DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IEF 13951

Uitleg vaststellingsovereenkomst en bereiken maximum dwangsom

Rechtbank Amsterdam 14 mei 2014, IEF 13951 (Belfabriek tegen MTTM)
Zie eerder IEF 13553, IEF 13415. Uitleg vaststellingsovereenkomst. Rectificatie. Vergelijkende Reclame. Verboden in kortgedingvonnis versterkt met dwangsom. Partijen hebben zich via de vaststellingsovereenkomst verbonden aan dit kortgedingvonnis en de uitleg die het hof aan dat vonnis heeft gegeven. Partijen hebben bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst de bedoeling gehad op overtreding van verboden een boete te stellen gelijk aan de in het vonnis bepaalde dwangsom tot het daarin vermelde maximum. MTTM c.s. zijn tekortgekomen in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en dienen de gemaximeerde boete van €395.000 te betalen voor 97 overtredingen.

4.22. Ter comparitie heeft Belfabriek gesteld dat artikel 5 en 6 van de Vaststellingsovereenkomst kwalificeren als een boetebeding. Ter onderbouwing heeft de advocaat van Belfabriek, mr. Linssen, verklaard dat het destijds de bedoeling van partijen was om de verboden uit het vonnis en de bedragen die stonden op overtreding van die verboden vast te leggen in civiele afspraken tussen Belfabriek enerzijds en MTTM Partners en eventuele opvolgende entiteiten anderzijds. Mr. Linssen heeft voorts verklaard dat bij de totstandkoming van de Vaststellingsovereenkomst hierover ook is gesproken, en dat zij bij die totstandkoming zelf reeds als advocaat van Belfabriek was betrokken. Mr. Linssen heeft in dit kader aangeboden, voor zover dat nodig mocht zijn, zichzelf en een collega hierover als getuige te doen horen.

4.24. In het vonnis in incident is reeds geoordeeld (r.o. 5.17) dat het overtreden van de Vaststellingsovereenkomst niet is gekoppeld aan verbeurte van een dwangsom. De rechtbank stelt met MTTM Partners vast dat in de Vaststellingsovereenkomst evenmin met zoveel woorden is vastgelegd dat op overtreding van een verbod de in het vonnis opgenomen dwangsom van € 5.000,- per overtreding bij wijze van boete verbeurd zal worden. Zoals hiervoor reeds in r.o. 4.10 is overwogen, moet de Vaststellingsovereenkomst echter niet slechts naar de letter van de tekst worden uitgelegd maar moet ook gekeken worden naar de wederzijdse bedoelingen en verwachtingen van partijen bij het aangaan van de overeenkomst. Een boetebeding is bovendien niet aan vormvoorschriften gebonden, zodat deze ook besloten kan liggen in de bepaling dat een vonnis – met daarin een verbod op last van een dwangsom – ook jegens de contractspartij zal werken.

 

4.26. Blijkens de Vaststellingsovereenkomst was van het totale maximum van € 500.000,- in 2007 reeds € 105.000,- verbeurd. Nu een boetebedrag geldt van € 5.000,- per overtreding, staat het thans nog maximaal te verbeuren bedrag van € 395.000,- gelijk aan 79 overtredingen. Nu hiervoor in r.o. 4.15 reeds is vastgesteld dat MTTM Partners verantwoordelijk is voor minimaal 97 overtredingen van verbod 7.2, is de maximale boete verschuldigd geworden. Een eventueel groter aantal overtredingen leidt niet tot een hoger bedrag aan boetes, zodat het belang bij het vaststellen van het precieze aantal overtredingen daarmee is komen te vervallen.
IEF 13941

Geen overdracht octrooiaanvragen vanwege duidelijke IE-clausule

Rechtbank Den Haag 4 juni 2014, IEF 13941 (Ruma Rubber tegen Shell)
Octrooirecht. Contractenrecht. Shell werkt samen met Ruma Rubber voor diverse rubbere compounds en heeft een Europese en internationale octrooiaanvrage gedaan. Ruma vordert overdracht octrooi(aanvrag)en; de technische informatie van de compounds behoort toe aan haar. De samenwerkingsclausule is duidelijk over de verdeling van rechten en Ruma heeft deze rechten prijsgegeven.

4.21. Nu ‘Clause 6 – Intellectual Property Rights’ helder is over de verdeling van rechten en uit niets blijkt dat de reeds tot stand gekomen samenwerking tussen Ruma en SIEP voorafgaand aan de ‘Effective date’ met inwerkingtreding van de DA opnieuw zou beginnen, terwijl wel alles erop wijst dat het reeds aangevangen werk na 29 mei 2002 zou worden voortgezet en ook in lijn daarmee uitvoering is gegeven aan de DA, gaat de rechtbank ervan uit dat Ruma met de DA ook de intellectuele eigendomsrechten op het gebruik van rubber compounds 900-70-1211 en 900-70-1236 voor toepassing als zwellend lichaam op een metalen substraat in olie en gasputten aan SIEP heeft prijs gegeven. Dit brengt mee dat de vorderingen van Ruma dienen te worden afgewezen.
IEF 13938

Geen rectificatie gemeentelijk persbericht, dit vonnis volstaat

Rechtbank Noord-Holland 17 april 2014, IEF 13938 (Persbericht gemeente Bloemendaal)
De vordering tot nakoming is gebaseerd op het convenant dat buitengerechtelijk door de Gemeente werd vernietigd. De vordering tot rectificatie van een krantenartikel is gebaseerd op de stelling dat de gemeente gegeven enkele passages in het krantenbericht en het persbericht de eer en goede naam van eiser heeft aangetast. Voor een krantenartikel is de Gemeente niet verantwoordelijk. Voor het persbericht wel. De essentie van het bericht vindt voldoende steun in de feiten. Eiser kan dit vonnis gebruiken om verkeerde beelden recht te zetten.

4.11 Ten aanzien van de vordering tot rectificatie overweegt de voorzieningenrechter dat de Gemeente niet verantwoordelijk is voor het artikel in het Haarlems Dagblad.
Voor de inhoud van het eigen persbericht is de Gemeente uiteraard wel verantwoordelijk. Hoewel aan [eiser] kan worden toegegeven dat de beschuldiging dat afspraken niet worden nagekomen minder past, nu niet gebleken is dat dit op enig moment voordien met [eiser] is besproken en het ook geen omstandigheid is waar het beroep op dwaling op is gegrond, vindt de essentie van het bericht, te weten de eerste en derde alinea, voldoende steun in de feiten. Voorts is het bericht als geheel niet onnodig grievend. Deze vordering zal daarom eveneens worden afgewezen. [eiser] kan dit vonnis gebruiken om eventueel verkeerde beelden recht te zetten, maar heeft geen recht op enigerlei verdergaande vorm van rectificerende genoegdoening.
IEF 13934

Onrechtmatige vernietiging overeenkomst door Australische DJ

Rechtbank Oost-Brabant 11 juni 2014, IEF 13934 (eiser tegen Fusion BV)
Uitspraak ingezonden door Jurian van Groenendaal en Fulco Blokhuis, Boekx Advocaten. Tussenvonnis. Agentuurovereenkomst. Eiser is een Australische 'hard-style' dj. Fusion is een boeking management en heeft een overeenkomst gesloten met eiser. De eis: verklaring voor recht dat overeenkomst is vernietigd en terugbetaling van wat onverschuldigd betaald is. In reconventie wordt geëist dat de overeenkomst op onrechtmatige wijze is vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen agentuurovereenkomst is en geen rechtsgeldige vernietiging van de overeenkomst. Fusion krijgt gelegenheid om schadevergoeding nader te onderbouwen.

4.3 Ondanks het voorgaande is de rechtbank toch van oordeel dat de overeenkomst niet als agentuurovereenkomst kan worden gekwalificeerd. Hiervoor is van belang dat naar het oordeel van de rechtbank de kern van de overeenkomst-gelezen in haar geheel, inclusief de considerans- wordt gevormd door de afspraken tussen partijen over het artiesten (management) dat Fusion voor X voor een periode van (ten minste) vijf jaar zal verzorgen.(...)

4.23 (...) De rechtbank heeft in conventie geoordeeld dat deze vernietiging niet rechtsgeldig was. (...), zodat de rechtbank concludeert dat X met zijn brief van 1 februari 2013 de overeenkomst onregelmatig heeft opgezegd en uit dien hoofde gehouden is de door Fusion geleden schade te vergoeden. (...)

4.25 De rechtbank ziet in het bovenstaande aanleiding aan Fusion gelegenheid te geven haar schadevergoeding in deze procedure binnen het juiste kader nader te onderbouwen. (...)
Lees de uitspraak hier:
HA ZA 13-629 (pdf)
IEF 13934 (link)
IEF 13917

Accountwijzigingen en merkregistratie na aankondiging ontslag

Vzr. Rechtbank Rotterdam 2 juni 2014, IEF 13917 (Maggroep tegen Qaboos)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel advocaten. MAGgroep is een franchiseorganisatie die als leverancier van scan- en herkensoftware van Qaboos naar Basecone is overgegaan. Qaboos wordt ontslagen als bestuurder, maar deze wijzigt (ten onrechte) de mijndomein.nl- en het dropbox-beheerdersaccount. Zij moet haar medewerking verlenen tot het terugzetten van de accounts. Het is niet aannemelijk dat X (van Qaboos) aanspraak maakt op staking van handelsnaam =MAG en woord- en beeldmerk. De merkregistratie is pas gedaan na aanzegging van het ontslag en is mogelijk nietig vanwege depot te kwader trouw.

6.2. Subsidiair, in het geval het ontslag rechtsgeldig is gegeven, maakt X aanspraak op staking van elk gebruik van de handelsnaam =MAG en het woord- en beeldmerk. Dat X uitsluitend rechthebbende van die handelsnaam en dat woord- en beeldmerk is, is echter niet aannemelijk geworden. X heeft geen licentieovereenkomst overlegd waaruit dat blijkt, Evenmin is aannemelijk geworden dat X, de handelsnaam =MAG voert en gebruikt sedert 1 juni 2009, zoals X stelt in zijn conclusie van eis in reconventie, doch ter zitting nuanceert in die zin dat hij de handelsnaam is gaan gebruiken in hoedanigheid van MAGzorg. MAGzorg is opgericht en jaar na datum van de oprichting door X en Y van MAG-Franchise in 2011. MAG-Franchise voerde de handelsnaam MAG dus eerder. De Omstandigheid dat in MAG-Franchise weinig activiteiten hebben plaatsgevonden, doet daar niet aan af. Dat X het woord- en beeldmerk MAG en =MAG heeft gedeponeerd leidt evenmin tot het voorshands oordeel dat X aanspraak kan maken op staking van elk gebruik daarvan door MAGgroep. Immers X heeft het woord- en beeldmerk pas gedeponeerd op 12 april 2014, derhalve na aanzegging van het ontslag van Qaboos als bestuurder van MAGgroep. Dat X de registratie ter kwader trouw heeft gedaan en deze mogelijk nietig is, kan dan ook niet worden uitgesloten. Tot slot is niet aannemelijk geworden dat X de handelsnaam =MAG heeft ontworpen. Uit de ter zitting door gedaagde ter onderbouwing van deze stelling overlegde e-mailwisseling uit 2011 blijkt juist dat X en Y in het kader van de door hen op te richten vennootschap MAG-Franchise, zich samen bezighielden met het ontwerpen van een logo voor MAG-Franchise. (...)
IEF 13904

Opsomming van programmering in een lijst niet beschermd

Rechtbank Amsterdam 4 juni 2014, IEF 13904 (Stichting NPO tegen Telegraaf Media Groep)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Zie eerder tussenarrest IEF 13859. Auteursrecht. Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat ten aanzien van die programmering er sprake is van voldoende creatieve keuzevrijheid om de programmering aan te merken als een werk in auteursrechtelijke zin, dan geldt dat niet voor de opsomming van die programmering in een lijst met programmagegevens die enkel de feitelijke programmering weergeeft. De aanvullende diensten zijn geen kosten die als investering in de samenstelling van de databank kunnen worden aangemerkt. Geen databank en geen geschriftenbescherming op grond van Ryanair/PR Aviation. Geen beroep op oneerlijke mededeling op grond van de éénlijnsprestatie. Geen belang bij wanprestatie op grond van contract.

4.7. De rechtbank overweegt als volgt. Vereist voor auteursrechtelijke bescherming op grond van artikel 10 lid 3 Auteurswet is dat het werk een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Daarvan is, voor zover het de programmagegevens betreft, geen sprake.

Onderscheid moet worden gemaakt tussen de programmering als zodanig en de daaruit voortvloeiende programmagegevens. De programmering is het proces waarbij bepaald wordt welke programma's op welke data en tijdstippen, in welke volgorde op welke zender zullen worden uitgezonden. Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat ten aanzien van die programmering er sprake is van voldoende creatieve keuzevrijheid om de programmering aan te merken als een werk in auteursrechtelijke zin, dan geldt dat niet voor de opsomming van die programmering in een lijst met programmagegevens die enkel de feitelijke programmering weergeeft.

4.12. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 1 lid 1 sub a Dw volgt dat onder een databank wordt verstaan (kort gezegd) een verzameling van werken of gegevens waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwantitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering. De vraag die beantwoord dient te worden is of de NPO substantieel heeft geïnvesteerd in het opstellen van de databank met programmagegevens.

4.13. (...) De aanvullende diensten betreffen, blijkens die bijlage onder meer technische ondersteuning, kwartaal rapportage, signalering start/stop levering, identificatie gebruik en zendervolgonderzoek. Dat zijn geen kosten die als investering in de samenstelling van de databank kunnen worden aangemerkt. (...) Nu niet is vast komen te staan dat de NPO substantieel heeft geïnvesteerd in het opstellen van de databank met programmagegevens, komt de databank met programmagegevens niet in aanmerking voor sui generis databankenbescherming. Voorgaande geldt eveneens voor de databank met programmagegevens van de NPO, RTL en SBS. Van inbreuk op het sui generis databankenrecht door De Telegraaf is dan ook geen sprake.

4.17. De rechtbank stelt op grond van dit arrest vast dat databanken niet vallen onder geschriftenbescherming.
Lees de uitspraak hier:
IEF 13904 (pdf)
ECLI:NL:RBAMS:2014:3140 (link)

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 13901

Gebruik ongeautoriseerde foto's schadelijk voor chique imago haarextensions

Vzr. Rechtbank Rotterdam 15 mei 2014, IEF 13901 (Waxxa tegen Indian Gold)
Distributie. Imago. Waxxa verkoopt hair-, nail- en beautyproducten via haar webshops. Indian Gold verkoopt extensions en haarwerken. In 2011 hebben Indian Gold en Waxxa een distributieovereenkomst gesloten. Waxxa gebruikt niet door Indian Gold BV geautoriseerd beeldmateriaal onder vermelding van Indian Gold. De voorzieningenrechter bepaalt dat Indian Gold een voldoende zwaarwegend belang heeft bij het handhaven van het chique imago van haar merk en de goede kwaliteit van haar product. Het gevaar bestaat dat Waxxa hieraan afbreuk doet en heeft belang bij beëindiging van de distributieovereenkomst. 

De beoordeling in conventie
5.3. Indian Gold is van mening dat zij gerechtigd was de distributieovereenkomst op te zeggen, nu Waxxa in strijd met het door Indian Gold gevoerde beleid bij haar bedrijfsvoering gebruik maakt van andere foto’s dan de foto’s met de drie modellen van Indian Gold in de situatie dat duidelijk gemaakt is dat, voor aanprijzing van Indian Gold alleen laatstgenoemde foto’s zijn toegestaan. Het gebruik maken van foto’s van deze drie topmodellen, die respectievelijk blond, rood en donker haar hebben, is voor Indian Gold van zwaarwegend belang. Doordat Waxxa bij haar bedrijfsvoering gebruik maakt van andere foto’s, die veelal van andere sites zijn geplukt, kan Indian Gold het chique imago en de goede kwaliteit van haar product niet langer garanderen. Bovendien kan er verwarring ontstaan bij het publiek tussen het merk Indian Gold en andere, concurrerende merken die hair extensions verkopen.

5.6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Waxxa kan worden toegegeven dat de eerste aan haar gerichte mail d.d. 9 februari 2014 van Indian Gold niet geheel duidelijk is. Daar staat tegenover dat Waxxa bekend was met het feit dat Indian Gold bij het promoten van haar product gebruik maak van slechts drie modellen en met de inhoud van artikel 10 van de distributieovereenkomst. Dit, in samen-hang bezien, brengt met zich mee dat Waxxa op 9 februari 2014 had moeten begrijpen dat zij geen gebruik (meer) mocht maken van stockfoto’s met modellen die door niet door Indian Gold waren aangedragen en die geen hairextensions van het merk Indian Gold droegen. Bij onduidelijkheid op dit punt had het op de weg van Waxxa gelegen om hierover nadere informatie in te winnen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat Waxxa weliswaar toestemming heeft verkregen om zelf foto’s te maken maar dat dit iets wezenlijk anders is dan het gebruiken van bestaande foto’s ter promotie van haar product in de situatie dat dit product voor/op die foto’s helemaal niet gebruikt wordt.

5.7. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Indian Gold, gelet op de hiervoor onder 5.6 beschreven gang van zaken, in redelijkheid heeft kunnen besluiten de door haar met Waxxa gesloten distributieovereenkomst per brief d.d. 3 april 2013 te beëindigen. Voldoende aannemelijk is dat Indian Gold een zwaarwegend belang heeft bij het handhaven van het chique imago van haar merk en de goede kwaliteit van haar product en dat het gevaar bestaat dat Waxxa - met name door het gebruik van “stockfoto’s” waarbij de modellen geen Indian Gold extensions dragen - hieraan afbreuk doet. Dit, in samenhang bezien met het feit dat het niet aan Waxxa zelf is haar beleid in deze te bepalen is het niet onbegrijpelijk dat Indian Gold geen vertrouwen meer heeft in Waxxa als professionele distributeur.

De beoordeling in reconventie
6.2. Gelet op het hiervoor in conventie overwogene is het Waxxa per 1 juli 2014 niet meer toegestaan, op grond van de artikelen 10 en 11 van de distributieovereenkomst, de handelsmerken van Indian Gold in enige vorm te gebruiken, noch om de domeinnaam www.indiangold.be te gebruiken. Dit brengt zich mee dat het onder 1 gevorderde als na te melden zal worden toegewezen, waarbij Waxxa een korte termijn zal worden gegund om aan de geboden te kunnen voldoen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.

7 De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. gebiedt Indian Gold om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de door Waxxa bij haar gedane bestellingen van 7 april, 14 april, 18 april en 22 april 2014, zoals aangegeven in productie 23 bij dagvaarding, aan Waxxa te leveren, indien en voor zover Waxxa binnen een week na betekening van dit vonnis per bestelling aan Indian Gold heeft kenbaar gemaakt dat zij hier nog steeds prijs op stelt;

7.2. veroordeelt Indian Gold om vanaf betekening van dit vonnis haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen geldende distributieovereenkomst verplichtingen tot 1 juli 2014 na te komen;

Op andere blogs:
DomJur

IEF 13892

Inbreuk op kleine afbeelding van Wereldbol van Draadstaal

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 28 mei 2014, IEF 13892 (Masterfile tegen Orange Peak)
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, The Legal Group. Auteursrecht. Fotolicentie. Masterfile heeft een exclusieve licentie op Wereldbol van Draadstaal. Orange Peak heeft deze geplaatst op haar website zonder toestemming, dat levert inbreuk op. Dat de foto direct is verwijderd, en dat de website door weinig bezoekers wordt bezocht, doet hieraan niet af. Door verschillende bedrijven worden kleine afbeeldingen voor een bedrag van 100 tot 150 euro aangeboden. Masterfile heeft toegelicht dat €430,- , volgens de berekening zoals op haar website, voor haar een gebruikelijke licentievergoeding is.

Leestips: 4.5 - 4.7.

IEF 13890

Inbreuk op auteursrecht cursusmateriaal niet gespecificeerd

Vzr. Rechtbank Den Haag 26 mei 2014, IEF 13890 (Bloom Training tegen Hulshof)
Als randvermelding. Verzoek tot opheffing beslag. Partijen ontwikkelen en geven cursussen gericht op het bedrijfsleven. Eiser wenstte de samenwerking te beëindigen en Hulshof heeft eiser verzocht zich te onthouden van trainingen bij haar accounts. Dat is niet (geheel) gebeurd. Hulshof heeft conservatoir beslag laten leggen, tevens op IE-rechtelijke gronden. Inbreuk op auteursrecht cursusmateriaal is niet voldoende gespecificeerd. Subsidiair stelt eiser dat als er al sprake zou zijn van enige noodzaak tot beslaglegging het beslag op haar woonhuis al voldoende zekerheid biedt voor de vordering van Hulshof c.s.. Verzoek tot partiële opheffing slaagt.

3.3. Aan haar overige vorderingen legt [X] ten grondslag dat zij schade lijdt door het beëindigen van de samenwerking onder meer nu zij door toedoen van Hulshof bij een aantal klanten geen trainingen meer kan verzorgen. Voorts wordt zonder haar toestemming door (trainers) van Hulshof nog gebruik gemaakt van cursusmateriaal waarvan de intellectuele eigendomsrechten bij haar berusten, aldus [X].
Inbreukverbod
4.13. [X] vordert een verbod op het gebruik door Hulshof c.s. van door haar ontwikkeld cursusmateriaal waar zij intellectuele-eigendomsrechten op heeft, waarmee zij, zo begrijpt de voorzieningenrechter, auteursrechten bedoelt. Hulshof c.s. verweert zich onder meer door erop te wijzen dat [X] niet heeft gespecificeerd waar dit intellectuele eigendom uit bestaat. Daarnaast stelt Hulshof c.s. dat het materiaal waarop [X] wellicht doelt, is ontwikkeld in samenwerking met Hulshof, zodat moet worden betwijfeld of [X] (de enige) rechthebbende is op die rechten en een verbod kan vorderen. Tot slot betwist Hulshof c.s. dat zij enig materiaal dat afkomstig is van [X] gebruikt.
4.14. Met Hulshof c.s. is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [X] niet althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Hulshof c.s. inbreuk maakt op enig aan [X] toekomend auteursrecht. Ook deze vordering van [X] zal derhalve worden afgewezen.
IEF 13882

Alles aan gedaan om (oude) verwijzingen op internet aan te (laten) passen

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 22 mei 2014, IEF 13882 (B.V. Haan Techniek tegen Boomgaard B.V.)
Uitspraak ingezonden door Kimberley Valentien, Amice Advocaten. Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. Vaststellingsovereenkomst. Boomgaard gebruikte de aanduiding 'De Haan' resp. 'Haan' in o.a. handelsnamen en domeinnamen. Partijen zijn destijds tot een vaststellingsovereenkomst gekomen, waarbij (volgens Haan) Boomgaard (oude) verwijzingen op internet zou aanpassen wanneer partijen content zouden aantreffen. Haan heeft Boomgaard erop geattendeerd per direct vermeldingen op internet te verwijderen. Boomgaard heeft te kennen gegeven dat er geen sprake is van overtreding en betwist dat zij toezegging heeft gedaan om verplicht dergelijke handelingen te verrichten. De kantonrechter oordeelt dat Boomgaard alles heeft gedaan wat in haar macht ligt om (oude) verwijzingen op internet aan te (laten) passen), waardoor niet in strijd is gehandeld met de vaststellingsovereenkomst. Daarnaast is niet gebeleken dat partijen een dwangsom aan de inspanningsverplichting hebben verbonden. Beide vorderingen worden afgewezen.

Leestips: 3.4, 3.5, 3.6, 3.8