DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige daad  

IEF 13688

Halalpolitie moet excuusbrief van website verwijderen

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 maart 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:3471 (Halalpolitie)
Als randvermelding. Gedaagde drijft een eenmanszaak onder de naam Halalpolitie. Bij eiser is onderzoek naar de door hem aangeboden vleeswaren ingesteld, welke heeft geleid tot de constatering dat ook niet-halal vlees werd aangeboden, waarop eiser een excuusbrief heeft opgesteld. De halalpolitie heeft deze brief op zijn website openbaar gemaakt. Uit de stellingen van eiser blijkt dat zij zich thans niet langer met die plaatsing kan verenigen. De halalpolitie komt niet langer de bevoegdheid toe deze excuusbrief op de website van de Halalpolitie te handhaven en is gehouden voor verwijdering zorg te dragen.

3.4. De voorzieningenrechter constateert dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan daar waar het hun lezingen betreft van hetgeen zich feitelijk voorafgaand, tijdens en na afloop van het onderzoek van [gedaagde] heeft afgespeeld. Zonder nader feitelijk onderzoek en/of bewijslevering, hetwelk het bestek van de onderhavige procedure in kort geding te buiten gaat, kan op basis van hetgeen partijen thans hebben gesteld en hetgeen zij ter onderbouwing van die stellingen hebben aangevoerd, niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld waar het onderzoek van [gedaagde] precies betrekking op heeft gehad (vers vlees, voorverpakt vlees dan wel beide) en of daarbij al dan niet met juistheid door [gedaagde] is geconstateerd dat door [eiser] niet-halal vlees te koop werd aangeboden. Evenmin kan met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld of [A.] al dan niet heeft ingestemd met het op 21 september 2013 door [gedaagde] plaatsen van de door [A.] ondertekende excuusbrief op de website van de Halalpolitie en of [gedaagde] verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overige negatieve publiciteit die [eiser] ten deel is gevallen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [A.] de excuusbrief met de inhoud als weergegeven in rov. 1.5 heeft ondertekend. Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat de inhoud van deze excuusbrief, meer in het bijzonder de daarin verwoorde excuses aan de moslimgemeenschap en meer specifiek aan de klantenkring van [eiser], een erkenning door [eiser] lijkt te impliceren van de door [gedaagde] geconstateerde verkoop van niet-halal vlees. Daarnaast vormt de ondertekening van de excuusbrief een indicatie voor het bestaan van de door [gedaagde] gestelde toestemming. Het maken van de in de brief bedoelde excuses vereist immers zowel een overtreding van een in de Islamitische wereld geldend voorschrift als een actieve benadering van de moslimgemeenschap en de klantenkring van [eiser], zodat het onlogisch voorkomt dat – zoals [eiser] heeft betoogd – deze brief uitsluitend in het dossier van de Halalpolitie zou worden gevoegd. Het op 21 september 2013 plaatsen van de brief op de website van de Halalpolitie kan echter niettemin onrechtmatig jegens [eiser] zijn indien [A.] daarmee niet heeft ingestemd en [A.] er – zoals hij heeft aangevoerd – gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat, uitgaande van de juistheid van zijn stelling dat slechts het voorverpakte vlees door [gedaagde] aan een onderzoek is onderworpen en daarbij door hem uitsluitend de KOÇ-worst niet-halal is bevonden, de door hem ondertekende excuusbrief slechts zou worden gepubliceerd wanneer deze bevinding van [gedaagde] door de resultaten van (eigen) onderzoek zouden worden bevestigd en van dit laatste aantoonbaar geen sprake is. Dit alles kan echter vanwege het hiervoor geschetste beperkte bestek van deze procedure in kort geding eerst in een eventuele bodemprocedure worden beoordeeld. Aldus is het bestaan van de door [gedaagde] gestelde vorderingen uit onrechtmatige daad in dit kort geding onvoldoende aannemelijk. Dit heeft tot gevolg dat de vorderingen als weergegeven in rov. 2.1 onder II tot en met VI voor afwijzing gereed liggen.

3.5. Echter, ook indien voorshands wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van [gedaagde] dat [A.] uitdrukkelijk met het plaatsen van de excuusbrief op de website van de Halalpolitie heeft ingestemd, blijkt uit de stellingen van [eiser] genoegzaam dat zij zich thans niet langer met die plaatsing kan verenigen. Gelet hierop, komt aan [gedaagde] niet langer de bevoegdheid toe om deze excuusbrief op de website van de Halalpolitie te handhaven en is hij gehouden voor verwijdering zorg te dragen. [eiser] vordert onmiddellijke verwijdering van de excuusbrief. De voorzieningenrechter bepaalt deze termijn redelijkerwijs op 48 uur na datum van dit vonnis. Nu in deze procedure niet kan worden vastgesteld of [gedaagde] verantwoordelijk is geweest voor de verdere verspreiding van de excuusbrief op het internet, kan hij niet worden verplicht tot verwijdering van deze brief van andere internetpagina’s. De daartoe strekkende vordering is dan ook niet toewijsbaar. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van voormelde veroordeling, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
IEF 13651

Vertrouwelijke bedrijfsgegevens die via werknemer concurrent zijn verkregen

Hof 's-Hertogenbosch 11 maart 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:673 (Houtwerkeringsindustrie X)
Know how. Onrechtmatig. Tussenarrest. Voorschot kosten deskundige 50-50. Onrechtmatig handelen door gebruik te maken van vertrouwelijke bedrijfsgegevens van concurrent, terwijl die vertrouwelijke bedrijfsgegevens via een werknemer van die concurrent zijn verkregen? Er bestaan in dit geval serieuze aanwijzingen dat dergelijk onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden. Deskundigenonderzoek in boekhouding van gedaagde om vast te stellen of gedaagde in de betreffende periode zaken heeft gedaan met vaste relaties van de concurrent.

4.6.10. [geïntimeerde] zal over de bovengenoemde periode aan de deskundige ter beschikking moeten stellen de jaarrekeningen, fiscale balansen en de fiscale verlies- en winstrekeningen alsmede de grootboeken en onderliggende bankafschriften, facturen en offertes op grond waarvan die bescheiden zijn opgesteld, alsmede eventuele andere bescheiden die de deskundige in wil zien.

4.6.11. Het hof is op dit moment voornemens om aan de te benoemen deskundige de volgende vragen voor te leggen:
Heeft u in de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhouding van [handelsbemiddeling hout] over de periode van 23 januari 2007 tot en met april 2009 aanwijzingen aangetroffen dat [handelsbemiddeling hout] in die periode producten heeft geleverd aan de klanten die genoemd zijn op de bladzijdes 9, 10 en 11 (nummers 63, 65 en 67) van de inleidende dagvaarding?
Heeft u in de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhouding van [handelsbemiddeling hout] over de periode van 23 januari 2007 tot en met april 2009 aanwijzingen aangetroffen dat [handelsbemiddeling hout] in die periode producten heeft geleverd aan de klanten die genoemd zijn in de e-mailberichten die zijn overgelegd als producties 2, 3 en 11 tot en met 38 bij de inleidende dagvaarding?
Heeft u in de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhouding van [handelsbemiddeling hout] aanwijzingen gevonden dat [handelsbemiddeling hout] in de eerste maanden na april 2009 transacties heeft verricht met in de vragen 1 en 2 bedoelde klanten, terwijl die transacties rechtstreeks te herleiden zijn tot bedrijfsinformatie van [Houtverwerkingsindustrie] die [medewerker 1] in de periode vóór 17 april 2009 aan [geïntimeerde] heeft verstrekt?
Als u de vragen 1 en/of 2 en/of 3 bevestigend beantwoordt, gaat het dan om leveringen van zaken die ook tot het assortiment van [Houtverwerkingsindustrie] behoren? Zo ja, in hoeverre is dat het geval.
Wilt u, voor zover u vraag 4 bevestigend beantwoordt, de leveringen en de daarvoor door [handelsbemiddeling hout] aan de klanten in rekening gebrachte prijzen zo nauwkeurig mogelijk omschrijven, zo mogelijk inclusief de data waarop de betreffende offertes zijn uitgebracht, de overeenkomsten zijn gesloten en de prijzen zijn gefactureerd?
Hoeveel winst heeft [handelsbemiddeling hout] met de onder 5 bedoelde leveringen naar uw berekening of inschatting in totaal gegenereerd?
Heeft u aanwijzingen dat de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhoudkundige gegevens van [handelsbemiddeling hout] onvolledig zijn en/of dat daaruit bepaalde informatie is verwijderd of vervalst?
Hebben partijen goed meegewerkt aan het deskundigenbericht? Hebt u de door u gevraagde informatie verkrijgen. Zo nee, welke informatie hebt u van welke partij niet gekregen?
Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?

4.6.12. Het hof is voornemens het voorschot op de kosten van de deskundigenbericht ten laste van beide partijen, ieder voor de helft, te brengen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat enerzijds op [Houtverwerkingsindustrie] de bewijslast rust ten aanzien van het door haar gestelde onrechtmatige handelen en de daardoor veroorzaakte schade en anderzijds de door [Houtverwerkingsindustrie] overgelegde e-mails voorshands de verdenking doen rijzen dat [geïntimeerde] daadwerkelijk onrechtmatig heeft gehandeld.

4.6.13. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen om de partijen (eerst [Houtverwerkingsindustrie] en dan [geïntimeerde]) in de gelegenheid te stellen om zich bij akte uit te laten over aantal, deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - over de persoon van de te benoemen deskundige(n).
Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
Naar het voorlopig oordeel van het hof kan met de benoeming van een deskundige worden volstaan. Als partijen geen overeenstemming bereiken over de persoon van de te benoemen deskundige zal het hof een deskundige benoemen uit het deskundigenbestand van het hof.
IEF 13529

Bewijsopdracht onrechtmatigheid concurrerende activiteiten

Rechtbank Gelderland 16 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:6419 (Prosperity International B.V. tegen gedaagden)
Als randvermelding.
Onrechtmatig concurrentie. Know how. Geheimhoudingsbeding. Onder de naam Rolloblinds heeft [gedaagde 2] een eenmanszaak opgericht na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met Prosperity. Het gaat om een arbeidsovereenkomst met concurrentiebeding. [gedaagde 1] is op staande voet ontslagen. Bij vaststelling van de feiten gaat de rechter ervan uit dat gedaagden concurrerende activiteiten hebben ontwikkeld gedurende hun dienstbetrekking bij Prosperity. De voorliggende vraag is of die activiteiten als zodanig ook onrechtmatig zijn geweest. De rechter draagt partijen op bewijs te leveren en houdt iedere verdere beslissing aan.

4.1. Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met hun activiteiten vanuit Rolloblinds onrechtmatig zijn gaan concurreren met Prosperity, dan wel of zij anderszins onrechtmatig hebben gehandeld jegens Prosperity en of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de geleden en te lijden schade van Prosperity. Hierbij staat als onvoldoende betwist vast (punt 4 van de conclusie van antwoord) dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tezamen activiteiten met/in Prosperity hebben ontwikkeld.

4.40. Prosperity zal worden opgedragen bewijs te leveren zoals is overwogen onder 4.14, 4.17 en 4.25. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van tegenbewijs zoals is overwogen onder 4.21. [gedaagde sub 2] zal worden opgedragen om bewijs te leveren in de zin van overweging 4.32. Ten slotte zal [gedaagde sub 1] worden opgedragen om bewijs te leveren zoals verwoord onder 4.28. De vraag of de gestelde verwijten/gedragingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van onrechtmatige concurrentie en dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de door Prosperity geleden en te lijden schade wordt aangehouden.
IEF 13530

AD moet artikel over Cool Cat rectificeren

Vzr. Rechtbank Amsterdam 11 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:526 (Cool Cat B.V. tegen AD e.a.)
Mediarecht. Persvrijheid. Rectificatie. Onvoldoende steun in de feiten. Eigen verantwoordelijkheid journalist. AD heeft Cool Cat in verband gebracht met uitbuiting en kinderarbeid in Bangladesh, terwijl deze beschuldigingen onvoldoende steun vinden in het thans beschikbare feitenmateriaal. AD heeft zich verweerd dat de publicaties niet onrechtmatig zijn, omdat deze gebaseerd zijn op uitlatingen van de Minister. Echter, ook dan kan de zorgvuldigheid zich ertegen verzetten dat de feiten als vaststaand worden gepresenteerd, zeker als daarbij geen wederhoor is toegepast. De vordering tot rectificatie in de papieren krant is afgewezen, omdat de publicatie al van lang geleden dateert en omdat met aanvullende berichten de beschuldigingen in de papieren editie voldoende zijn rechtgezet. AD moet op haar website artikel over Cool Cat rectificeren.

4.10. De in het geding zijnde artikelen zijn grotendeels gebaseerd op uitlatingen van de Minister. Vast staat dat AD c.s. de publicaties aan haar heeft voorgelegd en dat deze door (de woordvoerder van) de Minister zijn geautoriseerd. Niet gesteld of gebleken is dat de Minister verkeerd geciteerd zou zijn. AD c.s. heeft terecht aangevoerd dat het haar vrij staat uitlatingen van een gezaghebbend ambtenaar/politicus te publiceren en ook dat zij in beginsel op die uitlatingen mag afgaan, waarbij slechts een beperkte onderzoeksplicht geldt. Bovendien waren soortgelijke uitlatingen al eerder in de media verschenen (zie 2.6). Dat neemt niet weg dat wanneer dergelijke uitingen ernstige beschuldigingen bevatten, de zorgvuldigheid zich ertegen kan verzetten dat de journalist deze uitlatingen als vaststaande feiten presenteert, zeker als daarbij geen wederhoor is toegepast. De journalist heeft daarin ook een eigen verantwoordelijkheid.

4.11. De bezwaren van Cool Cat zijn met name gericht op het verband dat wordt gelegd tussen haar onderneming en uitbuiting, onveilige arbeidsomstandigheden en kinderarbeid, alsmede op het gebruik van de term ‘zwarte lijst’.
Voor wat betreft dat laatste staat vast dat de Minister Cool Cat heeft geplaatst in een rijtje van ‘foute bedrijven’ die zaken doen met Bangladesh en het Veiligheidsakkoord nog niet hadden getekend. Dat het AD c.s. dit heeft gekwalificeerd als ‘Ploumen plaatst CoolCat op zwarte lijst’ kan tegen die achtergrond niet als onjuist of onrechtmatig worden aangemerkt, ook al heeft de Minister de term ‘zwarte lijst’ zelf niet gebruikt.

4.12. Dit is anders waar het de termen ‘kinderarbeid’ en ‘instortende fabrieken’ betreft. Niet in geschil is dat deze woorden door de Minister in relatie tot Cool Cat niet zijn gebruikt, maar dat deze afkomstig zijn uit de koker van AD c.s. zelf. Door het gebruik van deze termen suggereert AD c.s. op zijn minst dat (al dan niet ook volgens de Minister) kinderarbeid en onveilige situaties voorkomen in de fabrieken waarmee Cool Cat samenwerkt, terwijl dergelijke beschuldigingen geen steun vinden in de thans beschikbare feiten. AD c.s. heeft op dit punt niet alleen onvoldoende afstand genomen van de uitingen van de Minister, maar, integendeel, er zelf een schepje bovenop gedaan. Daarnaast heeft AD c.s. bij het artikel een foto geplaatst van een fabriek in Birma, een land waarmee Cool Cat niets te maken heeft, waarop te zien is dat jonge meisjes in een naaiatelier aan het werk zijn. Dit alles valt onder verantwoordelijkheid van AD c.s. en kan niet op conto van de Minister worden geschreven. Ook als in aanmerking wordt genomen dat koppen van krantenartikelen vaak ongenuanceerder zijn dan de artikelen zelf en dat de toon van het AD in de regel populair van aard is, is het in verband brengen van Cool Cat met kinderarbeid en uitbuiting, zonder dat dat voldoende steun vindt in de feiten, in beginsel onrechtmatig. Daarbij is van belang dat Cool Cat in de aanvankelijke publicatie niet in de gelegenheid is gesteld tot het geven van een weerwoord. Cool Cat heeft terecht gesteld dat enkel het inspreken van een voicemailbericht op de late zondagmiddag daartoe onvoldoende is. Het mag zo zijn dat dit toen het enige telefoonnummer was dat op een website van Cool Cat te vinden was, maar nu het voor AD c.s. uit de contacten met (de woordvoerder van) de Minister duidelijk moet zijn geweest dat in de publicatie ernstige beschuldigingen aan het adres van Cool Cat te verwachten vielen, had het op haar weg gelegen om Cool Cat in een eerder stadium te benaderen ofwel op zijn minst om te onderzoeken hoe aan het geven van wederhoor praktisch invulling kon worden gegeven. Hier heeft AD c.s. steken laten vallen. Weliswaar leidt het niet toepassen van wederhoor als zodanig niet zonder meer tot onrechtmatigheid van de betrokken publicatie, maar het is wel een van de factoren die bij de beoordeling daarvan een rol speelt.

IEF 13441

Klantenbestand ook niet benaderen na faillissement

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 24 december 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:7295 (BBN en Nogal Wibus tegen Jocabus)
Als randvermelding. Relatiebeding. Bedrijfsgeheimen: klantenbestand. Faillissement. Op 17 juli 2013 heeft de curator van BBN een overeenkomst gesloten met BBN Techniek uit hoofde waarvan laatstgenoemde de activa/activiteiten, waaronder het klantenbestand, uit het faillissement van BBN heeft overgenomen. Jocabus is algemeen directeur van BBN geweest en is een managementovereenkomst aangegaan met een concurrentie/relatiebeding (verbod van 2 jaar direct of indirect relaties, leveranciers of klanten te benaderen. Na beëindiging is gedaagde bij een concurrent in dienst en benaderd klanten van BBN. De voorzieningenrechter verbiedt gedaagde en Jocabus om vóór 20 december 2014 klanten te benaderen.

5.1. verbiedt [gedaagde] en Jocabus om vóór 20 december 2014 klanten van BBN, Nogal Wibus en aan hen gelieerde vennootschappen te benaderen of met hen op welke wijze dan ook contact te onderhouden, behoudens voor zover het klanten van BBN betreft die inmiddels klant zijn van CTI,

5.2. veroordeelt [gedaagde] en Jocabus om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,

5.3. verbiedt [gedaagde] en Jocabus om vóór 20 december 2014 op enigerlei wijze te benaderen of contact te hebben met klanten van BBN Techniek die behoren tot het klantenbestand dat BBN Techniek heeft overgenomen van de curator van BBN in het kader van de activaovereenkomst van 17 juli 2013, behoudens voor zover het klanten van BBN betreft die inmiddels klant zijn van CTI,

5.4. veroordeelt [gedaagde] en Jocabus om aan BBN Techniek een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,

5.5.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
IEF 13396

Wanprestatie middels keywordmarketing door affiliate

Rechtbank Noord-Holland 13 november 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:11020 (Digital Revolution B.V. tegen Daisycon B.V.)
Als randvermelding. Tussenvonnis ECLI:NL:RBNHO:2013:13120. Keywordmarketing wanprestatie. Reclamerecht. Contractenrecht. Affiliatemarketing door een affiliate uit het bestand van een bureau dat zich bezighoudt met online marketing met keyword "123inkt". Overeenkomsten tussen het bureau en de opdrachtgever én tussen de affiliate en de opdrachtgever. Wanprestatie affiliate door gebruik keywordmarketing. Wanprestatie bureau wegens het niet houden van voldoende toezicht op het gebruik van keywordmarketing door de affiliate. Eigen schuld opdrachtgever. Omvang schade; mindering door erkenning besparingen op advertentiekosten.

2.2. Ten aanzien van Daisycon is in het tussenvonnis overwogen dat op haar, ingevolge de overeenkomst tussen haar en Digital Revolution, de verplichting rustte toezicht te houden op de naleving door de affiliates van de voorwaarden voor deelname aan het affiliateprogramma. Door niet na te gaan of [GEDAAGDE SUB 2] zich ook na maart 2009 heeft gehouden aan de voorwaarde dat hij niet aan keywordmarketing mocht doen, is Daisycon toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomst, zodat zij aansprakelijk is voor de schade als gevolg van dit tekortschieten. De rechtbank heeft in het tussenvonnis voorts overwogen dat in de verhouding tussen Digital Revolution en Daisycon eenderde deel van de schade voor rekening van Digital Revolution moet blijven vanwege eigen schuld.

2.6 (...) - nu Digital Revolution kennelijk uitsluitend gebruik heeft gemaakt van het keyword “123inkt”, kan de advertentie van [GEDAAGDE SUB 2] alleen concurrerend hebben gewerkt voor de zoekopdracht met letterlijk alleen de combinatie “123inkt”. Daisycon gaat ervan uit dat [GEDAAGDE SUB 2] meerdere keywords had ingekocht en acht het niet aannemelijk dat de bezoekers van de advertentie van [GEDAAGDE SUB 2] steeds hebben gezocht op die combinatie. Daisycon betwist dan ook dat iedere door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transactie ook zelfstandig door Digital Revolution gegenereerd had kunnen worden, hetgeen een voordeel aan Digital Revolution heeft opgeleverd dat in mindering strekt op de schade;

2.8.
De rechtbank ziet geen grond om terug te komen van de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis dat als vaststaand moet worden aangenomen dat alle door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transacties zijn toe te schrijven aan het onrechtmatig gebruik van keywords.

2.15.
[GEDAAGDE SUB 2] heeft aangevoerd dat Digital Revolution door zijn handelwijze advertentiekosten heeft bespaard die ingevolge artikel 6:100 BW als genoten voordeel op de schade in mindering strekken. Digital Revolution heeft zich bij akte op het standpunt gesteld dat dit voordeel is te begroten op € 1.907,57 exclusief BTW. [GEDAAGDE SUB 2] stelt dat hij niet kan nagaan of dit bedrag klopt en dat bij het gebruik van meerdere keywords de besparing groter zal zijn geweest. De rechtbank overweegt dat [GEDAAGDE SUB 2] zich erop heeft beroepen dat op de schade een bedrag in mindering dient te worden gebracht vanwege door Digital Revolution genoten voordeel. Het is dus aan [GEDAAGDE SUB 2] om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat en in hoeverre sprake is van een grotere besparing dan door Digital Revolution aangegeven. [GEDAAGDE SUB 2] heeft dat nagelaten. De rechtbank zal dan ook uitgaan van het bedrag aan besparingen dat Digital Revolution heeft erkend, te weten het hiervoor genoemde bedrag van € 1.907,57 exclusief BTW.

2.19. (...)  Deze stellingen kunnen echter niet bijdragen aan de conclusie dat de verweten tekortkoming van Daisycon - het niet voldoen aan de verplichting toezicht te houden op de naleving door [GEDAAGDE SUB 2] van het verbod van keywordmarketing - niet aan overmacht te wijten is. De door Daisycon genoemde omstandigheden dienen immers naar verkeersopvatting voor haar rekening en risico te komen. De rechtbank handhaaft dan ook haar oordeel dat Daisycon toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen, zodat zij aansprakelijk is voor de schade als gevolg van dit tekortschieten.

Daisycon heeft naar aanleiding van de door Digital Revolution opgegeven bespaarde advertentiekosten nog betoogd dat Digital Revolution kennelijk alleen gebruik heeft gemaakt van het keyword “123inkt”, zodat de advertentie van [GEDAAGDE SUB 2] alleen concurrerend kan hebben gewerkt indien een bezoeker van [GEDAAGDE SUB 2] precies op die combinatie heeft gezocht. Daisycon gaat ervan uit dat [GEDAAGDE SUB 2] ook andere keywords had ingekocht. Niet elke door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transactie had dus ook door Digital Revolution kunnen worden gegenereerd, zodat sprake is van een voordeel voor Digital Revolution dat in mindering strekt op de schade, aldus Daisycon. De rechtbank gaat voorbij aan dit betoog. Zoals is overwogen in 2.15 rust de stelplicht met betrekking tot het verrekenen van voordeel op degene die zich op het bestaan van dit voordeel beroept. Daisycon heeft niet aan haar stelplicht voldaan, nu haar betoog grotendeels berust op speculatie. Bovendien gaat Daisycon eraan voorbij dat de rechtbank in het tussenvonnis al heeft geoordeeld dat als vaststaand moet worden aangenomen dat alle door [GEDAAGDE SUB 2] gegenereerde transacties zijn toe te schrijven aan onrechtmatig gebruik van keywords.

2.25.
Gelet op het voorgaande bedraagt de totale schade waarvoor Daisycon aansprakelijk is € 158.136,62. Van deze schade blijft eenderde deel, € 52.712,21, voor rekening van Digital Revolution in verband met eigen schuld, zodat een bedrag resteert van € 105.424,41.

IEF 13365

Geen noodzaak van internist om derden bij het geschil betrekken

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 20 november 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:7197 (Vermoeidheidscentrum Nederland tegen Easy Med)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. Voormalige arbeidsrelatie, geheimhouding. Vrijheid van meningsuiting beperkt door 6:162 BW. VCN heeft gedaagden gesommeerd geen negatieve uitlatingen te doen over VCN c.s. en de daarbij betrokkenen.

De voorzieningenrechter overweegt dat het gedaagde c.s. kan worden aangerekend dat hij in het e-mailbericht nodeloos grievende bewoordingen hanteert en zich daarbij niet heeft beperkt tot de direct bij het geschil betrokken personen, maar anderen, die niet rechtstreeks bij het geschil met VCN c.s. betrokken zijn, heeft ingekopieerd. Van enige noodzaak om deze derden bij het geschil te betrekken is niet gebleken.

VCN vordert succesvol dat bedreigende, lasterlijke of beledigende bejegeningen* jegens VCN en haar directieleden/medewerker te staken. De vordering dat correspondentie over hun geschil met VCN / aandeelhouders uitsluitend te voeren met raadsmannen/vrouwen en zonder afschriften aan derden (zoals officiële instanties) is te ruim geformuleerd en wordt afgewezen.

* De uitingen: bij e-mailbericht van 18 juli 2013 heeft [gedaagde sub 1] c.s. aan onder meer VCN c.s., de Inspectie, de Flevolandse Politie, een internist bij het UMC Groningen, een internist bij HCC, de ME/CVS Vereniging, de directeur van CVS centrum, de bestuursvoorzitter van MC Groep, en Arbo-Ned onder meer bericht: “Ik had durven zweren dat de Gestapo verleden tijd was? Welke motieven hebben deze lieden waarvan de een zijn middelbare school nooit afgemaakt heeft en de ander zich moet verantwoorden bij de deken. Ik stel opnieuw hierbij iedereen die zich achter [A] en Van Dijen schaart in deze kwestie in gebreke en aansprakelijk voor alle materiële en immateriële schade welke ik mocht leiden en adviseer alle me patiënten die hierdoor geen behandeling krijgen hetzelfde te doen. Vooral daag ik Van Dijen met concrete voorbeelden te komen en daarbij vooral het meditiatie verslag niet over te slaan dat onder toeziend oog van 365 gemaakt is. Page bij voorbaat excuses voor het G woord want dat mag ik niet zeggen en zal het nooit meer doen.”;
op 20 juli 2013 is op Google de volgende oproep te lezen: “Wie wil of kan internist [gedaagde sub 1] helpen tegen de agressie van Chronische vermoeidheidscentrum Lelystad?”;
bij e-mail van 1 augustus 2013 heeft [gedaagde sub 1] c.s. aan (onder meer) VCN c.s. onder meer bericht:
“Intekenlijst voor heel Nederland aan het maken!!! Vanaf 1 augustus = NU !!!!! Geen concurrentiebeding meer. Dus iedereen, ook uit Lelystad, die bij mij (weer) op consult of in behandeling wil komen mag zich opgeven: ondanks vakantietijd: [e-mailadres]”
op 9 augustus 2013 staat op de website van de ME Vereniging vermeld: “Sinds 1 augustus 2013 kunnen ME-patiënten zich bij internist [gedaagde sub 1] aanmelden voor het spreekuur in Hillegersberg (Rotterdam). Tot die datum werd de medisch adviseur van ME Vereniging Nederland in de uitoefening van zijn beroep gehinderd door een concurrentiebeding van zijn voormalige werkgever, het Vermoeidheidscentrum Lelystad. Zijn patiënten hebben hem al die tijd moeten missen. Dat was een zwaar gemis, want [gedaagde sub 1] is één van die zeldzame artsen die echt de tijd neemt voor een patiënt. In Lelystad leidde dat nu juist een conflict met de directeur [A], die daar andere ideeën over had. […]Veel patiënten zijn hierdoor benadeeld. Het vermoeidheidscentrum Lelystad is voor ME-patiënten sinds het vertrek van [gedaagde sub 1] niet meer zo interessant en is vooral een doorverwijshuis. Er is dus nauwelijks van concurrentie sprake. [gedaagde sub 1] verwacht begin september zover te zijn dat zijn kliniek kan gaan draaien.

4.7.
Bij de beantwoording van de vraag of uitlatingen van [gedaagde sub 1] c.s. op waarheid berusten, dient te worden uitgegaan van voornoemde vaststaande feiten. In dit kader acht de voorzieningenrechter van zwaarwegend belang het door [gedaagde sub 1] c.s. op 18 juli 2013 verzonden e-mailbericht (zie hierboven sub 2.1. onder p.), waarin hij ten aanzien van, zo begrijpt de voorzieningenrechter, ([A] van) VCN c.s. en diens raadsman, een vergelijking maakt met de Gestapo. Daarover heeft [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting verklaard dat hij deze mail heeft gestuurd naar aanleiding van het e-mailbericht van 12 juli 2013 van VCN c.s. (zie hierboven sub 2.1. onder o.). Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft hij het bericht uit “pure wanhoop” verzonden, omdat hij uit het e-mailbericht van VCN c.s. opmaakte dat er kennelijk nog geen einde was gekomen aan het geschil met VCN c.s. en omdat hij zich afvroeg hoe de medische informatie bij VCN c.s. bekend was geworden. De voorzieningenrechter overweegt dat het [gedaagde sub 1] c.s. kan worden aangerekend dat hij in dit e-mailbericht nodeloos grievende bewoordingen hanteert. Dat klemt te meer daar [gedaagde sub 1] c.s. zich daarbij niet heeft beperkt tot de direct bij het geschil betrokken personen, maar zijn mening met dit bericht ook kenbaar heeft gemaakt aan anderen die niet rechtstreeks bij het geschil met VCN c.s. betrokken zijn. Van enige noodzaak om deze derden bij het geschil te betrekken, althans hun op de hoogte te stellen van de mening van [gedaagde sub 1] c.s., is niet gebleken. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. met het betreffende e-mailbericht, mede in acht genomen de inhoud en toonzetting van de overige door [gedaagde sub 1] c.s. aan ([A] van) VCN c.s. verzonden e-mailberichten, de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid heeft overschreden. Het algemeen belang pleegt ook niet te worden gediend met het doen van dergelijke uitlatingen.4.8.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd met de overige feiten en omstandigheden van onderhavig geval, zal [gedaagde sub 1] c.s. zich dienen te onthouden van uitlatingen die bedreigend, lasterlijk of beledigend van aard zijn. Dat geldt zowel voor [gedaagde sub 1] in privé als voor ([gedaagde sub 1] namens) Easy Med. Hoewel [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting reeds heeft toegezegd dat hij het woord Gestapo niet meer zal gebruiken, heeft [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting naar het oordeel van de voorzieningenrechter er onvoldoende blijk van gegeven dat hij zich in de toekomst uit eigener beweging zal onthouden van het doen van nodeloos grievende uitlatingen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit de verklaring van [gedaagde sub 1] c.s. valt af te leiden dat hij het betreffende e-mailbericht in een opwelling heeft verzonden. Het sub 1 gevorderde zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter dit leest als een vordering om [gedaagde sub 1] c.s. te verbieden de in de vordering verwoorde uitlatingen te doen. De aan de veroordelingen te verbinden dwangsommen worden toegewezen op de wijze als in het dictum omschreven, waarbij de voorzieningenrechter overweegt dat geen aanleiding bestaat om daaraan het bij eiswijziging gevorderde hogere maximum te verbinden.

4.9.
De vordering sub 2 van VCN c.s. strekt ertoe [gedaagde sub 1] c.s. te gebieden om, naar de voorzieningenrechter begrijpt, in algemene zin en onafhankelijk van de inhoud ervan, correspondentie, waaronder ook e-mailberichten, over het geschil met VCN c.s. of diens aandeelhouders uitsluitend te voeren met de raadslieden van VCN c.s.. Deze (te) ruim geformuleerde vordering zal worden afgewezen. De ruime formulering staat [gedaagde sub 1] c.s. immers zelfs niet toe om zich tot zijn eigen raadsman of tot de rechtstreeks bij het geschil betrokken personen, zoals de overige aandeelhouders, te wenden. Dit zou een te grote beperking voor [gedaagde sub 1] c.s. inhouden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat het [gedaagde sub 1] c.s. in beginsel vrij om ook anderen dan slechts de raadslieden van VCN c.s. verslag te doen van zijn geschil met VCN c.s., voor zover de door partijen overeengekomen geheimhoudingsafspraken zulks toelaten en voor zover [gedaagde sub 1] c.s. daarbij de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid niet zal overschrijden. Dat laatste belang wordt evenwel al voldoende gediend met het gevorderde sub 1.
IEF 13303

Partijvoorzitter PvdA geen grens overschreden jegens Europarlementariër

Vzr. Rechtbank Amsterdam 29 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7922 (Europarlementariër Merkies tegen PvdA)
Mediarecht. Rechtspraak.nl: De voorzieningenrechter heeft vandaag de vorderingen van Europarlementariër Judith Merkies tegen de PvdA en partijvoorzitter Spekman, afgewezen. Merkies had rectificatie geëist van uitlatingen die Spekman deed in het Radioprogramma Tros Kamerbreed en in een e-mail aan de partijleden. Spekman zei daarin dat het partijbestuur Merkies aanrekent dat zij geen prioriteit heeft gegeven aan terugbetaling van een deel de dagvergoedingen van het Europarlement, waartoe zij als inwoonster van Brussel volgens een interne Gedragscode van de PvdA verplicht is, en dat dit een rol heeft gespeeld bij de beslissing haar niet als kandidaat toe te laten voor het lijsttrekkerschap. Merkies vindt de kritiek onterecht, omdat de Commissie Naleving Gedragscode onlangs nog heeft geoordeeld dat zij conform de regels en integer heeft gehandeld. Volgens de rechter neemt dat niet weg dat de handelwijze van Merkies, die als politica een dikkere huid moet hebben dan een ‘gewone’ burger, mag worden bekritiseerd. De partijvoorzitter heeft daarbij geen grenzen overschreden.

2.16. Op 24 oktober 2013 heeft de Beroepscommissie het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard en geoordeeld dat het partijbestuur in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen dat [eiseres] niet voldoet aan het profiel van lijsttrekker en dat zij dus niet als kandidaat-lijsttrekker moet worden toegelaten.

2.17. Op 25 oktober 2013 heeft [eiseres] de volgende tekst (voor zover hier van belang) op haar website geplaatst: “Einde kandidaatstelling als lijsttrekker PvdA Europees parlement. Het partijbestuur heeft mij laten weten mij niet toe te laten tot de interne ledenraadpleging voor het lijsttrekkerschap van de PvdA bij de Europese verkiezingen. Doorslaggevend bij de beslissing is de negatieve visie van het partijbestuur op de samenwerking binnen de huidige eurodelegatie. Mij is duidelijk geworden, dat hierachter de uitdrukkelijke wens schuil gaat om schoon schip te maken en te komen met een geheel nieuwe delegatie. (…) Het mag duidelijk zijn dat ik de beslissing van het partijbestuur ten zeerste betreur. (…) Binnen de huidige reglementen zijn zulke selectiebesluiten een bevoegdheid van het partijbestuur. Ik zal mij dan ook neerleggen bij deze beslissing. Uiteraard blijf ik voor mijn partij beschikbaar als kandidaat voor een volgende termijn. Recente mediaberichten rondom de naleving van de interne PvdA gedragscode voor leden van het Europees Parlement hebben niet geleid tot dit besluit van het partijbestuur. Immers, de Commissie Naleving Gedragscode, binnen de PvdA belast met het toezicht op deze door de PvdA vrijwillig opgemaakte regels, heeft reeds in haar verslag en in de toelichting hierop aangegeven dat ik integer en in overeenstemming met de afgesproken gedragsregels heb gehandeld.”

4.3. De uitlatingen waartegen [eiseres] zich verzet, zijn uitlatingen over haar functioneren als politicus, althans uitlatingen die daar in elk geval mee samenhangen. Zij zullen dan ook in die context worden bezien. [gedaagde 2] heeft daarbij terecht aangevoerd dat uitgangspunt is dat een politicus over een dikkere huid zal moeten beschikken dan een (anonieme) ‘gewone’ burger, aangezien de politiek bij uitstek een terrein is dat het algemeen belang raakt en waarbij debatten in de openbaarheid worden gevoerd. Politici dienen er daarom op bedacht te zijn dat zij publiekelijk op hun handel en wandel worden aangesproken en verantwoording dienen af te leggen. Stevige kritiek, ook in de media, zullen zij in beginsel dan ook moeten (kunnen) verduren. Daarbij is van belang dat politici ook meer dan gewone burgers in de gelegenheid zijn om (via de media) in het openbaar hun weerwoord te laten klinken. Ook [eiseres] heeft van die gelegenheid, zo blijkt uit diverse nieuwsberichten (zoals genoemd in 2.24), gebruik gemaakt.

4.4. Voorts is van belang dat de uitlatingen die [eiseres] gerectificeerd wenst te zien, zijn aan te merken als waardeoordelen en niet als feitelijke constateringen. Op zichzelf staat het een ieder vrij een waardeoordeel te geven, wat echter niet wegneemt dat ook een dergelijk oordeel onrechtmatig kan zijn, bijvoorbeeld als dit een ernstige beschuldiging bevat die geen steun vindt in de feiten.

4.5. [eiseres] heeft met name bezwaar tegen de uitingen van [gedaagde 2] over de wijze waarop zij is omgegaan met de terugbetaling van (2/3e van) de door haar ontvangen dagvergoedingen van het Europees Parlement, omdat daarbij ten onrechte de suggestie zou zijn gewekt dat zij niet integer is en heeft gesjoemeld met declaraties.

Op andere blogs:
Mediareport

IEF 13273

Vara dient uitzending te rectificeren vanwege zwaar en emotioneel aanzetten van item

Rechtbank Amsterdam 20 november 2013, HA ZA 13-316; ECLI:NL:RBAMS:2013:9951 (Pretium tegen Omroepvereniging VARA)
Uitspraak ingezonden door Thijs van den Heuvel, Bird & Bird. Mediarecht. Wederhoor. Rectificatie. Zie eerder Pretium-zaken. Pretium is een telecomaanbieder en werft abonnees middels telemarketing. VARA heeft in haar consumentenprogramma KASSA aandacht besteedt aan de klachten die zij over Pretium ontving. Pretium heeft van het recht op wederhoor ruimschoots gebruik gemaakt, maar het is aan Vara om te beoordelen of zij niet meer tot uitzenden mocht overgaan. Door in het begin van het item zwaar aan te zetten door erop te wijzen dat mevrouw na de verhuizing tot aan haar dood van telefoondiensten verstoken is gebleven, heeft Vara met haar uitzending onrechtmatig gehandeld.

Zij dient in scrollende tekst, in een goed leesbare letter, en tegelijkertijd op normale toon in een rustig tempo uitgesproken een rectificatie uit te zenden. Vara wordt bevolen om de uitzending te verwijderen uit de diverse media waarop de uitzending is te zien en die Vara direct of indirect beheert.

4.3. Anders dan Pretium Telecom is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat Pretium een behoorlijk recht op wederhoor is onthouden. Zowel in het interview met Y als in de namens Pretium Telecom aan Vara gezonden correspondentie heeft Pretium Telecom voorafgaande aan de uitzending ampel de gelegenheid gehad op de voorgenomen uitzending te reageren en zij heeft van die gelegenheid ook ruimschoots gebruik gemaakt. Dat Vara door de reactie van Pretium Telecom niet is overtuigd en de uitzending heeft doorgezet doet niet af aan de omstandigheid dat Pretium Telecom de gelegenheid tot wederhoor heeft gekregen. Het was in beginsel aan Vara om te beoordelen of hetgeen Pretium Telecom heeft aangevoerd van dien aard was dat zij in redelijkheid niet meer tot het uitzenden mocht overgaan.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Vara de grenzen van hetgeen betamelijk is overschreden waar het de zaak van X betreft.

Vara heeft er voor gekozen de betreffende zaak in het begin van het item zwaar aan te zetten door er een en ander maal op te wijzen dat X na de verhuizing tot aan haar dood van telefoondiensten verstoken is gebleven. Die boodschap is sterk emotioneel beladen door in het begin van de uitzending nicht Y te tonen op de begraafplaats van haar tante, waarbij geboorte- en sterfdatum van X in beeld worden gebrachte en stemmige muziek ten gehore wordt gebracht. In de context van een uitzending over vermeende misstanden bij Pretium Telecom kan redelijkerwijze door de kijker daaruit geen andere indruk worden gekregen dan dat Pretium Telecom ervoor verantwoordelijk is dat X in haar laatste dagen contact met de buitenwereld heeft moeten ontberen, omdat Pretium Telecom bij de verhuizing van de telefoonaansluiting steken heeft laten vallen.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 13247

In roman 'De helleveeg' wordt familie niet op diffamerende wijze neergezet

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7557 (Peter Koelewijn tegen Uitgeverij De Bezige Bij B.V. en  A.F.Th. van der Heijden)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap en Patty de Leeuwe, Klos Morel Vos en Schaap.
Eiser is een bekende Nederlandse zanger/songwriter/producent en had rond 1960 de hit 'Kom van dat dak af'. Gedaagde is auteur de roman 'De helleveeg', waarin wordt beschreven dat boven een viswinkel een aborteuse werkzaam is. De ouders van eiser hadden op desbetreffend adres een viswinkel. Boven die viswinkel heeft zich nimmer een abortuspraktijk bevonden, het gezin woonde er zelf. Eiser stelt nu dat gedaagde (en zijn uitgever) zich grievend heeft uitgelaten over eiser en zijn familie. Eiser vordert rectificatie en schadevergoeding.

De voorzieningenrechter stelt dat toewijzing van de vordering een beperking van de vrijheid van meningsuiting inhoudt en dat een dergelijke beperking kan als dit bij wet is voorzien én noodzakelijk in een democratische samenleving. De uitingsvrijheid die hier aan de orde is, omvat de artistieke expressievrijheid van de auteur van een roman, waarbij sprake is van fictie. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser of zijn familie niet op diffamerende wijze in de roman wordt neergezet. De familie wordt praktisch niet genoemd en er worden ook geen banden tussen de abortuspraktijk en de viswinkel gesuggereerd. Er valt niet uit te sluiten dat de minder nauwkeurige lezer de familie met illegale abortuspraktijken zou kunnen associëren, maar daarmee is nog niet gezegd dat de lezers zullen denken dat de moeder van eiser de abortussen daadwerkelijk zelf heeft uitgevoerd. De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorzieningen.

De beoordeling
4.4 Van belang is dat de in het geding zijnde uitingen onderdeel zijn van een roman en niet van een perspublicatie in de krant of een vergelijkbaar nieuwsmedium. De uitingsvrijheid die hier aan de orde is omvat dan ook tevens de artistieke expressievrijheid van de auteur. Kenmerk van een roman is dat geen sprake is van een getrouwe beschrijving van de werkelijkheid, maar (in elk geval in overwegende mate) van fictie. De lezer zal zich daarvan terdege bewust zijn. Dat in een roman waargebeurde feiten of bestaande personen kunnen worden gebruikt om bijvoorbeeld een bepaald tijdsbeeld neer te zetten, doet daar op zichzelf niet aan af. Het publiek zal aan uitlatingen (van personages) in een roman een ander gewicht toekennen dan aan uitingen van bijvoorbeeld een journalist of wetenschapper.

De vorderingen van [eiser ] dienen tegen die achtergrond te worden bezien.

4.5. Het voorgaande neemt niet weg dat uitingen in een roman die zijn geplaatst tegen de achtergrond van bestaande personen en gebeurtenissen een andere beoordeling kunnen vergen dan uitingen waarvan zonder meer duidelijk is dat deze aan de verbeelding van de auteur ontspruiten. Ook de uitingsvrijheid van de romanschrijver is in dat geval niet onbegrensd. Ook het (fictieve) verhaal van de romanschrijver kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn, bijvoorbeeld als dit wordt gedaan in een context die voor ‘waar gebeurd’ kan worden gehouden, waarbij beschuldigingen worden geuit die de goede naam van iemand aantasten, terwijl een feitelijke basis daarvoor ontbreekt. Ook [gedaagde 2] zelf lijkt die opvatting toegedaan, nu zijn verweer onder meer is gestoeld op de stelling dat van (onnodig) grievende beweringen geen sprake is en hij ter zitting ook heeft verklaard dat hij de moeder van [eiser ] nooit als aborteuse in de roman zou hebben laten figureren.

4.8 Niet is in geschil dat nergens in de roman staat dat de moeder van [eiser ] de aborteuse is. De aborteuse is immers het ‘wijfje’ met de zomerkennel voor honden en dat is overduidelijk een andere persoon dan de moeder van [eiser ]. De moeder van [eiser ] wordt als personage alleen opgevoerd als de vrouw die aan de ik-persoon in de roman een gerookte paling geeft en hem zegt dat hij de kop niet hoeft op te eten. Niet gesteld of gebleken is dat die passage een grievende connotatie heeft. De familie [eiser ] speelt in de roman geen enkele rol, behalve dat de praktijk van ‘het wijfje’ is gesitueerd boven de viswinkel. De gemiddelde lezer zal zich niet realiseren dat in werkelijkheid zich boven de viswinkel alleen het woonhuis van het gezin [eiser ] bevond, zodat de stelling van [eiser ] dat aldus gesuggereerd wordt dat de praktijken van de aborteuse met instemming dan wel medeweten van de familie [eiser ] plaatsvonden – gesteld al dat men de romanfiguur van de aborteuse als ‘echt’ zou kunnen ervaren – niet kan worden gevolgd. Ook overigens bevat de roman geen enkele suggestie dat de familie [eiser ] op enige wijze weet had van of betrokken was bij de praktijken van de aborteuse boven de viswinkel.

De opvatting dat [eiser ] of zijn familie op diffamerende wijze in de roman wordt neergezet, wordt dan ook niet gedeeld.

4.9. Wel moet aan [eiser ] worden toegegeven dat niet valt uit te sluiten dat de minder nauwkeurige lezer de familie [eiser ] met de illegale abortuspraktijken zou kunnen associëren. Dat dit in enkele gevallen zelfs daadwerkelijk is gebeurd, heeft [eiser ] aannemelijk gemaakt met (de aanvankelijke tekst van) het blog van Foxx en de website Scholieren.com, waarop een verkeerde aanname (moeder [eiser ] was de aborteuse) is gedaan. Daarmee is echter nog niet gezegd dat de lezers daarmee zullen denken dat de moeder van [eiser ] die abortussen zelf daadwerkelijk (‘in het echt’) heeft uitgevoerd. Ook Foxx plaatst daarbij een vraagteken. (‘Behalve (misschien) de abortussen.’) Hoewel dit zeker door de familie [eiser ] als een pijnlijke vergissing van ‘Foxx’ en de leerling op de scholierenwebsite zal worden ervaren, is voldoende aannemelijk dat de lezer zich zal (blijven) realiseren dat het hier om een roman gaat, waarbij enkele feitelijke gebeurtenissen worden vermengd met fictieve gebeurtenissen zoals bedacht door de auteur.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
Rechtspraak.nl (pdf)

Op andere blogs:
Hoogeraad & Haak De helleveeg voor de rechter