DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IEF 13578

Geen onbeperkte bevoegdheid tot hergebruik fotodatabase

Rechtbank Amsterdam 19 februari 2014, HA ZA 13-406 (X tegen Yourscene c.s.)
Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx Advocaten. Tussenvonnis. Uitleg licentie. Citaatrecht: meer dan naam tijdschrift. Geen forfaitaire verhoging. SIDN-geregistreerde Domeinnaamhoudster, cookieplaatser invloed op inhoud website. X Press richt zich op exploitatie van foto's. Zij heeft met Yourscene een licentie-overeenkomst voor hergebruik van foto's uit haar database. Het is niet aannemelijk dat er onbeperkt de bevoegdheid werd verleend om de opnamen te gebruiken voor alle door Yourscene of concernpartners geëxploiteerde websites. Dat X Press heeft nagelaten de toegang af te sluiten na afloop van de overeenkomst, is geen rechtvaardiging voor ongeautoriseerd gebruik.

Foto's die gebruikt zijn onder het citaatrecht van 15 of 15a Aw, behoeven een meer duidelijke vermelding zoals de naam van de maker. Het enkele vermelden van de naam van het tijdschrift waaraan het citaat is ontleend, is dus onvoldoende.

Dat X Press op voet van 27a lid 2 Aw niet bevoegd is om zelfstandig de geleden schade te vorderen en dit verweer nu pas is gevoerd, wordt X Press in de gelegenheid gesteld om te reageren. Hoe sympathiek de redenering voor een forfaitaire verhoging ook is, zij past niet in het systeem van het Nederlandse schadevergoedingsrecht bij onrechtmatige daad. Het systeem gaat uit van een reële schadevergoeding.

4.9. Naar het oordeel van de rechtbank mag in het algemeen uit de registratie van een domeinnaamhoudster bij SIDN worden afgeleid dat de betrokken houdster, behoudens tegenbewijs, invloed heeft op de inhoud van de website. Eenzelfde vermoeden duikt op uit de omstandigheid dat op de website wordt gemeld dat deze "onderdeel uitmaakt" van een bepaalde rechtspersoon. Dat geldt overeenkomstig voor het geval een bepaalde rechtspersoon op de betreffende website doet vermelden dat zij via die website cookies op de computer van de bezoekers doet plaatsen.

IEF 13577

Koopovereenkomst ontbonden wegens vervallen Nederlands octrooi

Hof 's-Hertogenbosch 7 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:8 (VHI Koudtechniek)
Contractenrecht. Octrooi. Koopovereenkomst met betrekking tot een Nederlands octrooi op een spraytunnel is terecht ontbonden wegens het vervallen zijn van het octrooi. Een Europees octrooi kan niet op één lijn worden gesteld met het Nederlands octrooi. het hof als vaststaand aan dat het Nederlandse octrooi een ruimere strekking had dan het Europees octrooi. Door het vervallen van het Nederlandse octrooi per 1 december 2010 is een vergoeding vanaf die datum niet meer aan de orde.

4.6.4. Tussen partijen staat vast dat het Nederlandse octrooi is vervallen op 1 december 2010 omdat de jaartax niet door [Beheer I.] en [Holding] Holding is betaald. Ook staat tussen partijen vast dat een nieuwe aanvraag voor een Nederlands octrooi niet meer mogelijk is.

4.6.5. [Beheer I.] en [Holding] Holding stellen zich op het standpunt dat het Europees octrooi met betrekking tot de spraytunnel, op één lijn kan worden gesteld met het Nederlandse octrooi.
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat dit standpunt niet kan worden aanvaard. Op grond van hetgeen partijen over en weer op dit punt hebben verklaard en op grond van het (als productie 9 bij CvA/CvE overgelegde) rapport van mr. Shannon met bijlagen (waaronder de tekst van het Nederlandse en van het Europees octrooi) neemt het hof als vaststaand aan dat het Nederlandse octrooi een ruimere strekking had dan het Europees octrooi. Immers: het Nederlandse octrooi betrof de ”werkwijze voor het koelen van karkassen en karkasdelen van slachtdieren, door het op het te koelen object aanbrengen van een vloeistofnevel en het in een gasstroom brengen van het benevelde object”, waarbij geen beperkingen golden ten aanzien van de positie van de sproeiers (bovensproeiers dan wel zijsproeiers) en evenmin ten aanzien van de begintemperatuur. Het Europees octrooi bevat echter op deze beide punten beperkingen: slechts inrichtingen met zijsproeiers en met begintemperaturen tussen 15 en 35 graden Celsius vallen onder het octrooi.
4.6.6. [Beheer I.] en [Holding] Holding stellen dat pas bij de aanvraag voor het Europees octrooi onderzoek is gedaan naar nieuwheidskenmerken van de spraytunnel, hetgeen bij de aanvraag van het Nederlandse octrooi niet is gedaan. Omdat ook voor een Nederlands octrooi geldt dat er geen bescherming is voor zover er geen sprake is van nieuwheidskenmerken, was de reikwijdte van de bescherming van het Nederlandse octrooi niet anders dan thans voor het Europees octrooi geldt.
Naar het oordeel van het hof gaat dit verweer niet op. Ook indien hetgeen [Beheer I.] en [Holding] Holding stellen omtrent de beschermingsomvang van het Nederlandse octrooi juist is, neemt dit niet weg dat [Beheer II.] en VHI een Nederlands octrooi hebben gekocht met een ruime omschrijving zoals in de bijlage bij de tussen partijen op 21 september 2005 gesloten overeenkomsten is vermeld.
Dat [Beheer I.] en [Holding] Holding thans niet meer in staat zijn hun verplichting tot levering van het Nederlandse octrooi na te komen, als gevolg van omstandigheden die voor hun rekening komen (namelijk: het achterwege laten van de betaling van de jaartax waartoe zij verplicht waren), levert een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van 1 november 2010 op die de ontbinding van die overeenkomst rechtvaardigt.
IEF 13576

Zekere artistieke vrijheid voor ontwerper huisstijl

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 19 februari 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:590 (reclamebureau tegen Webstate)
Contractenrecht. Opdracht. Er komt aan opdrachtnemer voor het ontwerpen van een logo en huisstijl een zekere artistieke vrijheid toe vanwege de aard van de opdracht. Dat de conceptontwerpen niet voldoen aan de smaak en verwachtingen van opdrachtgever levert geen tekortkoming op. Er is geen sprake van onprofessionaliteit. De vordering tot betaling van het redelijke loon wordt toegewezen.

4.7 (...) Waar [eisende partij] een zekere artistieke vrijheid toekomt vanwege de aard van de opdracht, kan niet zonder meer gesproken worden van het niet opvolgen van aanwijzingen door Webstate. Niet gesteld of gebleken is dat [eisende partij] ontwerpen heeft gemaakt die evident afwijken van de door Webstate gegeven aanwijzingen. Dit brengt mee dat ook hierom niet blijkt van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.

4.8. [eisende partij] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij een redelijk loon in rekening heeft gebracht, een overzicht in het geding gebracht waaruit zijn werkzaamheden hebben bestaan, het aantal uren dat daaraan is besteed en op welke dagen de werkzaamheden zijn verricht. In dit licht bezien snijdt het verweer van Webstate dat een specificatie van de in rekening gebrachte vierentwintig uren voor “concepting, vormgeving en digitaal schetsen” ontbreekt, geen hout. Dat het overzicht net zo goed een ander aantal uren had kunnen vermelden vormt onvoldoende betwisting van de concreet onderbouwde stellingen van [eisende partij] op dit punt. Het verweer van Webstate wordt daarom verworpen.

4.9. Tegen de achtergrond van het voorgaande en gelet op alle omstandigheden van het geval acht de kantonrechter betaling van het gevorderde (door [eisende partij] aangepaste) loon redelijk. Gesteld noch gebleken is ten slotte dat er aan de zijde van [eisende partij] sprake is van besparingen uit de voortijdige beëindiging van de overeenkomst van opdracht die van het toe te wijzen loon zouden moeten worden afgetrokken. Het door [eisende partij] gevorderde loon van € 1.800,00, te vermeerderen met 21% btw, zal daarom worden toegewezen.

4.10. Anders dan Webstate bepleit, is geen sprake van onaanvaardbaarheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW, waarop zij zich kennelijk beroept, waar het de hoogte van het toe te kennen loon betreft. Zij merkt het door [eisende partij] geleverde werk weliswaar aan als onprofessioneel, maar kan hierin niet worden gevolgd. Dat het werk niet naar haar smaak is, elementen uit logo’s van andere bedrijven gelijkenis vertonen en de schetsen volgens Webstate de nodige creativiteit ontberen, brengt niet mee dat sprake is van onprofessionaliteit zoals Webstate stelt en dat sprake is van onaanvaardbaarheid indien loon wordt toegekend aan [eisende partij].

Lees de uitspraak
ECLI:NL:RBMNE:2014:590 (link)
ECLI:NL:RBMNE:2014:590 (pdf)

Op andere blogs:
KvdL

IEF 13561

Vermarkten concurrerende legnesten rechtvaardigt opzegging duurovereenkomst

Hof Arnhem-Leeuwarden 4 februari 2014, 200.129.760 (Duurovereenkomst legnesten)
Uitspraak ingezonden door Ranee van der Straaten, Marree Dijxhoorn.
Als randvermelding. Duurovereenkomst. Opzegging. Concurrerende producten. Eiseressen [A] houden fabriceren en verkopen legnesten voor pluimvee. Gedaagden [B] fabriceren volièresystemen voor de behuizing van kippen met daarin legnesten van verschillende producenten. Partijen hadden een distributieovereenkomst, welke eiseressen heeft opgezegd, waarna gedaagden nakoming heeft verlangd. Partijen hadden niet voor ogen dat gedaagden onder eigen naam een nest voor de Europese markt zou ontwikkelen dat zou concurreren met de nesten van eiseressen. Eiseressen mochten de overeenkomst opzeggen.

Uit de overeenkomst blijkt dat eiseres niet hoefde te begrijpen dat gedaagden haar vroegen een nest te ontwikkelen voor de Europese markt.

4.16. [..] Het is op voorhand bepaald onaannemelijk dat een producent akkoord zou gaan met een exclusieve distributieovereenkomst waarbij het de distributeur tevens vrij zou staan om concurrerende producten op dezelfde markt te brengen, te meer als deze zijn afgeleid van het product van de producent. [..]
 
4.17. [..] Het Hof is voorshands van oordeel dat het [B] nest concurreert met het [A] nest. [B] biedt het [B] nest aan op haar website voor dezelfde toepassingen als de [A] nesten. Daarbij is niet in geschil dat het [B] nest goedkoper is. Dat is voorshands voldoende voor het oordeel dat van een concurrerend product sprake is. Daarbij is niet van doorslaggevend belang of sprake is van slaafse nabootsing, zoals [A] stelt, maar [B] betwisten. Dat punt kan daarom in het midden blijven. Deze concurrentie met het [B] nest is naar het oordeel van het Hof een voldoende grond voor opzegging van de duurovereenkomst. [..]

Lees hier de uitspraak:
200.129.760 (pdf)

IEF 13560

Samenhang Gooische Vrouwen Bingo en TV-serie door naamswijziging doorbroken

Rechtbank Noord-Nederland 11 februari 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:816 (World of Bookings tegen [A] Horeca c.s.)
Concept/formule Bingo Show. Contractenrecht. Merkenrecht. WOB ontwikkelt onder meer entertainmentshows door heel Nederland onder de naam “Gooische Bingo Show” en voorheen genaamd “Gooische Vrouwen Bingo”. Club Champino heeft hierover een overeenkomst gesloten met WOB. Door het organiseren van een bingo op 12 februari bij (zusterbedrijf) Feu, handelt Club Champino echter niet in strijd met het non-concurrentiebeding. Met de doorgevoerde naamswijziging naar Gooische Bingo Show is de samenhang tussen bingo-evenementen en de tv-serie van Talpa/RTL doorbroken. De formule “Gooische Bingo Show” valt buiten de reikwijdte c.q. bescherming van de overeenkomst.

Naar voorlopig oordeel dient de overeenkomst aldus te worden uitgelegd, dat deze – louter - ziet op het (door WOB en Club Champino) gezamenlijk organiseren van bingo-evenementen die gerelateerd zijn aan de bekende TV-serie “Gooische Vrouwen”, die gedurende enkele jaren door Talpa/RTL werd uitgezonden.

De door WOB doorgevoerde naamswijziging van “Gooische Vrouwen Bingo” in “Gooische Bingo Show” heeft de in de overeenkomst belichaamde onverbrekelijke samenhang tussen de te organiseren bingo-evenementen én de TV-serie “Gooische Vrouwen” doorbroken. WOB heeft ter zitting ook aangegeven dat zij niet meer op de oude naam kan terugkomen. 

 

5.5.    Naar voorlopig oordeel dient de overeenkomst – gelet op de gebruikte bewoordingen, in de context van de gehele overeenkomst - aldus te worden uitgelegd, dat deze – louter - ziet op het (door WOB en Club Champino) gezamenlijk organiseren van bingo-evenementen die gerelateerd zijn aan de bekende TV-serie “Gooische Vrouwen”, die gedurende enkele jaren door Talpa/RTL werd uitgezonden. Dit blijkt reeds uit de daarmee samenhangende benaming van de overeenkomst (“Gooische Vrouwen Bingo Overeenkomst”) en het daarboven afgedrukte beeldmerk “Gooische Vrouwen Bingo”, maar ook uit de considerans van de overeenkomst. In deze considerans wordt immers expliciet vermeld dat WOB exclusief gerechtigd is om namens Talpa de naam, het beeldmerk en de formule van Gooische Vrouwen te exploiteren én dat WOB zich onder auspiciën van Talpa bezighoudt met het organiseren van Gooische Vrouwen Bingo Shows. Dat (het concept van) de bingo-evenementen niet gebaseerd zou(den) zijn op de TV-serie Gooische Vrouwen, maar – zoals door WOB ter zitting is betoogd – (slechts) op de Gooise lifestyle, wat dat laatste ook moge zijn (hetgeen WOB niet nader heeft toegelicht), acht de voorzieningenrechter in het licht van het voorgaande niet aannemelijk. Voorstelbaar is dat juist de naamsbekendheid en aantrekkingskracht van de TV-serie “Gooische Vrouwen”, zoals [A] Horeca c.s. hebben betoogd, dé redenen waren om de onderhavige overeenkomst met WOB aan te gaan. Aldus konden [A] Horeca c.s. zogezegd meeliften op deze naamsbekendheid en aantrekkingskracht. De (aanvankelijke) samenhang van het bingo-evenement van WOB met de TV-serie “Gooische Vrouwen” wordt nog eens ondersteund door de omstandigheid dat Talpa/RTL op enig moment aan WOB heeft laten weten dat men de associatie van “Gooische Vrouwen” met de bingo-evenementen niet meer wenselijk achtte, waarna WOB de benaming van de voorheen onder de naam “Gooische Vrouwen Bingo” te organiseren bingo-evenementen heeft gewijzigd.

5.6.    De door WOB doorgevoerde naamswijziging van “Gooische Vrouwen Bingo” in “Gooische Bingo Show” heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de in de overeenkomst belichaamde onverbrekelijke samenhang tussen de (eventueel) te organiseren bingo-evenementen én de TV-serie “Gooische Vrouwen” doorbroken. WOB heeft ter zitting ook aangegeven dat zij niet meer op de oude naam kan terugkomen. Als gevolg daarvan kon en kan WOB niet meer voldoen aan haar verplichting uit hoofde van de overeenkomst om op locatie van [A] Horeca c.s. een bingo-evenement onder de “Gooische Vrouwen”-vlag te organiseren. Het organiseren van een bingo-evenement onder de (thans gehanteerde) naam “Gooische Bingo Show” is naar het oordeel van de voorzieningenrechter wezenlijk iets anders dan de in de overeenkomst belichaamde bingo-evenementen. Het in de (nieuwe) benaming voorkomende element Bingo Show is een algemeen beschrijvende term van een bingo-evenement, terwijl het woord Gooische een algemeen beschrijvende geografische term is, waarbij hooguit kan worden geoordeeld dat deze bij de regio Het Gooi aansluiting beoogt te zoeken. De formule “Gooische Bingo Show” valt dan ook buiten de reikwijdte c.q. de bescherming van de overeenkomst van partijen.

5.7.    Gelet op het vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat het voor 12 februari a.s. geplande bingo-evenement van Club Champino als zodanig niet in strijd komt met het non-concurrentiebeding ex artikel 3 van de overeenkomst. In het verlengde daarvan kan evenmin geoordeeld worden dat Feu onrechtmatig profiteert van het niet nakomen van dit beding door Club Champino. De daarop gebaseerde vorderingen van WOB strekkende tot een verbod op genoemd evenement en toekomstige soortgelijke bingo-evenementen zullen dan ook worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBNNE:2014:816 (link)
ECLI:NL:RBNNE:2014:816 (pdf)

 

IEF 13554

In turbospoedappel wordt schorsing tenuitvoerlegging verbod op naam Nederlands Symfonieorkest vernietigd

Hof Amsterdam 18 februari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:402 (Stichting Nederlands Philharmonisch Orkest tegen Stichting Nederlands Symfonieorkest)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers en Annelot Sitsen, Bingh advocaten.

Schorsing tenuitvoerlegging. Turbospoedappel. In kort geding [IEF 11168] werd NedSym bevolen de inbreuk op de merkrechten van NedPho met betrekking tot het gebruik van het teken Nederlands Symfonieorkenst te staken en gestaakt te houden. Bij arrest [IEF 12802] is de vordering van NedPho toegewezen, omdat er afspraken uit 1996/97 bestaan op grond waarvan NedPho ervan uit mocht gaan dat NedSym nimmer de naam Nederlands Symfonieorkest zou gaan gebruiken. Bij kort geding [IEF 13477] oordeelde de voorzieningenrechter dat het - in afwachting van de bodemprocedure - te ver gaat NedSym te dwingen tot een naamswijziging, de tenuitvoerlegging werd geschorst. De grieven in dit appel treffen doel. Het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en de vorderingen van NedSym worden alsnog afgewezen.

3.5. Voor zover NedSym zich zou willen beroepen op een noodtoestand, erin bestaande dat de naamswijziging op korte termijn tot zeer hoge, achteraf mogelijk onnodige, kosten zou leiden, gaat dat beroep niet op. Vanaf de brief van november 2011 (zie 3.1 .(vii))) en het door NedPho aangespannen kort geding (zie 3.1 .(x))) weet NedSym dat NedPho zich verzet tegen de naamswijziging. Het arrest van het hof impliceert dat het NedSym ook al in november 2011 verboden was de naam Nederlands Symfonie Orkest te voeren. Het arrest is op zodanig tijdstip uitgesproken dat de voorbereidingen voor het seizoen 2013/2014 in redelijkheid niet waren terug te draaien zodat de veroordeling is uitgesproken met betrekking tot (de voorbereiding van) het seizoen 2014/2015. Door het alleszins duidelijke arrest naast zich neer te leggen en desondanks, zonder deugdelijke reden, er bij de voorbereidingshandelingen voor het seizoen 2014/2015 van uit te gaan dat zij de naam Nederlands Symfonie Orkest zou kunnen blijven voeren, heeft NedSym eventuele schade die uit tenuitvoerlegging van het arrest van 25 juni 2013, op zeer korte termijn, zou ontstaan, volledig aan zichzelf te wijten en kan zij een eventuele noodtoestand aan NedPho niet tegenwerpen.

3.6. NedSym heeft zich tevens beroepen op de (nieuwe) feiten dat door haar na het arrest van 25 juni 2013 een bodemprocedure is gestart en dat op haar verzoek een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden. Ook dit betoog kan NedSym niet baten. Naar mag worden aangenomen heeft het hof zijn beslissing van 25 juni 2013 gegeven tegen de achtergrond van een mogelijke bodemprocedure waarin hetzelfde geschil aan de orde zou zijn. Omdat voldoende aannemelijk was dat NedPho in deze procedure in het gelijk gesteld zou worden, heeft het hof de veroordeling uitgesproken. Dit zo zijnde valt niet in te zien dat het enkele gegeven dat de bodemprocedure, die het hof voor ogen heeft gehad, inmiddels door NedSym is aangevangen en dat in februari/maart 2014 in het kader van een voorlopig getuigenverhoor getuigen zullen worden gehoord en een comparitie van partijen zal plaatsvinden, reden kan opleveren de executie te verbieden. Het hof laat daarbij nog buiten beschouwing dat, nadat de dagvaarding in de bodemzaak was uitgebracht, één van de te horen getuigen, de voormalig directeur van NedSym, een schriftelijke verklaring heeft doen uitgaan die omtrent de in 1996/97 gemaakte afspraken het standpunt daaromtrent van NedPho en niet dat van NedSym - lijkt te onderschrijven.

3.7. Ten aanzien van het beroep op vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling of bedrog heeft te gelden dat, wat er — na zovele jaren — zij van de kansen daarvan, het beroep is gegrond op feiten en omstandigheden die ten tijde van het kort geding in 2010/2011 reeds bekend waren. Het verweer had daarom reeds toen moeten worden gevoerd.

3.8. Daargelaten de vraag of de tussen partijen in 1996/97 gesloten overeenkomst naar zijn aard opzegbaar is, moet worden geoordeeld dat, tegen de achtergrond dat partijen naar de kennelijke strekking een overeenkomst voor langere duur zijn overeengekomen en dat na een kort geding in twee instanties met betrekking tot (de voorbereiding van) het seizoen 2014/2015 een verbod tot het voeren van de naam van Nederlands Symfonie Orkest was uitgesproken, een opzegging met een zeer korte termijn (bij brief van 6 september 2013 tegen 1januari 2014) in redelijkheid niet tot gevolg kan hebben dat NedSym het arrest van het hof naast zich neer zou kunnen leggen. Ook dit argument kan NedSym daarom niet baten.

3.9. Ten slotte constateert het hof dat ook anderszins niet kan worden geoordeeld dat NedPho, door het arrest ten uitvoer te willen leggen, misbruik maakt van bevoegdheid. NedPho heeft, ter bescherming van zijn naamsbekendheid en omdat het op nakoming door NedSym van de gemaakte afspraken heeft mogen vertrouwen, een reëel belang bij tenuitvoerlegging van het arrest. De belangen van NedSym, om het (in strijd met de afspraken zijnde) gebruik nog te mogen continueren, zijn in vergelijking daarmee niet onevenredig groot.

Lees hier de uitspraak:
200.141.211/01 SKG (pdf)
ECLI:NL:GHAMS:2014:402 (pdf)

IEF 13529

Bewijsopdracht onrechtmatigheid concurrerende activiteiten

Rechtbank Gelderland 16 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:6419 (Prosperity International B.V. tegen gedaagden)
Als randvermelding.
Onrechtmatig concurrentie. Know how. Geheimhoudingsbeding. Onder de naam Rolloblinds heeft [gedaagde 2] een eenmanszaak opgericht na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met Prosperity. Het gaat om een arbeidsovereenkomst met concurrentiebeding. [gedaagde 1] is op staande voet ontslagen. Bij vaststelling van de feiten gaat de rechter ervan uit dat gedaagden concurrerende activiteiten hebben ontwikkeld gedurende hun dienstbetrekking bij Prosperity. De voorliggende vraag is of die activiteiten als zodanig ook onrechtmatig zijn geweest. De rechter draagt partijen op bewijs te leveren en houdt iedere verdere beslissing aan.

4.1. Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met hun activiteiten vanuit Rolloblinds onrechtmatig zijn gaan concurreren met Prosperity, dan wel of zij anderszins onrechtmatig hebben gehandeld jegens Prosperity en of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de geleden en te lijden schade van Prosperity. Hierbij staat als onvoldoende betwist vast (punt 4 van de conclusie van antwoord) dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tezamen activiteiten met/in Prosperity hebben ontwikkeld.

4.40. Prosperity zal worden opgedragen bewijs te leveren zoals is overwogen onder 4.14, 4.17 en 4.25. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van tegenbewijs zoals is overwogen onder 4.21. [gedaagde sub 2] zal worden opgedragen om bewijs te leveren in de zin van overweging 4.32. Ten slotte zal [gedaagde sub 1] worden opgedragen om bewijs te leveren zoals verwoord onder 4.28. De vraag of de gestelde verwijten/gedragingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van onrechtmatige concurrentie en dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de door Prosperity geleden en te lijden schade wordt aangehouden.
IEF 13522

Kwekersrechtinbreuk door levering na ontbinding sublicentie

Rechtbank 's-Gravenhage 29 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1913 (A, Stichting Gladiolen Combinatie tegen C)
Uitspraak ingezonden door Marc van der Ven, HJF advocaten.
Kwekersrecht. Snoek is houdster van het gladiolenras AMSTERDAM en SAN REMO. GlaCo houdt zich bezig met bevordering van de gladiolencultuur en heeft daartoe met Snoek een exclusieve licentieovereenkomst gesloten. De teeltrechten heeft GlaCo verleend aan bij haar aangesloten telers. C heeft zo'n sublicentie, maar na rechtsgeldige beëindiging blijkt dat er ook is geteeld op last van een derde, Z.. Bij tussenvonnis [IEF 10996] zijn eisers opgedragen hiervan bewijs te leveren.

Er is geen document, zoals een contract, die de gestelde lastgeving onderbouwt. Het bewijsmateriaal waarop Snoek en GlaCo zich baseren bestaat uit informatie die is ontleend aan verklaringen van Z. C. heeft terecht gewezen op de ongeloofwaardigheid van Z, ze heeft aangevoerd dat Z. bekend staat als illegale teler.

Bovendien heeft Z. een eigen belang bij de presentatie van zijn onderneming als lasthebber van C. Wel staat vast dat twee miljoen stuks plantgoed van het ras AMSTERDAM buiten GlaCo om is geleverd aan X. Hiermee heeft C inbreuk gemaakt op het kwekersrecht van Snoek. De rechtbank beveelt C iedere staking van de inbreuk op het Nederlands kwekersrecht.

 

2.27. De gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen GlaCo en C terzake van de teelt van de rassen AMSTERDAM en SAN REMO rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden, is toewijsbaar. C heeft niet bestreden dat het buiten GlaCo om leveren van bollen van het ras Amsterdam aan X moet worden aangemerkt als een tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst. Het feit dat die tekortkoming pas aan het licht is gekomen ná de brief waarin Snoek en GlaCo de overeenkomst hebben ontbonden, staat niet in de weg aan ontbinding per datum van die brief aangezien herstel van de tekortkoming uit de aard der zaak blijvend onmogelijk is en dus aan de voorwaarden van artikel 6;265 lid 2 BW is voldaan. (...)
2.28. Het gevorderde verbod is slechts toewijsbaar voor zover het betrekking heeft op het ras AMSTERDAM aangezien de levering aan X uitsluitend dat ras betrof.[...]

Lees hier de uitspraak:
ECLI:NL:RBDHA:2014:1913 (pdf)

 

IEF 13520

Geen aanwijzing contractuele verplichting tot overdracht Royal T-Stick merken

Rechtbank Den Haag 15 januari 2014, voeging van HA ZA 12-812, HA ZA 12-1319 en HA ZA 12-1479 (Royal T-Stick)
Merkenrecht. Contractenrecht. RTE verhandelt theestaafjes onder de merknaam Royal T-Stick. RTE kocht de theestaafjes in bij Royal Group. De gevoegde zaken gaan over de vraag wie van de partijen de rechtmatige merkhouder is van de merkinschrijvingen voor het woordmerk of woord-beeldmerk ROYAL T-STICK. De aandeelhouders (geanonimiseerden) hebben in de periode 2007/2008 een overeenkomst gesloten op grond waarvan zij gehouden zijn de merken te registreren op naam van Royal Group, althans de aandeelhouders gezamenlijk, althans IVH. [W] c.s. vorderen nakoming door [X], [Y] en [Z] van die verplichting. Alvorens in te gaan op de vraag wie op dit moment rechthebbende(n) is of zijn op de ROYAL T-STICK merken, beoordeelt de rechtbank eerst of op die rechthebbende(n) een verplichting rust om die merken te registreren op naam van Royal Group, de vier aandeelhouders gezamenlijk of IVH.

Niet is gebleken dat er een meer omvattende afspraak tussen partijen bestond, inhoudende dat ieder van hen alle bestaande en toekomstige ROYAL T-STICK merken waarvan zij rechthebbende waren of in de toekomst zouden worden aan Royal Group, aan alle vier gezamenlijk of aan IVH dienden over te dragen. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de overeenkomst daarnaast ook verplichtingen van [X] en [Y] jegens de overige aandeelhouders inhield. De vorderingen worden afgewezen.

6.17. De slotsom van het voorgaande is dat, in het geval [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, de merkrechten verbonden aan CTM ~859 en IR ~868 door middel van de akte van 2 februari 2012 rechtsgeldig zijn overgedragen aan [X] en [Y] en dat die overdracht niet vernietigbaar is.

6.18. In dat geval zou [Z] vanaf 3 februari 2012 (de datum waarop de akte van 2 februari 2012 volgens [X] en [Y] is getekend) niet langer medegerechtigd zijn tot CTM ~859. [Z] heeft niet bestreden dat de op 8 juni 2012 in beslag genomen theestaafjes voorzien waren van het teken ROYAL T-STICK. Indien [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, is er derhalve sprake van gebruik door [Z] van tekens die identiek zijn aan CTM ~859 voor identieke waren in de zin van artikel 9 lid 1 sub a GMVo, doordat [Z] de theestaafjes in de Gemeenschap had ingevoerd en ter verhandeling in voorraad had. Dat het de bedoeling was dat de in beslag genomen partij theestaafjes zou worden uitgevoerd naar een bestemming buiten de Gemeenschap doet daar niet aan af, nu de theestaafjes in de Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht. Indien [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht heeft [Z] derhalve inbreuk gemaakt op de merkrechten van [X] en [Y] op CTM ~859 op grond van artikel 9 lid 1 sub a en lid 2 GMVo door het invoeren en in voorraad hebben van de in beslag genomen partij theestaafjes. In dat geval is het door [X] en [Y] gevorderde verbod toewijsbaar jegens [Z], in zoverre dat het zal worden beperkt tot inbreuk op CTM ~859. Zoals hiervoor overwogen zal het verbod zich niet uitstrekken tot CTM ~091.

6.23. De vraag of de gevorderde verklaring voor recht jegens [X] en [Y] gegeven kan worden is afhankelijk van de vraag of [X] en [Y] een beroep kunnen doen op de akte van 2 februari 2012. Als die akte niet rechtsgeldig tot stand is gekomen zijn zij geen rechthebbende op IR ~868 geworden en is de gevraagde verklaring voor recht niet toewijsbaar. Ook voor deze vordering rust op [X] en [Y] de bewijslast ter zake de stelling dat de op de akte van 2 februari 2012 geplaatste handtekening van [Z] is. Als [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, zijn zij de rechthebbenden geworden en kan de verklaring voor recht worden toegewezen. Als zij niet slagen in die bewijsopdracht is dat niet het geval.
IEF 13485

Niet aannemelijk dat feather extensions originele producten zijn

Vzr. Rechtbank Den Haag 28 januari 2014, KG ZA 13-1397 (Sequoia Inc. & Dakota Hills tegen Rademaker B.V.)
Uitspraak ingezonden door Boris von der Assen en Remco Klöters, Van Kaam advocaten.
Merkenrecht. Auteursrecht. Sequoia heeft een productlijn voor 'feather extensions'. Rademaker exploiteert een groothandel in kappersbenodigdheden. Sequoia en Rademaker hebben een distributieovereenkomst gesloten voor de Benelux, die door Sequoia is beëindigd. Rademaker blijft het teken FEATHERHEADS en FINE FEATHERS gebruiken en blijft deze aanbieden via haar websites.

Sequoia vordert succesvol een bevel tot staking van het gebruik van het merk en de openbaarmaking en/of verveelvoudiging van de auteursrechtelijke werken. Het is niet aannemelijk geworden dat de feather extensions die Rademaker thans verkoopt originele producten zijn van Sequoia waarvoor Rademaker nog gebruik mag maken van het merk. Geldigheid van de ingeroepen auteursrechten zijn niet bestreden door Rademaker, daarmee staat auteursrechtinbreuk vast.

Beëindiging distributieovereenkomst:

4.6. [..] Het recht om na het einde van de distributieovereenkomst nog voorraad te verhandelen en daarvoor te adverteren met gebruikmaking van de rechten van intellectuele eigendom van Sequoia [..] ziet uitsluitend op van Sequoia afkomstige producten. [..] niet aannemelijk geworden dat de feather extensions die Rademaker thans verkoop originele producten zijn van Sequoia waarvoor Rademaker nog gebruik mag maken van het merk, de Fine Featherheads logo's, de foto's, en het verpakkings- en promotiemateriaal van Sequoia c.s.

4.7. [..] Uit genoemd artikel 2.2 onder c aanhef en onder (i) volgt dat Rademaker niet gerechtigd is om originele feather extensions afkomstig van Sequoia te verhandelen in een andere verpakking dan waarin deze door Sequoia aan haar is geleverd. Ook om die reden faalt een beroep op de distributieovereenkomst.

Inbreuk op het merk:

4.11. [..] De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat voormeld gebruik door Rademaker van het teken Featherheads niet in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken in handel en nijverheid nu zij dit teken aldus gebruikt dat het relevante publiek ten onrechte kan menen dat er nog steeds een economisch verband bestaat tussen Sequoia en Rademaker zoals hiervoor overwogen.

4.12 Het gebruik door Rademaker van de tekens Featherheads en Fine Feathers als vermeld in 3.2 levert derhalve inbrek op de merkrechten van Sequoia c.s. op.

Inbreuk op auteursrechten

4.13. Rademaker heeft de geldigheid van de ingeroepen auteursrechten niet bestreden. Nu Rademaker voorts niet bestrijdt dat zij na de beëindiging van de distributieovereenkomsst nog de Fine Featherheads logo's en foto's van Broussard openbaar heeft gemaakt en dit thans nog doet, staat daarmee auteursrechtinbreuk vast omdat toestemming voor openbaarmaking van de betreffende auteursrechthebbenden ontbreekt en Rademaker voor die toestemming ook geen beroep toekomt op de distributieovereenkoms zoals hiervoor overwogen.