicht te stellen. Hoewel dat uiteindelijk niet het geval bleek, is de weerstand tegen het totstandkomingsproces toch zodanig dat het Europees Parlement tegen het verdrag heeft gestemd. Het Europees Hof is gevraagd om te beoordelen of het ACTA verdrag inderdaad indruist tegen de in Europa geldende regelgeving omtrent fundamentele rechten. Hoewel vele Europarlementariërs die beoordeling wilde afwachten, haalde dat voorstel geen meerderheid mede vanwege spanning tussen de Commissie en het Parlement dat grotere betrokkenheid wil.

Statement by Martin SCHULZ, EP President on the result of the vote on ACTA

Bits of Freedom: Overwinning op ACTA vraagt om politiek doorpakken (4 juli)
Het Europees Parlement heeft zojuist tegen het omstreden handelsverdrag ACTA gestemd: een grote overwinning voor internetvrijheid in Nederland en Europa. De Europese Commissie heeft echter al laten weten dat ze, ondanks de tegenstem van het Europarlement, ACTA opnieuw op de agenda zal zetten. Bits of Freedom roept politici in Nederland en Europa daarom op om deze overwinning te gebruiken om een brede discussie te starten over een grondige herziening van het auteursrecht. Alleen dan kunnen er fundamentele oplossingen gevonden worden en kan een comeback van ACTA worden voorkomen.

ACTA: La voix de la raison n'a pas triomphé [red. ACTA: de stem van de rede heeft niet gewonnen]
Europees Gedeputeerde Marielle Gallo voor de Groupe PPE schrijft: Le Parlement européen s'est prononcé aujourd'hui contre l'accord commercial anti-contrefaçon (ACTA). La délégation française du Groupe PPE regrette ce vote intervenu dans la précipitation, alors que la Cour de Justice de l'UE a été saisie pour se prononcer sur sa compatibilité avec les droits fondamentaux et n'a pas encore rendu sa décision.

Twitter @judithineuropa

Streep door ACTA is een overwinning voor democratie (4 juli)
Nu het ACTA-verdrag van tafel is kan het Europees Parlement zich richten op de hoognodige hervorming van intellectueel eigendomsrecht in Europa. "ACTA stelde een aantal belangrijke vragen, maar kwam met de verkeerde oplossingen," zegt Schaake. "Wij moeten nu op een open en transparante manier aan de hervorming van auteursrechthandhaving werken. Een hervorming die de internetvrijheid niet in gevaar brengt.

Acta: Controversial anti-piracy agreement rejected by EU(4 juli)
The European Commission will continue to seek the legal opinion of the European Court of Justice on whether this agreement harms any of the fundamental rights of European citizens - including freedom of speech.

IFPI - European manufacturing and creative industries react to European Parliament vote on ACTA.
Europe’s innovative manufacturing and creative industries consider that today’s vote by the European Parliament will be damaging for European intellectual property, jobs and the economy. The decision on ACTA is a missed opportunity for the EU to protect its creative and innovation-based industries in the international market place. “ACTA is an important tool for promoting European jobs and intellectual property. Unfortunately the treaty got off on the wrong foot in the Parliament, and the real and significant merits of the treaty did not prevail,” says Anne Bergman-Tahon, Director of the Federation of European Publishers (FEP), a member of a coalition of over 130 organisations supporting ACTA.

Antipiraterijverdrag ACTA definitief van de baan (4 juli)
Het Europees Parlement heeft woensdag massaal tegen het antipiraterijverdrag ACTA gestemd. Het verdrag is definitief van de baan.

ACTA Stemming, afbeelding van Falkvinge.net

Twitter @judithineuropa: En ‪#ACTA‬ is dood. 478 stemmen tegen ‪#ACTA‬ en 39 voor.
Twitter @MarietjeD66: Bye bye #ACTA, European Parliament votes 478 against and 39 in favor 165 abstentions
Twitter @Bitsoffreedom: Europarlement tegen ‪#ACTA‬: "hello democracy, goodbye ‪#ACTA‬"
Twitter @Bitsoffreedom: Europarlement tegen uitstel ‪#ACTA‬
Twitter @Bitsoffreedom: EPP vraagt om uitstel #ACTA

Overwinning ACTA in gevaar: Christendemocraten willen uitstel (3 juli)
De overwinning op ACTA is in groot gevaar. De Christendemocraten (EVP) willen tijdens de plenaire vergadering vandaag het Europarlement vragen om uitstel van stemming totdat het Europese Hof over ACTA heeft beslist.

EU-parlement verwerpt ACTA waarschijnlijk (3 juli)
Het Europees Parlement gaat woensdag hoogstwaarschijnlijk met grote meerderheid tegen antipiraterijverdrag ACTA stemmen.

Everything you need to know about ACTA (2 juli)
The Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) has proved to be controversial ever since it was first proposed. The agreement is aimed at more effectively enforcing intellectual property rights on an international level. Many developed countries worry that their economies suffer great damage due to counterfeiting and piracy. However, opponents are concerned that it will favour large companies' interests at the expense of citizens' rights.

Commissie heeft nu al lak aan tegenstem ACTA (29 juni)
Woensdag 4 juli is de grote dag dat het Europarlement over ACTA stemt. De kans is groot dat zij het advies van vijf parlementaire commissies en het goede voorbeeld van Nederland volgt en tegen het verdrag stemt. Die tegenstem zou een overwinning zijn in de strijd tegen ACTA en een oppepper voor de Europese democratie. De Europese Commissie houdt niettemin vast aan haar laatste strohalm: de procedure bij het Europese Hof.

ACTA Criticised In Australia (27 juni)
The Australian Parliament Joint Standing Committee on Treaties this week issued a report  on ACTA finding fault with the agreement. ACTA already has run into roadblocks in various parliamentary committees and been held up in Europe.

Kabinet tekent ACTA niet (25 juni)
Dit kabinet ziet definitief af van het ondertekenen en ratificeren van antipiraterijverdrag ACTA.

Europese Commissie vreest gevolgen bij afwijzen ACTA (22 juni)
Nu het Europees Parlement zich tegen ACTA keert, vreest de Europese Commissie de gevolgen. Het debat zou niet eerlijk verlopen zijn en er is gedreigd.

Europees Parlement gaat procederen om ACTA (21 juni)
Het Europees Parlement schaart zich achter de rechtszaak van parlementslid Sophie in ’t Veld (D66) om meer openheid over ACTA te krijgen. Nederland mengt zich niet in de strijd.

Parliament should say NO to ACTA, says International Trade Committee (22 juni)
Parliament should say NO to the Anti-Countefeiting Trade Agreement (ACTA), said the International Trade Committee in a vote on Thursday. Nineteen MEPs voted against ACTA, and twelve in favour, with no abstentions.

Belangrijkste commissie stemt ook tegen ACTA (21 juni)
De handelscommissie (INTA) van het Europees Parlement adviseert tegen ACTA te stemmen. Hiermee is de toekomst van het handelsverdrag erg onzeker geworden.

VIDEO - EP debates petitions against ACTA (20 juni)
Anti-Counterfeiting Trade Agreement ACTA has left few people indifferent. Over the last few months the EP has received numerous petitions - including one signed by nearly three million people - asking MEPs to vote against the controversial agreement. The EP's petitions committee discussed the issue with petitioners on Tuesday 19 June. The international trade committee will vote 21 June on whether to recommend rejection to MEPs.

ACTA now rejected by four EP committees (5 juni)
he Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) was rejected on Monday by the Development Committee, the fourth committee advising the International Trade Committee to do so. These committees' positions are not binding on the Trade Committee, which adopts its own position as lead committee on 21 June.

Forse klap voor ACTA (31 mei)
Drie belangrijke commissies van het Europees Parlement hebben tegen ACTA gestemd. Alle Europarlementariërs stemmen begin juli over het controversiële antipiraterijverdrag.
Kamer verwerpt ACTA en op IE-Forum: Kamer is tegen ACTA-verdrag en vergelijkbare verdragen (29 mei)
Een Kamermeerderheid heeft dinsdag gestemd voor het verwerpen van ACTA. Het antipiraterijverdrag moet volgens diverse partijen niet geratificeerd worden.

Europees Hof bekijkt rechtmatigheid ACTA (12 mei), ook IEF 11529
De antipiraterijwet ACTA is officieel voorgelegd aan het Europees Hof van Justitie. Dat maakte de Europese Commissie bekend.

IEF 11530

Vordering ABB niet bij voorbaat kansloos

Vzr. Rechtbank Dordrecht 19 april 2012, LJN BX0232 (ABB Turbo Systems c.s. tegen Turboned Service B.V. c.s.)

Octrooirecht. Beslagrecht.

Een turbocharger is een compressor die wordt aangedreven door een turbine, die wordt aangedreven door uitlaatgassen van een motor. ABB Turbo Systems (hierna: ABB) houdt zich, o.a. bezig met ontwikkeling, productie en verkoop van deze turbochargers voor grote diesel- en benzinemotoren. ABB turbochargers worden wereldwijd gebruikt in o.a. schepen en elektriciteitscentrales. In deze procedure staan octrooien op een axiale glijlager (onderdeel turbocharger) centraal. ABB heeft een Europees Octrooi EP 0 840 027. Concurrent TurboNed Service (hierna TurboNed) biedt wereldwijd service en reparatiediensten voor turbogeneratoren aan, in het bijzonder uitlaatgasturbogeneratoren op schepen. Op 15 september 2011 is onder TurboNed bewijsbeslag gelegd op 15 verschillende typen turbocharger producten en documenten. Op 11 november 2011 heeft TurboNed bij het Bundespatentgericht een nietigheidsprocedure tegen het Duitse deel van EP 027 tegen ABB aanhangig gemaakt.

Inbreuk
De betwisting van inbreuk door TurboNed komt voornamelijk neer op het inroepen van ongeldigheid van de octrooirechten en niet op betwisting van handelingen die in andere landen inbreuk op het octrooirecht opleveren. De rechtbank acht de eventuele vordering van ABB niet bij voorbaat kansloos.

Geldig octrooi De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat in andere landen dan Duitsland nietigheidsprocedures zijn gevoerd of dat de betreffende octrooien zijn herroepen. In die landen zijn de octrooien dus geldig.

Beslagrecht Het ligt op de weg vanTurboNed c.s. te onderbouwen in hoeverre beslag is gelegd op materiaal dat geen verband houdt met relevante inbreuken. Nu zij in dit opzicht geen helderheid verschaft kan niet worden geoordeeld dat het beslag onrechtmatig is gelegd. Dat er overleg is geweest met de deurwaarder voer de zoektermen die gebruikt konden worden voor de selectie van documenten op relevantie is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat in strijd met het beslagverlof is gehandeld.

De rechtbank wijst de vorderingen af.

Inbreuk
4.6.4 Wat de gestelde inbreuk in de andere landen betreft, zijn de stellingen van ABB c.s. uiterst summier. Zij wijst enkel op het (onbetwiste) feit dat TurboNed c.s. volgens haar eigen website wereldwijd handel drijven, dat zij in de betreffende landen dochterondernemingen en/of lokale partners hebben en dat in de betreffende landen havens en/of elektriciteitscentrales zijn. Aan TurboNed c.s. kan worden toegegeven dat deze feiten en omstandigheden op zichzelf niet voldoende zijn om inbreuk voldoende aannemelijk te maken. Echter, anderzijds moet worden gewezen op de wijze waarop TurboNed c.s. hun betwisting van de gestelde inbreuk in de andere landen inkleden. Zij formuleren dat aldus dat zij betwisten dat zij inbreuk maken op“geldige rechten” (CvE in reconventie alinea 54) of handelen in producten die vallen onder de beschermingsomvang van “geldige octrooiconclusies van ABB” (alinea 74) of onder“geldige octrooirechten van ABB” (alinea 79). Deze formuleringen, in samenhang met het uitgebreide beroep op de ongeldigheid van EP 027, wekken de indruk dat de betwisting van inbreuk door TurboNed c.s. voornamelijk neerkomt op het inroepen van ongeldigheid van octrooirechten, en niet op een betwisting van het verrichten van handelingen in die andere landen die – als de octrooien wel geldig zijn – inbreuk op het octrooirecht opleveren. De eventuele vordering van ABB c.s. moet dan ook niet bij voorbaat kansloos worden geacht.

Geldigheid
4.6.6 Niet is gebleken dat in andere landen dan Duitsland nietigheidsprocedures zijn of worden gevoerd, of dat de betreffende octrooien zijn herroepen. In dit kort geding dient daarom van de geldigheid van de betreffende octrooien in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Tsjechië, China, Amerika, Japan en Korea te worden uit gegaan.

4.6.7 In verband met het beroep op summiere ondeugdelijkheid van het (Duitse deel van) EP 027 geldt het volgende. Zolang het Duitse deel van EP 027 niet is herroepen, heeft ABB Turbo Systems daar een geldig octrooirecht. De voorzieningenrechter heeft op dit moment onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat er een niet te verwaarlozen kans is dat het Duitse deel van EP 027, zoals ABB Turbo Systems dat heeft beperkten waar zij haar inbreukstelling op baseert, in de Duitse nietigheidsprocedure naar Duits recht nietig wordt geacht. Beide partijen beroepen zich op deskundigenrapporten die de eigen stelling dienaangaande ondersteunen. Het gaat het kader van dit kort geding te buiten om daar nader op in te gaan.

Verlof tot beslaglegging
4.7.2 TurboNed c.s. voeren aan dat het verlof te ruim is geweest en dat ook beslag kon worden gelegd op materiaal dat niet relevant was voor de betrokken inbreuk. Gelet op de uitgebreide omschrijving van de octrooien van ABB c.s. moet het duidelijk zijn geweest dat slechts bewijs verzameld mocht worden van monsters en bestanden die betrekking hadden op inbreuken op een van de in het verzoekschrift gestelde octrooien. TurboNed c.s. weten welke bestanden en welke monsters in beslag zijn genomen, want zij heeft de originele bestanden weer teruggekregen en de monsters zijn omschreven in het exploit van de deurwaarder. Het ligt op de weg vanTurboNed c.s. te onderbouwen in hoeverre beslag is gelegd op materiaal dat geen verband houdt met relevante inbreuken. Nu zij in dit opzicht geen helderheid verschaft kan niet worden geoordeeld dat het beslag onrechtmatig is gelegd.

Overleg met deurwaarder over zoektermen voor selectie van documenten
ABB c.s. erkennen dat er met de deurwaarder overleg is geweest over de keywords (zoektermen) die gebruikt konden worden voor de selectie van de documenten op relevantie. Dit gegeven is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat ABB c.s. daarmee in strijd met het beslagverlof hebben gehandeld. Dat ABB c.s. daarmee informatie over de inhoud van de in beslag te nemen documenten hebben verkregen, blijkt immers niet.

IEF 11519

Een ondertekende licentieovereenkomst, dus geen inbreuk

Rechtbank Zutphen 27 juni 2012, HA ZA 12-71 (GeRe Games GmbH tegen Kermis- en Machinebouw Gaasedam & Cobra beheer)

Uitspraak ingezonden door Douglas Mensink, MICTA.

Licentieovereenkomst. Octrooirecht. Contractenrecht. KMG is een Europees bedrijf dat kermisattracties ontwerpt en vervaardigt. Naar aanleiding van een afbeelding op de website van GeRe Games heeft zij een octrooilicentieovereenkomst aangeboden voor de kermisattractie "Extreme Schaukel Fahrgeschäft" (EP 140 780 4).

Het verweer dat er geen licentieovereenkomst tot stand is gekomen, omdat GeRe Games slechts heeft aangegeven welke licentievariant zij wilde afsluiten en partijen zich nog slechts in de onderhandelingsfase bevonden, treft geen doel. Er is immers een ondertekend exemplaar bij de mededeling bijgesloten welke licentievariant gewenst is. Omdat er nu een overeenkomst is, is de mededeling dat er sprake is van een octrooi-inbreuk onjuist en daarmee onrechtmatig jegens GeRe Games. KMG en Cobra Beheer dienen te rectificeren.

7.6. Daar waar GeRe Games (...) niet alleen heeft medegedeeld dat zij voor de 2e variant van de (...) aangeboden licentieovereenkomst heeft gekozen, maar tevens dat een door GeRe Games ondertekend exemplaar van de bedoelde licentieovereenkomst is bijgesloten, had heet op de weg van KMG gelegen om, indien zij die overeenkomst niet bij de brief zou hebben aangetroffen, met bekwame spoed aan GeRe Games te vragen om alsnog een door GeRe Games ondertekend exemplaar van de licentieovereenkomst aan KMG op te sturen. (...) Onder deze omstandigheid dient te worden geoordeeld dat het -beweerde- niet/niet tijdig bereiken van de door GeRe Games ondertekende licentieovereenkomst het gevolg is van verwijtbaar nalaten van KMG. Dit heeft tot gevolg dat de door GeRe Games voor akkoord ondertekende licentieovereenkomst haar werking heeft, in die zin dat GeRe Games daarmee het (...) gedane aanbod van KMG heeft aanvaard. Hiermee is tussen partijen een licentieovereenkomst tot stand gekomen