DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige publicaties  

IEF 13948

Prins Albert van Monaco verliest privacy zaak tegen publicaties over buitenechtelijke kind in Paris Match

EHRM 12 juni 2014, IEF 13948, eerder (Couderc en hachette Filipacchi Associés tegen Frankrijk)
Met samenvatting (eerder op MediaReport) van Fabian Streefland en
Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. De koninklijke familie van Monaco blijft de burelen bezig houden. Na prinses Caroline, die meerdere rechtszaken voerde tegen de Duitse staat om haar te beschermen tegen opdringerige paparazzi, is nu prins Albert aan de beurt.

Het Franse Paris Match plaatste in 2005 een uitgebreid artikel waarin stewardess Nicole Coste beweerde een zoon te hebben met prins Albert. Het artikel ging vergezeld van meerdere foto’s waarop Coste, het kind, maar ook de prins (onder meer met zijn zoon) te zien waren. De prins klaagde vervolgens het tijdschrift in Frankrijk aan wegens het schenden van zijn privacy. Met succes, hij kreeg een schadevergoeding van 50.000 euro en het tijdschrift moest een bericht over het vonnis over een derde van de cover afdrukken. Ook in hoger beroep bleef de veroordeling staan.

Paris Match besloot naar het EHRM te stappen om de veroordeling aan te vechten. Niet onbelangrijk, prins Albert had ondertussen het kind al erkend. Het tijdschrift was van mening dat de veroordeling in strijd was met de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM).

Het Hof oordeelde (uitspraak alleen in het Frans gepubliceerd) dat de gewraakte uitspraak in strijd was met artikel 10 EVRM. De Franse rechtbank had gefaald een juiste afweging te maken tussen de informatie die onderdeel uitmaakte van het publieke debat en het recht op respect voor het privéleven (artikel 8 EVRM) van de prins. Gelet op de toetsingsmarge van de Nationale rechtbanken heeft het hof de criteria uit Von Hannover II en Axel Springer t Duitsland toegepast om tot een gebalanceerde afweging van de grondrechten te komen.

Publiek debat
Het hof oordeelt dat de publicatie bijdroeg aan het publieke debat omdat kennis over het bestaan van het kind, ook al kon hij nooit op de troon komen, in het belang zou zijn van het publiek en in het bijzonder de inwoners van Monaco. Het enkele feit dat de titel in Monaco door erfopvolging wordt doorgegeven maakte dit nieuws relevant. Bovendien zei de houding van Albert in deze zaak iets over zijn capaciteiten om zijn functies adequaat uit te voeren, aldus het EHRM.

Publieke functie en doel van de reportage
Dat Albert een publiek figuur is, is evident. Het Hof overweegt dat het artikel inging op de relatie tussen hem en Coste, op de geboorte van hun zoon, de zgevoelens van de prins, zijn reactie op de geboort en zijn relatie met het kind. Dan stelt het hof vast dat het lastig is voor te stellen hoe iemands privéleven, in dit geval dat van de prins, een obstakel zou kunnen vormen voor het recht van een ander, in dit geval zijn zoon, om zijn bestaan te bevstigen en zijn identiteit te erkennen: “Or, il est difficile de concevoir comment la vie privée d’une personne, en l’occurrence celle du Prince, pourrait faire obstacle à la revendication d’une autre personne, en l’occurrence son fils, à affirmer son existence et à faire reconnaître son identité.” Daarbij was van belang dat Coste niet alleen zelf, maar ook namens haar zoon had ingestemd met de publicatie.

Wijze van verkrijging van de informatie en het waarheidsgehalte
Het betrof een interview dat was geïnitieerd door Coste en de foto’s waren door haar of met haar instemming genomen en gepubliceerd in Paris Match.

De vorm en gevolgen van het artikel

Naast de hoofdinformatie, bevatte het artikel ook veel intieme details over de relatie tussen albert en Coste. De Paris Match met dit artikel had een oplage van meer dan 1 miljoen exemplaren. Maar een aantal foto’s, en een interview met Coste, was 2 dagen voor de publicatie in Paris Match, al gepubliceerd in de Engelse Daily Mail, en een dag later in het Duitse Bunte. Dus hoewel de publicatie in Paris Match wel degelijk belangrijke repercussies had, betrof het al geen vertrouwelijke informatie meer. Ook werd de waarheid van het artikel niet bestreden.

De zwaarte van de opgelegde sancties
De schadevergoeding van Eur 50.000 en de veroordeling om over een derde van de cover een bericht over het vonnis te plaatsen, waren substantieel.

De effecten van de publicatie voor de betrokken personen
De moeder en haar kind waren duidelijk op zoek naar publieke erkenning van de status van het kind en van Albert als vader, “éléments primordiaux pour elle pour que son fils sorte de la clandestinité“. Om dat te bereiken maakte ze feiten publiek die niet alleen daarover gingen, maar ook informatie die niet noodzakelijk was en die intiem van aard waren.

Concluderend oordeelt het EHRM dat de veroordeling van Paris Match en haar hoofdredactrice Anne-Marie Couderc disproportioneel was. De Franse rechter had in strijd gehandeld met de door artikel 10 EVRM beschermde persvrijheid door in dit geval het belang bij publieke debat over de toekomst van de monarchie niet zwaarder te laten wegen dan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van prins Albert.

Drie van de zeven rechters hadden een dissenting opinion. Ze vonden onder meer dat de belangen van Coste en haar kind niet mee zouden moeten wegen in de afweging tussen persvrijheid en het privéleven van prins Albert. Bovendien werd ingegaan op de vraag in hoeverre het artikel had bijgedragen aan het publieke debat nu een groot deel van het interview geen goed beeld zou geven van de realiteit. Zo was Coste niets gevraagd over de mogelijke troonopvolging van het kind en was het op grond van de Monegaskse wet sowieso onmogelijk voor het kind om op de troon te komen, omdat zijn moeder niet was getrouwd met prins Albert. Het doel van de publicatie, zo concludeerde de minderheid, zou slechts de bevrediging van publieke nieuwsgierigheid naar het privéleven van prins Albert zijn.

Dit arrest illustreert wederom dat de vraag of een artikel bijdraagt aan een publiek debat (of liever: aan een debat dat in de algemene belangstelling staat) niet streng moet worden beoordeeld. Die lijn was al ingezet in de arresten Von Hannover II en doorgezet in Von Hannover III. Gezien hun frequente komst naar het Straatsburgse Hof, zal de koninklijke familie uit Monaco er waarschijnlijk alles aan doen om die trend weer een halt toe te roepen.

Dit artikel is geschreven door Fabian Streefland (student stagiair) en Jens van den Brink.

IEF 13853

Project P mag niet worden uitgezonden

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 16 mei 2014, IEF 13853 (Project P)
Mediarecht. De voorzieningenrechter in Lelystad heeft bepaald dat RTL de aflevering van het programma ‘Project P’ over de scholieren van het Einstein Lyceum, die gepland stond voor maandag 19 mei, niet mag uitzenden. Het gaat om de beelden die met de verborgen camera zijn opgenomen in en rond de school en de beelden waarbij de scholieren met de verborgen opnamen bij het sportveld werden geconfronteerd. De rechter oordeelde dat de persoonlijke levenssfeer van de leerlingen in dit specifieke kort geding zwaarder weegt dan het recht van vrijheid van meningsuiting/persvrijheid van RTL.

4.9. Het voorgaande afgezet tegen de omstandigheid dat RTL c.s. met het Programma zich niet specifiek richt op de School of specifiek aandacht vraagt voor de situatie van [X] - het gaat RTL c.s. immers om de misstand van het pesten in het algemeen - levert een onvoldoende grond op om het gebruik van een verborgen camera te rechtvaardigen. De vraag in hoeverre leerlingen al dan niet herkenbaar op de televisie in beeld zouden worden gebracht, kan ter zake de opnames met de verborgen camera verder onbesproken blijven.

4.10. Het vorenstaande leidt er dan ook toe dat de met de verborgen camera opgenomen beelden niet mogen worden uitgezonden.

4.13. Deze onverhoedse confrontatie van de klasgenoten van [X] met de beelden is ook bewust buiten het bereik van de School gehouden, door de kinderen op te vangen tijdens het fietsen van het sportveld naar het schoolgebouw. Ook de (gym)leraar, die kwam aanlopen, is bewust door [B] op afstand van de klas gehouden door snel naar de leraar toe te lopen en hem te bewegen niet in te grijpen in de opnames. Voorts is door Einstein Lyceum c.s. onweersproken gesteld dat door RTL c.s. aan de leerlingen is meegedeeld dat zij de formulieren, waarop de ouders/verzorgers toestemming voor het gebruik van de beelden moesten geven, niet aan de School mochten laten zien. Ook de ouders/verzorgers van de klasgenoten van [X] zijn vooraf niet op de hoogte gesteld dat hun kinderen met de beelden geconfronteerd zouden worden en evenmin dat daarbij opnames van hun kinderen zouden worden gemaakt. De ouders/verzorgers van de kinderen hebben geen toestemming verleend de opnames uit te zenden.

4.14. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat uit de getoonde (geblurde) beelden (waarbij ook de stemmen vervormd zijn) op redelijk eenvoudige wijze de identiteit van de klasgenoten is af te leiden. In eerste instantie geldt dit natuurlijk voor de klasgenoten onderling. Maar ook voor de ouders van de klasgenoten en de (ouders van) medescholieren is de mogelijkheid tot identificatie (onder meer op grond van specifieke lichaamsbouw, huidskleur en opvallende kleding) aannemelijk te achten. Ook is aannemelijk dat door verspreiding van berichten en beelden/foto’s via de sociale media, de kring waarbinnen (bepaal)de klasgenoten herkend worden wordt vergroot. Bovendien zijn eenmaal (in de sociale media) geplaatste berichten niet makkelijk meer te verwijderen.

De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt RTL c.s. om beeld- en/of geluidsopnames gemaakt met de verborgen camera en/of beeld- en/of geluidsopnames van de confrontatie bij het sportveld (op 3 april 2013) van de leerlingen en/of docenten van het Einstein Lyceum uit te zenden, te gehore te brengen of anderszins openbaar te maken, via internet, televisie of welk ander medium dan ook,

5.2. veroordeelt RTL c.s., hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Einstein Lyceum c.s. een dwangsom te betalen van € 250.000,-- voor iedere keer dat zij voormeld verbod overtreedt en een bedrag van € 50.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat een dergelijke overtreding voortduurt,

Op andere blogs:
DeGier+Stam

IEF 13820

UWVreselijk bedreigt en beledigt medewerkers UWV en advocaten

Vzr. Rechtbank Gelderland 1 mei 2014, IEF 13820 (UWVreselijk)
Uitspraak ingezonden door Emiel Jurjens en Reindert van der Zaal, Kennedy Van der Laan. Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. X ontvangt een WAO-uitkering, heeft medewerkers van uitkeringsinstantie UWV beledigd en bedreigd en is beheerder van www.uwvreselijk.nl, waarop gedaagde onrechtmatige uitingen doet. Het verbod tot beledigen, bedreigen en onbetamelijk bejegenen van individuele medewerkers en de raadslieden (advocaten) van UWV wordt toegewezen. Tegen de ex-medewerkers wordt het verbod afgewezen. Ook de verwijdering van tweets uit Google-cache wordt bevolen onder last van dwangsommen.

4.3. (...) Verder zal het gevorderde verbod met betrekking tot uitlatingen jegens ex-medewerkers worden afgewezen, aangezien X misstanden binnen het UWV aan de kaak wil stellen en ex-medewerkers niet (meer) betrokken zijn bij de uitvoering van het beleid van het UWV. Het belang bij die vordering wordt, mede in het licht van de gedragingen van X in het verleden, onvoldoende geacht. Daarentegen is het gevorderde verbod betreffende uitlatingen jegens de raadslieden van het UWV toewijsbaar, eveneens met uitzondering van laatdunkende uitlatingen om voormelde reden. Hoewel raadslieden in het algemeen gelet op hun professie geacht mogen worden een bepaalde mate van negatieve bejegening te accepteren, heeft X in haar uitingen jegens hen de grenzen van betamelijkheid zodanig overschreden dat dit als onaanvaardbaar en onrechtmatig moet worden beschouwd.
4.7. X heeft weliswaar gesteld dat het verwijderen van tweets uit de Google-cache onzinnig is omdat niemand tweets googelt, maar zij heeft niet betwist dat wanneer op Google op naam van een individuele medewerker van het UWV wordt gezocht, er via het account @UWVreselijk geplaatste beledigende, grieven en/of intimiderende tweets waarin die medewerker wordt genoemd, in de zoekresultaten naar voren komen. Gelet hierop heeft het UWV c.s. belang bij verwijdering van de tweets uit de Google-cache. De gevorderde verwijdering uit de Google-cache van de artikelen die in de vordering worden genoemd is door X niet betwist. (...)

Zie eerder LJN BY3603.

IEF 13809

Geen inbreuk Tripp Trapp-stoel en schadevergoeding onterechte sommaties

Hof Den Haag 29 april 2014, IEF 13809 (Hauck tegen Stokke)
Uitspraak ingezonden door Sven Klos en Sjo Anne Hoogcarspel, Klos Morel Vos & Schaap. Auteursrecht. Schade onterechte sommaties. Het hof gaat er vanuit dat de Tripp Trapp twee afzonderlijke auteursrechtelijke trekken heeft, namelijk (i) de schuine staander waarin alle elementen van de stoel zijn verwerkt, en (ii) de L-vorm van de staander en de ligger; de New Alpha bevat geen van de in Stokke-Fikszo geïdentificeerde auteursrechtelijke trekken. Het Hof vernietigt het eindvonnis [IEF 9307] en verklaart voor recht dat de New Alpha geen inbreuk maakt en beveelt Stokke zich te onthouden van mededelingen jegens derden dat de New Alpha inbreuk maakt op de auteursrecht op de Tripp Trapp. Stokke wordt veroordeeld tot vergoeding van de door Hauck als gevolg van de ten onrechte uitgebrachte sommaties geleden schade, op te maken bij staat.

Kostenveroordeling ex 1019h Rv uit beiden instanties (€32.500 en €58.450,54)

4.7. ln de New Alpha bevindt de onderste dwarsbalk zich een stuk(je) hoger dan de onderste dwarsbalk in de Bambino. Hierdoor heeft de onderste dwarsbalk in de New Alpha niet, althans veel minder dan in de Bambino, het karakter van een 'ligger' als bedoeld in Trek (ii). Dit wordt benadrukt door de omstandigheid dat de dwarsbalk aanmerkelijk 'dunner' is uitgevoerd dan die van de Bambino of de ligger van de Tripp Trapp. Bovendien is in de New Alpha boven de onderste dwarsbalk nog een tweede dwarsbalk aangebracht die in ieder geval niet als een 'ligger' als bedoeld in Trek (ii) kan worden beschouwd. Deze twee dwarsbalken van de New Alpha zijn niet verwerkt in de voorste staander, maar daar tegenaan geplaatst. Dit betekent dat -anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - in de New Alpha Trek (i) niet voorkomt, en dus ook niet het daarvan uitgaande effect (zie rov. 9 van Stokke-Fikszo Hof TA), dat het zijaanzicht wordt bepaald door de achterover hellende staander met aan weerszijden daarvan de uitstekende elementen, waardoor een strak 'geometrisch' uiterlijk wordt verkregen. In de New Alpha ontbreekt - veel meer dan in de Bambino die maar één en laaggeplaatste dikkere dwarsbalk heeft - deze strakke geometrie door de aanwezigheid van twee tamelijk hoog geplaatste dwarsbalken die niet in, maar tegen de staander zijn aangebracht.
 
4.8 Hierbij komt nog dat in de New Alpha-stoel het zitvlak niet, zoals in de Bambino het geval is, alleen in de voorste schuine staander is verwerkt, maar ook kruist met de achterste staander (vgl. punten 47 en 48 MvG), althans wanneer het zitvlak op een zodanige hoogte wordt aangebracht dat de afstand tussen het zitvlak en de voetensteun niet te groot of te klein is voor een baby/peuter (vgl. punten 50 en 51 MvG). Ook hierdoor is in de New Alpha-stoel (visueel) niet aan Trek (i) voldaan, en treedt het daarvan uitgaande, zojuist omschreven effect in deze stoel niet op, ahhans in veel mindere mate dan in de Tripp Trapp (en de Bambino).
 
4.9 Niet betwist is dat Trek (ii) als zodanig in de New Alpha niet voorkomt, evenmin als in de Bambino. In de A-vorm van de Bambino, die één als ligger te beschouwen dwarsbalk heeft, ligt ingevolge Stokke Fikszo Hof TA de L-vorm van Trek (ii) niettemin besloten. Omdat (zie rov. 4.7) de onderste dwarsbalk in de New Alpha hoger is geplaatst en dunner is, alsmede door de aanwezigheid van een tweede dwarsbalk, kan niet worden gezegd dat dit ook het geval is in de deze stoel.
 
4.10 Nu Trek (i) en Trek (ii) daarin niet voorkomen en de L-vorm van Trek (ii) daarin evenmin ligt besloten, moet worden geconcludeerd niet alleen dat de New Alpha (aanzienlijk) verder van de Tripp Trapp afstaat dan de Bambino, maar vooral dat de New Alpha geen van de in Stokke-Fikszo geïdentificeerde auteursrechtelijke trekken van de Tripp Trapp bevat.

4.11. (...)
Het hof begrijpt dat Stokke hier de vijf in haar optiek meest kenmerkende punten van overeenstemming heeft genoemd uh de zesentwintig in punt 29 CvA opgesomde overeenstemmingspunten, zodat op de overige eenentwintig punten niet afzonderlijk hoeft te worden ingegaan. De hier bedoelde punten van overeenstemming betreffen ieder voor zich in stoelen veel voorkomende en (dus) banale elementen die op zichzelf beschouwd geen auteursrechtelijke bescherming genieten. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - vah niet in te zien dat de selectie of combinatie van deze bekende/banale elementen in de Tripp Trapp het persoonlijk stempel van de maker daarvan draagt en/of een eigen oorspronkelijk karakter heeft. Nu die selectie of combinatie derhalve niet aan de 'werktoets' voldoet, gaat voormeld betoog van Stokke niet op; de door haar bedoelde selectie of combinatie geniet geen auteursrechtelijke bescherming.

4.12 Uit het voorgaande volgt dat in de New Alpha geen, of in onvoldoende mate,
auteursrechtelijke beschermde trekken van de Tripp Trapp zijn overgenomen. Naar blijkt uit de in rov. I.d weergegeven passage uit het HR-arrest in Fikszo-Stokke zijn deze trekken bepalend bij de vergelijking van de totaalindrukken en mogen de niet auteursrechtelijke trekken bij de overeenstemmingsvraag geen rol spelen. Een en ander voert tot de slotsom dat de totaalindruk van de New Alpha te zeer verschilt van die van de Tripp Trapp om overeenstemming te kunnen aannemen en dat de New Alpha dus niet onder de beschermingsomvang van het auteursrecht op de Tripp Trapp valt. Dat Hauck, zoals zij heeft erkend ter comparitie in de eerste aanleg, het ontwerp van Stokke heeft nagevolgd, doet hieraan - anders dan Stokke lijkt te willen betogen onder 41 MvA en 16 PA - niet af nu zij daarbij voldoende afstand van dat ontwerp heeft genomen.

Lees de uitspraak:
IEF 13809 (afschrift)
ECLI:NL:GHDHA:2014:1376 (link)

IEF 13806

Interview met medewerking, herkenbaar in beeld

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 15 april 2014, IEF 13806 ('t Bestekje tegen AvroTros)
Uitspraak ingezonden door Remco Klöters en Bertil van Kaam, Van Kaam. Mediarecht. Stichting 't Bestekje heeft als doel voedselbanken te ondersteunen, heeft met vergunning gecollecteerd, maar geen opgave gedaan aan de gemeente of het CBF, waarna aangifte is gedaan. Na een interview met verslaggever van Tros Opgelicht?! wordt verzocht het interview te schrappen voor de uitzending. De naam van geïnterviewde zal niet te zien of horen zijn, maar hij komt wel herkenbaar in beeld. De vorderingen worden afgewezen.

4.5. Afweging van de betrokken belangen leidt niet tot de conclusie dat de voorgenomen uitzending onrechtmatig is jegens X. De AvroTros heeft verklaard dat X niet wordt aangemerkt als oplichter en dat zijn naam niet in de voorgenomen uitzending te zien of te horen zal zijn. Weliswaar zal X herkenbaar zijn voor zijn (directe) omgeving en vindt de voorgenomen uitzending in het programma 'Tros Opgelicht?!', waarmee aan de context van de voorgenomen uitzending een bepaalde (negatieve) lading niet kan worden ontzegd, maar X heeft zijn medewerking verleend aan het vraaggesprek met de verslaggever van 'Tros Opgelicht?!', waartoe hij tevoren was uitgenodigd en dat op een afgesproken plaats en tijd heeft plaatsgevonden, wetende dat (delen van) dit vraaggesprek zou(den) worden uitgezonden in dat programma. Afgezien van de openingszin van de verslaggever, de zin waarvan AvroTros heeft toegezegd dat deze niet in de voorgenomen uitzending te zien zal zijn, heeft X niet concreet gesteld dat het vraaggesprek suggestief is geweest of dat zijn toestemming om mee te werken aan (de opname van) het vraaggesprek is verkregen onder valse of misleidende voorwendselen. Dit betekent dat X zich in beginsel dan ook niet kan verzetten tegen de voorgenomen uitzending van dat vraaggesprek.
IEF 13766

Schade niet aannemelijk voor door technische fout herleefd artikel

Hof Amsterdam 28 januari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:171 (Bouw tegen Hearst Magazines Netherlands)
Publicatie. Geen dwangsom verbeurd, ook geen schadevergoeding. Onrechtmatig verklaarde publicatie  [IEF 12102] verscheen door technische fout bij installatie van nieuwe websitesoftware weer op het internet. Het hof oordeelde dat een technische fout tot de conclusie leidt dat geen sprake is van enig bewust of actief handelen. Volgens het hof [IEF13498] zou het verbeurd verklaren van een dwangsom het doel van de dwangsom voorbijschieten. Het hof oordeelt dat de schadevergoedingsvordering terecht is afgewezen, omdat schade niet aannemelijk is.

3.4. Bij de beoordeling staat voorop dat aan de redactie van Quotenet in beginsel, binnen de wettelijke kaders, de vrijheid toekomt om artikelen te plaatsen en de inhoud daarvan te bepalen. Daartegenover staat het recht van [appellant] op bescherming van zijn eer en goede naam. In deze zaak gaat het erom of Quotenet onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door plaatsing van het genoemde artikel op haar website en of [appellant] ten gevolge daarvan schade heeft geleden. Voor het toewijzen van een voorschot op schadevergoeding als gevorderd dient voorshands aannemelijk te zijn dat de publicatie heeft geleid tot schade.

3.5. Tegenover de gemotiveerde betwisting door Hearst heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij ten gevolge van de publicatie schade heeft geleden als door hem gesteld. Wat betreft materiële schade heeft hij weliswaar gesteld dat cliënten van zijn praktijk zijn vertrokken of zijn weggebleven maar zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet zonder meer in te zien dat zulks is geschied doordat hij in het artikel een snelheidsduivel is genoemd en dat daarin staat dat hij een aantal dagen heeft vastgezeten. Ook met de overgelegde verklaring van de telefoniste van zijn juristenpraktijk, [C], wordt dit causale verband niet aannemelijk gemaakt. Zij verklaart weliswaar dat zij een aantal telefoontjes heeft gekregen van cliënten die de relatie met [appellant] wilden beëindigen, maar niet welke redengeving daaraan door hen ten grondslag is gelegd, in het bijzonder of deze reden iets met het gewraakte artikel van doen heeft. Aan de verklaring van de office manager [D] – die de levenspartner is van [appellant] – moet in dit verband onvoldoende gewicht worden toegekend nu enerzijds haar verklaring slechts berust op horen zeggen en anderzijds – zoals uit het voorgaande volgt – haar verklaring omtrent de redengeving die door de betreffende cliënten aan hun wens ten grondslag zou zijn gelegd, niet wordt bevestigd door de verklaring van Hatimi voornoemd. Met betrekking tot immateriële schade overweegt het hof dat [appellant] vaker negatief in het nieuws is verschenen en – zoals hij zelf ook erkent – niet van onbesproken gedrag is. Tegen die achtergrond heeft hij ook zijn stelling dat zijn reputatie door het artikel is aangetast en hij deswege immateriële schade heeft geleden onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
IEF 13764

Verbod ziekenhuis om zich over medisch specialisten uit te laten

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 16 april 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1904 (X tegen Stichting Catharina Ziekenhuis)
Onrechtmatige uitingen. Rectificatie. Verbod. Zie ook: [LS&R 362]. Tussen de dermatologen enerzijds en het Catharina Ziekenhuis anderzijds speelt een langdurig en gecompliceerd conflict. De uitlatingen van het ziekenhuis over de medisch specialisten op de persconferentie konden door de media worden opgevat als beschuldigingen van strafbare feiten. Het ziekenhuis heeft beschuldigingen aan het adres van de medisch specialisten gedaan die niet overeenstemmen met het oordeel van het Scheidsgerecht.

Dat is onrechtmatig en daarom wordt rectificatie in een aantal dagbladen bevolen. Het ziekenhuis krijgt een verbod om zich opnieuw in beschuldigende zin over de medisch specialisten uit te laten.

4.8. De inkleding van de geuite verdenkingen, omstandigheid d, is in dit geval goed te reconstrueren omdat het persbericht en het gesprokene op de persconferentie op schrift beschikbaar zijn en de voorzieningenrechter de persconferentie ook op DVD gezien en beluisterd heeft. De door de Hoge Raad onder e genoemde omstandigheid is in dit geval minder van belang.

4.10. Uitgangspunt is dat het een ieder, ook het Catharina Ziekenhuis, vrij staat zijn mening te uiten over vonnissen. Het stond aan het Catharina Ziekenhuis vrij om de pers te benaderen naar aanleiding van de arbitrale vonnissen van het Scheidsgerecht. Het staat een ieder, dus ook het Catharina Ziekenhuis, in beginsel ook vrij om publiekelijk tot uitdrukking te brengen dat men het niet eens is met een (scheids)rechterlijke uitspraak.

4.17. Beoordeeld moet worden of de dermatologen door de uitlatingen van het Catharina ziekenhuis in hun eer en goede naam zijn aangetast. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit is gebeurd op de op 3 januari 2014 door het Catharina Ziekenhuis gehouden persconferentie, waar het Catharina Ziekenhuis, bij monde van de voorzitter en een lid van de RvB en gesteund door de voorzitter van de Raad van Toezicht in nauwelijks bedekte termen heeft geïnsinueerd dat de dermatologen zich schuldig hebben gemaakt aan het plegen van vermogensdelicten en niet integer handelen.

4.34. De voorzieningenrechter is met het Catharina Ziekenhuis van oordeel dat de primaire vordering te ruim is geformuleerd. Volledige toewijzing zou het Catharina Ziekenhuis het recht ontnemen om zich publiekelijk uit te laten over de dermatologen op een wijze die blijft binnen de daarvoor geldende grenzen. Wel is er grond voor toewijzing van een verbod zoals hierna onder de beslissing is weergegeven. Het verbod zal in die zin worden beperkt dat buiten twijfel wordt gesteld dat de voorzitter van de RvB in de tegen hem persoonlijk aanhangige procedure vrij moet zijn om bij de rechter al hetgeen naar voren te brengen dat hij in die procedure dienstig acht en daar zo nodig ook (medewerkers van) het Catharina Ziekenhuis te doen horen die dan vrijelijk moeten kunnen verklaren. Het Catharina Ziekenhuis zal ook niet worden beperkt in de mogelijkheden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen tot het verschaffen van inlichtingen.

4.35. De onvoldoende onderbouwd gebleken beschuldigingen aan het adres van de dermatologen zijn zo ernstig en de schadelijke gevolgen daarvan voor hen zijn zo voor de hand liggend, dat een rectificatie op haar plaats is in media tegenover welke of die vergelijkbaar zijn met media tegenover welke de uitingen zijn gedaan en/of waarin eerder over het geschil is gepubliceerd. Het is in dit kort geding niet mogelijk gebleken om een andere oplossing te bereiken die aan het herstel van het nadeel van de dermatologen zou kunnen bijdragen, zonder dat er wederom voor alle betrokkenen nadelige publiciteit zou worden gegenereerd. Het conflict, dat het Scheidsgerecht uit de hand heeft zien lopen, is tijdens dit kort geding echter niet kleiner geworden. De voorzieningenrechter rest niet anders dan op te treden door een rectificatie te gelasten. Hij zal dat doen. De onder II primair gevorderde rectificatie zal in na te melden vorm worden toegewezen. Die beslissing is proportioneel. De noodzaak komt voort uit uitlatingen die het Catharina Ziekenhuis bewust tegenover zelf uitgenodigde media heeft gedaan, die daar vervolgens over hebben bericht waardoor de goede naam van de dermatologen in brede kring beschadigd is geraakt. Dat bij het corrigeren van hetgeen is misdaan het Catharina Ziekenhuis dezelfde media weer moet inschakelen ligt dan voor de hand.
IEF 13763

Totaalverbod klaagwebsites bevestigd

Hof Den Haag 15 april 2014, KG ZA 12-1185 (Newice c.s. tegen Pretium en DEM)
Uitspraak ingezonden door Armand Killan en Thijs van den Heuvel, Bird & Bird. Domeinnaamrecht. Onrechtmatige uitingen. Klaagsite. De websites met de domeinnamen www.pretiumonline.com en www.pretiumonline.nl kenden onder meer de volgende uitingen: (1.) “PRETIUMONLINE OPLICHTERS” (2.) “HET MEEST ONBESCHOFTE BEDRIJF OOIT!! BEDROG LEUGENS SMERIG”, etc.. In eerste aanleg [IEF 12032] is een verbod opgelegd tot het verwijderen van alle content van de websites met rectificatie en overdracht domeinnamen. Volgens het hof is juiste maatstaf aangelegd. De stelling dat een totaalverbod is opgelegd en dat "de mond is gesnoerd" berust op een onjuist begrip. Misstanden aan de kaak stellen mag, zolang dat maar rechtmatig gebeurd. De voorzieningenrechter heeft diverse uitingen in onderling verband beschouwd. Beoordeling van iedere uiting afzonderlijk doet geen recht aan de boodschap die deze uitingen tezamen uitstralen. Het hof bekrachtigt het vonnis.

3.11. [..] heeft de juistheid van de gehanteerde maatstaf als zodanig niet bestreden. Het bezwaar van [..] c.s. dat de voorzieningenrechter de uitingen op alle websites en niet alleen die op pretitie.nl in zijn beoordeling heeft betrokken is reeds hiervoor in r.o. 3.2 verworpen.

3.12. In de kern stellen de grieven aan de orde dat de voorzieningenrechter zou hebben miskend dat de uitingen moeten worden gezien als waardeoordelen en daarom bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van de uitingen, de mate waarin de uitingen steun vinden in de feiten, ten onrechte heeft betrokken. Dat standpunt wordt verworpen. De voorzieningenrechter heeft terecht de hiervoor in 4.11 weergegeven en door [..] c.s. niet bestreden toets aangelegd bij de beoordeling van de diverse uitingen. Bij die beoordeling dient tevens te worden betrokken de mate waarin de uitingen steun vinden in de beschikbare feiten. Daarenboven geldt dat - in het kader van de in 3.11 bedoelde belangenafweging - ook grenzen zijn aan de mate waarin en de wijze waarop waardeoordelen kunnen worden geuit [..]. Ook voor zover de uitingen van [..] zouden moeten worden gezien als waardeoordelen, zoals [..] stelt, heeft de voorzieningenrechter, gelet op hetgeen voorlag, terecht geoordeeld dat door de wijze waarop deze waardeoordelen zijn geformuleerd en de context waarin ze zijn geplaatst, de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Dat oordeel wordt niet anders als de in eerste aanleg buiten beschouwing gelaten producties van [..] in aanmerking worden genomen.

3.14. [..] waarin een ordemaatregel wordt verzocht bestaande uit het opleggen van een gebod tot het verwijderen van content van websites, heeft de voorzieningenrechter terecht de diverse uitingen op die websites in onderling verband beschouwd en op grond van de hoeveelheid en de aard van de daarop geplaatste ontoelaatbare uitingen, geoordeeld dat met de inhoud van de websites, op grond van de diverse uitingen in context gelezen, in zijn geheel de grens van het aanvaardbare wordt overschreden. Beoordeling van iedere uiting afzonderlijk doet bovendien geen recht aan de boodschap die deze uitingen tezamen uitstralen. Immers, een uiting die op zichzelf bezien mogelijk aanvaardbaar zou moeten worden geacht, kan toch de grens van het betamelijke overschrijden indien die uiting is geplaatst en dus wordt gelezen in samenhang met een of meer andere uitingen.

3.15. [..] Gelet op het grote aantal ontoelaatbare uitingen [..] de onderlinge samenhang tussen de uitingen en het totaalbeeld dat door de diverse uitingen op de websites van [..] werd opgeroepen, is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter, op grond van hetgeen destijds voorlag, terecht tot het oordeel is gekomen dat de hiervoor genoemde uitingen ontoelaatbaar waren, alsmede dat de ontoelaatbaar te achten uitingen zodanig met de niet toelaatbare uitingen waren verweven, dat de enig werkbare en passende reactie was om [..] bij wijze van ordemaatregel te gebieden de content van de websites geheel te verwijderen. [..]

3.16. [..] geen op de toekomst gericht verbod is opgelegd. Het aan hem opgelegde verbod tot verwijdering van de content van de websites betekent immers niet dat hij de door hem gestelde misstanden niet langer aan de orde zou kunnen stellen op een website, zolang hij dat op rechtmatige wijze doet. Zijn stelling dat hem een totaalverbod is opgelegd waarmee hem de mond is gesnoerd berust op een onjuist begrip van de hem opgelegde verboden. [..] juist uitdrukkelijk overwogen dat het gevorderde verbod op toekomstige publicatie een te onbepaalde en te vergaande maatregel zou zijn en een dergelijk verbod daarom niet opgelegd.

IEF 13761

Uitzendingen Brandpunt over de gebrekkige veiligheid vliegtuigmaatschappij niet onrechtmatig

Rechtbank Amsterdam 16 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2003 (RyanAir tegen KRO)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Mediarecht. Geen onrechtmatige publicatie. De twee uitzendingen die KRO’s Brandpunt Reporter uitzond over Ryanair waren niet onrechtmatig. De omroep hoeft de uitzendingen over de gebrekkige veiligheid bij de vliegmaatschappij dan ook niet te rectificeren en van internet halen. De rechtbank oordeelt dat de beschuldigingen uit het programma over het brandstofbeleid en de bedrijfscultuur van Ryanair voldoende worden gestaafd door het beschikbare feitenmateriaal.

4.3. KRO heeft – samengevat – aangevoerd dat zij al enige tijd onderzoek deed naar de bedrijfscultuur bij Ryanair, toen op 26 juli 2012 de incidenten boven Valencia zich voordeden. Deze incidenten waren aanleiding om het reeds lopende onderzoek naar Ryanair uit te breiden. KRO heeft gedurende 6 maanden uitvoerig onderzoek gedaan, waarbij zij meerdere betrokkenen heeft gesproken en vele documenten en bronnen heeft geraadpleegd. Ter onderbouwing heeft KRO verwezen naar de gesprekken die zij heeft gevoerd met vier bij Ryanair werkzame piloten, een voormalig gezagvoerder van Ryanair, de toenmalig voorzitter van de Vereniging van Nederlandse verkeersvliegers, de voorzitter van de European Cockpit Association en de luchtverkeersleider van de nationale Spaanse luchtverkeersleiding. Op de website heeft KRO alle documenten geplaatst, die horen bij de Uitzendingen. Verder verwijst de KRO naar vele andere documenten die aan de Uitzending ten grondslag lagen, die feitelijke onderbouwing geven voor de zorgen die de geïnterviewden uiten in de Uitzendingen. De piloten leggen alle vier verklaringen af van soortgelijke strekking, in lijn met het beeld wat ontstaat uit de overige feiten en omstandigheden. Die dienen in de beoordeling te worden meegenomen. KRO heeft slechts waardeoordelen van derden weergegeven en geen feitelijke oordelen. Geen van de uitingen ontbeert iedere feitelijke basis. Er is aan Ryanair gelegenheid geboden voor een weerwoord, maar daarvan heeft zij in eerste instantie geen gebruik gemaakt.

4.6. De rechtbank zal thans beoordelen of de beweringen die in de Uitzendingen worden gedaan, zowel over het brandstofbeleid als over de bedrijfscultuur, voldoende steun vinden in de feiten. Het gaat in dit geval om ernstige beschuldigingen aan het adres van Ryanair. De beschuldigingen zijn ingebed in interviews met bronnen afkomstig van zowel binnen als buiten Ryanair. De door de geïnterviewden geuite kritiek op het beleid van Ryanair is van gelijke aard en strekking. Niet kan worden gezegd dat KRO die beschuldigingen tot de hare heeft gemaakt, maar zij verbindt er wel conclusies aan die in een voice-over worden gemeld.

4.12. Aan Ryanair is diverse malen gevraagd om een weerwoord. Daar heeft zij echter slechts summier gebruik van gemaakt. Ryanair is niet concreet op de beschuldigingen ingegaan en heeft in grote lijnen volstaan met te zeggen dat het leugens zijn en dat er geen bewijs is.(...) Dat het onderzoek van KRO naar de incidenten boven Valencia gebreken vertoont en KRO andere tot haar beschikking staande informatie en door Ryanair aangedragen feiten bewust heeft genegeerd, zoals Ryanair aanvoert, is niet vast komen te staan.
IEF 13760

Geen tussenkomst, wel belang bij voeging in executiegeschil over dwangsommen

Hof Amsterdam 23 april 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1348 (tussenkomst Quote)
Eindvonnis in executiegeschil is al gewezen IEF 13498: Dat er sprake is geweest van een technische fout waardoor een artikel weer herleeft, leidt tot de conclusie dat geen sprake is van enig bewust of actief handelen. De incidentele vordering tot tussenkomst wordt afgewezen, omdat eiser geen partij is. De subsidiaire incidentele vordering tot voeging aan de zijde van appellant wordt toegewezen.

2.4. Het hof neemt bij de beoordeling van de onderhavige incidentele vordering op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt – kort gezegd – dat voor toewijzing van een vordering tot tussenkomst vereist is dat de tussenkomende partij zich beroept op een belang waarvoor zij in rechte kan opkomen, en dat voor toewijzing van een vordering tot voeging moet blijken van een belang van de voegende partij bij de uitkomst van de procedure, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor (een door het recht toegekende of beschermde aanspraak van) haar kan hebben. Daarbij moet steeds de strekking van de tussenkomst en/of voeging in aanmerking worden genomen, te weten de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige of niet met elkaar in overeenstemming zijnde uitspraken.

2.5. Het hof stelt voorop dat de appelprocedure tussen [appellant] en [geïntimeerde] (slechts) een executiegeschil tussen [geïntimeerde] en [appellant] betreft, waarbij [eiser] geen partij is. [geïntimeerde] kan aan het bestreden vonnis dan ook geen rechten jegens [eiser] ontlenen. In het licht daarvan is niet voldoende gebleken van een belang van [eiser] bij tussenkomst in de appelprocedure tussen [appellant] en [geïntimeerde] om benadeling of verlies van een eigen recht te voorkomen.