DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IEF 15125

Tekortkoming nakoming mogelijk bij inspanningsverbintenis voor promotie uitgegeven boek

Hof Den Haag 30 juni 2015, IEF 15115; ECLI:NL:GHDHA:2015:1857 (Publiciteitscampagne boek)
Contract. Overeenkomst tot het verzorgen van een publiciteits/promotiecampagne voor een in eigen beheer uitgegeven boek. Bij verstek is geïntimeerde veroordeeld wegens wanprestatie tot betaling van €450, de kantonrechter heeft de vordering afgewezen en veroordeelt appellant tot €6.729,14). De onbevoegdheid van de rechtbank, vanwege beding tot arbitrage, dient ex 1022 lid 1 Rv vóór alle weren te worden opgeworpen. Dat een partij alle voordelen heeft en de andere partij alle nadelen is volgens appellant niet toegestaan bij een inspanningsverbintenis, de grief faalt.

Ook bij een inspanningsverbintenis kan sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming, namelijk wanneer de schuldenaar is tekortgeschoten in de inspanning die onder de gegeven omstandigheden op grond van de overeenkomst van hem kon worden verlangd. Dat het resultaat (recensies, interviews, verkoop van 25.000 tot 30.000 exemplaren van het boek “[titel]”) niet is bereikt, kan dan ook niet voor risico van [geïntimeerde] worden gebracht.

7. Grief 5 betoogt dat de rechtbank de ambtshalve toetsing aan de voorschriften van openbare orde, verdrag en art. 3:40 en 44 BW achterwege heeft gelaten omdat zij een overeenkomst waarin de ene partij alle voordelen heeft en de andere partij alle nadelen, heeft goedgekeurd. Volgens [appellant] is zo’n inspanningsverbintenis niet toegestaan.
Het betoog faalt. [appellant] heeft niet toegelicht op grond waarvan de overeenkomst in strijd zou zijn met de openbare orde, verdrag, goede zeden en een dwingende wetsbepaling en evenmin dat die tot stand is gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden. Bij een inspanningsverbintenis verbindt men zich in te spannen om een zeker resultaat te bereiken. Het behalen van het resultaat wordt echter niet gegarandeerd. Ook bij een inspanningsverbintenis kan sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming, namelijk wanneer de schuldenaar is tekortgeschoten in de inspanning die onder de gegeven omstandigheden op grond van de overeenkomst van hem kon worden verlangd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de inspanningen die van haar gevergd mochten worden. Dat het resultaat (recensies, interviews, verkoop van 25.000 tot 30.000 exemplaren van het boek “[titel]”) niet is bereikt, kan dan ook niet voor risico van [geïntimeerde] worden gebracht.

7. De zesde grief is gericht tegen afwijzing van het verweer van [appellant] dat [geïntimeerde] op grond van de algemene voorwaarden tot arbitrage verplicht is.
Ook deze grief kan niet slagen. Een exceptie van onbevoegdheid dient ingevolge art. 1022 lid 1 Rv vóór alle weren te worden opgeworpen. Dat betekent dat [appellant] zich reeds in zijn conclusie van 27 november 2013 had moeten beroepen op de onbevoegdheid. Aangezien hij dit beroep niet tijdig heeft gedaan, heeft de rechtbank zich terecht bevoegd geacht. Door zelf de weg naar de overheidsrechter in te zetten, heeft [appellant] bovendien het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt te kiezen voor het voeren van een procedure bij de overheidsrechter, welke keuze overigens ook door art. 21 van de algemene voorwaarden wordt toegelaten.
IEF 15026

Ontwikkelen franchiseformule voor na de looptijd toegestaan

Rechtbank Gelderland 6 mei 2015, IEF 15026; ECLI:NL:RBGEL:2015:3715 (DA tegen In de Gaper)
Franchise. In het zicht van de einddatum van de overeenkomst konden In de Gaper c.s. in redelijkheid overgaan tot de activiteiten voor de voortzetting onder de formule De Stadsdrogist. De activiteiten, zoals ontwikkelen beeldmerk, publiceren website en social media accounts, zijn veeleer voorbereidende activiteiten voor de nieuwe start ná de looptijd van de overeenkomst.

4.6. De rechtbank is van oordeel dat de In de Gaper-vennootschappen, gelet op het voorgaande, in het zicht van de einddatum van de overeenkomst in redelijkheid konden overgaan tot activiteiten die hen in staat stelden na 30 juni 2014 hun onderneming voort te zetten onder de formule van De Stadsdrogist en De Stadsparfumerie. Het ontwikkelen van een beeldmerk, het deponeren van handelsnamen, het publiceren van een website, het aanmaken van een Twitter- en een Facebookaccount en het inlichten van het personeel zijn in de gegeven omstandigheden niet te beschouwen als daadwerkelijk concurrerende, maar veeleer als voorbereidende activiteiten voor de nieuwe start ná de looptijd van de overeenkomst met DA. Strijd met artikel 15 lid 1 van de overeenkomst leveren deze omstandigheden niet op. Dat de In de Gaper-vennootschappen enige bekendheid hebben gegeven aan de naderende formuleverandering levert evenmin strijd met het non-concurrentiebeding op.

4.9.
Van schending van het non-concurrentiebeding zoals vastgelegd in artikel 15 lid 1 van de overeenkomst zou niettemin sprake (kunnen) zijn geweest als de In de Gaper-vennootschappen actief klanten en/of leveranciers en/of franchisenemers zouden zijn gaan werven onder de klanten/leveranciers/franchisenemers van DA. DA heeft gesteld dat daarvan blijkt in het persbericht van 15 mei 2014, dat mede gericht was tot de leveranciers van de In de Gaper-vennootschappen, “die ook klanten zijn”, maar zij heeft dit laatste onvoldoende concreet toegelicht. Het persbericht bevat, anders dan DA stelt, geen aanbod aan andere franchisenemers om de formules De Stadsdrogist en De Stadsparfumerie te gaan franchisen (in plaats van de DA formule). De zin in het persbericht ‘H&B Retail Groep gaat de formules ‘De Stadsdrogist’ en ‘De Stadsparfumerie’ ook franchisen’, is onvoldoende om van een dergelijk aanbod aan franchisenemers te kunnen spreken, temeer daar het persbericht zakelijk van toon is en zich niet richt tegen DA of de DA-formule.

4.10. DA heeft ook gesteld dat In de Gaper c.s., door op de door DA geschetste wijze te handelen, onvermijdelijk afbreuk heeft gedaan aan het imago, de kenbaarheid en de (franchise)formule van DA (die In de Gaper c.s. zou hebben ‘uitgehold’), maar DA heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van haar stelling geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit dat zou kunnen blijken, zodat de rechtbank hieraan - mede gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen - voorbij gaat.

4.11. De conclusie is dat de In de Gaper-vennootschappen niet zijn tekortgeschoten in de nakoming van het non-concurrentiebeding en dus geen boete hebben verbeurd. Tegen hen is de vordering niet toewijsbaar.
IEF 14950

Foto-archief pas auteursrechtinbreuk door online ontsluiting

Rechtbank Amsterdam 20 mei 2015, IEF 14950; ECLI:NL:RBAMS:2015:3231 (Stichting Archief Kors van Bennekom tegen Stichting Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser, Visser Schaap Kreijger. Stichting Van Bennekom beheert het digitale archief van fotograaf Van Bennekom. Het IISG verricht wereldwijd historisch onderzoek naar arbeidsverhoudingen en beschikt over een digitale raadpleegbare catalogus van ruim 70.000 foto's via socialhistory.org/nl; 221 daarvan zijn raadpleegbaar; er kunnen scans, high resolution worden besteld. Stichting Van Bennekom stelt niet dat zij enig auteursrecht bezit of een licentie heeft en de vordering wordt afgewezen. IISG exploiteert het archief zonder winstoogmerk ex 15h en 16n Auteurswet. Het digitaliseren en het op deze wijze ter plaatse beschikbaar stellen levert geen auteursrechtinbreuk op; voor het online ontsluiten beroept IISG zich op de informatievrijheid. Online beschikbaar stellen mag echter niet, omdat de Europese en Nederlandse wetgever er duidelijk voor gekozen hebben dat niet toe te staan. Er volgt een verklaring voor recht van auteursrechtinbreuk. Voor de schadevordering zijn geen aanknopingspunten om de hoogte van de geleden schade vast te stellen gegeven, de geldvordering wordt afgewezen.

De kwaliteit van de foto's die op de website staan zijn slechts, de scans zijn - vanwege verouderde scantechnieken - knalblauw of okergeel. Aan deze verminking worden door eisers geen consequenties verbonden in de hoogte van de schadevergoeding.

4.10. Over de vordering tot betaling van een schadevergoeding van € 50.000,- overweegt de rechtbank het volgende. Eisers zijn bij het bepalen van dit bedrag uitgegaan van de Richtprijzen Nederlandse Vakfotografie (editie 2012). Met het IISG is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding in deze orde van grootte in geen enkele verhouding staat tot mogelijke schade die Van Bennekom heeft geleden. De tarieven waarop eisers zich baseren zien op “normaal gebruik” van een (enkele of een beperkter aantal) foto(‘s) op het internet. Daarvan is in dit geval geen sprake. De desbetreffende foto’s maakten onderdeel uit van ruim 70.000 foto’s die IISG uitsluitend in het kader van zijn archief- en catalogusfunctie op zijn website toegankelijk heeft gemaakt. Het formaat van de foto’s is klein, de resolutie is laag en de kwaliteit matig of slecht (zie r.o. 4.3). Niet kan worden vastgesteld hoe lang de foto’s via de website van IISG toegankelijk zijn geweest (zie r.o. 4.1). Bij de foto’s is de naam van Van Bennekom als auteur vermeld en bezoekers van de website worden erop gewezen dat Van Bennekom auteursrechthebbende is. Het IISG heeft aangevoerd – en dit is niet bestreden door eisers – dat slechts zeven van de 221 foto’s in totaal 49 keer zijn bekeken en dat slechts één keer een scan van een foto van Van Bennekom voor een bedrag van € 36,- ter beschikking is gesteld aan een medewerker van de Universiteit van Amsterdam (die overigens nadien een vergoeding voor het gebruik met Van Bennekom is overeengekomen).

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14936

Inzage in ombouw-franchiseovereenkomst C1000-Jumbo

Hof 's-Hertogenbosch 17 maart 2015, IEF 14936; ECLI:NL:GHSHE:2015:939 (Jumbo tegen franchisenemers)
Franchise. Geschil tussen supermarktfranchisegever en franchisenemers na opzegging c.q. ontbinding van de franchiseovereenkomsten door de franchisegever. Vorderingen ex artikel 843a Rv. Eisvermeerdering is in strijd met de in beginsel strakke twee conclusie-regel. Het Hof vernietigt het vonnis voor zover inzage werd bevolen in de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling. Jumbo moet afschriften verstrekken van de franchiseovereenkomsten en afspraken met franchisenemer om de C1000-supermarkt in vestigingsplaats X om te bouwen tot een Jumbo en de verplaatsing c.q. verkoop van de exploitatie aan Jumbo of een derde. Jumbo mag bedrijfsvertrouwelijke gegevens weglakken.

3.14.
Voor toewijzing de vordering onder III is vereist dat [geïntimeerden] een rechtmatig belang hebben bij inzage in de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling. [geïntimeerden] hebben aan de onderhavige vordering ex artikel 843a Rv ten grondslag gelegd dat zij daarin inzage wensen omdat zij (nog) gecompenseerd moeten worden door Jumbo. Meer in het bijzonder voeren [geïntimeerden] aan een belang bij deze vordering te hebben nu Jumbo meent [geïntimeerden] voor een bedrag van € 3,8 miljoen buiten spel te kunnen zetten. Ook voeren zij aan dat zij nog steeds niet gecompenseerd zijn voor de opening van Jumbo [vestigingsplaats 6] en (inmiddels) Jumbo [vestigingsplaats 7]. Jumbo heeft hiertegen ingebracht dat de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling de rechtsbetrekking tussen Jumbo en [geïntimeerden] niet aangaat. De presentatie waarin aan de Compensatie- en aanvullende Goodwill wordt gerefereerd (overgelegd als productie 26 door [geïntimeerden]) is aan C1000 ondernemers gegeven. Voor de situatie dat een C1000 in het verzorgingsgebied van [geïntimeerden] is in artikel 4 FO een specifieke regeling getroffen, aldus Jumbo.
Naar het hof is onvoldoende gebleken dat [geïntimeerden] een rechtmatig belang als bedoeld in artikel 843a Rv hebben bij inzage in de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling. Anders dan [geïntimeerden] menen, is de wens exact te weten te komen hoe Jumbo hen in haar optiek dient te compenseren, in dit kader onvoldoende. Zij stellen immers niet, althans niet voldoende duidelijk, dat Jumbo enige verplichting om [geïntimeerden] te compenseren hebben geschonden en zo ja welke. Ook ligt niet voldoende voor de hand dat de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling informatie bevat over een eventuele schending van een compensatieverplichting, nu aan deze regeling is gerefereerd in een presentatie aan C1000 ondernemers en voor compensatie van [geïntimeerden] er een specifieke regeling is.

Het hof opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Jumbo, uitvoerbaar bij voorraad, jegens [geïntimeerde] [vestigingsplaats 3] om binnen vier weken na heden te geven inzage in en, op kosten van [geïntimeerde] [vestigingsplaats 3], een afschrift van de overeenkomsten c.q. afspraken met de franchisenemer te [vestigingsplaats 6], zowel in de FO zoals die in het verleden tot stand is gekomen met C1000 als in de “nieuwe” FO met Jumbo en in alle correspondentie en gespreksverslagen inzake de voornemens om de C1000 supermarkt om te bouwen tot een Jumbo supermarkt en de mogelijke verplaatsing c.q. verkoop van de exploitatie aan Jumbo of een derde en de onderhandelingen dienaangaande, met dien verstande dat Jumbo de passages met bedrijfsvertrouwelijke gegevens met betrekking tot de supermarkt te [vestigingsplaats 6] zal mogen weglakken, onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- per keer of dag(deel) dat Jumbo in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 500.000,--;
IEF 14935

Bestuurder oud-franchisenemer Yarden ook aan non-concurrentiebeding gebonden

Vzr. Rechtbank Gelderland 13 februari 2015, IEF 14935; ECLI:NL:RBGEL:2015:2080 (Yarden Franchise tegen De Passage)
Yarden-franchiseformule. Oud-franchisenemer overtreedt het non concurrentie- en relatiebeding. Bestuurder oud-franchisenemer is ook aan non-concurrentiebeding gebonden. Beweerdelijk verbeurde boetes afgewezen, niet onderbouwd en spoedeisend belang ontbreekt. Staking van handelsnaam en beeldmerk Yarden op de website en in de YouTube film wordt bevolen.

4.2.
Yarden Franchise heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat haar in februari 2014 signalen hebben bereikt dat [gedaagde] bezig was om (voorbereidingen te treffen om) een constructie op te tuigen om (de strekking van) het non-concurrentiebeding te kunnen omzeilen. Zo zijn vier ex-werknemers van De Passage vennootschappen bij de Vallei in dienst getreden en heeft Yarden Franchise uit de markt vernomen dat deze ex-medewerkers het plan zouden hebben opgevat om vanaf medio februari 2015 feitelijk de uitvaartonderneming van De Passage in het voormalige verzorgingsgebied voort te zetten, waarbij [gedaagde] op de achtergrond betrokken zou blijven. Overleg met De Passage c.s. en de voormalige werknemers hierover in juni 2014 is op niets uitgelopen. Na de beëindiging van de franchiseovereenkomst op 30 november 2014 heeft Yarden Franchise geconstateerd dat [gedaagde] sinds 1 december 2014 commercieel directeur is van De Vallei, dat De Passage vennootschappen onder de naam (Yarden) [gedaagde] Uitvaartzorg meerdere uitvaarten in het verzorgingsgebied hebben verzorgd, waarbij [gedaagde] in een aantal gevallen als verzorger is opgetreden, dat De Passage c.s. door middel van een mailing voormalige relaties hebben benaderd en dat De Passage Uitvaartverzorging en De Passage Veenendaal na het einde van de franchiseovereenkomst de naam en het beeldmerk van Yarden zijn blijven gebruiken. Ondanks sommatie daartoe zijn De Passage c.s. doorgegaan met het schenden van het non-concurrentiebeding, het relatiebeding, het geheimhoudingsbeding en maken zij inbreuk op de naam en het beeldmerk van Yarden.

4.12.
Het gevorderde voorschot op de boetes die De Passage c.s. verbeurd zouden hebben, wordt afgewezen. Yarden Franchise heeft in het geheel niet onderbouwd ten aanzien van welke overtredingen deze boetes zijn verbeurd. Daarnaast is met betrekking tot het spoedeisend belang bij het innen van deze boetes in kort geding niets gesteld of gebleken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door De Passage c.s., is voorts niet aannemelijk dat De Passage Holding, De Passage Uitvaartverzorging en De Passage Veenendaal zijn overgedragen aan De Vallei of aan een andere derde. Met betrekking tot [gedaagde] geldt dat zij geen partij is bij de franchiseovereenkomst en zij op deze grond geen contractuele boetes kan verbeuren.

5.7
veroordeelt De Passage Holding, De Passage Uitvaartverzorging en De Passage Veenendaal om per direct het gebruik van de (handels)naam Yarden en het beeldmerk Yarden, onder meer maar niet beperkt tot door voor verwijdering daarvan op de Website (www.deruiteruitvaartzorg.nl) en in de YouTube film te zorgen, te staken en gestaakt te houden,
IEF 14916

DVD met reproduceerbaar landschap onderdeel van het kunstwerk

Vzr. Rechtbank Amsterdam 13 april 2015, IEF 14916; ECLI:NL:RBAMS:2015:2147 (X tegen Hiscox)
Als randvermelding. Verzekeringsrecht. X verzamelt hedendaagse kunst en is eigenaar van het werk "Here and Now" van de Amerikaanse kunstenaar Matthew Day Jackson. Hiscox is een internationale verzekeraar waar X zijn collectie heeft verzekerd. Het kunstwerk met DVD is afgeleverd bij een veilinghuis ten behoeve van een te houden veiling. Deze DVD bevat een digitaal fotobestand van het landschap dat kan worden afgedrukt op een wandsticker en op de muur achter het paneel kan worden aangebracht. De DVD is zoekgeraakt. Door het ontbreken van de CD wordt het kunstwerk als incompleet en onverkoopbaar geschat. X vordert veroordeling van Hiscox tot betaling van het verzekerde bedrag. De voorzieningenrechter acht aannemelijk is dat bij verlies van het van de kunstenaar afkomstige fotobestand de bodemrechter zal beslissen dat Hiscox gehouden zal zijn de schade te vergoeden, maar geeft Hiscox vier weken om een kopie van het bestand te achterhalen bij de kunstenaar.

De beoordeling:

4.1. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.

4.2 [eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering. Er is inmiddels al veel tijd verstreken sinds op 20 juni 2014 is geconstateerd dat de DVD is zoekgeraakt. Als mocht blijken dat [eiser] recht heeft op het gevorderde schadebedrag dan heeft hij er belang bij dat hij het bedrag zo spoedig mogelijk ontvangt.

4.3 [...] Ter zitting is aan de zijde van Hiscox betoogd dat de kunstenaar de DVD met het fotobestand heeft verstrekt omdat hij heeft beoogd dat de achtergrond reproduceerbaar is. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de kunstenaar zelf (zie bij de feiten onder 2.17). Het doel van de kunstenaar was dat op elke locatie waar het werk zou worden tentoongesteld achter het paneel een afdruk van het landschap kon worden aangebracht middels het door hem meegeleverde fotobestand. De DVD zelf dient daarbij - zoals Hiscox terecht heeft betoogd - niet als deel van het kunstwerk, maar slechts als gegevensdrager, als hulpmiddel, te worden beschouwd.

4.7. Samenvattend kan uit het feitenrelaas worden afgeleid dat ondanks diverse inspanningen van [eiser], het veilinghuis, de schade-expert en derden de galerie en de kunstenaar niet heel voortvarend hebben gehandeld en dat Hiscox een te afwachtende houding inneemt. De stand van zaken is thans dat enerzijds nog steeds de mogelijkheid bestaat dat de kunstenaar een vervangende DVD met het fotobestand nog kan en wil verstrekken en anderzijds dat de kunstenaar vanwege hem moverende redenen, wellicht de angst voor waardedaling van het kunstwerk, daartoe niet zal overgaan. In geval er alsnog een vervangende DVD met fotobestand door de kunstenaar wordt verstrekt, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de schade is hersteld en [eiser] geen recht op schadevergoeding heeft. Hoewel er al veel tijd is verstreken, acht de voorzieningenrechter het gerechtvaardigd dat Hiscox nog kort de gelegenheid wordt gegund de DVD met het fotobestand van de kunstenaar te verkrijgen en aan [eiser] ter beschikking te stellen.

4.8. De voorzieningenrechter acht het redelijk dat Hiscox hiervoor nog vier weken de tijd krijgt. Na voornoemde termijn kan er in redelijkheid vanuit worden gegaan dat de kunstenaar niet wil en/of kan verstrekken. In dat geval kan worden geconcludeerd dat het gehele kunstwerk verloren is gegaan omdat een essentieel onderdeel ontbreekt. [...]

4.9 Op grond van het voorgaande voldoet de vordering aan het onder 4.1 vermelde criterium. De vordering zal aldus worden toegewezen dat Hiscox na voormelde termijn de schade moet voldoen. [...]
IEF 14921

Auteursrechtvoorbehoud in algemene voorwaarden te laat verstuurd

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 22 april 2015, IEF 14921; ECLI:NL:RBMNE:2015:8317 (DMGE tegen West Music)
Uitspraak ingezonden door Kim de Bonth, Holla. Artikel 8 Aw. Merkdepot te kwader trouw. Voorgebruik. Onder de vlag van Stichting WESP wordt het HOSSA! Festival georganiseerd. Beroepsmuzikant en bestuurder van West Music heeft Symphonica in Hossa als handelsnaam, zijn zoon heeft de domeinnaam geregistreerd, facebookpagina en logo ontworpen voor Stichting WESP. Bestuurder L deponeert het logo als merk. WESP gebruikt het logo zonder J als de maker te vermelden en doet succesvol een beroep op artikel 8 Aw.

Bewijs ontbreekt dat auteursrechten op het logo bij J is blijven rusten. In de algemene voorwaarden wordt het auteursrecht voorbehouden doch die zijn echter pas ná de eerste openbaarmaking gezonden. De eerste openbaarmaking, ex artikel 8 Aw, omvat niet de presentatie door ontwerper aan Stichting WESP. Er is geen sprake van voorgebruik door de ontwerper van het logo "als merk", noch van uitsluitend recht tot deponering als merk middels de algemene voorwaarden. Omdat de auteursrechten reeds vóór de toezending van de algemene voorwaarden zijn overgegaan op WESP, kunnen deze niet aan hen worden tegengeworpen.

5.6. Voor zover J. cs heeft bedoeld aan te voeren dat L cs heeft erkend dat de auteursrechten van het logo (nog) bij J rusten doordat L voor de aanpassing van het logo ten behoeve van het evenement van 2014 weer J heeft ingeschakeld en hij heeft aangekondigd dit bij het logo voor 2015 weer te zullen doen, geldt dat dit door L cs wordt betwist en een dergelijke erkenning niet zomaar uit het herhaald inschakelen van J valt af te leiden. Dit laatste temeer in het geval er (al dan niet mogelijk) sprake is van een fysieke maker (die de kennis en kunde heeft om het logo aan te passen) en een fictieve maker (die "slechts" rechthebbende is).

5.7. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat J cs in het kader van dit kort geding niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat partijen in afwijking van artikel 8 Aw zijn overeengekomen dat J, in de omstandigheden zoals deze zich hebben voorgedaan, zijn auteursrechten zou behouden.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14911

Publicatie programmagegevens geen contractuele schending

Hof Amsterdam 28 april 2015, IEF 14911; ECLI:NL:GHAMS:2015:1567 (Telegraaf Media Groep tegen Stichting NPO)
Geschriftenbescherming. Contractuele plicht. In het tussenarrest [IEF 13859] is geoordeeld dat de publicatie van programmagegevens van omroepen niet beperkt is door auteursrecht. In de bodemprocedure [IEF 13904] werden de vorderingen afgewezen, ook voor zover die gebaseerd zijn op een beweerdelijk door De Telegraaf gepleegde onrechtmatige daad en/of de door NPO aangevoerde contractuele grondslag. De grondslag van ongerechtvaardigde verrijking is tardief in dit stadium. De grieven van NPO leiden niet tot een voor haar gunstigere uitkomst van het geding.

De NPO worden veroordeeld in de kosten ad ruim 34.000 voor salaris in eerste aanleg en ruim 80.000 voor salaris in hoger beroep.

2.3. De Telegraaf heeft er terecht op gewezen dat een voorziening in kort geding een voorlopig karakter heeft en dat, indien de bodemrechter over het geschil van partijen heeft geoordeeld, de kort gedingrechter zijn beslissing in beginsel op dat oordeel moet afstemmen. Van omstandigheden die een uitzondering op voormeld beginsel rechtvaardigen is niet gebleken, deze zijn in de akte die NPO ruim een maand na de uitspraak van genoemd eindvonnis heeft ingediend ook niet aangevoerd.
Wel heeft NPO in bedoelde akte als nadere grondslag van haar vorderingen ongerechtvaardigde verrijking aangevoerd, doch het hof acht het beroep op deze nadere grondslag in dit stadium van het geding tardief en zal daaraan mitsdien voorbij gaan.

2.4. Dit leidt tot de slotsom dat de door De Telegraaf tegen het vonnis van de voorzieningenrechter aangevoerde grieven in zoverre doel treffen dat de door NPO gevorderde voorzieningen alsnog (geheel) dienen te worden afgewezen. Voor zover deze in het tussenarrest en in het voorgaande niet zijn besproken, bestaat bij het thans alsnog bespreken van bedoelde grieven onvoldoende belang. De grieven van NPO leiden niet tot een voor haar gunstigere uitkomst van het geding en falen mitsdien. NPO zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.
De salariskosten van het geding in eerste aanleg en van het hoger beroep tot aan het tussenarrest worden - gelet op het in deze instanties gevoerde debat - voor twee derde deel toegerekend aan de door NPO aangevoerde IE-grondslagen en zullen worden begroot op basis van de werkelijke kosten zoals door De Telegraaf opgegeven (en door NPO niet bestreden) en voor een derde deel aan de overige grondslagen. De gedingkosten met betrekking tot dit derde deel alsmede de kosten van de door De Telegraaf naar aanleiding van het tussenarrest genomen akte zullen worden begroot op basis van het liquidatietarief. Dit betekent dat voor salaris wordt toegewezen (2/3 x € 50.692,- plus 1/3 x € 816 is) € 34.066,67 in eerste aanleg en (2/3 x 119.473,50 plus 1/3 x € 2.682,- plus € 447,- is) € 80.990,- in hoger beroep.
IEF 14886

Onregelmatige opzegging agentuurovereenkomst zonder een dringende en onmiddellijk meegedeelde reden

Rechtbank Amsterdam 6 februari 2015, IEF 14886, (X tegen &V)
Uitspraak ingezonden door Margriet Koedooder, De Vos & Partners. Agentuurovereenkomst. Onregelmatige opzegging. X is DJ en producer en &V verricht management- en boekingswerkzaamheden voor diverse artiesten in de house scene. X beëindigt de overeenkomst met onmiddellijke ingang, en meent dat de overeenkomst moet worden gezien als samenwerkingsovereenkomst. X vordert daarnaast betaling van een door &V ingehouden bedrag. &V meent anderzijds schade te zijn opgelopen door onregelmatige beëindiging van de agentuurovereenkomst en heeft de vordering van X om die reden opgeschort. De rechtbank gaat hier in mee, en acht de opschorting van het bedrag gerechtvaardigd.

De beoordeling:

3.2 [...] Tussen partijen is sprake van een agentuurovereenkomst die door X onregelmatig is opgezegd. Het is voorshands aannemelijk dat de schadevergoeding die X is verschuldigd opschorting van het gevorderde bedrag rechtvaardigt. Dit betekent dat het door X gevorderde bedrag om deze reden niet voor toewijzing in aanmerking komt.

Agentuurovereenkomst

3.3 Vast is komen te staan dat &V boekingen verrichtte ten behoeve van X. Naar het oordeel van de kantonrechter moet de mondelinge overeenkomst die hieraan ten grondslag ligt, worden beschouwd als een agentuurovereenkomst in de zin van artikel 7:428 lid 1 BW. [...] Onweersproken is dat V niet ondergeschikt was aan X de overeenkomst voor onbepaalde duur is aangegaan en het economische risico primair bij X lag.

3.4 X heeft onvoldoende onderbouwd dat &V ook de belangen van de opdrachtgevers (de organisators van feesten) van X behartigde door zowel bij deze opdrachtgever als bij X 10% in rekening te brengen en dat er daarom geen sprake kan zijn van een agentuurovereenkomst.

Onregelmatige opzegging

3.5 Een agentuurovereenkomst voor onbepaalde duur kent een wettelijke opzeggingstermijn van minimaal vier maanden. Het uitgangspunt is dat de partij die de overeenkomst onregelmatig beëindigt, gehouden is de schade die de wederpartij hierdoor lijdt, te vergoeden. Deze aansprakelijkheid bestaat niet indien de overeenkomst is beëindigt om een dringende en onmiddellijk aan de wederpartij meegedeelde reden. In zijn email van 13 december 2013 geeft X als enige reden voor de opzegging dat hij zich niet meer op zijn "gemak en plek" voelt. Terecht heeft &V aangevoerd dat dit niet kwalificeert als een dringende reden.
IEF 14884

Geen zwaarwegende grond nodig voor opzeggen distributieovereenkomst

Rechtbank Noord-Holland 15 april 2015, IEF 14884, (De Saint tegen Hugo Boss)
Uitspraak ingezonden door Astrid Sixma en Gert-Jan van den Bergh, Bergh Stoop & Sanders Advocaten. Beëindiging distributieovereenkomst. Geleden schade met betrekking tot goodwill.  Kledingzaak De Saint vordert van Hugo Boss schadevergoeding voor het opzeggen van een duurovereenkomst zonder zwaarwegende gronden. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Uit dezelfde eisen kan voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. De rechtbank oordeelt dat in casu geen zwaarwegende grond nodig was om de overeenkomst op te zeggen en evenmin aanleiding bestaat om de distributeur te veroordelen tot vergoeding van schade.

De beoordeling:

4.2. De Saint heeft gesteld dat de omstandigheden van deze zaak maken dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat Hugo Boss voor de opzegging van de overeenkomst een zwaarwegende grond nodig had. Ter onderbouwing van die stelling heeft De Saint aangevoerd dat de relatie tussen partijen al dertig jaar bestaat en dat zij door de opzegging van de overeenkomst door Hugo Boss in haar voortbestaan wordt bedreigd nu haar omzet in belangrijke mate afhangt van de verkoop van kleding van Hugo Boss terwijl het voor De Saint niet mogelijk is om Hugo Boss te vervangen door een ander merk. Gevolg daarvan is dat De Saint afhankelijk is van Hugo Boss. Daar komt bij dat De Saint recent investeringen heeft gedaan ten behoeve van haar winkel om aan de eisen die Hugo Boss aan winkels die haar kleding verkopen stelt, te voldoen. Ten slotte stelt De Saint dat zij schade lijdt ten gevolge van de opzegging door Hugo Boss nu de potentiële koper van de winkel om die reden is afgehaakt.

4.3. Nog daargelaten dat een grote mate van afhankelijkheid van een bestaande commerciële relatie op zichzelf niet zonder meer meebrengt dat een zwaarwegende grond voor de opzegging van die relatie aanwezig moet zijn, heeft De Saint naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in aanzienlijke mate financieel afhankelijk is van de distributieovereenkomst met Hugo Boss. Indien al sprake zou zijn van een grote afhankelijkheid van Hugo Boss aan de zijde van De Saint dan is deze afhankelijkheid niet, althans niet enkel, door de overeenkomst met Hugo Boss in het leven geroepen. De rechtbank overweegt dat op zichzelf niet in geschil is dat De Saint haar omzet in aanzienlijke mate haalt uit de verkoop van kleding van Hugo Boss. Echter, uit de door De Saint overgelegde cijfers komt naar voren dat zij ten minste een even groot deel van haar omzet uit de verkoop van kleding van andere merken haalt. [...]

4.5. Uit de stellingen van De Saint volgt dat zij Hugo Boss onder meer verwijt dat zij De Saint in 2012 voorafgaande aan de investeringen niet heeft gewaarschuwd in verband met het eind 2013 genomen besluit tot wijziging van haar distributiebeleid, zodat De Saint had kunnen afzien van de investeringen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft De Saint aangevoerd dat het niet anders kan dan dat Hugo Boss reeds in 2012 op de hoogte was van het feit dat zij haar distributiebeleid zou gaan wijzigen. De Saint kan in deze stelling niet worden gevolgd. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat Hugo Boss in 2012 op de hoogte was van de investeringen van De Saint, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien hoe Hugo Boss reeds in 2012 had moeten waarschuwen voor een beleidswijziging waartoe in de loop van 2013 is besloten. De Saint stelt weliswaar dat een dergelijke beslissing niet over één nacht ijs wordt genomen, doch zij onderbouwt in het geheel niet op grond waarvan reeds toen al voor Hugo Boss duidelijk moet zijn geweest dat de distributieovereenkomst met De Saint zou worden opgezegd.

4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Hugo Boss de distributieovereenkomst rechtsgeldig, zonder dat daartoe een zwaarwegende grond was vereist, heeft kunnen opzeggen. De vraag of het gewijzigde distributiebeleid een zwaarwegende grond vormt, behoeft derhalve geen beantwoording meer. Dat de distributieovereenkomst tussen partijen gedurende 30 jaar heeft bestaan, maakt het vorenstaande niet anders. Immers ook een langdurige relatie is in beginsel opzegbaar. De vorderingen van De Saint onder I en II zullen daarom worden afgewezen.

4.7. Onder III vordert De Saint (subsidiair) vergoeding van de door haar ten gevolge van de opzegging van de overeenkomst door Hugo Boss geleden schade. De Saint stelt dat zij € 200.000,- schade heeft geleden nu [A.] namens De Saint dit bedrag aan goodwill is overeengekomen met de potentiële koper van De Saint, maar de koop door de opzegging van de overeenkomst door Hugo Boss geen doorgang heeft gevonden.. Door de opzegging is De Saint haar waarde c.q. goodwill verloren, aldus De Saint.

4.8. Hugo Boss heeft in de eerste plaats aangevoerd dat niet is gebleken dat het niet doorgaan van de verkoop van de onderneming het gevolg is van de opzegging van de distributieovereenkomst. Daarnaast heeft Hugo Boss de hoogte van de schade betwist. Naar het oordeel van de rechtbank komt ook dit onderdeel van de vordering van De Saint niet voor toewijzing in aanmerking. Met Hugo Boss is de rechtbank van oordeel dat De Saint onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van de opzegging van de distributieovereenkomst schade heeft geleden, laat staan in de door haar gestelde omvang. In dit verband heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat Hugo Boss een opzegtermijn van twee jaren in acht heeft genomen. De Saint heeft echter afgezien van het plaatsen van pre-orders voor de najaars-en wintercollectie 2015. Dit valt niet te rijmen met de stelling van De Saint dat het wegvallen van Hugo Boss leidt tot het verlies van haar waarde c.q. goodwill. Daarbij komt dat niet is gebleken dat het niet doorgaan van de verkoop van de onderneming het gevolg is van de opzegging van de distributieovereenkomst door Hugo Boss. Voorts is niet duidelijk geworden welke gegevens ten grondslag hebben gelegen aan de berekening van de waarde van de goodwill van de onderneming. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet te begrijpen dat door de opzegging van Hugo Boss de goodwill van de onderneming van € 200.000,- tot nul euro zou zijn gereduceerd. De vordering onder III zal worden afgewezen.

4.9. Ten slotte vordert De Saint onder IV Hugo Boss te veroordelen om een opzegtermijn van twee jaar gerekend vanaf de datum van de dagvaarding in acht te nemen. Aan deze vordering lijkt De Saint ten grondslag te leggen dat – als Hugo Boss terecht zou hebben opgezegd – een opzegtermijn van twee jaar in acht dient te worden genomen. Gebleken is dat Hugo Boss vanaf het moment dat zij de overeenkomst in december 2013 opzegde De Saint een termijn van twee jaar heeft gegund teneinde de relatie af te bouwen en met een andere partij in zee te gaan. In dat licht bezien ontbreekt een belang aan de zijde van De Saint bij deze vordering; Hugo Boss heeft de verlangde termijn van twee jaar gegeven.