DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IEF 14683

Betekenis van registratie in octrooiregister bij overdracht

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2015, IEF 14683; ECLI:NL:GHARL:2015:1156 (Soil & Crop Cruise Control tegen Ancientgrain)
Octrooirecht. Overdracht. Appellanten stellen dat geïntimeerden, handelend als toenmalig bestuurders van A B.V. onbevoegd waren tot een (rechtstreekse) overdracht van een tweetal octrooien van A B.V. aan een v.o.f. waarin geïntimeerden participeerden. Zij hebben een beroep gedaan op de nietigheid van die overdracht en vorderen ondertekening door geïntimeerden van een verklaring van overdracht en medewerking van de overdracht in het octrooiregister. Het hof wijst de vorderingen af.

Enerzijds omdat van een rechtstreekse overdracht van A B.V. aan de v.o.f. geen sprake was (wel van een overdracht aan X B.V., die op haar beurt de octrooirechten heeft overgedragen aan de v.o.f. maar op de nietigheid van die rechtshandelingen hebben appellanten (hoewel zij daarop zijn gewezen) zich niet beroepen. De registratie in het octrooiregister voor het bewijs van de overdracht is slechts indirect van belang, dit vindt plaats om aan de reeds bestaande overdracht derdenwerking te verlenen.

5.12. Het hof overweegt dienaangaande dat de registratie in het octrooiregister voor het bewijs van de overdracht slechts indirect van belang is daar deze slechts plaatsvindt om aan de reeds bestaande overdracht derdenwerking te verlenen. Niet uitgesloten is dat daarbij niet alle (tussenliggende) rechthebbenden worden vermeld. Zo wordt S & C in het register zelfs in het geheel niet wordt genoemd als houder van het octrooirecht.
IEF 14676

Naleving van onderhandelde overeenkomst binnen LED-licentieprogramma

Vzr. Rechtbank Den Haag 18 februari 2015, IEF 14676; ECLI:NL:RBDHA:2015:2069 (Philips tegen Neolux)
Contractenrecht. Octrooirecht. Licenties. Geen FRAND, omdat LED nog niet gestandaardiseerd is. Philips bezit een portfolio aan octrooi die relevant zijn voor LED-technologie, zij heeft een licentieprogramma opgezet om hiertoe toegang te verlenen. Neolux ontwerp, fabriceert en verkoopt innovatieve LED-verlichting voor professionals. Partijen zijn in gesprek over een licentieovereenkomst, de hoogte van de toepasselijke royalty en komen tot een lump sum bedrag. Van bedreiging, misbruik van omstandigheden of strijd met mededigingsrecht om de licentieovereenkomst te sluiten met Philips is geen sprake. De rechtbank veroordeelt Neolux tot betaling van het lump sum-bedrag en het doen van kwartaalrapportage voor het bepalen van de verschuldigde royalties.

4.5. Ten aanzien van het primaire verweer overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 3:44 lid 2 BW is bedreiging aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen.

4.6. Van bedreiging in de hiervoor bedoelde zin bij de totstandkoming van de Overeenkomst is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. In de brief van juni 2011 heeft Philips haar licentieprogramma onder de aandacht gebracht waarbij zij erop heeft gewezen dat een licentie alleen vereist is als gebruik wordt gemaakt van octrooien van Philips. Philips heeft Neolux gewezen op haar octrooien, zij heeft aangegeven dat haar producten tenminste vallen onder de beschermingsomvang van het basisoctrooi en heeft ook andere mogelijk relevante octrooien benoemd. Vervolgens heeft zij met Neolux onderhandeld over de door Neolux te betalen lump sum voor gebruik van de octrooien in het verleden en over de te betalen royalty voor de toekomst, waarbij Neolux heeft gekozen voor de flat rate. Uit de gang van zaken zoals die blijkt uit de correspondentie tussen partijen (zoals weergegeven in de feiten) en hetgeen partijen hier verder over hebben aangevoerd, blijkt geenszins dat sprake is geweest van constante druk en bangmakerij zoals Neolux stelt.

4.7. De stelling van Neolux dat zij niet de middelen had om alle 1562 octrooien die onderdeel uitmaken van het licentieprogramma op inhoud en omvang te verifiëren, faalt. Philips heeft onweersproken aangevoerd dat slechts relevant is of de producten onder één van de octrooien van Philips vallen omdat de Overeenkomst voorziet in een licentie voor alle octrooien maar de te betalen royalty vergoeding geldt ongeacht of de producten onder één of meerdere octrooien vallen. Philips heeft onweersproken gesteld dat aan het uiterlijk van een product te zien is of dit onder het basisoctrooi valt of niet en zij heeft Neolux medegedeeld dat naar haar mening de producten van Neolux ten minste onder het basisoctrooi vallen. Dat was inderdaad aan Neolux om na te gaan, maar dit kan geenszins als een bedreiging worden opgevat.

4.9. De rechtbank verwerpt voorts de stelling van Neolux dat Philips heeft gedreigd klanten van Neolux op de hoogte te brengen van een mogelijke inbreukprocedure tegen Neolux, daargelaten of het verstrekken van die informatie bedreiging zou meebrengen. Anders dan Neolux stelt, volgt zulks niet uit de e-mail van 11 mei 2012. Daarin wordt slechts melding gemaakt van het feit dat klanten van Neolux schade zouden kunnen ondervinden van een procedure tegen Neolux. Dat, zoals Neolux ter zitting heeft verklaard, de contactpersoon van Philips tegen medewerkers van Neolux gezegd zou hebben dat hij klanten van Neolux zou gaan benaderen, is door Philips betwist en door Neolux niet nader onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Zodoende laat de rechtbank die stelling verder buiten beschouwing.

4.11. Ook van misbruik van omstandigheden is geen sprake. Zelfs als juist is dat Philips een machtspositie heeft binnen de LED-branche en dat Neolux zodoende ten opzichte van haar een zwakke positie inneemt, heeft Philips, anders dan Neolux stelt, naar het oordeel van de rechtbank geen misbruik gemaakt van die positie als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW. De rechtbank licht dit toe aan de hand van de door Neolux opgeworpen omstandigheden die zij zelf aanduidt als het business model van Philips (zie 3.6 hiervoor).

4.16. Philips hanteert een standaard licentieovereenkomst en zij behandelt daarmee alle licentienemers gelijk binnen het licentieprogramma, zo stelt zij. De stelling van Neolux dat dit strijdig is met het mededingingsrecht wordt verworpen reeds omdat Neolux zulks onvoldoende heeft toegelicht. De verwijzing naar het persbericht inzake de zienswijze van de Europese Commissie aangaande de handelwijze van Samsung mist in deze zaak relevantie.1 Het ging in dat geval om procedures die Samsung had geëntameerd die zogenaamde ‘FRAND’ licentie-onderhandelingen zouden kunnen beïnvloeden. Dat is hier niet aan de orde, al is het omdat de LED-technologie niet gestandaardiseerd is (zodat er geen FRAND verplichting bestaat).

5.1. veroordeelt Neolux om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Philips te voldoen het in artikel 2.4 jo 3.1 van de Overeenkomst opgenomen lump sum bedrag, te vermeerderen met de contractuele rente conform artikel 3.8 van de Overeenkomst vanaf de dag waarop dit bedrag volgens de Overeenkomst betaalbaar is tot aan de dag der algehele voldoening;

5.2. beveelt Neolux om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan Philips te overhandigen een juiste en volledige rapportage met betrekking tot de kwartalen Q1, Q2 en Q3 conform de artikelen 3.3 en 3.4 van de Overeenkomst op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag als gehele gerekend, dat Neolux met de gehele en deugdelijke nakoming van dit bevel in gebreke blijft met een maximum van € 250.000,-;

5.3. beveelt Neolux om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Philips te betalen het bedrag dat overeenkomt met de conform 5.2 bedoelde rapportage betreffende de verschuldigde royalties voor de kwartalen Q1, Q2 en Q3 2013 volgens artikel 3.8 van de Overeenkomst, te vermeerderen met de contractuele rente conform artikel 3.8 van de Overeenkomst vanaf de dag waarop het betreffende bedrag volgens de Overeenkomst betaalbaar is tot aan de dag der algehele voldoening;

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14666

Prejudiciële vragen over doorbetaling vaste royalty's bij retroactieve nietigverklaring van de octrooien

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 23 september 2014, IEF 14666; zaak C-567/14 (Genentech)
Octrooirecht. Royalty's. (De rechtsvoorganger van) Duitse verweerster Hoechst heeft in 1992 een wereldwijde niet-exclusieve licentie verleend aan verzoekster, het Amerikaanse bedrijf Genentech voor het toepassen van een bepaalde technologie waarvoor verschillende Europese en Amerikaanse octrooien zijn afgegeven. Als tegenprestatie was verzoekster gehouden eenmalige kosten te betalen (DM 20.000). Daarnaast kon zij tegen betaling van vaste royalty’s door haar met behulp van de technologie vervaardigde producten onder schriftelijk vastgelegde voorwaarden verkopen. Deze royalty’s zijn door verzoekster nooit afgedragen. In juni 2008 krijgt verzoekster een brief met verzoek om opheldering van de dochter van Hoechst Sanofi-Aventis (medeverweerster) die uit openbare informatie heeft kunnen opmaken dat verzoekster producten verkoopt (het middel Rituxan) zonder daarvoor royalty’s af te dragen.

In augustus 2008 volgt een brief van Sanofi waarmee zij de licentieovereenkomst opzegt en een arbitrageverzoek tegen verzoekster inleidt, zowel in Parijs als in Texas. De vordering in Texas wordt afgewezen (maart 2011), maar de arbiter in Parijs stelt verzoekster wel aansprakelijk. Hij baseert zich daarbij op het commerciële doel van de overeenkomst uitgelegd volgens het Duitse Burgerlijk Wetboek, te weten het vermijden van elke procedure over de geldigheid van de Amerikaanse octrooien gedurende de geldigheidsduur van de licentieovereenkomst, en hij heeft bijgevolg geoordeeld dat partijen hadden bepaald dat „zolang de licentie-overeenkomst van kracht was, vaste royalty’s verschuldigd waren voor de vervaardiging van Rituxan (…)”. De arbitrale uitspraken zijn inmiddels bindend verklaard. Verzoekster legt de zaak voor aan het Hof van Parijs met verzoek de vorderingen van verweerster Hoechst af te wijzen. Zij stelt dat geen octrooi-inbreuk is vastgesteld zodat de beslissing van de arbiter beperking van de mededinging oplevert en zo schending van VWEU-artikel 101. Zij haalt rechtspraak aan van het HvJEU waarin is bepaald dat geen vaste royalty’s aan een licentienemer hoeven te worden betaald voor het gebruik van een uitvinding waarmee geen inbreuk op een octrooi wordt gemaakt.

De verwijzende Franse rechter (Hof van Beroep Parijs) leest in de overeenkomst van 1992 dat deze volgens Duitse recht dient te worden uitgelegd. In de arbitrale beslissing is er dan ook van uitgegaan dat de licentienemer – ondanks de retroactieve nietigverklaring van de octrooien – de overeengekomen vaste royalty’s diende te betalen. Bijgevolg rijst de vraag of een dergelijke overeenkomst indruist tegen de bepalingen van artikel 81 EG (thans artikel 101 VWEU) omdat zij de mededinging op de interne markt vervalst doordat de licentienemer verplicht wordt tot betaling van vaste royalty’s die evenwel onverschuldigd zijn, gelet op de nietigverklaring van de octrooien waaruit de verleende rechten voortvloeien, en deze overeenkomst tot een concurrentienadeel voor de betrokkene leidt. Hij legt het HvJEU onderstaande vraag voor:

„Dient artikel 81 EG (thans artikel 101 VWEU) aldus te worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een licentieovereenkomst die de licentienemer verplicht om – louter voor het gebruik van de rechten waarop de onder de licentie vallende octrooien betrekking hebben – vaste royalty’s te betalen, verder wordt toegepast wanneer de octrooien nietig zijn verklaard?”
IEF 14657

Provider moet data in the cloud aan curatoren geven

Rechtbank Oost-Brabant 13 februari 2015, IEF 14656; ECLI:NL:RBOBR:2015:763 (curator tegen Detron en Phoenix)
Faillissement. Data. Toegangsrechten. IT. Failliet probeert (via stromannen en andere entiteiten) curatoren te dwarsbomen in de uitvoering van hun wettelijke taak. Gebod aan de provider om data in the cloud aan curatoren ter beschikking te stellen door de digitale omgeving zodanig te herstellen dat de provider aan curatoren via het Citrix portal door middel van “alleen lezen”-rechten toegang verleent tot de via een derde bij de provider gehoste concerndata onder de voorwaarde dat curatoren aan de provider een redelijke vergoeding betalen voor de werkzaamheden zij in dit verband moet maken.

De derde die de overeenkomst met de provider heeft gesloten wordt op straffe van een dwangsom verboden enige handeling te verrichten waardoor de jegens de provider uitgesproken veroordeling wordt belemmerd.

4.7. Vooropgesteld wordt dat curatoren buiten de discussie staan die tussen Phoenix en de [naam 1] Groep gevoerd wordt over de voorwaarden waaronder de contracten met Detron overgaan op de [naam 1] Groep, waaronder [naam 1] Group B.V. Deze (contracts)partijen kunnen voorwaarden opgenomen in hun overeenkomsten niet aan curatoren tegenwerpen omdat curatoren een zelfstandig wettelijk recht hebben op toegang tot en inzage in data die voor de uitoefening van hun taak van belang zijn.

4.8. De voorzieningenrechter zal daarom Detron gelasten binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de digitale omgeving zodanig te herstellen dat aan de curatoren via het Citrix portal door middel van “alleen lezen”-rechten toegang wordt verleend tot de data die via Phoenix wordt althans, tot voor kort, werd gehost en dat onder de voorwaarde dat curatoren (gelijk zij ook hebben aangeboden) aan Detron een redelijke vergoeding betalen voor de werkzaamheden die Detron in dit verband moet maken. De voorzieningenrechter zal Phoenix verbieden enige handeling te verrichten waardoor de jegens Detron uit te spreken veroordeling wordt belemmerd en zal aan dit gebod een dwangsom verbinden zoals door curatoren is gevorderd.

IEF 14637

Geen ontbinding licentieovereenkomst alleenrecht octrooi

Vzr. Rechtbank Limburg 23 oktober 2014, IEF 14637; ECLI:NL:RBLIM:2014:9038 (eiser tegen Prostelko)
Contractenrecht. X heeft een stelkozijn ontwikkeld waarvoor een octrooi is aangevraagd. Met Prostelko is een exclusieve productielicentieovereenkomst aangegaan voor 10 jaar. In eerder kort geding heeft de voorzieningenrechter beslist dat eiser het alleenrecht van Prostelko op productie, verkoop moet respecteren en exploitatie van het product niet nadelig mag beïnvloeden. Eiser ontbindt de licentieovereenkomst nadien buitengerechtelijk vanwege onrechtmatig merkgebruik van andere producten onder de naam Prostelko, het niet nakomen van verplichtingen uit licentieovereenkomst en ontbreken van zinvolle exploitatiemogelijkheden (verkoop in 2014 is 0). De staking van executie wordt afgewezen, want de website is niet door eiser vrijgegeven. De buitengerechtelijke ontbinding is evenmin succesvol.



4.1.3.
De voorzieningenrechter heeft echter, zoals gezegd, in voornoemd vonnis ook geoordeeld dat [eiser] zich dient te onthouden van handelingen die in strijd zijn met het alleenrecht van Prostelko op productie en verkoop van het Prostelko-stelkozijn, alsmede dat hij zich dient te onthouden van activiteiten die een profijtelijke exploitatie van het product door Prostelko nadelig beïnvloeden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het alleenrecht van Prostelko ingevolge de licentieovereenkomst ziet op het doen fabriceren en verkopen van het Prostelko-stelkozijn en juist vanwege dat alleenrecht zal reeds snel sprake zijn van zulke activiteiten. Met Prostelko is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat [eiser] activiteiten die een profijtelijke exploitatie van het product door Prostelko nadelig beïnvloeden, heeft verricht. Zo heeft [eiser] ter zitting erkend dat hij de website ‘www.prostelko.nl’ vier jaar geleden aan Prostelko heeft overgedragen, maar ook dat hij inmiddels een eigen website ‘www.prostelko.nl’ heeft (naar eigen zeggen enkel voor reclamedoeleinden). Voorts heeft [eiser] erkend dat op zijn website zijn eigen naam en adresgegevens staan vermeld, alsmede dat op zijn website wordt doorverwezen naar een website van de heer [naam voormalig mede-eigenaar Prostelko] (voormalig mede-eigenaar van Prostelko Productie B.V. en Prostelko Nederland B.V.) en niet naar de website van Prostelko.
4.1.4.
Gelet hierop is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter door [eiser] in strijd gehandeld met de veroordeling onder rechtsoverweging 6.2. van het vonnis van 11 maart 2014. Derhalve kan geen sprake zijn van een verbod om het tussen partijen gewezen vonnis met betrekking tot de verbeurte van dwangsommen ten uitvoer te leggen, een veroordeling van Prostelko tot het opheffen van de ten laste van [eiser] gelegde beslagen, alsmede een veroordeling van Prostelko tot betaling aan [eiser] van de bedragen, die zij ingevolge reeds gelegde executoriale beslagen heeft en nog zal ontvangen.


Licentieovereenkomst geëindigd door buitengerechtelijke ontbinding
4.2.1.
Volgens [eiser] levert het niet verstrekken van een nadere onderbouwing door middel van een accountantsverklaring een ernstige toerekenbare tekortkoming op. (...) Dat betekent dat [eiser] op dit punt niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de vereisten voor een geslaagd beroep op de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst op de b-grond is voldaan.

4.2.2.
Verder stelt [eiser] dat Prostelko in strijd handelt met artikel 10 van de overeen-komst, hetgeen volgens hem ook een ernstige toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst oplevert.
(...)
[eiser] heeft in het kader van deze [red. kort geding]procedure onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat aan de vereisten voor een geslaagd beroep op de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst op de b-grond is voldaan.

4.2.3.
Tevens heeft [eiser] de buitengerechtelijke ontbinding gegrond op het ontbreken van verdere zinvolle exploitatiemogelijkheden. Ter onderbouwing van deze stelling voert hij aan dat de situatie na het vonnis van 11 maart 2014 aanmerkelijk is veranderd, in die zin dat daadwerkelijke zinvolle exploitatiemogelijkheden gewoonweg niet meer bestaan, zodat de licentieovereenkomst volstrekt inhoudsloos is geworden.(...) Dat de verkoop van het Prostelko-stelkozijn in de afgelopen jaren is achtergebleven bij de bij aanvang van de licentieovereenkomst opgegeven prognose van 50.000 stuks, alsmede dat er op dit moment onduidelijkheid bestaat over wie - na het faillissement van Prostelko Productie B.V. - de productie voor zijn rekening zal nemen, kan in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen nog niet het standpunt rechtvaardigen dat van verdere zinvolle exploitatiemogelijkheden geen sprake meer is.
Geoordeeld wordt dat, nu [eiser] in het bestek van dit kort geding niet voldoende aanneme-lijk heeft gemaakt dat er geen verdere zinvolle exploitatiemogelijkheden van het Prostelko-stelkozijn meer bestaan, hij zich daarom ook niet met succes op de c-grond van artikel 14 kan beroepen.

4.2.4
De conclusie van dit alles is dat niet aannemelijk is geworden dat er gegronde redenen bestonden om op 17 juli 2014 over te gaan tot een buitengerechtelijke ontbinding van de licentieovereenkomst. De vorderingen van [eiser] onder punten 4. tot en met 9. komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.

IEF 14494

Schadevergoeding wegens gesteld ondeugdelijk deskundigenbericht verjaard

Hof 's-Hertogenbosch 16 december 2014, IEF 14494 (appellant tegen TNO)
Als randvermelding. Vordering tegen deskundigen tot schadevergoeding wegens (gesteld) ondeugdelijk deskundigenbericht. Afgewezen op grond van geslaagd beroep op verjaring, 3:310 BW bepaalt dat de rechtsvordering verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dat benadeelde met schade en aansprakelijke persoon bekend is geworden.

4.7 Het hof overweegt hierover het volgende. Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
(...) De schade die [appellanten] op het oog heeft als gevolg van het zijns inziens ondeugdelijke deskundigenbericht betreft zijn daardoor verslechterde positie in zijn procedure tegen Schomo. Uitgaande van de veronderstelling (en niet meer dan dat) dat de deskundigen jegens [appellanten] onrechtmatig hebben gehandeld door een ondeugdelijk rapport uit te brengen, is de schade voor [appellanten] door het uitbrengen van het definitieve rapport aan het hof reeds een feit. (...)

4.8 (...) De omschrijving van de schriftelijke mededeling in artikel 3:317 lid 1 BW moet worden begrepen in het licht van de strekking van een stuitingshandeling van deze aard, welke neerkomt op een – voldoende duidelijke – waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.
Aan deze omschrijving voldoet de brief van 18 december 2006 niet. Partijen zijn het erover eens dat deze brief een nadrukkelijk verzoek aan TNO (mogelijk met inbegrip van [geïntimeerde]) bevat om het deskundigenbericht te rectificeren. De brief bevat evenwel ook in de visie van [appellanten] geen aanmaning of aansprakelijkstelling, zoals door de rechtbank is vastgesteld (hiervoor in 4.1 onder 2.7. vermeld). Tegen deze vaststelling heeft [appellanten] in zijn memorie van grieven geen grief gericht. Voor zover hij daarover bij schriftelijk pleidooi een ander standpunt over inneemt gaat het hof daaraan voorbij, aangezien de in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel meebrengt dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in geval van incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd. Van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. Grief III wordt verworpen.

IEF 14479

BASF werkt niet mee aan onderzoek afwijkend productieproces

Vzr. Rechtbank Den Haag 16 december 2014, IEF 14479 (BASF tegen IGM Resins)
Uitspraak ingezonden door Carreen Shannon, Wim Maas, Deterink. Octrooirecht. BASF produceert onder de merknaam Irgacure 819 de fotoinitiator BAPO en heeft een productieproces beschermd door octrooien EP 399 en EP 908. IGM is een groothandel en biedt Omnirad 808 BAPO aan, het gaat om een volgens het BASF-proces geproduceerd product. Na vaststellingsovereenkomst wordt een uit China afkomstig product 'Omnirad 380' aangeboden, dat volgens een afwijkend proces (ook) inbreuk maakt, aldus een eigen BASF-werknemer. Gelet op de gemotiveerde betwisting en nu BASF niet wil meewerken aan het genoemde onderzoek, is er geen reden aan te nemen dat het BASF-proces wordt toegepast.

4.8. Naar op grond van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen vooralsnog moet worden aangenomen, heeft IGM eerder inbreuk gemaakt op de octrooien. De wisselende verklaringen van IGM over de toegepaste werkwijze roepen – zeker tegen de achtergrond van deze eerdere inbreuk – vragen op. Het gaat echter te ver op grond van slechts de verklaring van de eigen werknemer van BASF aan te nemen dat 1) de werkwijze zoals die volgens IGM wordt toegepast niet mogelijk is en dat 2) dus het BASF-proces wordt toepast. In dit verband is van belang dat, zoals BASF ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, het door BASF bedoelde bijproduct niet alleen in het BASF-proces wordt gevormd maar ook in de door IGM geschetste werkwijzen 2 en 3. Voor zover twijfels blijven bestaan, hadden deze door het besproken onderzoek door een onafhankelijke deskundige weggenomen kunnen worden. Het gevaar van manipulatie (BASF gaf als voorbeeld het afsluiten van een leiding) schat de voorzieningenrechter gering in gelet op de eenvoudige opzet van het toegepaste proces en de productiehal zoals die uit de door IGM overgelegde foto’s kan worden opgemaakt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van IGM heeft BASF de gestelde inbreuk aldus voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt. Nu BASF bovendien niet wil meewerken aan het hiervoor genoemde onderzoek, is er geen reden haar te volgen in haar conclusie dat het BASF-proces wordt toegepast.
IEF 14455

Verticale prijsbinding geen toegestane opzeggingsgrond

Vzr. Rechtbank Den Haag 13 november 2014, IEF 14455 (Tronios tegen Dertronics)
Contractenrecht. Mededingingsrecht. Merkenrecht. Tronios drijft een groothandel en Dertronics heeft een detailhandel in elektronische apparatuur. Tronios communiceert de MAP- (Minimum Advertising Price) en RIP- (Retail Internet Price) prijzen van haar producten en wenst graag aanpassing van de minimumprijzen op de site van Dertronics, herhaaldelijk wordt hier niet aan voldaan en wordt de samenwerking beëindigd. Op basis van het mededingingsrecht is het opleggen van verticale prijsbinding niet toegestaan. De overeenkomst is in stand gebleven en dat Dertronics is op grond van de onbepaalde duurovereenkomst gerechtigd gebruik te maken van de TRONIOS-merken en het verstrekte beeldmateriaal. De vorderingen worden afgewezen.

4.6. Dertronics stelt dat de feitelijke reden dat de Overeenkomst is opgezegd, is dat zij zich niet naar wens hield aan de MAP- en de RIP-prijzen die Tronios B.V. haar trachtte op te leggen. De voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat dit – en dus niet de door Tronios c.s. genoemde reden – de werkelijke grond is van de opzegging. Daartoe is redengevend dat uit de correspondentie tussen Tronios B.V. en Dertronics van vóór de opzegging van de Overeenkomst, steeds dit naar voren komt als het probleem dat het hete hangijzer is voor Tronios B.V., terwijl uit die correspondentie in het geheel niets blijkt van andere factoren die de relatie tussen Tronios B.V. en Dertronics onder druk deden staan.

4.7. Met Dertronics is de Voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat met het voorschrijven van het hanteren van door Tronios B.V. bepaalde prijzen als MAP (zijnde: Minimum Advertising Price) en RIP (zijnde: Retail Internet Price) een verticale prijsbinding tot stand wordt gebracht. Verticale prijsbinding wordt door het mededingingsrecht in beginsel niet toegestaan. Tronios c.s. heeft onvoldoende aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat onder de gegeven omstandigheden geen sprake is (van een vorm) van verticale prijsbinding dan wel sprake was (van een vorm) van toegelaten verticale prijsbinding. Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands het oordeel toegedaan dat het feit dat een detaillist zich niet conformeert aan de minimumprijzen die een groothandel tracht op te leggen, een onoorbare grond vormt voor die groothandel om een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd met deze detaillist te beëindigen. Alle gegeven omstandigheden bij elkaar genomen, maken dat hier Tronios B.V. geen beroep toekomt op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 1 BW ter zake van de door haar beoogde opzegging van de Overeenkomst bij brief van 3 juni 2014. Die brief heeft daarmee niet het bedoelde effect gehad in de zin dat de Overeenkomst daarmee niet is geëindigd.

4.8. Nu gesteld noch gebleken is dat Tronios c.s. overigens de Overeenkomst heeft opgezegd of beëindigd, moet het er voorshands voor worden gehouden dat deze in stand is gebleven en dat Dertronics thans nog op grond van de Overeenkomst gerechtigd is gebruik te maken van de TRONIOS merken en het door Tronios B.V. verstrekte beeldmateriaal. De vorderingen stuiten daarop af.

IEF 14446

Staking onderzoek en overdracht activa niet onrechtmatig jegens licentienemer

Rechtbank Den Haag 29 november 2014, IEF 14446 (FMS tegen TNO)
Licentieovereenkomst. Octrooirecht. Partijen hebben een niet-exclusieve licentieovereenkomst gesloten voor het vervaardigen en op de markt brengen van de producten (Finometer, Portapres en Beatscope) en het daarvoor benodigde gebruik van benoemde octrooien. De vraag of licentiegever bij staking onderzoeksactiviteiten en overdracht activa aan door ex-werknemers opgericht bedrijf is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens licentienemer, wordt negatief beantwoord. De rechtbank wijst de vordering af.

4.12 De in artikel 7 van de licentieovereenkomst neergelegde geheimhoudingsverplichting heeft betrekking op de door TNO aan FMS verstrekte informatie en gegevens en rust alleen op FMS. Partijen zijn geen geheimhoudings-verplichting voor TNO overeengekomen. Wel vloeit uit de exclusiviteit van de licentieverlening voort dat TNO de commerciële exploitatie van de producten door derden niet mag faciliteren, bijvoorbeeld door hen informatie te verschaffen over de producten of de octrooien. Nu partijen ook overeen zijn gekomen dat TNO geen licenties aan derden zal verstrekken op de TNO-IE voor producten met een vergelijkbare functionaliteit, houdt een redelijke uitleg van de licentieovereenkomst in dat TNO ook geen informatie aan derden mag verstrekken, waardoor deze producten met een vergelijkbare functionaliteit op de markt kunnen brengen.

4.13 TNO heeft erop gewezen dat partijen in artikel 3.2 onder a van de licentieovereenkomst overeengekomen zijn dat TNO te allen tijde gerechtigd is de producten voor zichzelf en ten behoeve van derden te gebruiken. Deze bepaling past bij het voortzetten door TNO van het onderzoek naar en de ontwikkeling van niet-invasieve bloeddruksystemen en het gegeven dat de licentieovereenkomst niet ziet op de ruimtevaartactiviteiten. Verder sluit deze bepaling aan bij de aard en inhoud van de licentieovereenkomst, waarin TNO als eigenaar van de informatie en rechthebbende op de octrooien aan FMS licentie verleent om de producten te vervaardigen en vermarkten en de octrooien met dat doel te gebruiken. Deze bepaling kan verder niet los worden gezien van de overige inhoud en kennelijke strekking van de licentieovereenkomst. Dat betekent dat de daarin neergelegde gerechtigdheid van TNO tot het gebruik van de informatie ten behoeve van derden wordt begrensd in de zin dat TNO daarmee niet mag faciliteren dat derden de producten of producten met een soortgelijke functionaliteit op de markt brengen. Daarbij geldt dat, zoals TNO terecht heeft aangevoerd, het BMEYE vrij staat om producten met een vergelijkbare functionaliteit op de markt te brengen, zolang daarmee geen inbreuk op de octrooien wordt gemaakt. TNO moet zich echter op grond van de licentieovereenkomst onthouden van het faciliteren daarvan door BMEYE toegang te verlenen tot bij TNO aanwezige, zich niet in het publieke domein bevindende ontwerpgegevens of door deze aan BMEYE te verstrekken.

4.19 Anders dan FMS heeft betoogd kon zij op grond van de inhoud en de aard van de overeenkomst niet van TNO verwachten dat zij ervoor zou zorgen dat FMS nooit concurrentie zou ondervinden door “producten met dezelfde, vergelijkbare en aanvullende functionaliteit”. En, anders dan FMS stelt, bevat de overeenkomst geen non-concurrentiebeding.

4.20 Op grond van de overeenkomst is TNO reeds gehouden om op te treden tegen octrooi inbreuken en zal TNO geen licentie aan derden geven voor producten met een vergelijkbare functionaliteit. Daar hoeft zij (dus) geen afspraken over te maken met BMEYE. FMS heeft haar door TNO gemotiveerd weersproken verwijt dat TNO in strijd met de overeenkomst een licentie heeft verstrekt aan BMEYE niet geconcretiseerd of onderbouwd en dit volgt ook niet uit de feiten.

4.21 Zoals hiervoor is overwogen vloeit uit de licentieovereenkomst wel voort dat TNO derden niet zou faciliteren om de producten of producten met een vergelijkbare functionaliteit te produceren. De inhoud noch de aard van de licentieovereenkomst vergen echter van TNO dat zij met BMEYE zou afspreken dat BMEYE niet zelf producten met een vergelijkbare functionaliteit zou kunnen ontwikkelen en vermarkten of daar in de afspraken met BMEYE voorwaarden aan te verbinden.

IEF 14379

Gebruiksrecht op beurseiland na aanschaf elementen

Rechtbank Amsterdam 12 november 2014, IEF 14379 (Imaging You tegen Sevenstar)
Uitspraak ingezonden door Huib Berendschot, Noedeng Yeh en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD. Imaging You ontwerpt een beurseiland van 36m2 voor Sevenstar Yacht, gedaagden koopt elementen van de beursstand. Na einde van de samenwerking vordert Imaging You staking van gebruik van de gekochte elementen op basis van het auteursrecht dat niet is overgedragen. Uit de algemene voorwaarden noch uit reactie op de beëindiging van de samenwerking blijkt dat Sevenstar geen gebruik mocht maken van het ontwerp.

4.8. Dat Sevenstar geen gebruik zou mogen maken van het ontwerp dan wel daar een vergoeding voor zou moeten betalen blijkt ook niet uit het bepaalde in de algemene voorwaarden. Er moet immers een onderscheid gemaakt worden tussen het ontwerp zelf en de beursstand die op basis van dat ontwerp is aangeschaft. Oftewel, zoals door Sevenstar terecht is opgemerkt, wanneer iemand een auto koopt waarbij het ontwerp van de auto auteursrechtelijk is beschermd, mag diegene de auto naar eigen inzicht gebruiken, maar is het niet toegestaan om een nieuwe auto te maken.

4.9. Ten slotte geldt dat ook op het moment dat Sevenstar de samenwerking met Imaging You beëindigde door Imaging You niet kenbaar is gemaakt dat Sevenstar, zonder daarvoor een vergoeding te betalen, geen gebruik mocht maken van het door Imaging You gemaakte ontwerp.

Lees de uitspraak hier (html/pdf)