Octrooirecht  

IEF 3923

Recht op een thermische behandeling

pht.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 2 mei 2007, HA ZA 05-312. Plato International B.V. tegen H.A.C. Groeneveld

Interessant uitspraak waarin bepaald wordt dat er een arbeidsrelatie kan zijn, zonder dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst én dat ook van een manager verwacht mag worden dat hij uitvindingen doet. Bovendien is het recht op het aanvragen van een octrooi overgedragen, zonder dat dit letterlijk in de betreffende akte wordt vermeld.

Lezers die denken dat deze uitspraak gaat over thermische baden en schoonheidsbehandelingen worden teleurgesteld: het octrooi heeft betrekking op een werkwijze voor het veredelen van houtdelen. Bovendien is de inhoud van het octrooi nauwelijks relevant voor deze uitspraak.

Plato International (Plato) heeft onder meer de intellectuele eigendomsrechten overgenomen van failliete bedrijven, die zich overigens ook van de naam Plato bedienden. De heer Groeneveld is bestuurder van Creatief B.V. Het oude Plato heeft een management overeenkomst met Creatief B.V. Onder deze overeenkomst verrichte Groeneveld werkzaamheden voor Plato. Hij stuurde betrokken managementleden aan, besprak resultaten van experimenten, en schreef notities met zijn eigen visie, inzichten, interpretaties en conclusies. In deze periode is een uitvinding gedaan. De managementovereenkomst wordt beëindigd en kort daarna dient Groeneveld een octrooiaanvrage in, met uitsluitend hemzelf als uitvinder en aanvrager.

Kennelijk wordt niet betwist dat de heer Groeneveld (mede) uitvinder is. Wel wordt uitgebreid gediscussieerd over de vraag wie recht heeft op het bijbehorende octrooi. Artikel 12 lid 1 ROW 1995 regelt dat de werkgever recht heeft op de aanspraak op octrooi, als 1) de uitvinding gedaan is door iemand die in dienst van een ander een betrekking bekleedt, en 2) de aard van de betrekking medebrengt dat hij zijn bijzondere kennis aanwendt tot het doen van uitvindingen van dezelfde soort als die waarop de octrooiaanvrage betrekking heeft.

De rechtbank stelt vast dat er van een arbeidsovereenkomst geen sprake is. Desondanks is er sprake van een dienstbetrekking zoals bedoeld in artikel 12. De rechtbank is van oordeel dat Groeneveld de overeengekomen werkzaamheden persoonlijk diende ter verrichten, gezien zijn achtergrond en kennis op het vakgebied van de houtveredeling. Bovendien verrichtte hij zijn werkzaamheden onder toezicht en leiding van Plato Beheer B.V. Daarom is er sprake van een overeenkomst waarbij Plato Beheer B.V. Groenveld inleende. De rechtbank is van mening dat artikel 12 lid 1 van toepassing is op een dergelijke overeenkomst.

De rechtbank overweegt vervolgens dat artikel 12 lid 1 ROW niet te beperkt mag worden uitgelegd en niet enkel ziet op werknemers die zijn aangesteld om onderzoek te doen. De bepaling is ook van toepassing op werknemers die uit hoofde van hun dienstbetrekking op andere wijzen hun bijdragen leveren aan het doen van uitvindingen, zoals in dit geval Groeneveld, door mee te denken, een inhoudelijke bijdrage te leveren aan het onderzoek en door het onderzoek aan te sturen.

Het inmiddels failliete Plato Beheer B.V. had dus recht op de aanspraak op octrooi. De belangrijkste resterende vraag is of dit recht is overgedragen op Plato International. In de overdrachtsakte wordt gesproken over octrooien en "andere intellectuele en industriële eigendomsrechten". Bij de levering zelf wordt echter geschreven dat de curator "de betreffende octrooien c.q. rechten, voortvloeiende uit octrooiaanvragen aan koper overdraagt en koper verklaart dat hij deze overdracht aanneemt”. Dit moet gelezen worden naar de geest en niet naar de letter van de overeenkomst, zodat de rechter concludeert dat ook het recht op het aanvragen van een octrooi is overgedragen.

Tot slot is de rechtbank van mening dat Groeneveld zijn aanvrage niet te goeder trouw heeft ingediend en dus geen gebruiksrecht krijgt onder artikel 55 ROW. Ook heeft Groeneveld geen recht op een billijke vergoeding, al was het maar omdat een dergelijke aanspraak niet over is gegaan van het failliete Plato naar het huidige Plato. Groeneveld wordt bevolen het octrooi over te dragen, op straffe van een dwangsom van €2.000 per dag.

Lees het vonnis hier.

IEF 3906

DNA-sequenties

aku.gifAndrás Kupecz: Toepassingsgebonden bescherming van DNA-sequenties in het licht van de biotechnologie richtlijn. Herpublicatie met uitdrukkelijke toestemming van de auteur, eerder verschenen in  BIE 2006, nr. 3. Kupecz won met dit artikel de VIE-prijs 2007 (eerder bericht: IEF 3646 (15 maart 2007)).

Uit het juryrapport: “Kupecz heeft een artikel geschreven dat een voor niet specialisten moeilijk toegankelijke materie goed te begrijpen maakt. Na een heldere inleiding over wat DNA-sequenties zijn en wat het belang van DNA-sequenties is, bespreekt Kupeez de biotechnologie richtlijn en met name de bepaling dat de industriële toepasbaarheid van een sequentie in de aanvrage dient te worden vermeld en de overweging dat een louter DNA-fragment dat geen aanwijzing voor een functie bevat, geen technische informatie bevat en dus geen octrooieerbare uitvinding vormt.“

Lees het volledige artikel hier.

IEF 3903

Meervoudige bosseleergangen

folie.gifRechtbank Den Haag, 25 april 2007, 253070/HA ZA 05-3435. 3M Company tegen Avery Dennison Materials Nederland B.V.

Geschil over een Europees octrooi dat ziet op ‘weefsels met meervoudig reliëf’. Octrooihouder 3M Company verhandelt folieproducten, waaronder het folieproduct waarop het octrooi ziet. Daarbij gaat het om zelfklevende folieproducten voor het beplakken van bijvoorbeeld de buitenwanden van vrachtauto’s en bussen, die veelal bedrukt zijn met reclame-uitingen. Gedaagde Avery brengt onder de naam Easy Apply ook zelfklevende folieproducten op de markt. 3M is van mening dat Avery met de Easy Apply producten inbreuk maakt op het octrooi en vordert onder meer een inbreukverbod voor Nederland. In reconventie vordert Avery vernietiging van het octrooi.

De rechtbank gaat eerst in op het kennisgebied van het octrooi en de geoctrooieerde uitvinding. Het octrooi biedt een oplossing voor problemen die zich kunnen voordoen bij het behangen van een muur, waarbij moet worden vermeden dat zich plooien in het behang vormen en dat onder het behang luchtinsluitingen resteren. In de stand van de techniek wordt gebruik gemaakt van folies die zijn voorzien van een zelfklevende laag. Dit soort folies zijn vóór het aanbrengen aan de kleefzijde veelal voorzien van een schutlaag, die aan de kleefzijde kan zijn voorzien van enig profiel. Het octrooi voorziet in een oplossing voor de problemen in de stand van de techniek door te voorzien in twee of meer arbeidsgangen (in plaats van een enkele stap) om het reliëf in het schutfolie aan te brengen. Het voordeel daarvan is dat per arbeidsgang andere materialen kunnen worden toegepast.

Volgens de rechtbank is de uitvinding nieuw. Geen van de door Avery overgelegde documenten openbaart direct en ondubbelzinnig alle kenmerken van de geoctrooieerde uitvinding.  De uitvinding is ook inventief, omdat in het octrooi wordt onderkend dat alleen met meervoudige bewerking meerdere materialen kunnen worden toegepast en omdat de uitvinding het vooroordeel overwint dat de tweede bewerking het eerder aangebrachte reliëfpatroon uitwist. De door Avery genoemde combinaties van documenten brengen de vakman niet zonder inventieve arbeid tot de maatregelen van het octrooi. Ook de derde nietigheidsgrond van Avery, uitbreiding van materie, wijst de rechtbank af.

De geldigheid van het octrooi kan 3M echter in dit geval niet baten, nu volgens de rechtbank geen sprake is van inbreuk. Avery past namelijk geen meervoudige, maar een enkelvoudige bosseleergang toe. Een uitleg van het octrooi die ertoe zou leiden dat de werkwijze van Avery onder de beschermingsomvang van het octrooi zou vallen, doet volgens de rechtbank onvoldoende recht aan de redelijke rechtszekerheid voor derden na kennisneming van het octrooi.

De rechtbank ziet geen aanleiding tot een richtlijnconforme proceskostenveroordeling, aangezien de procedure is aangevangen voordat de implementatietermijn van de Handhavingsrichtlijn was verstreken.

Lees het vonnis hier.

IEF 3901

ROW 2007

Kamerstuk 30975, nrs. 1 t/m 4, 2e Kamer. Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 en enige andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de Rijksoctrooiwet 1995 van 2006 (Evaluatie 2006 Rijksoctrooiwet 1995).

Deze voorstellen tot wijziging van de ROW 1995 betreffen met name:

– het afschaffen van het 6-jarig octrooi.
– de mogelijkheid om een Engelstalige octrooiaanvraag in te kunnen dienen
– de instandhoudingstaksen zullen een jaar eerder, te weten 3 jaar na indiening van het octrooi, worden geheven.
– de rol van Octrooicentrum Nederland (hierna: OCNL) zal worden versterkt in adviesprocedures in de zin dat OCNL voortaan ook zelfstandig het resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek kan betrekken in zijn advies.

Lees de Koninklijke boodschap hier, het Voorstel van rijkswet hier, de Memorie van toelichting hier en het Verslag hier.

IEF 3891

Conform de standaard

Rechtbank ’S-Gravenhage, 25 april 2007, HA ZA 06-955. Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen LG Electronics European Holding B.V. c.s.

Octrooirecht. Partiële nietigverklaring, volgconclusies en Spiro-Flamco. Codering volgens de JPEG-standaard maakt inbreuk, maar mogelijk is er sprake van  rechtsverwerking.

Philips is rechthebbende op een Europees octrooi betreffende een werkwijze en schakeling voor bitrate-reductie. (techniek voor compressie van gedigitaliseerde signalen, in het bijzonder een gedigitaliseerd videosignaal).

Onder meer Nederland, Oostenrijk, Italië en Zweden mobiele telefoons aangeboden die afkomstig zijn van een aan gedaagden gelieerde vennootschap in Korea. Deze telefoons zijn voorzien van een digitale camera. Compressie van de camerabeelden vindt plaats conform de JPEG-standaard, in het bijzonder de zogenaamde Baselinemethode. Philips stelt zich op het standpunt dat de Baselinemethode voldoet aan alle kenmerken van de geoctrooieerde werkwijzen.

Volgens Philips is het aanbieden en leveren van de mobiele telefoons aan afnemers in Nederland, Oostenrijk, Italië en Zweden voor toepassing van de geoctrooieerde uitvinding is aan te merken als indirecte inbreuk op de het octrooi. Ook wordt er volgens Philips direct inbreuk gemaakt op het octrooi door het verkopen, leveren, aanbieden, importeren en in voorraad houden van mobiele telefoons die van die schakeling zijn voorzien.

LG haalt een aantal documenten aan, waaruit zou moeten blijken dat het octrooi niet nieuw dan wel niet inventief is. De rechtbank volgt LG slechts op één punt. Op basis van de prior art vernietigt de rechtbank conclusie 1 en de van conclusie 1 afhankelijke conclusies. De overige ingeroepen conclusies blijven overeind. De partiële nietigverklaring in ogenschouw genomen behandelt de rechtbank vervolgens de vraag of het octrooi gewijzigd in stand kan blijven.

Met een interessante overweging beantwoordt de rechtbank deze vraag als volgt. Volgens de rechtbank is het voor de gemiddelde vakman zonder meer duidelijk dat de beschermingsomvang van het octrooi zich in elk geval uitstrekte tot conclusie 4 (en de daarop voortbouwende conclusies) nu artikel 4 een volgconclusie is.

“Het opstellen van afhankelijke volgconclusies kent immers als voornaamste, zoniet enige, doel te anticiperen op een mogelijke nietigheid van de hoofdconclusie en zo te voorkomen dat de octrooihouder zijn gehele monopolie verliest indien zijn conclusie – bijvoorbeeld als gevolg van nadien getroffen voorpublicaties – te ruim zou zijn. Dit is de gemiddelde vakman zonder meer bekend en hij zal dan ook weten dat instandhouding volgens een afhankelijke volgconclusie, mits deze voldoet aan de wettelijke vereisten en bij ongeldigheid van de daaraan voorafgaande conclusies, aangewezen is. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat de rechtszekerheid of enig ander gerechtvaardigd belang van derden eraan in de weg zouden kunnen staan dat het octrooi beperkt tot een volgconclusie in stand zou worden gelaten.”

Volgens de rechtbank zou “een ander oordeel (…) bovendien tot een onevenredige benadeling van de octrooihouder leiden, die zijn positie ernstig bemoeilijkt ziet gelet voorts op het Bogaard-arrest en daarbij juist rechtsonzekerheid scheppen. Derden zullen volgens het hiervoor geschetste systeem aan de hand van de afhankelijke volgconclusies relatief eenvoudig de eventuele nieuwe omvang van het octrooi kunnen voorspellen, indachtig dat de octrooihouder weet dat door terugtrekking op zo een volgconclusie de discussie over de vraag of zijn voorstel voldoet aan de (in het vonnis genoemde - IEF) Spiro/Flamco-criteria verregaand worden vereenvoudigd. Die zekerheid is verdwenen indien zou worden aangenomen dat ook van volgconclusies die niettemin voldoen aan de wettelijke criteria, onzeker zou zijn of zij aan de Spiro/Flamco-criteria voldoen.”

De rechtbank houdt het octrooi dan ook gewijzigd in stand.

Ten aanzien van gedaagden 1 tot en met 4 heeft Philips niet kunnen bewijzen dat zij betrekken zijn (of zullen worden) bij inbreukmakende activiteiten. Philips wordt dan ook door de rechtbank als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van gedaagden 1 tot en met 4 worden deze gesteld op het 4/5 deel van de in totaal door gedaagden tot heden gemaakte, niet richtlijnconforme, proceskosten.

In conventie oordeelt de rechtbank dat er sprake is van inbreuk op het octrooi door LG.

LG doet voorts een beroep op rechtsverwerking dan wel misbruik van recht door Philips. Philips zou in de periode 1986-1994 actief deelgenomen hebben aan de ontwikkeling en aanvaarding van de JPEG-standaard in studiegroepen van de International Telegraph en Telephone Consultive Committee (CCITT), the International Standards Organization (ISO) en de British Standards Institution. Op alle deelnemers aan deze studiegroepen rustte de verplichting om voor de JPEG-standaard relevante octrooien aan te melden.

De deelnemer moet daarbij de bereidheid uitspreken om een redelijke, niet-discriminerende licentie te verlenen aan degenen die de standaard willen toepassen. Als die bereidheid niet bestaat kan de werkgroep besluiten voor een andere standaard te kiezen. Philips was zich volgens LG van deze verplichting bewust, maar heeft nagelaten het octrooi aan te melden. LG stelt dat zij in het vertrouwen dat de JPEG-standaard geen inbreuk maakt op enig octrooi van Philips de standaard op grote schaal toepast. Onder die omstandigheden zou Philips het octrooi thans niet meer aan LG tegenwerpen. Zij zou hoogstens aanspraak kunnen maken op een eenmalige redelijke licentievergoeding. Philips bestrijdt dat zij actief betrokken is geweest bij de ontwikkeling van de JPEG-standaard. Philips meent verder dat zij niet verplicht was om het octrooi te melden.

De rechtbank is met LG van oordeel dat Philips in beginsel het recht heeft verwerkt zich thans nog op het octrooi te beroepen indien komt vast te staan dat Philips als deelnemer bij de werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard betrokken is geweest. Tot op heden is daarvoor door LG geen overtuigend bewijs overgelegd. Zoals LG uitdrukkelijk heeft aangeboden, zal zij indien nodig in een later stadium van de procedure tot nadere bewijslevering worden toegelaten.

Alvorens echter aan nadere bewijslevering toe te komen, wil de rechtbank inlichtingen ontvangen over of LG überhaupt wel bereid zou zijn om een redelijke, niet-discriminerende licentieovereenkomst met Philips te sluiten. 

De rechtbank heeft vastgesteld dat de codering volgens de JPEG-standaard inbreuk maakt op het octrooi van Philips. Aan het door Philips gevorderde verbod op inbreuk staat nog slechts het beroep op rechtsverwerking in de weg. Aangezien de deelname van Philips aan de werkgroepen van de CCITT en ISO niet is af te leiden uit het overgelegde bewijs wijst de rechtbank het door Philips gevorderde verbod voor de duur van de procedure toe.

Lees het vonnis hier.

IEF 3884

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’S-Gravenhage, 25 april 2007, HA ZA 06-955. Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen
Lg Electronics European Holding B.V. c.s.

Het aanbieden en leveren van de mobiele telefoons aan afnemers in Nederland, Oostenrijk, Italië en Zweden voor toepassing van de geoctrooieerde uitvinding is, zo stelt Philips, aan te merken als indirecte inbreuk op de conclusies 1, 3, 4 en 9 van Vogel. Voorts wordt direct inbreuk gemaakt op de conclusies 10, 12 en 15 van Vogel door het verkopen, leveren, aanbieden, importeren en in voorraad houden van mobiele telefoons die van die schakeling zijn voorzien.

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 april 2007, HA ZA 05-3435, 3M Company tegen Avery Dennison Materials Nederland B.V. (Met dank aan Vita Zwaan, Solv).

3M is houdster van een Europees octrooi voor weefsels  met meervoudig reliëf. 3M stelt dat de Easy Apply producten van Avery onder de beschermingsomvang van het octrooi vallen.

Lees het vonnis hier

IEF 3875

26 januari jl.

Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade, bericht dat het Ministerie van Economische Zaken naar aanleiding van verschillende vragen o.a. heeft gemeld:

"Bij Rijkswet van 17 november 2005 is onder andere uitvoering gegeven aan de bekrachtiging van het EOV voor de Nederlandse Antillen. De onderdelen die hierop betrekking hebben zijn bij besluit van 26 januari jl. inwerking getreden, te weten op 1 april jl.

• Dit betekent dat alle Europese octrooien met bescherming in het Koninkrijk die op of na 1 april 2007 zijn verleend direct en onverkort gelden voor de Nederlandse Antillen.

• Met betrekking tot de reeds verleende en op 1april 2007 geldende Europese octrooien met bescherming in het Koninkrijk geldt ook dat zij vanaf die datum ook gelding hebben op de Nederlandse Antillen."

IEF 3843

Geen correctie Langemeijer

as.gifRechtbank Haarlem, 28 maart 2007, HA ZA 06-300, Merck Sharp & Dohme tegen Pharmachemie (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

Bodemprocedure en in langslepend geschil tussen MSD en Pharmachemie (zie eerdere berichten IEF 1444 en IEF 2663). Ter illustratie van wat er allemaal gebeurt aan en over de grenzen van het IE-recht.

Conflict over het geneesmiddel alendroninezuur (botontkalking). Pharmachemie heeft in juli 2005 een generieke versie van het geneesmiddel alendroninezuur op de markt gebracht. In september 2005 is een generieke registratie van Pharmachemie op eigen verzoek doorgehaald door het College Registratie Geneesmiddelen. Met een beroep op artikel 22 Besluit Registratie Geneesmiddelen bleef Pharmachemie dit product nog verhandelen. In twee kort geding procedures heeft MSD een verbod gevorderd om dit product op de Nederlandse markt te verhandelen (zaak met rolnr. 177/06 KG) en een bevel tot terugroeping van deze producten (in de zaak met rolnr. 229/06), wat beiden door de Voorzieningenrechter is toegewezen. 

In het hoger beroep heeft het Hof Amsterdam onder meer geoordeeld over de vraag of Pharmachemie onrechtmatig heeft gehandeld jegens MSD door te handelen in strijd met bepalingen van EG-Richtlijn 2001/83, die ziet op registratieprocedures voor geneesmiddelen. Volgens het Hof is dit niet het geval omdat de bepalingen uit deze richtlijn niet zijn bedoeld ter bescherming van de concurrent van degene die een product op de Europese markt brengt, maar dat zij de bescherming van de volksgezondheid tot doel hebben. Het Hof vernietigde de vonnissen van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van MSD alsnog af.

In de bodemprocedure bij de Rechtbank Haarlem vordert MSD onder meer een verklaring voor recht dat Pharmachemie onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en vordert de schadevergoeding die hieruit voort vloeit. De Rechtbank haakt in haar vonnis aan bij de redenering van het Hof Amsterdam.

De Rechtbank gaat uit van de rechtsgeldigheid van de (doorgehaalde) registratie van Pharmachemie. De rechtbank gaat er in haar verdere beoordeling veronderstellenderwijs van uit dat Pharmachemie de bepalingen van de Richtlijn 2001/83 heeft overtreden en MSD daardoor omzetschade heeft geleden. De vraag is of dat echter op grond van onrechtmatige daad ook aansprakelijkheid jegens MSD oplevert. Hiervoor is van belang of de overtreden normen strekken tot bescherming tegen die schade.

Het Hof had eerder al geoordeeld dat dit laatste niet het geval was. Immers, de bepalingen van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening en het Besluit Registratie Geneesmiddelen dienen ter bescherming van de volksgezondheid, niet ter bescherming van de (monopolie)positie van concurrenten. Aan het relativiteitsvereiste is dus niet voldaan. Een beroep van MSD op de correctie Langemeijer wordt ook door de Rechtbank afgewezen.

Ook kan niet worden geconcludeerd, aldus de Rechtbank, dat de door MSD gestelde overtredingen door Pharmachemie grote betekenis toekomt in het licht van de concurrentiepositie (met name een eventueel voorsprong van Pharmachemie) tussen partijen.

De Rechtbank benadrukt verder dat MSD via 'diverse regelingen op het gebied van de industriële eigendom 'al in voldoende wordt beschermd tegen concurrenten. Ook het feit dat gedurende het geding andere aanbieders generieke versies van alendroninzuur op de markt brengen acht de Rechtbank relevant.

De Rechtbank concludeert dan ook dat Pharmachemie niet schadeplichtig is jegens MSD. De vorderingen van MSD worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3838

Jaarvergadering

ovo.gifVandaag wordt de jaarlijkse vergadering gehouden van de Orde van Octrooigemachtigden. Deze vergadering vindt plaats in het Omniversum te Den Haag. 's Morgens wordt het reilen en zeilen van de Orde zelf besproken, gevolgd door een presentatie over de techniek van het Omniversum. De rest van de dag en avond wordt gevuld door sociale activiteiten.

lees hier meer.

IEF 3836

België is erfolgsort

Rechtbank Eerste Aanleg Gent, 4 april 2007, J. Talpe en N.V. Locinox tegen Fratelli Comunello SPA en Mauriks Import Nederland (A.R. nr.: 03/4146/A)  (met dank aan Gino van Roeyen, Banning)

Octrooirecht. Naar verluidt één van de eerste beslissingen op het gebied van indirecte inbreuk en inbreuk bij wijze van equivalentie. Het vonnis bevat enkele interessante overwegingen over de bevoegdheid van de Gentse rechtbank op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening.

Talpe en Locinox vorderen grensoverschrijdende maatregelen tegen Communello en Mauriks Import terzake van inbreuk op twee Europese octrooien op deursloten.

De Gentse rechtbank besteedt in het kader van de beoordeling van de bevoegdheid op grond van artikel 5(3) EEX-Vo uitgebreid aandacht aan het onderscheid tussen het Handlungsort (de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis) en het Erfolgsort (de plaats waarde schade is ingetreden) en overweegt dat enkel de bevoegdheid van de rechter van het Erfolgsort op grond van artikel 5(3) EEX territoriaal beperkt is. Volgens de rechtbank is België in dit geval alleen aan te merken als Erfolgsort, en niet als Handlungsort. Derhalve bestaat geen extraterritoriale bevoegdheid. De rechtbank neem in haar oordeel mee dat octrooirechten per definitie territoriaal beperkt zijn.

Lees het vonnis hier.